kinder krcinl HET LEVEN VAN M. A. DE RUYTER DE BLAUWE BENDE Door MA. M. Renes-Boldingh 119) En tochcn toolidiep in het hart is een stemmetje, dat niet onbegrijpelijke hardnekkigheid altijd weer ton gunste van Flipje begint te spre ken, en het lijkt wel, of meneer Muller siced9 weer opnieuw voor dat stemmetje de juiste woon den weet te kiezen. ,,'t Is goed, dat we hem hebben," zegt de jonge dokter in een kalm ogenblikje eens tot de groot ste jongens als Flip het weer erg bont heeft ge- maakt. „Laten we hem voorlopig maar nemen, zoals hij is. Hij blijft niet zo; hij verandert wel, id at zul je zien. Een boom draagt ook niet vrucht, in dezelfde week waarin hij go/.tiaid is. Dus hij eon mens is dat zeker helemaal niet liet geval." „Een mens is toch geen boom," merkte Kas even terloops op. „Neen mijn zoon, gelukkig niet Maar aangezien de mens een veel kostbaarder onderdeel van do schepping is dan een l>oom, gaat de groei bij de mensen ook veel langzamer cn veel degelijker, .totdat hij zo is, als God hem hebben wil." „O, bedoelt u dat!" „Dat bedoel ik. Dus. ik wil maar zeggen, maak je niet te gauw nijdig over Flipje, 't Komt wel goed. Wc bobben een sterke Helper, jongens, een Helper, dien wij zelf ook ieder ogenblik van de dag nodig hebben. Ik bid ieder avond voor ons Flipje; jullie ook?" Een beschaamd zwijgen volgt, dat meer zegt dan woorden. „Probeer eens, of je het ook kunt doen. 't Zou erg goed wezen." Zo praat meneer Muller over de zaak en de jongens begrijpen hem. Ze beginnen er iels van de zien, dat God het grote wenk der redding en der barmhartigheid vaak in mensen- soms in kinderhanden neerlegt. En dat God daarbij rekent op gewillige handen der Zijnen. Nu is de club der blauwen op weg naar het den- nobosch, in blauwe bloese en zonnehoed, en met hoofd vol vun de gewichtigste plannen. Flip, ook jjlauw gebloesd, wandelt in hun midden en laat eich met neerbuigende belangstelling wijzen op Biet geheimzinnige kikkerslootje, op 't mooie uit- Eicht in het dal, op de trotse Martiinbang, die als een goede grootvaderberg de gehele streek in het oog houdt, 't Schijnt hem alles sleohts heel ma tig te interesseren; als je hem zo eens aankijkt, zou je denken, dat do twee flipjes weer eens aan Let stuivertje wisselen waren. Wie het winnen zal, varidaag? Dokter .Muller zal ook in het boschje zijn. Met zijn plannen over de grote bergtocht, die in de naaste toekomst toch eindelijk zijn beslag zal krijgen. Op .11 Augustus, wanneer in het verre Holland de hoge Koningsvrouwe jarig is, en de Indische scholen ter ere daurvan een dag vrijaf De 11e Augustus, een Zaterdag, kan het mooier voor berg- en woudlopers, die na hun vermoeiende toer een dag rust zo hoog nodig hoblien? „Vinden jullie dien Muller nou heus zo lollig?'' vraagt Flip opeens. „Natuurlijk, 't i« een reuzevent. Wat heb jij op liem aan te merken?" „O, 'k weet niet; hij is zo eigenwijs." „Zeg, dat moet jij nodig zoggen; kijk naar je eigen." „Nro zeg, daar zegt er een wat! Och jo je slaat zelf stijf van eigenwijsheid!" „Wacht maar eerst eens, tot hij een verhaal ver teld hoeft. Dat kan-die! Nou!" „Vertellen kan me 't minste schelen. Wat is er aan vertellen! Kun je net zo goed een bode gaan „Ja, als je die maar altijd had!" „Boeken genoeg. Mijn vader heeft een kast vol. Hij zegt wel, dat ik ze niet lezen mag, maar de sleutel zit Cr altijd op, dus doe ik het toch." Pats, een steen vliegt een afgrond je in, om het gezegde te bekrachtigen. „Dat vind