1E3lI Lelieikundiqe Rubriek Uit de Engelsche Literatuur Naar aanleiding van het overlijden van G. K. Chesterton. Het is voor een schrijver een ontzaglijk voordeel wanneer zijn moedertaal wordt gesproken door een groot aantal menschcn; en het is nog een extra voordeel, wanneer de taal van zijn land wereldtaal is. Is hij dan een schrijver die iets te zeggen heeft, dan dringen zijn woorden door tot ,vcr over de grenzen van zijn land. Zouden Shake speare, Milton, Keats, Shelley over de heele wereld bekend zijn geworden, als ze in liet Nederlandsch of bijv. in het Portugeesch hadden geschreven? En, om moderner figuren te noemen, zouden Wells. Shaw, Chesterton zoo groote invloed hebben Een der laatste portretten van Chesterton, tijdens vacantle in een Engelsche badplaats gehad, als ze niet in het Engelsch hun gedachten hadden geuit? Een absoluut beletsel is overigens het schrijven in een taal die geen groot of belangrijk uitbrei dingsgebied heeft, niet Het Russisch wordt buiten Rusland weinig gekend en toch zijn enkele Rus sen, als Dostojefski en Tolstoï, ver buiten de grenzen van hun taalgebied beheerschende figu ren geworden. En in dc jongste tijd maakt de Scandinuafsche literatuur zeer veel opgang. Het is hier thans niet de plaats te onderzoeken waar dit alles uit voortvloeit. Het is, om maar iets te noemen, een feit, dat men in het algemeen van de Russische en Scandinuafsche literatuur slechts door vertalingen kan kennis nemen, en dat zeer velen de Engelsche literatuur rechtstreeks kunnen waardeeren in dc taal waarin de auteur zelf schreef. Tot deze „overdenkingen" kwamen wij, toen we iets wilden neerschrijven naar aanleiding van liet overlijden van den Engelschen schrijver Gilbert Keith Chesterton. Chesterton is ook buiten zijn vaderland zeer bekend geworden. Hij vertoont eenigszins overeenkomst met Frederik van Ecden. Maar bier -is nu juist ook liet verschil aan te wijzen: Chesterton schreef in het Engelsch en werd hekend, Van Eeden schreef in het Neder landsch en men weet in het buitenland weinig of niets van hein. Met Van Eeden had Chesterton gemeen, dat hij overging tot de Roomseh-Katholiekc kerk. Het is te begrypen, dat in deze kringen om die reden aan Chesterton zoowel als aan van Eeden veel aanducht is besteed. Men zou de vraag kunnen stellen waarom zij deze stap gedaan hebben; en zich daarbij kunnen afvragen of deze daad wer kelijk een breuk met het verleden beteekende of dat het niet anders was dan het uiterlijke gevolg van een ontwikkelingsproces van vele jaren. Chesterton was m figuur die door de wetenschap en door dc rede niet bevredigd werd. Hem trok het paradoxale aan, en het irrationeele. In uiter ste instantie kun de wetenschap niet alles verkla ren. het onverklaarbare zal altijd overblijven. Dat ge.cft voor hen, die worstelen met de problemen, die de moderne maatschappij in de laatste eeuwen hoeft opgeworpen, een gevoel van onbevredigd heid. Beoefening der wetenschap geeft aan de mensch vreugde èn smart. Sommigen, bij wie de smart overweegt, kun dit leiden tot cynisme of tot het zoeken naar een autoriteit, naar een punt, waar van verder onderzoek geen sprake meer kan zijn, maar alleen van aanvaarden. Misschien is dit een der redenen van de overgang zooals Chesterton naar de katholieke kerk. Chestertons acstcthisch gevoel zal wellicht ook door de katho lieke eeredienst een zekere bevrediging hebben erlangd. Gilbert Keith Chesterton werd op 29 Mei 187-1 te Londen geboren. Nadat hij dc St. Paul's School en óe Slade School of Arts had bezocht, geraakte hij in