DIE IN MIJ GELOOR...
BOBBIE
XVI11
Móeder heeft het druk onder het eten. Hier
geeft ze wat jus. Daar weer wat groenten.
Ze voert Paultje weer eens een hapje. Ze
lcijkt ook weer eens naar Bob. Maai wat is
dat? Smaakt het hem niet? Hij heeft haast
nog niets op. Dat ziet Hans ook. Hij begint
te lachen. Hij zegt: „O ja, dat is waar ook.
AVeten jullie het al? Het nieuwste! Bob kan
nóóit meer eten!"
Hij proest het uit. „Dat zei hij tenminste
tegen de juffrouw."
Allemaal kijken ze naar Bob. En naar zijn
nog volle bordje.
Allemaal moeten ze ook een beetje lachen.
XIX
Wanneer Vader uit de Bijbel gaat lezen,
mag Bob op Moeders schoot. Na het lezen,
dankt Vader. Hij dankt nu ook hardop, wat
Moeder al zacht gebeden heeft.
Allemaal bidden ze eerbiedfg mee.
Na tafel gaat ieder weer zijn gang.
De kleintjes moeten naar boven: naar bed.
De groten gaan aan hun huiswerk beginnen.
Vóór Vader de krant gaat lezen, loopt hij
naar zijn schrijftafel. Daar staat zijn siga
rendoos. Hij neemt er een sigaar uit. Voor
zichtig schuift hij het bandje er af.
„Bob!"
„Ja, Pappie!"
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
1liep Moeder daar? Zou ze mij moeten hebben?,
„Kijk eens, is dat wat voor jou?"
Vader houdt Bob het bandje voor. Hij lacht
er bij. Ilij weet wel, dat Bob daar dol op is.
Gretig knikt Bob van ja.
Maar ineens staart hij recht voor zich uit.
Hij trekt zijn hand terug.
„Oh!" roept hij.
„OhWaar is
Hij laat Vader met zijn mooie bandje staan
en hij rent de gang in.
Zenuwachtig zoekt hij zijn jasje. Ha, daar
hangt het. Hij voelt in zijn ene zak
Een stukje touw een stukje oud stuf
Verder niets.
Dan voelt hij in zijn andere zak
Een zakdoek een stukje potlood
Verder niets.
OhWaar is nou
En dan zet hfj het op een huilen! Nee maar!
Met zijn hoofd in zijn jasje staat hij daar
maar te jammeren
„Mijn doos- vorlorenMijn doos verloren!"
Van alle kanten komt er hulp aanzetten.
Uit de keukenMoeder, Tine, Trude. Trude
met de vatenkwast in haar hand.
Uit de kamer: Vader, Bram, Hans en
Paultje.
Uit de tussenkamer: Loes en Ellie.
Allemaal roepen ze: „Wat is er?"
„Je doos verloren? Welke doos?"
Tine begrijpt het 't eerste.
„Zijn sigarenbandjesdoos zeker," zegt ze.
„Die is natuurlijk uit zijn hand gevallen,
toen hij zélf viel."
„Of uit ziin jas, zegt Hans.
Mammie vraagt: „Bedoel je je bandjesdoos,
Bob? Is die niet op school? In je kastje?"
„Nee, nee! Ik heb hem verlóren. Oh! Al
mjjn bandjes zaten er in..." Snik! Snik!
De hele familie heeft medelijden met herrl.
„Die doos was zijn beste vriend de laatste
tijd," zegt Bram. „Jammer, hoor!"
„Hij staat elke avond op zijn stoel voor zijn
bed," zegt Loes. „Goeie, en hij is nou tóch
al zo ongelukkig
„Hoeveel had je er, Bob?" vraagt Ellie.
„Wil je er van mij een paar hebben? Ik heb
er toch 36."
„Ik had er 95!" Snik, snik!
„Het is toch treurig! En nou ailemaal
kwijt!" zegt Hans. Hij schudt met zijn hoofd
heen en weer. Nou, als Hans treurig zegt,
dan is het èrg, hoor.
Vader heeft alleen nog niets gezegd. Maar
je kunt aan zijn gezicht zien, dat 'dj over
het geval nadenkt. Ineens zet hij zijn hoed
op. En hij doet zjjn regenjas aan.
,-,Ik ga even weg, vrouw. Kijken, of ik dat
ding soms nog ergens zie. Het is nogal een
stille straat. Tot straks! Laat Bob nog maar
even wakker blijven, tot ik weer terug ben."
XX
Gerard van Helden is ook thuis. Hij zit met
zijn moeder in de huiskamer. Hij maakt eeii
grote taalles. Dat is het laatste van zijn
huiswerk. Gerard zit al in de zevende klas.
Daar moet je heel wat leren, hoor.
Moeder stopt grote gaten in grotp sport
kousen. Het is stil in de kamer. Het is b(j
Gerard meestal stil in huis.
