kinder
krcinl
HET LEVEN VAN M. A. DE RUYTER
DE BLAUWE BENDE
Door MA. M. Renes-Boldingh
119)
En tochcn toolidiep in het hart is een
stemmetje, dat niet onbegrijpelijke hardnekkigheid
altijd weer ton gunste van Flipje begint te spre
ken, en het lijkt wel, of meneer Muller siced9
weer opnieuw voor dat stemmetje de juiste woon
den weet te kiezen.
,,'t Is goed, dat we hem hebben," zegt de jonge
dokter in een kalm ogenblikje eens tot de groot
ste jongens als Flip het weer erg bont heeft ge-
maakt. „Laten we hem voorlopig maar nemen,
zoals hij is. Hij blijft niet zo; hij verandert wel,
id at zul je zien. Een boom draagt ook niet vrucht,
in dezelfde week waarin hij go/.tiaid is. Dus hij
eon mens is dat zeker helemaal niet liet geval."
„Een mens is toch geen boom," merkte Kas even
terloops op.
„Neen mijn zoon, gelukkig niet Maar aangezien
de mens een veel kostbaarder onderdeel van do
schepping is dan een l>oom, gaat de groei bij de
mensen ook veel langzamer cn veel degelijker,
.totdat hij zo is, als God hem hebben wil."
„O, bedoelt u dat!"
„Dat bedoel ik. Dus. ik wil maar zeggen, maak
je niet te gauw nijdig over Flipje, 't Komt wel
goed. Wc bobben een sterke Helper, jongens, een
Helper, dien wij zelf ook ieder ogenblik van de
dag nodig hebben. Ik bid ieder avond voor ons
Flipje; jullie ook?"
Een beschaamd zwijgen volgt, dat meer zegt dan
woorden.
„Probeer eens, of je het ook kunt doen. 't Zou
erg goed wezen."
Zo praat meneer Muller over de zaak en de
jongens begrijpen hem. Ze beginnen er iels van
de zien, dat God het grote wenk der redding en
der barmhartigheid vaak in mensen- soms in
kinderhanden neerlegt. En dat God daarbij rekent
op gewillige handen der Zijnen.
Nu is de club der blauwen op weg naar het den-
nobosch, in blauwe bloese en zonnehoed, en met
hoofd vol vun de gewichtigste plannen. Flip, ook
jjlauw gebloesd, wandelt in hun midden en laat
eich met neerbuigende belangstelling wijzen op
Biet geheimzinnige kikkerslootje, op 't mooie uit-
Eicht in het dal, op de trotse Martiinbang, die als
een goede grootvaderberg de gehele streek in het
oog houdt, 't Schijnt hem alles sleohts heel ma
tig te interesseren; als je hem zo eens aankijkt,
zou je denken, dat do twee flipjes weer eens aan
Let stuivertje wisselen waren. Wie het winnen
zal, varidaag?
Dokter .Muller zal ook in het boschje zijn. Met
zijn plannen over de grote bergtocht, die in de
naaste toekomst toch eindelijk zijn beslag zal
krijgen. Op .11 Augustus, wanneer in het verre
Holland de hoge Koningsvrouwe jarig is, en de
Indische scholen ter ere daurvan een dag vrijaf
De 11e Augustus, een Zaterdag, kan het mooier
voor berg- en woudlopers, die na hun vermoeiende
toer een dag rust zo hoog nodig hoblien?
„Vinden jullie dien Muller nou heus zo lollig?''
vraagt Flip opeens.
„Natuurlijk, 't i« een reuzevent. Wat heb jij op
liem aan te merken?"
„O, 'k weet niet; hij is zo eigenwijs."
„Zeg, dat moet jij nodig zoggen; kijk naar je
eigen."
„Nro zeg, daar zegt er een wat! Och jo je slaat
zelf stijf van eigenwijsheid!"