de journalistiek en kreeg bekendheid door tic critieken die hij placht te schrijven. Hij publiceer de in 1903 een studie over Browning, in 1900 een over Dickens, in 1909 over Shaw en gaf in 1913 „The Victorian Age in Literature". Verder kwa men o.m. uit de volgende romans: 1904 „The Na poleon of Notting Hill"; 1908 „The Man who was Thursday"; 1910 „The Ball and the Cross"; 1912 „Manalive"; 1914 „The Flying Inn". Critischc en filosofische werken zijn: „Heretics" 190.'»; „Ortho doxy" 1908; „What's Wrong with the World" 1910. Zoogenaamde short stories: „The Innocence of Father Brown" enz. (wat G. Bullott aanleiding gaf tot het schrijven van „The Innocence of G. K. Chesterton"); verder gaf hij gedichten in 1915. Louis Cazamian noemt Chesterton „de kampioen van de orthodoxie" Wie „Orthodoxy" gelezen heeft zal erkennen, dat deze karaktcriseering in het algemeen juist kan worden geacht. De formu leeringen in het boek zijn scherp, en de schnj\er neemt fel positie tegen het modernisme. Al zul men natuurlijk het woord ..orthodoxie" wel ;n een ietwat breedere beteckenis moeien nemen dan in onze Nederlandsche protcstantsche kringen de go- woonte is. Maar toch zal menig Nederlandsch pro testant met de inhoud van dit werk accoord kun nen gaan. Het boek werd trouwens ook geschreven Calvinistische invloed in de Nederlandse literatuur (In nieuwe spelling, op verzoek van den schrijver) Ook spreek ik 't liefst van „Calvinistische invloed" omdat ik me daarmee aansluit bij de gangbare terminologie van de niet-Calvinialen. En dit lijkt mij een zaak van groot gewicht, vooral omdat do laatste tijd van vele en velerlei zijden juist op die Calvinistische invloed met nadruk wordt ge wezen. Daarin steekt iets verheugends en iets te leurstellends. Verheugend is het te merken, hoo meer en meer zich 't inzicht baan breekt, dat in Nederland 't Calvinisme ook in de leterkunde een niet te onderschatten macht is geweest. Teleur stellend is 't daarbij telkens weer te ervaren, hoo weinig 't wezen van 't Calvinisme wordt gekend, zei f6 door lieden, die menen een woord van gezag te kunnen spreken. Weerlegging gegrond op eigen studie zowel van 't Calvinisme als van onze literatuur, lijkt mij zeer nodig, willen we geen gevaar lopen dat op den duur de hautaine 19e eeuwsc liberale negatie van al wat „fijn" of „puriteins" was, vervangen woj- den door een verward complex van tegenstrijdige beschouwingen, slechts in dit opzicht één, dat 't achterlijk, cultuur-vijandig Calvinisme onbereken baar nadeel aan onze literatuur en kunst heeft toegebracht. We zullen verschillende uitspraken van tegen standen en verachters van 't Calvinisme nagaan en deze dan tegelijk toetsen aun de feiten, zouls wij die menen te moeten zien. Wirth zegt in zijn „Der üntergang des nicdcr- lündische Volksliedes 1): „Ein totes, verrol) t oh Volk, das ist die kulturclle Errungenschaft des Calvinismus". Bij Prof. Brugmnns, Gcsch. v. Am sterdam a), heet het: „Door 't Calvinisme zijn in breede lagen kunstgevoel en smaak voor de artis tieke zijne des levens verdroogd." En Gerard Kim- velder, handelend over Albert Vcrwey merkt op J): „De schoonheidsconceptie van Verwey niibt, be halve haar juistheid, ook algemeen-geldigheid. Zij is een individuele opvatting, die als protest tegen materialisme zeker belangrijk is. maar in een soort calvinistiesc starheid en eenvormigheid ten slotte onontvankelijk moet worden voor het „ijdel" en „nutteloos" schoon, waarvoor God deze wereld toch zo overvloedig gezegend heeft." Deze drie citaten geven blijk van dezelfde