(Volgende weck verder)
„Heeft hij dat tegen de juffrouw gezegd?'*
vraagt Loes ongelovig.
„Ja, die wilde hem dropjes geven. Verbeeld
je, achter een auto zitten en nog dropjes toe
krijgen."
„Dat is dan een echte juffrouw Góed-hart,"
zegt grote Bram.
„Nou, dat is zeker," zegt Vader.
„Maar eet nu, jongen. Anders wordt alles
koud
Wanhopig kijkt Bob zijn moeder aan.
Hoe kan hij nu eten? Met zulke lippen?
Met zó'n stijve wang?
Zijn tranen springen weer te voorschijn.
Hij raakt weer helemaal van streek.
„Weet je wat," zegt Mammie. „Ga maar
wat spelen. Ik maak straks wat soep voor je.
Dat doe ik in een beker. Dan kun je het op
drinken. Is dat dan goed? Kom, snuit je
neus eens. En droog je tranen."
Mammie houdt zijn zakdoek klaar. Angstig
duwt hij de doek weg.
„Ik kan mijn neus nóóit meer snuiten...."
Snik! Snik! Snik!
„Zie je wel," roept Hans. „Zégt hij weer zo
iets. Ha! Ha! Nóóit meer snuiten
„Houd je mond, Hans!" zegt Vader streng.
Maar er zijn toch pretglansjes in zijn ogen.
Hij zegt tegen Bob: „Die neus is morgen al
veel beter, hoor jongen. Moeder zal het
héél voorzichtig doen. Ja, ga maar wat spe
len. Tot wij klaar zijn."
Vader kijkt zijn andere kinderen één voor
één aan. Hij doet zjjn lippen naar voren. Hij
schudt goedig met zijn hoofd. Dat betekent:
Laat hem nu maar. Zég nu maar niets tegen
hem.
door N. DEN HOLLANDER
6)
Behaaglijk drukt hij de doek tegen zijn
wang. Hè, wat heerlijk! Bob, Bob! Wat
..wordt jij verwend!"
-In de huiskamer praat de familie er nog een
poosje over. Vader zegt:
„Waren jullie er ook bij, Loes en Ellie?"
„Nee, Paps, wy zijn met Truusje de Vriend
,naar huis gegaan. Toen speelde Bob met
Jantje."
„Ja," zegt Ellie. „Ze speelden met hun siga
renbandjes."
„Zo," zegt Vader. „Zo! Hoe komt zo'n kind
nu toch zo ondeugend, hè?"
Dan is het etenstijd.
Trude, het meisje, slaat met de knuppel op
de gong in de gang.
Dat betekent: Naar de eetkamer! Alles is
klaar! Ieder op zijn plaats!
Wat een drukte aan tafel.
Wat een geschep en gesnij
Wat een gelepel en getik!
Bob zit er ook bij. Ilij heeft trek in eten.
En toch
Hij denkt nog steeds, dat hij niet eten kan.
Moeder heeft zijn bordje klaargemaakt. Ze
zet het voor hem neer.
„Eet maar lekker op," zegt ze.
Ach, Moeder kan niet boos op hem zijn.
Ze is zó blij, dat hij daar weer veilig naast
haar zit. Dat haar hele kinderschaar daar
weer zo gezellig en gezond rondom haar
tafel zit.
Ze vergeet zélf te eten.
Ze staart een poosje voor zich uit. Heel ern
stig. Dan doet ze even haar ogen dicht.
En zonder dat iemand in de kamer het
merkt, bidt ze: O God! Ik dank u! Dat
mjjn jongetje nog leeft. Dat U ze allemaal
weer behouden thuis hebt gebracht.
276
ZATERDAG 6 JUNI No. 23 JAARGANG 1936
Die in Mij gelooft, gelijhcrwijs de
Schrift zegt, stroomen des levevien
waters zullen uit zijn buik vlocictu
Johannes 7 ÖS.
In dit woord ligt een rijkf» slof voor een nal>e-
trachting op liet pas gevierde Pinksterfeest, of
schoon het reeds vóór de uitstorting des Heiligen.
Geestes gesproken werd. 't Geschiedde op het Loof
huttenfeest te Jeruzalem in den tempclvoorhof.
.Tczus was er in 't verborgen heengereisd. 't Goneelc
volk deelde trouwens in de jubelende vreugde, die
juist op dit feest ten toppunt steep, en soms uit
bundig werd. Op een oogstfeest is er tot op onzen
tijd behoefte om vroolijk te zijn. 't Is goed, als
het maar geschiedt om don dank voor de omvan
gen zegen te uilen, en het juichen oiulor hel bren
gen van ruime offeranden voor 's Ileeren aange-
zleht de lucht vervuil.
