1E3lI
Lelieikundiqe Rubriek
Uit de Engelsche
Literatuur
Naar aanleiding van het overlijden van
G. K. Chesterton.
Het is voor een schrijver een ontzaglijk voordeel
wanneer zijn moedertaal wordt gesproken door
een groot aantal menschcn; en het is nog een
extra voordeel, wanneer de taal van zijn land
wereldtaal is. Is hij dan een schrijver die iets te
zeggen heeft, dan dringen zijn woorden door tot
,vcr over de grenzen van zijn land. Zouden Shake
speare, Milton, Keats, Shelley over de heele wereld
bekend zijn geworden, als ze in liet Nederlandsch
of bijv. in het Portugeesch hadden geschreven?
En, om moderner figuren te noemen, zouden
Wells. Shaw, Chesterton zoo groote invloed hebben
Een der laatste portretten van Chesterton,
tijdens vacantle in een Engelsche badplaats
gehad, als ze niet in het Engelsch hun gedachten
hadden geuit?
Een absoluut beletsel is overigens het schrijven
in een taal die geen groot of belangrijk uitbrei
dingsgebied heeft, niet Het Russisch wordt buiten
Rusland weinig gekend en toch zijn enkele Rus
sen, als Dostojefski en Tolstoï, ver buiten de
grenzen van hun taalgebied beheerschende figu
ren geworden. En in dc jongste tijd maakt de
Scandinuafsche literatuur zeer veel opgang.
Het is hier thans niet de plaats te onderzoeken
waar dit alles uit voortvloeit. Het is, om maar
iets te noemen, een feit, dat men in het algemeen
van de Russische en Scandinuafsche literatuur
slechts door vertalingen kan kennis nemen, en
dat zeer velen de Engelsche literatuur rechtstreeks
kunnen waardeeren in dc taal waarin de auteur
zelf schreef.
Tot deze „overdenkingen" kwamen wij, toen we
iets wilden neerschrijven naar aanleiding van liet
overlijden van den Engelschen schrijver Gilbert
Keith Chesterton. Chesterton is ook buiten zijn
vaderland zeer bekend geworden. Hij vertoont
eenigszins overeenkomst met Frederik van Ecden.
Maar bier -is nu juist ook liet verschil aan te
wijzen: Chesterton schreef in het Engelsch en
werd hekend, Van Eeden schreef in het Neder
landsch en men weet in het buitenland weinig
of niets van hein.
Met Van Eeden had Chesterton gemeen, dat hij
overging tot de Roomseh-Katholiekc kerk. Het is
te begrypen, dat in deze kringen om die reden
aan Chesterton zoowel als aan van Eeden veel
aanducht is besteed. Men zou de vraag kunnen
stellen waarom zij deze stap gedaan hebben; en
zich daarbij kunnen afvragen of deze daad wer
kelijk een breuk met het verleden beteekende of
dat het niet anders was dan het uiterlijke gevolg
van een ontwikkelingsproces van vele jaren.
Chesterton was m figuur die door de wetenschap
en door dc rede niet bevredigd werd. Hem trok
het paradoxale aan, en het irrationeele. In uiter
ste instantie kun de wetenschap niet alles verkla
ren. het onverklaarbare zal altijd overblijven. Dat
ge.cft voor hen, die worstelen met de problemen,
die de moderne maatschappij in de laatste eeuwen
hoeft opgeworpen, een gevoel van onbevredigd
heid. Beoefening der wetenschap geeft aan de
mensch vreugde èn smart. Sommigen, bij wie de
smart overweegt, kun dit leiden tot cynisme of
tot het zoeken naar een autoriteit, naar een punt,
waar van verder onderzoek geen sprake meer kan
zijn, maar alleen van aanvaarden. Misschien is
dit een der redenen van de overgang zooals
Chesterton naar de katholieke kerk. Chestertons
acstcthisch gevoel zal wellicht ook door de katho
lieke eeredienst een zekere bevrediging hebben
erlangd.