onjuiste kijk op 't Calvinisme, die onuitroeibaar mag wor den geacht, daar bij telkens en telkens weer op duikt. Zonder blikken of blozen wordt hier 't Cal vinisme vereenzelvigd met twee andere stronun gen, die grote invloed hebben geoefend in ons volksleven: de doperse wereldmijding en 't piëtis me. Deze hebben gedurende vele jaren en 't piëtisme doet 't nog een leer gepredikt, die in volledige afzondering en wereldverachting zijn godsdienst vond, terwijl dc Calvinist daarentegen juist de ganse aarde opeist en dienstbaar maken wilde tot Gods eer. Niet in dc kerk dat was 't streng afgescheiden terrein, waar God moest ge diend en aangebeden in geest en waarheid deze mocht niet worden misvormd tot een kunstuitstal- luig, maar op 't gebied van 't natuurlijke leven in de tijd toen Cheslerton nog niet tot de RoomscR» Katholieke kerk was overgegaan. Zooals reeds is aangeduid zijn naa6t Chesterton Shaw en Wells belangrijke figuren. Zij behooren tot de generatie die reeds lang vóór de oorlog aan het werk waren. Maar terwijl de beide laatstge noemde Engelschen revolutionair zijn in hun oen- ken en in hun uitingen, ligt bij Chesterton de dog matische gedachte op de bodem, al is zij vaak ver borgen achter een ietwat zonderlinge en zoo op het oog soms onsamenhangend schijnende schrijf trant. Au lond is Chesterton een voorstander van „the established order". Bovendien houdt Wells zich veel bezig met de toekomst, men zie bij „Things 1c Come", „The Time Machine", „The In visible Man" terwijl Chesterton onder de verdedi gers van de traditie kan gerangschikt Traditio nalisme is 'n grondtrek van het Engelsche karak ter en het is dus geen wonder dat Chesterton bij zijn volk „Anklang" vond. Moge dit korte overzicht besloten worden met een schets over Chestertons voorkomen, zooals Willem Nieuwenhuis dat heeft geteekend. „Chesterton", zegt hij, „is geweldig groot en dik, maar hij doet geen oogenblik denken aan iets zwaars, iels logs; aan een gast voor een festijn van Pantagruel. waar ossen worden gebraden boven een vuur als van een brandend bosch, en risten jonge duiven worden geregen aan een spit. Chester ton is geweldig, doch hij zou kunnen dansen met een elf in het maanlicht. Chesterton heeft iets ruims, en do kleercn van bizarre afmetingen heb ben iets wapperends: een jas schijnt opgewonden en blij als een vlag in Meischen morgenwind* Chestertons breed gi-laat heeft flikkeringen en schaduwen als een zonbeschenen vijver onder luw; geboomte; en de krullen van zilver en zwart zwie ren als wimpels van een galjoen. Chersierton is teruggevonden op de beeltenis van een grande van Spanje door Velasquez; hij zou alleen in banieren gekleed moeten gaan, om te doen zien, hoe licht en hupsch en hoe schoon en indrukwekkend hij is." moesten do schoonheden door God in de schep- g gelegd, dwingen tot aanbidding van Zijn •Mvereine majesteit. Mamix, Bevius en Dullnart ze wisten 't goede en schone te waarderen, dat de Renaissance had go- bracht; zij stonden in de hantering der nieuwe "n.stvormen zeker bij geen hunner tijdgenoten van welke richting ook ten achter. Huygens was de eerste dichter, die Rembrandt wist te aarderen. Hij was het, die hem bij Frederik Hen drik introduceerde en die hem de gelegenheid opende zijn vijf onovertroffen lijdenstafcrelen te schilderen voor 't slot Honselaarsdijk. Huygens was ook de strijder voor 't orgei in de kerk. Revius was mede-oprichter van 't Deventers „Muziekcol- legie". En was niet Dullaart nevens dichter een begaafd schilder en zanger? Was niet de zieken trooster en voorlezer