Lelie i-ku ndiqe Ru brie k'
Het Zangonderwijs
van den heer Bösecke
Naar aanleiding van .Het Zangonder
wijs in nieuwe banen". Uitg M. Slentert
en Zn., Meppel.
II
2. Vocalisen. Het is gewenscht, wanneer de
plaais en de namen der noten eenmaal bekend
zijn en er een begin van trefzekerheid is, veel
vocalisen te houden, b.v. op noe of no, en op
na of la. Dit doet men om een mooie klankpro
ductie te verkrijgen. Vooral bij de vocalisen op
noe krijgt men de spiritus lenis of zachte toon
aanslag, die al dadelijk schreeuwen absoluut on
mogelijk maakt. Hierbij wordt zeer sterk op het
„mooie, ronde mondje" gelet. Bij vocalisen op a,
la mag de a niet te vlak worden gehouden. Ze
moet diep van klank zijn, eenigszins zwemend
naar de o onderkaak flink naar beneden.
Het is ten zeerste gewenscht bij het begin van
elk zanguurtje eenige minuten deze oefeningen,
die de stem los maken, vooraf te laten "gaan
aan het zingen van liederen.
3. Ontwikkeling van het maat- en rhythmegevoeL
Dit doet men niet door middel van hand- of arm
Jx-wcgingen of door trappen met den voet. Al der
gelijke uiterlijk storende bewegingen zijn uit den
booze, omdat zij de onrust in de klas bevorde
ren, en de aandacht van het eigenlijke zingen
afleiden. De meest gebruikte maten moeten na
tuurlijk door den onderwijzer worden voorgedaan,
kunnen verder worden gedemonstreerd aan de
versvoeten van poëzie in de leesboeken.
Ik denk hierbij ook aan aftelrijmen, bakerrijmen
e.d., die alleen berusten op het metrum: bij
„Hup, mijn Janneke", „In Holland staat een
huis", „Groene zwanen, witte zwanen", enz.
Doch met het rhythme is het een andere zaak.
Het rhythme is ten slotte de in de diepte vloei
ende stroom, waarvan het metrum slechts een
min of meer oppervlakkig surrogaat is.
liet rhythme moet men in zich voelen en men
voelt het pas zoodra men op een of anaere wijze
gegrepen en aangedaan is. Om een eenvoudig
voorbeeld te noemen: eerst dan ontstaat rhythme
in de redevoering van een spreker, wanneer hij
in vuur komt; eerst dan grijpt een muzikale com
positie ons aan, wanneer de speler zelf boven
de uitsluitende techniek van zijn spel uit komt
en bewogen is. Er zijn metrisch goede verzen die
innerlijk zoo dood zijn als een pier, omdat er
geen bewogenheid, geen rhythme door stroomt.
Het rhythme komt uit den mensch zelf en kan
niet worden aangeleerd door rhythmische oefe
ningen.
Als wc een lied willen leeren, lezen we het eerst,
verklaren zoo noodig een en ander, lezen nog eens
en laten het lezen, totdat we ons overtuigd heb
ben, dat de gevoelswaarde van het vers wordt
aangevoeld. Dan pas zingen we het en als de
melodie schoon is, stroomt er iets door, dat uit ons
zelf komt.
4. Uitbreiding van de stemomvang. Door metho
dische oefeningen, waarbij ook sterk wordt gelet
op de ademhaling is het mogelijk de stemomvang
naar boven of beneden toe grooter te aocn wor
den. Hierbij maakt men vooral gebruik van de
8taks genoemde vocalisen, waarbij vooral de jon
gens worden aangezet, te zingen met 'n „meisjes
stem". We weten hoe die „meisjesstem" de groo-
to charme geeft aan den zang der „Wiener San-
gerknaben", aan het knapenkoor van Hubert Cuy-
pers. Het voorzichtig opvoeren van de stemom
vang is al mede een middel tot het verkrijgen
van een nobelcn klank.
5. Majeur en Mineur.
De meeste schoolliedjes zijn practisch gesproken
gezet in majeur. Voor de Christelijke scholen is
evenwel de mineur-ladder van niet minder be
lang. Tal van Psalmen en Gezangen, eveneens lie
deren, die betrekking hebben op het lijden onzos
Heeren, zijn gezet in mineur. De ervaring leerdo
mij, dat de klas van den heer Bösecke met do
„droevige ladder" even vlot werkte als met ao
„f eestladder".