ik gemeen zegt Kas. Uit zijn blnuwo oocon vlamt verontwaardiging. „Wat! die steen? heeft niemand zeer gedaan hoor." „Nee, om in do kast ln te breken, als jc vader denkt, dut je 't niet zal doen. Dut is gemeen, oin jo vade,r te bedriegen." „O, de pipn. Die vindt 't al lang goed, hoor. Als zo muur peen last van me hebben. Wat doen zo me ook altijd bij de bedienden te stoppen; je ver- /veelt je dood bij die lui." „Nou, jij moet nodig over lollig praten; je bent zelf nogal een lollig jochie, zeg. Maar niet heus." „Nee, meneer Muller, hé, die dikke vrind van jullie." Daar is geen antwoord op. In diep, wrevelig stil zwijgen schuiven de laatste kronkelingen van 't bergpaadje voorbij. Wat is er verder ook te zeg gen, wanneer er zo'n onweerswolkje naast jo loopt. Wat durf je verder te zeggen? Wat durf je nog te zeggen? Als je nou fatsoenlijk ruzie kon maliën en 't samen uitknokken; maar ten eerste is het paadje veel te smal en ten tweede meneer Muller, zie je. Meneer Muller zou dat knokken met Flipje vast niet goed vinden daar in trekt hij één lijn met je eigen geweten. „De dennobosjes, jongens!" „Hóras! Gelukkig!" Het paadje kort snel in onder de schreden der jongens. Een klimming nog, een steile daling, 't. bosje van kort, ruig struikgewas, waaruit eenmaal de giftslang te voorschijn kroop, en een Indianen- gehuil omstormt do eenzame gestalte,, die gedwee y.it te wachten, met opgetrokken knieën tegen een boomstam geleund; genietend van de koele zuivero rust onder het luchtig naalddak. „Hallo, jongelui! kom je werkelijk nog?" „Heeft u lang gewaoht, meneer? Dat komt, \vo moesten eerst de helft van ons huiswerk maken. Na 't avondeten de andere helft. Maar we hebben niet zo bar veel vandaag." I-angzaam aan konven dc clubleden tot rust, neer gevleid op de naaldenvaoht Voor enkele ogen blikken slaat de warmte nog naar buiten, ze woelen en wroeten om beter te zitten, om zo mogelijk een streling op te vangen langs hun gloeiende wangen van de bergkoelte, die speelt met de dennetwijgen. Dan beginnen de rustige omgeving en de zachte zingzang der kruinen hun kalmerende invloed uit te oefenen. Heerlijk on vergelijkelijk heerlijk is het toch maar in hun gratis clublokaal. „Fijn is 't hier," constateert een dankbare stem. „Héét was 't meneer! Héét op 't paadje! Af en toe leeik 't of we in brand zouden vliegen." Dat vin je alleen maar in Holland Nu vlagt er de Lente, kom mee. O! kom mee! Al zou ook de tocht je vermoeien, Daar ginds bij de duinen naet ver van de zeel Daar staan nu de bollen te bloeien. Die velden te zien is een prachtig gezicht, 't Zou zonde zijn, als je 't verzaakte; Elk bloemetje is op zichzelf een gedicht, Een hymno aan Ilcm, die het maakte. Wij naderen reeds, naar ons toe is de wind, De geur reeds benevelt je zinnen; Daar zijn ze: de velden je staat als verblind, Wat moet je daar plots moe beginnen? O! Zie tooli, O! Zie me die velden eens aan, Hoe rijk zich schakeren die kleuren, Wie heeft al die kelkjes wel opengedaan? Je zwijgt bij zó wonder gebeuren. Zie! rood, wit en blauw, dat 's de Vlag van jo land, Kn ginds nog den wimpel: Oranje. Zoek dut nog eens elders met dl jc verstand, Al ging je ook zoeken in Spanje. Geen land hier op aard, dat een schouwspel jc biedt Als 't onvergclijk'lijke Bolland: Dat vin je in Zweden of Zwitserland niet, Dat vin je alleen maar in Holland! L. C. STEENHUIZEN. „Dat geloof ilc zeg. De zon steekt veel te fel. Van nacht een onweertje denk ik. Ja, boven de 6teppo