Gilbert Keith Chesterton werd op 29 Mei 187-1 te
Londen geboren. Nadat hij dc St. Paul's School en
óe Slade School of Arts had bezocht, geraakte hij
in de journalistiek en kreeg bekendheid door tic
critieken die hij placht te schrijven. Hij publiceer
de in 1903 een studie over Browning, in 1900 een
over Dickens, in 1909 over Shaw en gaf in 1913
„The Victorian Age in Literature". Verder kwa
men o.m. uit de volgende romans: 1904 „The Na
poleon of Notting Hill"; 1908 „The Man who was
Thursday"; 1910 „The Ball and the Cross"; 1912
„Manalive"; 1914 „The Flying Inn". Critischc en
filosofische werken zijn: „Heretics" 190.'»; „Ortho
doxy" 1908; „What's Wrong with the World" 1910.
Zoogenaamde short stories: „The Innocence of
Father Brown" enz. (wat G. Bullott aanleiding gaf
tot het schrijven van „The Innocence of G. K.
Chesterton"); verder gaf hij gedichten in 1915.
Louis Cazamian noemt Chesterton „de kampioen
van de orthodoxie" Wie „Orthodoxy" gelezen
heeft zal erkennen, dat deze karaktcriseering in
het algemeen juist kan worden geacht. De formu
leeringen in het boek zijn scherp, en de schnj\er
neemt fel positie tegen het modernisme. Al zul
men natuurlijk het woord ..orthodoxie" wel ;n een
ietwat breedere beteckenis moeien nemen dan in
onze Nederlandsche protcstantsche kringen de go-
woonte is. Maar toch zal menig Nederlandsch pro
testant met de inhoud van dit werk accoord kun
nen gaan. Het boek werd trouwens ook geschreven
Calvinistische invloed
in de
Nederlandse literatuur
(In nieuwe spelling, op verzoek
van den schrijver)
Ook spreek ik 't liefst van „Calvinistische invloed"
omdat ik me daarmee aansluit bij de gangbare
terminologie van de niet-Calvinialen. En dit lijkt
mij een zaak van groot gewicht, vooral omdat do
laatste tijd van vele en velerlei zijden juist op
die Calvinistische invloed met nadruk wordt ge
wezen. Daarin steekt iets verheugends en iets te
leurstellends. Verheugend is het te merken, hoo
meer en meer zich 't inzicht baan breekt, dat in
Nederland 't Calvinisme ook in de leterkunde een
niet te onderschatten macht is geweest. Teleur
stellend is 't daarbij telkens weer te ervaren, hoo
weinig 't wezen van 't Calvinisme wordt gekend,
zei f6 door lieden, die menen een woord van gezag
te kunnen spreken.
Weerlegging gegrond op eigen studie zowel van
't Calvinisme als van onze literatuur, lijkt mij zeer
nodig, willen we geen gevaar lopen dat op den
duur de hautaine 19e eeuwsc liberale negatie van
al wat „fijn" of „puriteins" was, vervangen woj-
den door een verward complex van tegenstrijdige
beschouwingen, slechts in dit opzicht één, dat 't
achterlijk, cultuur-vijandig Calvinisme onbereken
baar nadeel aan onze literatuur en kunst heeft
toegebracht.
We zullen verschillende uitspraken van tegen
standen en verachters van 't Calvinisme nagaan
en deze dan tegelijk toetsen aun de feiten, zouls
wij die menen te moeten zien.
Wirth zegt in zijn „Der üntergang des nicdcr-
lündische Volksliedes 1): „Ein totes, verrol) t oh
Volk, das ist die kulturclle Errungenschaft des
Calvinismus". Bij Prof. Brugmnns, Gcsch. v. Am
sterdam a), heet het: „Door 't Calvinisme zijn in
breede lagen kunstgevoel en smaak voor de artis
tieke zijne des levens verdroogd." En Gerard Kim-
velder, handelend over Albert Vcrwey merkt op J):
„De schoonheidsconceptie van Verwey niibt, be
halve haar juistheid, ook algemeen-geldigheid. Zij
is een individuele opvatting, die als protest tegen
materialisme zeker belangrijk is. maar in een
soort calvinistiesc starheid en eenvormigheid ten
slotte onontvankelijk moet worden voor het „ijdel"
en „nutteloos" schoon, waarvoor God deze wereld
toch zo overvloedig gezegend heeft."