Voor het latere leven is dit vooral van veel be
lang. We wejen hoeveel composities van Bacil
b.v. in mineur zijn gezet
6. Het lezen van muziek.
Wanneer men geruimen tijd met de ladders beeft
gewerkt en trefoefeningen heeft laten doen, wan
neer verder de meest bekende maten het eigen
dom zijn der leerlingen, dan kan men al vrij
spoedig een eenvoudig stukje opschrijven en dit
a prima vista laten zingen, wat wel het eerste
einddoel van het zangonderricht is. En naar
mate de klas onder bekwame leiding verder is go
vorderd, kan de graad van moeilijkheio der stuk
ken toenemen. Bovendien krijgen de kinderen bij
het gebruik der zangladders al spoedig begrip van
de accoorden: van het octaaf, het tertsaccoord,
het sex-accoord en enkele andere die het meest
in het gehoor liggen.
Een andere vorm van muzieklezen is de muzikale
dictee, d.w.z. de kinderen onder het laten aan-
hooren van een korte frase do noten laten op
schrijven, natuurlijk in cijfers. Dit steunt het mu
zikaal geheugen en wat is het gemakkelijk, wan
neer men later een concert aanhoorend. de tref
fende thema's even door een korte cijfemotitio
kan vasthouden, waardoor men zich later het
muziekbeeld veel gemakkelijker in het geheugen
terug roept. Persoonlijk heb ik als muziekvcrs'.ag
gever bij werken, die ik niet kende, van die cijfer
notities veel plezierbelcefd.
En ten slotte is er nog een einddoel dat niet
noodzakelijk is, doch als men het bereiken kan,
dan is het toch wel het mooiste dat de school
geven kan.
Wij zijn overtuigd, dat dit doel slechts door zeer
■weinigen kan worden bereikt, doch het is het
hoogst mogelijke, nl. dat de kinderen er door
liefde voor den zang er toe komen zelf een mu
zikaal thema, of bij uitbreiding een melodie te
verzinnen. Dergelijke muzikale invallen mogen
voor een groot deel berusten op toevallig gehoor
de klankassociaties, zij zijn een vorm van zelf
werkzaamheid, waaruit een sterke muzikale aan
leg kan spreken.
De heer Bösecke heeft dit bereikt en een s-hrift
uitgegeven, dat hij „Klankgeflikker" heeft ge
noemd, een verzameling korte muzikale uitingen
van de kinderen zelf, door hen zelf ingeschreven.
Het gaat natuurlijk niet om de practisch.- waar
de van die kinderlijke uitingen, doch de ideëels
beteekenis van het streven mag men n.et onder
schatten.
Wij hebben, zooals we reeds opmerkten, i les
van den heer Bösecke bijgewoond en jrootc be
langstelling en waardeering voor dit we k. Wij
hebben gedurende een zanguurtje mogen volgen
hoe de heer Bösecke verschillende oefeningen
liet maken, en hoe deze wijze van werken met
de zangladdcrs tot merkwaardige resultaten leid
de. een vlot en zeker treffen van toonafstanden
zoowel in mineur als in majeur, een Juist gevoel
voor maat en een groeiend gevoel voor -hytlime,
een vlug en correct opnoemen van op de viool
voorgespeelde thema's en ten slotte een kinder
zang vol leven en schoonheid door een fraaie
klankverzorging en een kinderlijke, geenszins ge
kunstelde voordracht.
Er is mij nog iets opgevallen, de bevestiging van
een regel, die ik voor mij zelf reeds lang had
vastgesteld: In 'n klas waar, voorzoover de tijd
dit toelaat, mooi en veel wordt gezongen, heerscht
steeds een geest van prettige eensgezindheid en
Zangladdcr A met „15 jongens
NA ONS DUBBEL JUBILEUM
r Onzen hartelijken dank aan aJlen, die ff
De Rotterdammer en verwante bladen
lezen en ons verblijdden door hun f|
medeleven.