zitten al onweerswolken." „En hier in de demiebosjes ook", denkt meneer Muller. Voorzichtig en tersluiks zoeken zijn ogen de slanke gestalte van Flipje,, die er in de grovo FLIP EN DIK KRENTENMIK TEKST EN ILLUSTRATIE VAN H. KANNEGIETEP Op zekere ochtend zou mees ter Potlood de leerlingen van zijn klas onderricht goven in verkeensregelen. Het was de laat ste les, want de volgende dag zouden alle leerlingen die een fiets bezaten een verkeersexamen doen. Verschillende scholen zou den daaraan deelnemen. Flip en Dik, die ook een fiets luidden, zouden natuurlijk van de partij zijn en hadden zich hiervoor dan ook al lang opge geven. Dik behoorde tot de beste leer lingen en moest heel vaak voor het bord komen om te vertellen hoe een fiets voor een sioplijn moest halt houden, als de ver keersagent het teken tot stoppen had gegeven. Zo moest hij ook nu alles weer vertellen cn mijnheer Potlood had plezier in Dik en zei: „Jon gens, als je morgen op de fiets alles zo goed weet als Dik, nou, dan krijg je zeker je verkoers- speldje cn bovendien nog een pluim toe." 2. Meester Potlood had verteld1, dat alle jongens en meisjes bij een moesten komen op de hoek van de Bergstraat. In die buurt zou het verkeersexamen gohou- den worden. Verkeersagenten en de motorpolitie zouden, zoals dat altijd gaat, tegenwoordig zijn en net doen alsof alles echt was. Acht uur 's morgens moesten allen aanwezig zijn. Flip en Dik hadden het echter in hun bed niet zo lang kunnen uithouden. Dik was 's morgens om 6 uur ol opgestaan en na een paar dikke boterhammen met oen glas melk naar binnen geslokt te heblien, op zijn fiets gesprongen. Half 7 stond hij voor het huis van Flip. Toen hij aan belde deed Flip zelf open. „Zeg Flippie," zei Dik, „ik kan liet in bed niet meer uithouden. «Ik wou dat we al konden be ginnen." „Nou, ik verveelde me ook in bed cn wilde juist naar je toe komen. Weet je wat? Laten we vast gaan kijken of er al meer jongens zijn in de Bergstraat." Maar toen ze daar aankwamen, was cr nog geen jongen cn geen verkeersagent te zien. 3. Voor de Bergstraat liep een vaartje, dat Bergkado heette. Door deze vaart gingen 's mor gens vroeg tal vun schuitjes van groentonboeren. Toen de jongens er dan ook even stonden kwam or zo'n schuitje aan. De boer zelf liep langs de vaart en duwde mc^ zijn vaarboom het schuitje klot send door het water. „Zo jongens," zei dc boer, toen hij Flip cn Dik zag staan, „al zo vroeg op stap." „Ja meneer," zei Flip ijverig, „we hebben verkeersexamen." „Ilè, wat zeg je, wat ga... ga..« gaat liet verkeerd samen dat is raar hoor. Nou, dag hoor!" en voort duwde hij zijn bootje. Flip en Dik keken den duwen- „Zeg," zei Dik, „wat heeft hij fijne kistjes op zijn schuit, waar zou hij die voor gebruiken?" „Ik weet het niet precies, maar ik geloof dat ze cr groente in doen. Ik heb wel eens gohoord, dat al die groente 's morgens vroeg naar een verkoopmarkt gaan, een veiling noemen ze dat. Maar ik weet er verder niets van hoor. Ik zal 't eens aan vader? vragen." 