Waterloos de vriend en be wonderaar van Rembrandt? En in later tijd! Was de zuivere Gereformeerde Van Alphen niet een der eersten, die in de eeuw der dichtgenootschap pen met kracht de eis liet horen voor een dege lijke en filosofische kritiek? Was niet Bilderdijk niet de rationalistische jongeling maar de man geworden Calvinist niet een strijder tegen peute rige betutteling en een voorganger in nieuwe vormen? De uitspraken van Brugmans en Kuuvel- dcr zijn waar ik wil ze nu eens voor onze tijd doortrekken als Ds Kersten en de zijnen Neo- calvinisten moeten genoemd worden. Immers ook voor de voorgaande eeuwen geldt ofschoon met zo georganiseerd en scherp begrensd als thans dc wijdvertakte deling van't Protestantisme, die niet met Calvinisme mag worden vereenzelvigd. Eer het tegendeel van wat beweerd wordt, is aan- namelijk te maken. Velo Calvinisten: Huygens, Cats, Bilderdijk (herinner u Wille's uitspraak)' volgden in de literatuur do wereldse stroom der Renaissance en 't K lassie isme verder dan nodig is en gewenst was. Krachtiger dan zij heb ben Camphuysen en Luykcn gestreden tegen overtollige mythologische opschik, die puur hei dens in wezen de literaire kunst eer achteruit' van vooruit hielp. In 't opzetten en uitwerken van taferelen en tonelen gingen ze verder dan hun beginsel kon billijken (Trijntje Cornelis, Bidder Sox). Het zo stellen van dc zaak is werkelijk nieuw, noch ongerijmd. Het is Gerard Broin, die in zijn; jongste werk, dat ons evenzeer of meer de ver dorvenheid van 't Calvinisme als 't geloof van Vondel wil laten zien 4) die tot de wonderlijke verklaring komt, dat der Calvinisten verzet tegen Vondels Bijbels drama mede oorzaak zou geweest zijn aan de seatreuse klucht der 17c eeuw. „Zo iaat het Calvinisme", aldus Brom, „dat godsdien stige voorstellingen verwerpt, feitelijk de schil ders tot alledaagse, gevallen drijven, dic.de we reld niet op zijn Veiiicvenst, de mens niet bepaald geestelijk weergeven; zo is het verbod van bijbel spelen eigenlijk schuld, dat dj'Titers qcn uitweg in de klucht, te dikwijls dc lage klucht gaan zoc ken; zo bovenal het puriteins beginsel noodlottic ecn kant vlak, om niet te zeggen plat verbeel dingsleven mee. wuardoor de minste aanraking met do hemel, de lichtste opwekking tot de sfeer van engelen, zoals Vondel pijnlijk ondervindt, eerder gehinderd dan bevorderd is." blz. 181. 9) II, 327. 3) Bouwers aan eigen cultuur, 164. 4) Vondels Geloof, bi. 301. 290 Een bekroond opslel Misschien houden wij nog wel eens een opstel wedstrijd. Nii niet; de meeste jongens en meisjes hebben 't veel te druk met hun werk voor school, 't Is zo langzamerhand weer examentijd geworden. En straks komen de vacanties en dan bemoeien we ons liever ook niet met opstellen. Maar 'k los dcaer dagen een aardig opstelletje van een jongen van 13 jaar. Die jongen heet Henk VVipkink; hij wordt in een sanatorium verpleegd. De jongens vnn dat sanatorium mochten meedoen aan een opstel-wedstrijd en dat van Henk werd bekroond. Jullie willen dat op6tel natuurlijk wel eens lezen. Hier is het: Geen werk, geen werk, klinkt het hier en klinkt het daar. Hoe vaak hoort men dit niet: Een jonge man nog, die graag wil werken: de zaak gaat achteruit, de meeste werklieden zijn al ontslagen, maar hij heeft nog werk. Tot op een dag ook hij bij den baas geroepen wordt en hij het ook te horen krijgt: „Ik moet je ontslaan, daar er geen werk meer voor je is." Ja en wat nu? Om nu dadelijk naar de werk verschaffing te lopennee hoor, cjan maar lie ver eerst 'naar ander werk uitgekeken, llij loopt door een straat en komt bij een werk plaats. Hier maar eens gevraagd. „Is de baas ook even te spreken?" „Jawel, kom maar even mee naar het kantoor, dan zal ik hem roepen." Na even wachten komt do baas en vraagt wat hij wil. „Ja, ziet u. ik wou u vragen of u ook werk voor mij heeft. Mijn diploma heb ik, en ik heb ook bewijzen van mijn vongen baas gekregen, dat mijn VOOR KNUTSELAARS Een breiwerk-doosje T!7 f Op sommige scholen bewaren de meisjes haar breiwerk in een doos. 