Onzen dank aan directie en redactie 2
van De Rotterdammer voor al de hidde
en waardeering moeten wij er aan toe- s
P voegen.
s 25 Jaar getrouwd en UO jaar schrijf- Bj
ster: wij werden klein onder Gods wel-
daden! Hoog stellen wij de waardeering
<g van literaire zijde, nog hooger de liefde
van Gods volk, die ons op dezen blijden
dag overstroomde, verblijdde en ver-
g> sterkte, de gemeenschap der heiligen!
E Vaders en moeders dankten voor de j|
lectuur, die zij hun kinderen gerust in
H handen durfden geven; ouderen voor g
hun jeugdboekjes op de Zondagschool
5 ontvangen; jongens in de vlegeljaren, i
die voorlichting vroegen; vrouwen,
g zwak en vermoeid, die deze lectuur j|
troost, afleiding en zelfvertrouwen
H bracht. g
6 Voor literator heb ik me nooit uitg eg e-
0 ven; iels geweest te zijn voor Gods |j
kinderen strekt me tot ootmoedigen
S dank. g
Het was zuivere vreugde, dit op ons
jubileum te mogen vernemen. Nu luidt
het avondklokje: meer dan klein werk
Sen herdruk van wat eerder is geschre-
ven, zal ik wel niet meer kunnen geven.
0 Maar 1 Juni '36 blijft ons onvergetelijk. j|
JOHa BREEVOORT
f) on Echtgenoot.
saamhoorigheid, kortweg, ecu prettige giest. Een
oude spreuk zegt: Slechts de boozen zingtn niet.
"Waar mooi en met govoel wordt gezongen is geen
plaats voor boosheid. Daarom is goed zaugondcr-
wijs een der machtigste middelen tot zedelijke
.vorming, niet het minst wanneer de on ler wijzer
zich als allereerste 'doel stelt het zingen ter ecre
Gods.
Daarop is de opzet van het gehcele za/jgonder-
wijs van den heer Bösecke gericht, gelijk wij
.voortdurend hebben kunnen consiateerei». Niet al
leen tijdens de enkele schooljaren, doch vooral
door ue muzikale grondslag, waarop de kinderen
in het leven komen te staan.
Nog een opmerking. De lezer, vooral hij die bij
't onderwijs is betrokken, denkt wellicht: „Maar
zangonderwijs in dien geest eischt enorm veel
tijd ten koste van andere vakken". Niets daar
van. De kunst is alleen, om de uurtjes voor het
zangonderwijs bestemd, zoo economisch mogelijk
te besteden. Geef aan 't begin van elk zanguurtje
©en kwartiertje trefoefeYiingen, vocalises, enz. en
besteed de rest van den tijd aan 't instudeeren
en zingen van liederen en ge komt er.
Maar ge komt er niet, wanneer ge niet ernstig
wilt en niet uw ziel er aan geeft zooals dc heer
Bösecke. Zelfs dc onderwijzer, dij over weinig
muzikale gaven beschikt, zal met het bezigen der
zangladders resultaten kunnen bereiken, die een
openbaring voor hem zijn.
En als ten slotte het einddoel is „om de eere
van den Eeuwige", als men diep doordrongen is
van het woord „doet het alles ter eere Gods",
waarom zou men zich dan niet eenige moeite
getroosten, om de aan zijn zorgen toevertrouwd©
jeugd de middelen mee te geven om later in
vereeniging, zanggezelschap en huisgezin te kun
nen zingen ter eere Gods?
Waarom zou men ze dc mogelijke middelen nieï
medegeven om het leven meer glans en wijding
te geven?
Wij hopen van harte, dat dc zangladders van
den heer Bösecke algemeen mogen worden ge
bruikt. t
Er is zeer veel mee te bereiken.
n. j. swierstra. t
Konincklijcke macht
Op aerden sijn geweest vier groote Coninckrijcken,
Wacrvoor all* andere dc vlagge moesten strijeken,
lek weet oen vijfde noch, 't welck hooger Is geëert,
Dit is: wanneer dc mcnsch hem selven wèl regeerti
JACOBUS REVIUÜu
266
EEN UITSTAPJE NAAR DE BOERDERIJ
Onder een bloeien'
de appelboom zijn
de lcoeien aan
herkauwen.