250 De Peetvader van Hr Ms Nieuwe Kruiser (IV Slot) „De Zeven Provinciën lie Ruytpr's admiraalschip. Tocht naar Chatham jWij bedoelden de tocht naar Chatham in Juni 1057, welke in Londen grooter paniek heeft veroorzaakt dan de pest en de zware brand, die de stad zoo ontzettend geteisterd hadden. Wij herinneren aan het stukzeilen van den ketting door kapitein Van Bijn en het veroveren van de „Royal Charles", welles spiegel nog in het Rijksmuseum is te zien; daar slaat ook de prachtige beker, hem voor zijn zege in de vierdaagsche zeeslag geschonken. De bekwame Samuel Pepys, oen der groote orga nisatoren van Engelands marine, schreef over De •Ruyter in zijn geheim dagboek: „Hij toonde eeil moed cn beleid, zooals door ons zclvcn nooit ver- .toond is op een tocht, zooals wij cr nooit een zou den kunnen ondernemen." Tiet succes van Chatham verhaastte het sluiten ivan een vrede. Voor Dc Ruyter beteekende deze eindelijk een rustig leven in zijn gezin, ook heel moodig voor den nu 60-jarigen vlootvoogd, die dik wijls zeer leed aan het graveel en in 1G66 een zware ziekte had doorstaan, tengevolge van hel in zijn keel schieten van een vlammend stuk kardoes. Stil zat hij echter lang niet in de vredesjaren 1667 tot 1672. Onweer zat cr genoeg in dc lucht, er was iheel wat ie reorganised en aan 't Lands vloot en gemakkelijk ging dat niet; de politieke wind was binnenslands al even tegen als buitenlands. Te 'Amsterdam zag men hem niet anders dan als een hoogst eenvoudig man, te voet, nooit in een ikaros. Hij leefde als een eenvoudig zeekapitein, „een spieghel van allerlei christelijke deugden'. Zijn lectuur was de Bijbel; hij had in dat hoek leeren lezen in menig uur van grooten nood cn met zijn luide doch niet onaangename slem zong Blij thuis dc psalmen voor. Ook verleidde zijn aan- anerkelijk fortuin hem niet tot verwekelijkende luxe; moeder de vrouw schafte zoemans-kost op, niets anders. Het vreeselijke jaar 1672. tl'oen ons land zijn vreesclijkï kamp, „to be or r.ol to be", moest strijden in 1672 mot Engeland, Frankrijk, Munster cn Keulen, heeft het lot van het vaderland in De Ruyter's handen gelegen. De admiraal was gereed, maar wegens do politieke .verdeeldheid was de vloot onvohioonde toegerust. Kans op vernietiging der door het wanbeheer van Karei II slecht georganiseerde Engelschc zeemacht Bvadden wij dus niet, maar tegen dc overmacht van Engelschen en Franschcn tezanier. toonde De Buy- Ier zich door geniaal beleid cn intuïtieve strategie volkomen opgewassen. Dc 7de Juni 1G72 werd oen vijand bij Soïebay in een onbeslist gevecht verre weg de grootste schade toegebracht. Het was in deze slag, dat De Ruyter, zijn trouwen stuurman op de Royal Prince wijzend, toeriep; „Stuurman Zcger, dat is onze man" cn deze ge moedelijk antwoordde: „Mijnheer, dat zal jc ge beuren". De poppen gingen aan iiet dansen. E«n Engelsche gevangene schreef daarover: „Is dat een admiraal? Dat is een admiraal, oen kapitein, oen stuurman, een matroos cn een soldaat, alles tegelijk!" Strategisch hadden wij gewonnen, onze kust was vrij gemaakt, het volk ademde op. Het oprukken der Franschcn echter maakte do regenten radeloos, het land reddeloos en het vo'k a-eaeloos! Groote beroeringen traden op; De Wit viel, de Prins werd in zijn waardigheid hersteld en op de slreds Oranjegezinde vloot had de admi raal grooto moeite dc partijstrijd te weren, door J. C. Mollema, Oud-Luitenant ter Zee De Ruyter en de De Witten Do Ruyter's reputatie van staatsgezind te zijn, berokkende hem dc antipathie van het plebs; de 6de September 1672 is zijn huis belegerd. Het be richt daarvan stemde hem droef. Over de zwarte bladzijde in onze Historie, de moord op de De Witten, zullen wij zwijgen, ook over dc schandelijke aanslag op De Ruyters wo ning, ook over de bovcnmenschelijke inspanning van den admiraal om de kustverdediging en die van de stelling Amsterdam te verzekeren. Prettig voor den