'n Schoenendoos of iets der gelijks. Handige kartonworkers als er onder onze knutselaars zijn kunnen ecliter heel wat mooiers maken 1 Snijd van karton tweemaal fig. I. Ik heb de ma ten er bij aangegeven; de tokening zal dus wel geen moeilijkheden opleveren. Dc stippellijnen moeten geritst worden. Plak eerst de binnenbcplakking. Bevestig daarna do zijkanten met strookjes aan elkaar. Omranden en sierpapier plakken) Nu moeten we nog „een kraag" aanbrengen. Deze maken we 5 c.M. breed, zodat ze 21/* cM. in het ene bakje komt en 2Va cM. uitsteekt. Dit is een secuur werkje, want hiervan hangt het al of niet sluiten af. De kraag voor het inplakken van binnenpiak voorzien. De helften kun je met een mooi strikje zie tekening sluiten. GRAPJES Tevreden Vader tot Janus, die examen gedaan heeft: „Nou hoo is het gegaan?" Janus: „Zeer zeker heel goed, vader, want ze zeiden, dat ik het volgend jaar nog eens moesi terugkomen." werk altijd in orde was. Dus nu begrijpt u zeker wel waarom ik ontslagen ben: niet dat ik mijn werk slecht deed, maar omdat er geen werk meer De baas keek even zijn papieren in, keek eens rond, maar neen, hier was ook geen werk voor Zo ging het overal, totdat hij er geen moed meer voor had om nog verder te gaan. Moe en afgemat kwam hij 's avonds, na een dag heen en weer ge loop, weer thuis. Wat nu te doen? Na verschil- lende dingen geprobeerd te hebben, maar natuur lijk zoniier succes, moest hij dan maar met nego tie gaan lopen. Maar dat was ook al niks. „Neen, niet nodig," klonk het bij velen. Bij ande ren hadden ze niets nodig, maar wilden hem toch niet zo zonder meer wegsturen. Dan wilden ze hem een paar eenten geven, maar dat wil hij dan niet aannemen. Waarom niet? Wel. dat lijkt dan net of het bede- Jen i6, dus is het best te begrijpen. Zo gaat het niet alleen met dien man, maar zo gaat het met velen. Maar, als een lichtpunt in de duisternis, staat daar de vereeniging „Jong Holland snakt naar werk". Een uitkomst voor velen. Wegen, plantsoenen, uit spanningen en wat niet al, worden daar door de jonge werklozen aangelegd. Nu deze week moet de somma van 100.000, zegge honderdduizend gulden, bij elkaar komen. Nou en dat zal heus wel voor mekaar komen, want voor zo iets heeft Nederland nog wel iets Henk Wipkink heeft gelijk gekregert: 't is heus voor elkaar gekomen. Er kwam zelfs 20.000 meer binnen dan het ge vraagde bedrag. En voor het opstel van Henk èn voor de op brengst der collecte hebben we maar één woord: Prachtig! RAADSELS I. Dieren-raadsel. Ik ken een nuttig dier; voeg een eigenschap die het niet mag hebben er voor en ge hebt een ver scheurend dier. II. Een lustoord. Een lustoord noemt u mijn geheel; Aan 1, 2 denkt gij allen veel. De rest gobnrtkt men bij 't ontbijt En als ik 4 en 5 niet had, Dan noemde ik u een grote stad; Voegt gc nu 2, 5, 4 of 7, 2. 4. 