Rehaho oen landbouwfeest, was het een gedenk
dag van de reddende daden des Hoeren, geopen
baard in Israels verlossing int lu-t Egyptische
diensthuis en dc daarop volgende leiding door de
woestijn naar het land der belofte. Op dien tocht
had het volk in tenten of hutten gewoond, die
vllichtig opgeslagen en weder afgebroken werden.
Ter gedachtenis er aan Ion eeuwigen dage tohrvcf
de wet voor, dat elk jaar op den bestemden tijd
liet volk hutten van palmtakken, meien cn ander
loof moest oprichten op de platte daken cn mark
ten of pleinen: het waren soms prachtige kunst
werken. maar ook wel eenvoudige priëelcn.
Naast dil verblijven In loofhut ton, werd het even-
du agsclie feest gekenmerkt door de ceremonie der
waterplenging in den tempel voorhof. Elke dag
vulde de pi icster een gouden kruik met water
uit den vijver Siloah en goot hij den inhoud er
van als een plengoffer aan de zijde van het altaar
uil, daarbij de woorden uit J eau ja herhalend: „En
gijlieden zult water scheppen met vreugde uil dc
fonteinen des hei Is!" Deze profetie zag op den
Messiaanschcn tijd. In veel hoogcr zin dan Mozes
een fontein uit den rotssteen had doen ontsprin
gen, zou de beloofde Christus een hoilsfonrpin
ontsluiten om alle geestelijk dorstenden te laven.
En zoo openbaart Jezus zichzelf als de beloolde
Christus aan dc Joden, wanneer Hij op den laat
ste» of grooten dag van het feest tot hen ?/igl:
,.Zoo iemand dorst, die komo lot Mij on dritike"..<
zij zullen het hei] eerst zelf moeien indrinken
door in 'Hein te gelóoven; maar daarna zal de
.genade zich verder moeten uitbreiden; want Hij
•laat er op volgen, daarmede doelende op den Hei
ligen Geest, die uitgestort zou wórden: „Die in
Mi| gelooft, gelijkerwijs do Schrift zegt, stroomen
.tics levenden waters zullen' uit zijn huik vloeieuJ"
-noodige, indien
Di? in Mij gelooft,... dit is 't éérs
ci ooit een zegenende kracht vuil
ta Vergelijken met stroomen des levenden wntcis.
Het geloof in Ilem, als den Christus of don \an
God Gezalfde lot onzen hoogsloii Leeruur cn Pró-
feot, die ons in liet Evangelie den weg der zalig
heid openbaart en wijst; gezalfd ook tot ouz.cn
éënigen Hoogepriester, die ons in zijn bloed den
weg der zaligheid gebaand heelt; en eveneens ge
zalfd lot onzen eeuwigen Koning, die ons op den
weg der zaligheid houdt, beschermt en bewaart,
ziedaar wat onmisbaar is oin deel nan de gciiade-
weldaden des Heeren, en duunnedn tevens deel
'aan de gave des Heiligen Geestes |o ontvangen,
ju, ook ons hurt to) zijn
zien. De Geest werkt óók
in, om ze innerlijk weder te baren, te vernieuwen
en te heiligen, ze tot bekeering en geloot te bren
gen, want al deze zegeningen zijn het werk des
Geestes. Maar dit is iels anders, dan om persoon
lijk in 't hart dee menschen in te dalen, er mot
den Vader en den Zoon wdning te maken, cn er
nimmermeer van te scheiden.
Die in Hem gelooft, is rijk in 't bezit van het
volle heil, dat Christus verworven heeft. Hij loeit
zich niet altoos rijk, maar hij is 't toch wel, ook
al schijnt (te genade soms van hem geweken te
zijn, waarvan hij de oorzaak steeds bij zich zelf
zal moeien zoeken: do Hecrc neemt niet terug
wat Hij éénmaal geschonken heeft, het is integen
deel zijn lust den schut ae6 heils al meerder te
maken naar dc mate van onze geloofsbeva-.img.
die den ééncn dag wol eens grooter dan den
andere is.
Is dit nu pen do ode schat, in 't bezit waarvan
wij ons zelf mogen verlustigen? Mogen wij in zeif-
gLiiucgzaaiiihnid lluistoren: Wij zijn er! on daarbij
vergeten, dat er om ons heen een gansclie wei old
iii 't boozc ligt, die er nog lang niet is, maar voor
'een deel toeli ook tot onzen geestelijken rijkdom
kan komen9 Neen, Jezus is het daarmede volslrekt
niet ééns, Hij zegt nadrukkelijk, dat die in Ilem
gelooft, stroomcu des levenden waters uit zijn
binnenste zullen vloeien.
Levend walcr, 't is een vaak voorkomend beeld
den boom gehcschen tijden
Kallemooi-feest op Schiermonnikoog.