admiraal was Tromps herstel in diens oude rang ook niet. Hij zag in hem ean vaillant en braaf soldaat, maar niet „bequaem" om een vloot te commandeeren of gecommandeerd! to worden, „alsoo hij te furieus is". De verzoeningspogingen van den Prins richtten, in'en déplaiso- de schoolboekjes, niet veel uit; eerst in het volgend jaar, waarin De Ruyter twee trot- sche koninkrijken tot driemaal toe de trotsche vlag deed strijken, werden beide mannen vrien den. De Ruyter en Tromp Goede kameraden waren die twee nu. Toen Do Ruyter op kwam dagen om Tromp te ontzetten, riep deze vlootvoogd zijn mannen toe: „Kin'deren, daar is Bestevaer, die komt ons helpen. Ik zal hem ook niet verlaten, zoolang ik adem schep- Na de tweede slag dreven dc onzen den vijand lot Solebay terug, waardoor het dreigende gevaar vun een landing op do kust was afgewend. De 21ste Augustus 1G73 trachtte een groote Engclsch-Fransche vloot ten derde male een lan ding te bewerken. In deze slag bij Kijkduin liccft De Ruyter misschien wel het beste gegeven, wat in hem was; zijn overwinning redde liet land. In het bloedige gevecht verloor de Admiraal zijn voorzoon Jan van Gelder: „dat is het lot van den oorlogh", zei hij, „lieden sijn en morgen onze beurt". Karei II had genoeg van den oorlog, hij sloot vrede in 1674 en voor ons bleef over, le Roi Soleil tot rede te brengen. Op zijn 67ste jaar is toen De Ruyter belast met een expeditie naar Martinique. Als adviseur hao! hij een Franschen edelman, die zich zeer gecho queerd toonde over do burgerlijkheid van den grooten man. „Stel U voor", schreef deze, „dat toen ik hem hoffelijk dc hand wilde kussen, hij deze schielijk terug trok: co rustre était tout 4 fait insensible la civilité comme si j'eus été un ours qui nvec sa patte lui eut saisi la main pour la lui mordre". (Die vlegel is geheel ongevoelig voor goede manieren; alsof ik een beer ben, die met zijn klauw zijn hand groep om er in to hij ten). Do expeditie naar de Fransche Antillen mislukte, de vijand had er bijtijds de lucht van gekregen De Ruyter helpt de Spanjaarden Wij naderen nu het einddrama van De Ruyters leven. Dc Sjwinjaarden riepen onze hulp in om Sicilië op Frankrijk te heroveren en De Ruyter werd aangewezen om met een veel te kleine macht den snoevenden, maar ter zee niets betee- kenden Spanjool te steunen tegen do in deze tijd uitstekend aangevoerde Franschcn (Duquesne). De Ruyter voelde niets voor deze opdracht, het geen een stuurman aan de wal vanuit zijn leuning stoel deed vragen, of do admiraal op zijn oude dag hang werd. „Neen", antwoordde De Ruyter, „ik laat do moed niet vallen. Ik heb mijn leven veil voor den Slant, maar ik ben verwonderd en het Is mij leed dat de hoeren de vlag van den Staat zoo veil hebben en wagen. Al werd mij bevolen 's lands vlag op één onkel schip te voeren, ik zou daarmede ln zeo gaan". Do Ruyters gezondheid was er ook niet heter op geworden; na een aanval van het graveel to hebben doorstaan, zei hij wel: „Ik zal deze tocht doen, al zou men mij naar het schip moeten dra gen", doch sombere voorgevoelens ontloken. Tegen De Ruyter doodélijk gewond, een vriend verzuchtte hij: „Ik zeg U adieu, en niet alleen adieu, maar voor eeuwig, want ik denk niet weer te komen. Ik zal op deze tocht blijven, ik voel het". De Ruyter heeft zijn laatste reis niet op zijn bravo Zeven Provinciën gemaakt; dat schip was niet gereed voor den dienst, hij moest zich tevreden stellen niet de half versleten Eendracht. Hij