3, saam, Dan Hoort ge telkens een mooie meisjesnaam* III. Wat ben ik? Mijn eerste deel lacht u toe door zijn bloemcn- 6c)iat; op mijn tweede deel loopt ge. IV. Welke plant is dit? Mijn eerste deel is een roofdier; mijn tweede deel is een deel van zijn poot. Beide delen door s ver enigd, vormen een plant V. Een aardige puzzle. Op een huishoudschool „Jansje, wat is de beste plaats om in de^ zomer melk te bewaren?" Jansje: „In de koe, juffrouw!" In de school Meester: „Jan, ontleed jij eens deze zin; De stok Jan kan het niet, hij blijft maar al voor zich uitkijken. Meester: „Toe jongen, wat is de stok nu? Jan: „Krom, meester." Je ziet hier 21 figuurtjes: dames, heren en honden Probeer eens 5 cirkels zóó te trekken, dat elk der 21 figuurtjes in een afzonderlijk hokje komt. OPLOSSING van de raadsels in het vonge nummer I. Uilenspiegel. II. Goudpapier. III. Nu ben ik 36 jaar, over 12 jaar is Jan half zo oud als ik. IV. 17 mannen, 11 vrouwen, 38 kinderen. FLIP EN DIK KRENTENMIK TEKST EN ILLUSTRATIE VAN H. KANNEGIETER „Daar heb je ze al, vlak achter ons!" zei Dik angstig. Ge bogen over hun sturen zwoegden beiden voort. Vlakbij den ver keersagent zwenkte Flip links en Dik rechts om het stopbord. De verschrikte man wist niet wat hem overkwam. Zo iets onge hoords (en nog wel op deze exa mendag!) was hem nog niet over komen. „Halt!" schreeuwde hij woedend en hief beide armen omhoog alsof hij beide jongens tegelijk in de kraag wilde pakken. Flip en Dik bukten onder 2ijn armen door en schoten op hun schokkende rijwielen voort „O," kermde Dik, „wat een ongeluks dag." „Houd op met je gehuil, dot gpeft nu toch niets!" schreeuwde Flip. „Vooruit, rechtdoor rijden, dan gaan we de Pauwsteeg in, die is erg nauw, we kunnen er net met do fietsen door." Bonkend met de slangachtige wielen op de straatkeien reden zij in de richting van de bedoelde steeg, die vlak bij was. „Stop, stophoorden zij vlak achter zich roepen. Het waren do agenten Streep en 14. Voordat dc motorpolitic do jongens kon vatten, schoten Flip en Dik behendig het hele nauwe lange steegje door. Zij hadden dat al zo vaak gedaan; in dit benauwde oogenblik hadden zij daarvan profijt Verbaasd stapten de agenten Stopman en Streep af en keken de beide boosdoeners na. „Daar kunnen wij niet door," zei Stop- „Wat is er aan dc hand, agent? Staat mijn huis in brand?'' vroeg een juffrouw, die haastig een raam open schoof en naar buiten keek. Doch Stopman noch Streep hadden tijd om te antwoorden. „Weet je wat," zei Stopman to gen Streep. „Blijf jij hier op post slaan, dan rijd ik'zo vlug ik kan naar de andere kant van deze steeg. Dit steegje is zeer lang en als ik voortmaak ben ik vlucger aan de andere kant dan die twee kwajongens." 15. Zo gezegd, zo gedaan. Agent Streep ging voor do Pauwsteeg op wacht staan en Stopman vloog paffend met zijo motorliets de straat uit naar de andere kant van de Pauwsteeg. Flip en Dik waren, toen zij zich in veiligheid waanden, midden in de Pauwsteeg voorbij een bocht afgestapt en bleven hij gend en blazend een ogenblik staan. „Nou, die haddon oir. haast te pakken," zei Dik. „Gclukkia na» iK aan .lit steegje dacht, hè", meende Flip. „We zijn tenminste nu in veiligheid en laten we nu maar naar huis gaan en rus vandaag niet mem: laten zien". Ondertussen waren zij al lopen de de andere uilgang van de steog genaderd. Ploisoling gaf Flip een rauwe gil en op hetzelfde moment huilde Dik: „We zijn verloren!" Een grote witte hand schoen aan een opgeheven arm versperde de uitgang. Flip en Dik Kregen dit jaar geen vcrkccrsspcldjc. En mochten in dertig dagen niet op hun fietsen rijden. Nooit nomi meer hebben zij iets dergelijks gedaan. Het was ook wel een echte ongeluks dag voor Flip en Dik. 299

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12