Deze drie citaten geven blijk van dezelfde onjuiste
kijk op 't Calvinisme, die onuitroeibaar mag wor
den geacht, daar bij telkens en telkens weer op
duikt. Zonder blikken of blozen wordt hier 't Cal
vinisme vereenzelvigd met twee andere stronun
gen, die grote invloed hebben geoefend in ons
volksleven: de doperse wereldmijding en 't piëtis
me. Deze hebben gedurende vele jaren en 't
piëtisme doet 't nog een leer gepredikt, die in
volledige afzondering en wereldverachting zijn
godsdienst vond, terwijl dc Calvinist daarentegen
juist de ganse aarde opeist en dienstbaar maken
wilde tot Gods eer. Niet in dc kerk dat was 't
streng afgescheiden terrein, waar God moest ge
diend en aangebeden in geest en waarheid deze
mocht niet worden misvormd tot een kunstuitstal-
luig, maar op 't gebied van 't natuurlijke leven
in de tijd toen Cheslerton nog niet tot de RoomscR»
Katholieke kerk was overgegaan.
Zooals reeds is aangeduid zijn naa6t Chesterton
Shaw en Wells belangrijke figuren. Zij behooren
tot de generatie die reeds lang vóór de oorlog aan
het werk waren. Maar terwijl de beide laatstge
noemde Engelschen revolutionair zijn in hun oen-
ken en in hun uitingen, ligt bij Chesterton de dog
matische gedachte op de bodem, al is zij vaak ver
borgen achter een ietwat zonderlinge en zoo op
het oog soms onsamenhangend schijnende schrijf
trant. Au lond is Chesterton een voorstander van
„the established order". Bovendien houdt Wells
zich veel bezig met de toekomst, men zie bij
„Things 1c Come", „The Time Machine", „The In
visible Man" terwijl Chesterton onder de verdedi
gers van de traditie kan gerangschikt Traditio
nalisme is 'n grondtrek van het Engelsche karak
ter en het is dus geen wonder dat Chesterton bij
zijn volk „Anklang" vond.
Moge dit korte overzicht besloten worden met een
schets over Chestertons voorkomen, zooals Willem
Nieuwenhuis dat heeft geteekend.
„Chesterton", zegt hij, „is geweldig groot en dik,
maar hij doet geen oogenblik denken aan iets
zwaars, iels logs; aan een gast voor een festijn van
Pantagruel. waar ossen worden gebraden boven
een vuur als van een brandend bosch, en risten
jonge duiven worden geregen aan een spit. Chester
ton is geweldig, doch hij zou kunnen dansen met
een elf in het maanlicht. Chesterton heeft iets
ruims, en do kleercn van bizarre afmetingen heb
ben iets wapperends: een jas schijnt opgewonden
en blij als een vlag in Meischen morgenwind*
Chestertons breed gi-laat heeft flikkeringen en
schaduwen als een zonbeschenen vijver onder luw;
geboomte; en de krullen van zilver en zwart zwie
ren als wimpels van een galjoen. Chersierton is
teruggevonden op de beeltenis van een grande van
Spanje door Velasquez; hij zou alleen in banieren
gekleed moeten gaan, om te doen zien, hoe licht
en hupsch en hoe schoon en indrukwekkend hij is."
moesten do schoonheden door God in de schep-
g gelegd, dwingen tot aanbidding van Zijn
•Mvereine majesteit.
Mamix, Bevius en Dullnart ze wisten 't goede en
schone te waarderen, dat de Renaissance had go-
bracht; zij stonden in de hantering der nieuwe
"n.stvormen zeker bij geen hunner tijdgenoten
van welke richting ook ten achter. Huygens
was de eerste dichter, die Rembrandt wist te
aarderen. Hij was het, die hem bij Frederik Hen
drik introduceerde en die hem de gelegenheid
opende zijn vijf onovertroffen lijdenstafcrelen te
schilderen voor 't slot Honselaarsdijk. Huygens
was ook de strijder voor 't orgei in de kerk. Revius
was mede-oprichter van 't Deventers „Muziekcol-
legie". En was niet Dullaart nevens dichter een
begaafd schilder en zanger? Was niet de zieken
trooster en voorlezer Waterloos de vriend en be
wonderaar van Rembrandt? En in later tijd! Was
de zuivere Gereformeerde Van Alphen niet een der
eersten, die in de eeuw der dichtgenootschap
pen met kracht de eis liet horen voor een dege
lijke en filosofische kritiek? Was niet Bilderdijk
niet de rationalistische jongeling maar de man
geworden Calvinist niet een strijder tegen peute
rige betutteling en een voorganger in nieuwe
vormen? De uitspraken van Brugmans en Kuuvel-
dcr zijn waar ik wil ze nu eens voor onze tijd
doortrekken als Ds Kersten en de zijnen Neo-
calvinisten moeten genoemd worden. Immers
ook voor de voorgaande eeuwen geldt ofschoon
met zo georganiseerd en scherp begrensd als thans
dc wijdvertakte deling van't Protestantisme, die
niet met Calvinisme mag worden vereenzelvigd.