Zooals ik vorigo week beloofd heb zou ik nog
wat vertellen van m'n bezoek aan de boerderij.
In de brede sloot zwommen kleine gele eendjes.
Tenminste, dat dacht ik. Sijtje lachte me echter
vierkant uit Eendjes? Wel nee, die waren veel
kleiner, en ook veel helderder geel. Dit waren
heel jonge ganzen. Ja, nu ze het zei kon je het
ook wel zien. De boestjes waren groen-gcel, niet
helder zoals „poeletjes" (jonge eenden).
„Maar waar is de moeder?" vroeg ik. „Ja, was
het antwoord die is dood gegaan, toen ze do
eieren pas gelegd had. Nu hebben we ze door een
kip laten uitbroeden. U had eens moeten zien
hoe het arme dier schrok, toen die grote kinderen
van haar (dat zal zc ook wel gok gevonden
hebben, zulke reuzen-kuikens) voor het eerst in
het water gingen. Maar nu vindt ze het al ge
woon en ze kijkt er niet meer naar om als ze in
het water zijn."
We zetten onze reis voort. Achter dc schuur was
het varkenshok. Een dikke vette zeug had gisteren
wel tien jongen gekregen, boestjes die nog kleiner
waren dan het kleinste schoothondje. Ongelooflijk
dat beestje moest verhongeren antwoordde Sijtje:
konden groeien. Ze werden net gezoogd door de
moeder. Maar er was één biggetje dat niets kreeg.
Telkens probeerde het weer een van z'n broortjes
©n zusjes opzij te dringen, maar die waren alle
maal sterker ,zodat het tenslotte de moed maar
opgaf en in een hoekje ging zitten treuren. Wat
keek dat kleine diertje zielig! Op mijn vraag of
dat beestje moest verhongeren antwoordde Sijtje:
„O nee hoor. Dat krijgt straks uit een fles met Pen
speen z'n portie wel. Over een paar weken is het
dan net zo sterk als de anderen en dan zul je het
eens mee zien vechten als zo uit de trog mogen
gaan eten."
Door de schuur, waar nog een paar kleine kalfjes
stonden, magere beestjes met grote koppen en
echte „kalversogen" kwamen we in de boomgaard.
Wat was die mooi! Alle bomen stonden dik onder
de bloesem, rose en wit, net of er een watten
deken over hoen lag. In het gras liep een hele
verzameling jonge konijntjes, witte en bruine en
grijze. Ze smeerden 'm gauw toen we aankwamen.
Als jo zo probeerde te vangen kropen z© in een
hoekje, en als je zc bijna had, glipten ze net langs
je heen, terwijl je haast zou zeggen dat hun kleine
heldere kraaloogjes spottend glinsterden. Sijtje
wist er echter een te pakken. Wat had zo'n diertje
©en heerlijk zacht en donzig huidje! Maar omdat
het zich niets op z'n gemak voelde en angstig
piepte en zenuwachtig trilde, lieten we het maar
weer gauw lopen.
Door een groot houten hek kwamen we toen in
de wei waar de paarden liepen. De meesten wa
ren nu natuurlijk aan het werk. Toch liepen er
nog een paar merries met hun veulens. Wat had
den die veulentjes een eigenwijze grote kop en
een lange poten! Dwaas liepen ze heen en weer to
rennen, lieten zich niet vangen, hoe we ook ons best
deden. Met de grote paarden ging dat beter. Die
waren niet zo schuw. „Willen we een eindje gaan
paardrijden?", vroeg Sijtje. „Of durft u dat niet?"
Nu, jullie begrijpt, dat kon ik. me niet laten
zeggen. Dus probeerde ik op de rug van een van
de paarden te klimmen. Dat viel anders lang niet
mee. Wat was zo'n beest hoog. „Wacht," zei
Sijtje, ik zal u een pootje geven." Maar dat deed
ze zo hard, dat ik aan de andere kant weer van
het paard afgleed. Tenslotte bracht een greppel
uitkomst. Als het paard daar in ging staan en
ik er naast dan kon ik er wel op komen. Sijtje
wist er echter zo wel op te springen.