Omtrent het ontslaan en dc bctcckenis van het
Kallemooi-foest verkeert men in het onzekere. Up
sommige punten vertoont het overeenkomst met
het planten van den Meiboom. Volgons sommigen
zou het woord „Kullemooi" eenvoudig „kale- Mei"
en niets uncicrs beduiden. Anderen willen hot
Kallemooi foesl in verhand zien gebracht met do
antieke vrucht hnurhcidsritcn.
van de genade en het leven des Geestes. Eri dit
l.ecld is toch wel het omgekeerde van een dood
bezit, waarop wij voor ons zelf teren zonder ons
om den naaste tc bekommeren. Er is dood water,
dat in een plas staat of in een vergaarbak op
gevangen is. Er is daarin geen beweging of leven,
het staat stil, er is geen gang of strooining in, het
komt niet verder, cn kan heel gemakkelijk een
levend water is één 011 al beweging, loven
cn stroomen. Het blijft er zelt frisch en gezond
door, het is om zoo ie zeggen in vooi tdurendo
actie, niets kan het in zijn loop stuiten, gij kunt
het in 't bergland constateeren, hoe de zwaarste
rotsblokken in de rivierbedding niet 111 staat zijn
het tegen te houden, het water maakt klaterend
en ruischcnd een onnvee er omheen, om zijn
loop daarna rusteloos voorl lo zetten.
Een wonderschoon beeld van de geestelijke wa«
teren, dié uit het binnenste van don gcloovige
vloeien. Hoe wordt dc juistheid Or van bevestigd
terstond na de uitstorting des Heiligen Geestes
op don Pinksterdag. Allen, die vervuld zij:i met
den Geest en op wier hoofd de heilige Vlam bacft,
zitten daar niet zwijgend neer, dankbaar voor de
gave Gods. maar zij beginnen te spreken, znoala
de Gcesl hen gaf uit te spreken,... dAAr vloeien de
wateren! Simon Petrus neemt vervolgens het
woord, om met oen verrassende vrijmoedigheid de
groote werken Gods aan Israël tc verkondigen,
aan het volk, dat Jezus gekruisigd had,... daar
vloeien de wateren! En als de Grootc Raad iulc.r
de Apostelen het zwijgen wil opleggen, antwoor
den zij. dat zij niet kunnen laten te spreken het*
geen zij gezien en gehoord hebben,... da Ar vloe-eit
de wateren alweder! Gij denkt hier eveneens aan
Pan lus, die een halvp wereld afreist nis een- be
zield getuige van Jezus Christus, hij heeft er hon-
gej en dorst, steeniging en geeselstriemen voor
over, de vonken van 't Pinkstervuur spatten hein
van dc lipjxm, en al wordt zijn prediking weer
staan, de stroom des heils is niet tegen te houden,
hij is na bijna twintig eeuwen niet verzanl of
doodgeloopen, maar hij is hij liet voortgaan ver
breed tot in de verste landen,... de wateren
vloeien nog steeds!
'-O
Geldt dit nu ook van ons zelf?
'I Is voor velen een beschamende vraag. In onzen
lijd zijn er niet weinigen, bij wie de woorden a(s
een waterstroom van de lippen vloeien zoolang
cr van aardsche en stoffelijke belangen sprake is,
maar zij zwijgen verlegen, wanneer do geestelijke
dingeneens aan de orde gesteld worden. O ja,
zij kunnen nog wel woorden vinden, wanneer men
handelt over don uitwendige» kunt der Kerk,
maar hun mond vloeit niet over van het I'01' des
Heeren en den lof van zijn onvolprezen \nam.
't Gaat ons misschien zelfs in dezen noodtijd nog
Ie goed. In do jaren der verdrukking zijn de „ge
zelschappen" geboren, waarop men thans wel eens
uit de hoogte nederziet. doch waar de geestelijke
dingen en het zicleleven dan toch doordacht, over
peinsd en ook besproken werden lot ophoiiwing
van velen.
De wateren staan al te vaak stil.
Zij moesten als onder hoogdruk uit ons binnenste
uitbarsten, gelijk uit den tempel van Kzechiëls
visioen om er anderen merle tc verkwikken, en
zie, wij houden ze in ons hart verborgen be-
slolpn. Wat zou de dorre wereld beginnen te
bloeien, als ieder zijn roeping vervulde en doorgaf
in eigen levenskring wat hij zelf uit genade ont
vangen heeft. Jezus spreekt van „stroomen" Rij
dc besten zijn het soms enkele trage ..druppelen".
Niet zelden gemeenplaatsen of moeizaam uit Hot
geheugen opgehaalde, opgepompte woorden, (üo
niet tintelen van leven. Ach, dat de wateren wejer
begonnen te vloeien, maar dan heelemnal vantetfs.
alléén de woorden, die spontaan opwellen uit de
diepte des harten, zijn levende wateren des
Geestes!
265