Eer het tegendeel van wat beweerd wordt, is aan-
namelijk te maken. Velo Calvinisten: Huygens,
Cats, Bilderdijk (herinner u Wille's uitspraak)'
volgden in de literatuur do wereldse stroom
der Renaissance en 't K lassie isme verder dan
nodig is en gewenst was. Krachtiger dan zij heb
ben Camphuysen en Luykcn gestreden tegen
overtollige mythologische opschik, die puur hei
dens in wezen de literaire kunst eer achteruit'
van vooruit hielp. In 't opzetten en uitwerken
van taferelen en tonelen gingen ze verder dan
hun beginsel kon billijken (Trijntje Cornelis,
Bidder Sox).
Het zo stellen van dc zaak is werkelijk nieuw,
noch ongerijmd. Het is Gerard Broin, die in zijn;
jongste werk, dat ons evenzeer of meer de ver
dorvenheid van 't Calvinisme als 't geloof van
Vondel wil laten zien 4) die tot de wonderlijke
verklaring komt, dat der Calvinisten verzet tegen
Vondels Bijbels drama mede oorzaak zou geweest
zijn aan de seatreuse klucht der 17c eeuw. „Zo
iaat het Calvinisme", aldus Brom, „dat godsdien
stige voorstellingen verwerpt, feitelijk de schil
ders tot alledaagse, gevallen drijven, dic.de we
reld niet op zijn Veiiicvenst, de mens niet bepaald
geestelijk weergeven; zo is het verbod van bijbel
spelen eigenlijk schuld, dat dj'Titers qcn uitweg
in de klucht, te dikwijls dc lage klucht gaan zoc
ken; zo bovenal het puriteins beginsel noodlottic
ecn kant vlak, om niet te zeggen plat verbeel
dingsleven mee. wuardoor de minste aanraking
met do hemel, de lichtste opwekking tot de sfeer
van engelen, zoals Vondel pijnlijk ondervindt,
eerder gehinderd dan bevorderd is."
blz. 181. 9) II, 327.
3) Bouwers aan eigen cultuur, 164.
4) Vondels Geloof, bi. 301.
290
Een bekroond opslel
Misschien houden wij nog wel eens een opstel
wedstrijd.
Nii niet; de meeste jongens en meisjes hebben 't
veel te druk met hun werk voor school, 't Is zo
langzamerhand weer examentijd geworden.
En straks komen de vacanties en dan bemoeien
we ons liever ook niet met opstellen.
Maar 'k los dcaer dagen een aardig opstelletje
van een jongen van 13 jaar.
Die jongen heet Henk VVipkink; hij wordt in een
sanatorium verpleegd.
De jongens vnn dat sanatorium mochten meedoen
aan een opstel-wedstrijd en dat van Henk werd
bekroond.
Jullie willen dat op6tel natuurlijk wel eens lezen.
Hier is het:
Geen werk, geen werk, klinkt het hier en klinkt
het daar.
Hoe vaak hoort men dit niet:
Een jonge man nog, die graag wil werken: de
zaak gaat achteruit, de meeste werklieden zijn al
ontslagen, maar hij heeft nog werk. Tot op een
dag ook hij bij den baas geroepen wordt en hij
het ook te horen krijgt: „Ik moet je ontslaan,
daar er geen werk meer voor je is."
Ja en wat nu? Om nu dadelijk naar de werk
verschaffing te lopennee hoor, cjan maar lie
ver eerst 'naar ander werk uitgekeken,
llij loopt door een straat en komt bij een werk
plaats.
Hier maar eens gevraagd.
„Is de baas ook even te spreken?"
„Jawel, kom maar even mee naar het kantoor,
dan zal ik hem roepen."
Na even wachten komt do baas en vraagt wat
hij wil.