ging; de 8ste Januari 1676 had hij zijn cersto ontmoeting met Duquesne bij Stroniholi. Het ge vecht bleef onbeslist, maar dc Franschen bewerk ten de vereeniging van twee hunner eskaders. Ia Napels ververschcnd (Februari 1676), hopend te ruggeroepen te worden, verloste hij 23 Hongaar- sche predikanten van de galeien; hij gaf den hoe ren de wijze les mee: „Weest één in den vervolge, dat zou mij de aangenaamste dank zijn." De Spaansche koning overlaadde hem mot eer bewijzen: een gouden keten, een met juweelen be zetten commandostaf, een eeredegen, een juargeld uit het revenu der nog te veroveren landen op Siciliëlater zelfs den liertogstitel, doch Do Ruyter heeft van deze onderscheiding geen ken nis meer gekregen De stervende vlootvoogd In April 1676 zeilde hij andermaal naar Palermo kort na zijn 69ste jaardag, die feestelijk was ge vierd aan boord, op welke dag De Ruyter bad; „God, laat mij het zeventigste jaar beleven tot mijner ziele zaligheid". Hij schreef zijn zoon om toch voort te maken met trouwen, opdat hij nog „sijn saet mocht sicn herleven". Op de 22ste April viel een 29 schepen tellende Fransche vloot zijn 17 bodems aan. Een huif uur na het eerste schot trof een kanonskogel den op het zonnedek (kampanje) in een stoel gezeten admiraal, verbrijzelde zijn linkervoet en dc beido pijpen van het rechterbeen boven den enkel. Door den schok viel hij van zeven voet hoogte op het dek, maar liep daarbij slechts een hoofdwonde op. Redelijk bij kennis blijvend, vuurde hij zijn volk nog aan: „Houd moed, mijn kinderen, houdt moed, zoo moet men doen om de zege te verkrij gen!" De Ruyter had Duquesne wel oen uur vervolgd, maar tactisch cn strategisch bleef liet voordeel aan den vijand. Onze vloot liep in Syracuse binnen en hoewel Do Ruyter veel pijn leed, scheen zijn toestand in den aanvang hoopvol. Hij was een en al berusting, „Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde", sprak hij den psalmist na en hij bad: „Hcere spaar genadiglijk onze officieren, matrozen en soldaten, dio vootl een klein geld zooveel ongemak en gevaar uit- Helaas, de 2Gste trad wondkoorts op; de 29sto begon de doodstrijd, oappcr gedragen; die dag is •hij „seer saclitjcns op 't bedde van eer ontslapen". Natuurlijk was het moreel op de vloot volkomen geschokt. De Haen heeft de 31ste Mei het onderspit gedolven tegen dc Franschen en is zelf gesneuveld maar Callenburgh wist de Eendracht met Do Ruyters gehalseina lijk aan boord te behouden en heeft dat de 30ste Januari 1677 in het vaderland - gebracht. Van Hellevoetsluis binnendoor is het do 5e Fe bruari in Rotterdam aangebracht en eerst do 12de Februari in Amsterdam aangekomen, wane de groote zeeheld de 18 Maart mot groote praal in de Nieuwe Kerk is bijgezet. Eerst in 1681 is het monument van Rombout Verhulst cn de gebroeders De Keyser boven het graf gejilaatst. Dit is de geschiedenis van don peetvader van onze nieuwe kruiser, die dezer dagen een proef- Jocht heeft gemaakt. Ja, Tromp had zeer gefaald, maar De Ruyter pakte hem te eng aan. Don dapperen kameraad van het admiraalschip jagen en hem ten aanhoor© van het scheepsvolk voor schelm uitmaken, wa3 te B>ar en Tronnp kon dit zijn chef niet spoedig ver geven. Met de nederlaag moest Dc Ruyter ook het verlies van zijn elfjarig dochtertje verkroppen. iWat was daartegenover de enorme onderscheiding met dc Orde van St Michel, hem door don Roi Soleil vereerd? 243

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13