Van die rijtoer wil ik niet veel vertellen. Ik schaam
me er eigenlijk een beetje voor. Daarom alleen
dit: Ik ben er heel wat gemakkelijker Afgekomen,
dan er óp. En drie dagen later was ik nog stijf
van het door elkaar hobbelen. Maar toch vond ik
het fijn. Erg gewichtig ook. Want ieder stadsmens
kan toch maar niet zeggen: „Ik heb wel eens
paardgereden," zoals ik, o zo!
Aan alle dingen komt een eind, en zo ook aan
het uitstapje naar de boerderij. Van de boerin
kreeg ik eerst nog een heerlijke kop koffie met
koek. En toon ze vroeg hoe ik het gevonden had,
heb ik uit de grond van m'n hart gezegd: „Fijn."
Dat kunnen jullie je zeker wel voorstellen hè?
Maar weet je wat het fijnste is? In de hooitijd
of in de oogsttijd, als het graan binnen gehaald
wordt, mag ik nog eens komen!
Misschien vertel ik er dan wel weer wat over in
de Kinderkrant. Je moet van de zomer maar
eens goed kijken!
RAADSELS
I. Vijf buitenlandse steden
Zoek in de volgende zinnen buitenlandse stedenj
De huishuur wordt per maand berekend.
Neen, het wordt te laat. Ik wil naar huis.
Het spijt mij dat ik tegen u aanliep.
Hij zat daar als een oud, inéén gedoken mannetje.
Kijk eens naar Jacob: armen en benen beweegt
hij.
II. Zes bloemennamen
Welke bloemen kan men maken van:
Thea Ronis; Bé Anigo; Otto Derblem; Dien
Ituspek; Lock Perfamie; Rosa Plok.
III. Wie ben ik?
Ik ben in het kippenhok: één letter er voor en ik
ben op de akker; één letter daarachter en ik ben
een roofvogel, één letter vóór de roofvoepl en ik
ben een jongensnaam. Welke?
IV. Niet moeilijk te raden
Mijn eerste noemt den besten vriend dien we
hebben, mijn twede noemt een wandelweg dwars
door de golven en m'n geheel wordt gebruikt om
te schrijven.
Oplossing raadsels van de vorige week:
I. kil, til, gil, ril, wil, pil, uil.
II. Nauw spreidt het licht zijn eerste glans
Op veld en bos Ier neer,
Of 't vooglenkoor begint
Zijn loflied aan den Heer.
III. Hieronder vinden jullie de goedkoopste weg
van A naar B. Had je 't ook zoo gevonden?
Hij heeft veel gewerkt en is heel oud geworden.
In Balige is hij gestorven, in-1902, tijdens een
cholera-epidemic. Zijn laatste woorden waren:
Ik ga nu naar do Hemel. In Balige is ook nog zijn
graf. 'k Heb er onlangs nog bijgestaan, jongens,
en toen waren er heel wat gedachten in mijn
hoofd.
De verteller zwijgt en ziet over dc hoofden der
jongens heen in verre verten.
„Waarom zou hij juist Laban hebben willen he
ten", zegt er een nadenkend. „Die Laban uit de
Bijbel is toch helemaal geen aardige man."
„Misschien vond Si Ala Piso zich zelf ook niet
aardig; mischicn vond hij zich to slecht voor een
mooie naam."
>,Dat kan wel."
»,'t Is maar goed, dat wij met het busje lopen,"
Zegt een ander. „Ik bedoel, dan doen wij ten
minste ook wat
>,Ja, er is hier zoveel gewerkt; je zou je haast ge
neren, wanneer je maar niets bleef doen. Zo voel
ik het ook altijd."
>,Nou, ik snap cr niks van," flapt Filip er uit; ter
wijl hij handjes vol dennenaalden in 't rond gaat
strooien.
„Waarvan niet, Flip."
„Nou, dat die zendelingen hier naar too wilden
komen, en dat zo hier armoe en narigheid wilden
lijden. En dat nog wel voor zulke akelige kerels
ais do Bataks."
„Dat kun je ook nog niet snappen, Flipje, dat
komt later wel."
„Later?" klinkt 't ongelovig. „Hoe later,"
Wordt vervolgd)
275