„Ja, ziet u. ik wou u vragen of u ook werk voor
mij heeft. Mijn diploma heb ik, en ik heb ook
bewijzen van mijn vongen baas gekregen, dat mijn
VOOR KNUTSELAARS
Een breiwerk-doosje
T!7
f
Op sommige scholen bewaren de meisjes haar
breiwerk in een doos. 'n Schoenendoos of iets der
gelijks. Handige kartonworkers als er onder onze
knutselaars zijn kunnen ecliter heel wat mooiers
maken 1
Snijd van karton tweemaal fig. I. Ik heb de ma
ten er bij aangegeven; de tokening zal dus wel
geen moeilijkheden opleveren.
Dc stippellijnen moeten geritst worden.
Plak eerst de binnenbcplakking. Bevestig daarna
do zijkanten met strookjes aan elkaar. Omranden
en sierpapier plakken)
Nu moeten we nog „een kraag" aanbrengen.
Deze maken we 5 c.M. breed, zodat ze 21/* cM.
in het ene bakje komt en 2Va cM. uitsteekt.
Dit is een secuur werkje, want hiervan hangt het
al of niet sluiten af.
De kraag voor het inplakken van binnenpiak
voorzien. De helften kun je met een mooi strikje
zie tekening sluiten.
GRAPJES
Tevreden
Vader tot Janus, die examen gedaan heeft: „Nou
hoo is het gegaan?"
Janus: „Zeer zeker heel goed, vader, want ze
zeiden, dat ik het volgend jaar nog eens moesi
terugkomen."
werk altijd in orde was. Dus nu begrijpt u zeker
wel waarom ik ontslagen ben: niet dat ik mijn
werk slecht deed, maar omdat er geen werk meer
De baas keek even zijn papieren in, keek eens
rond, maar neen, hier was ook geen werk voor
Zo ging het overal, totdat hij er geen moed meer
voor had om nog verder te gaan. Moe en afgemat
kwam hij 's avonds, na een dag heen en weer ge
loop, weer thuis. Wat nu te doen? Na verschil-
lende dingen geprobeerd te hebben, maar natuur
lijk zoniier succes, moest hij dan maar met nego
tie gaan lopen. Maar dat was ook al niks.
„Neen, niet nodig," klonk het bij velen. Bij ande
ren hadden ze niets nodig, maar wilden hem toch
niet zo zonder meer wegsturen. Dan wilden ze
hem een paar eenten geven, maar dat wil hij
dan niet aannemen.
Waarom niet? Wel. dat lijkt dan net of het bede-
Jen i6, dus is het best te begrijpen.
Zo gaat het niet alleen met dien man, maar zo
gaat het met velen.
Maar, als een lichtpunt in de duisternis, staat
daar de vereeniging „Jong Holland snakt naar
werk".
Een uitkomst voor velen. Wegen, plantsoenen, uit
spanningen en wat niet al, worden daar door de
jonge werklozen aangelegd. Nu deze week moet
de somma van 100.000, zegge honderdduizend
gulden, bij elkaar komen.
Nou en dat zal heus wel voor mekaar komen,
want voor zo iets heeft Nederland nog wel iets
Henk Wipkink heeft gelijk gekregert: 't is heus
voor elkaar gekomen.
Er kwam zelfs 20.000 meer binnen dan het ge
vraagde bedrag.
En voor het opstel van Henk èn voor de op
brengst der collecte hebben we maar één woord:
Prachtig!
RAADSELS
I. Dieren-raadsel.
Ik ken een nuttig dier; voeg een eigenschap die
het niet mag hebben er voor en ge hebt een ver
scheurend dier.
II. Een lustoord.
Een lustoord noemt u mijn geheel;
Aan 1, 2 denkt gij allen veel.
De rest gobnrtkt men bij 't ontbijt
En als ik 4 en 5 niet had,
Dan noemde ik u een grote stad;
Voegt gc nu 2, 5, 4 of 7, 2. 4. 3, saam,
Dan Hoort ge telkens een mooie meisjesnaam*
III. Wat ben ik?
Mijn eerste deel lacht u toe door zijn bloemcn-
6c)iat; op mijn tweede deel loopt ge.
IV. Welke plant is dit?
Mijn eerste deel is een roofdier; mijn tweede deel
is een deel van zijn poot. Beide delen door s ver
enigd, vormen een plant
V. Een aardige puzzle.
Op een huishoudschool
„Jansje, wat is de beste plaats om in de^ zomer
melk te bewaren?"
Jansje: „In de koe, juffrouw!"
In de school
Meester: „Jan, ontleed jij eens deze zin; De stok
Jan kan het niet, hij blijft maar al voor zich
uitkijken.
Meester: „Toe jongen, wat is de stok nu?
Jan: „Krom, meester."
Je ziet hier 21 figuurtjes: dames, heren en honden
Probeer eens 5 cirkels zóó te trekken, dat elk der
21 figuurtjes in een afzonderlijk hokje komt.
OPLOSSING
van de raadsels in het vonge nummer
I. Uilenspiegel.
II. Goudpapier.
III. Nu ben ik 36 jaar, over 12 jaar is Jan half
zo oud als ik.
IV. 17 mannen, 11 vrouwen, 38 kinderen.
FLIP EN DIK KRENTENMIK
TEKST EN ILLUSTRATIE VAN H. KANNEGIETER
„Daar heb je ze al, vlak
achter ons!" zei Dik angstig. Ge
bogen over hun sturen zwoegden
beiden voort. Vlakbij den ver
keersagent zwenkte Flip links en
Dik rechts om het stopbord.
De verschrikte man wist niet
wat hem overkwam. Zo iets onge
hoords (en nog wel op deze exa
mendag!) was hem nog niet over
komen. „Halt!" schreeuwde hij
woedend en hief beide armen
omhoog alsof hij beide jongens
tegelijk in de kraag wilde
pakken.
Flip en Dik bukten onder 2ijn
armen door en schoten op hun
schokkende rijwielen voort „O,"
kermde Dik, „wat een ongeluks
dag."
„Houd op met je gehuil, dot
gpeft nu toch niets!" schreeuwde
Flip. „Vooruit, rechtdoor rijden,
dan gaan we de Pauwsteeg in,
die is erg nauw, we kunnen er
net met do fietsen door."
Bonkend met de slangachtige
wielen op de straatkeien reden
zij in de richting van de bedoelde
steeg, die vlak bij was.
„Stop, stophoorden zij
vlak achter zich roepen. Het
waren do agenten Streep en
14. Voordat dc motorpolitic do
jongens kon vatten, schoten Flip
en Dik behendig het hele nauwe
lange steegje door. Zij hadden
dat al zo vaak gedaan; in dit
benauwde oogenblik hadden zij
daarvan profijt
Verbaasd stapten de agenten
Stopman en Streep af en keken
de beide boosdoeners na. „Daar
kunnen wij niet door," zei Stop-
„Wat is er aan dc hand, agent?
Staat mijn huis in brand?'' vroeg
een juffrouw, die haastig een
raam open schoof en naar buiten
keek. Doch Stopman noch Streep
hadden tijd om te antwoorden.
„Weet je wat," zei Stopman to
gen Streep. „Blijf jij hier op post
slaan, dan rijd ik'zo vlug ik kan
naar de andere kant van deze
steeg. Dit steegje is zeer lang en
als ik voortmaak ben ik vlucger
aan de andere kant dan die twee
kwajongens."
15. Zo gezegd, zo gedaan. Agent
Streep ging voor do Pauwsteeg
op wacht staan en Stopman
vloog paffend met zijo motorliets
de straat uit naar de andere kant
van de Pauwsteeg.
Flip en Dik waren, toen zij zich
in veiligheid waanden, midden
in de Pauwsteeg voorbij een
bocht afgestapt en bleven hij
gend en blazend een ogenblik
staan. „Nou, die haddon oir.
haast te pakken," zei Dik.
„Gclukkia na» iK aan .lit steegje
dacht, hè", meende Flip. „We
zijn tenminste nu in veiligheid
en laten we nu maar naar huis
gaan en rus vandaag niet mem:
laten zien".
Ondertussen waren zij al lopen
de de andere uilgang van de steog
genaderd. Ploisoling gaf Flip
een rauwe gil en op hetzelfde
moment huilde Dik: „We zijn
verloren!" Een grote witte hand
schoen aan een opgeheven arm
versperde de uitgang.
Flip en Dik Kregen dit jaar geen
vcrkccrsspcldjc. En mochten in
dertig dagen niet op hun fietsen
rijden. Nooit nomi meer hebben
zij iets dergelijks gedaan. Het
was ook wel een echte ongeluks
dag voor Flip en Dik.
299