„Wacht maar eerst eens, tot hij een verhaal ver
teld hoeft. Dat kan-die! Nou!"
„Vertellen kan me 't minste schelen. Wat is er
aan vertellen! Kun je net zo goed een bode gaan
„Ja, als je die maar altijd had!"
„Boeken genoeg. Mijn vader heeft een kast vol.
Hij zegt wel, dat ik ze niet lezen mag, maar de
sleutel zit Cr altijd op, dus doe ik het toch."
Pats, een steen vliegt een afgrond je in, om het
gezegde te bekrachtigen.
„Dat vind ik gemeen zegt Kas. Uit zijn blnuwo
oocon vlamt verontwaardiging.
„Wat! die steen? heeft niemand zeer gedaan hoor."
„Nee, om in do kast ln te breken, als jc vader
denkt, dut je 't niet zal doen. Dut is gemeen, oin
jo vade,r te bedriegen."
„O, de pipn. Die vindt 't al lang goed, hoor. Als
zo muur peen last van me hebben. Wat doen zo
me ook altijd bij de bedienden te stoppen; je ver-
/veelt je dood bij die lui."
„Nou, jij moet nodig over lollig praten; je bent
zelf nogal een lollig jochie, zeg. Maar niet heus."
„Nee, meneer Muller, hé, die dikke vrind van
jullie."
Daar is geen antwoord op. In diep, wrevelig stil
zwijgen schuiven de laatste kronkelingen van 't
bergpaadje voorbij. Wat is er verder ook te zeg
gen, wanneer er zo'n onweerswolkje naast jo
loopt. Wat durf je verder te zeggen? Wat durf
je nog te zeggen? Als je nou fatsoenlijk ruzie
kon maliën en 't samen uitknokken; maar ten
eerste is het paadje veel te smal en ten tweede
meneer Muller, zie je. Meneer Muller zou dat
knokken met Flipje vast niet goed vinden daar
in trekt hij één lijn met je eigen geweten.
„De dennobosjes, jongens!"
„Hóras! Gelukkig!"
Het paadje kort snel in onder de schreden der
jongens. Een klimming nog, een steile daling, 't.
bosje van kort, ruig struikgewas, waaruit eenmaal
de giftslang te voorschijn kroop, en een Indianen-
gehuil omstormt do eenzame gestalte,, die gedwee
y.it te wachten, met opgetrokken knieën tegen een
boomstam geleund; genietend van de koele zuivero
rust onder het luchtig naalddak.
„Hallo, jongelui! kom je werkelijk nog?"
„Heeft u lang gewaoht, meneer? Dat komt, \vo
moesten eerst de helft van ons huiswerk maken.
Na 't avondeten de andere helft. Maar we hebben
niet zo bar veel vandaag."
I-angzaam aan konven dc clubleden tot rust, neer
gevleid op de naaldenvaoht Voor enkele ogen
blikken slaat de warmte nog naar buiten, ze
woelen en wroeten om beter te zitten, om zo
mogelijk een streling op te vangen langs hun
gloeiende wangen van de bergkoelte, die speelt
met de dennetwijgen. Dan beginnen de rustige
omgeving en de zachte zingzang der kruinen hun
kalmerende invloed uit te oefenen. Heerlijk on
vergelijkelijk heerlijk is het toch maar in hun
gratis clublokaal.
„Fijn is 't hier," constateert een dankbare stem.
„Héét was 't meneer! Héét op 't paadje! Af en
toe leeik 't of we in brand zouden vliegen."
Dat vin je alleen maar in Holland
Nu vlagt er de Lente, kom mee. O! kom mee!
Al zou ook de tocht je vermoeien,
Daar ginds bij de duinen naet ver van de zeel
Daar staan nu de bollen te bloeien.
Die velden te zien is een prachtig gezicht,
't Zou zonde zijn, als je 't verzaakte;
Elk bloemetje is op zichzelf een gedicht,
Een hymno aan Ilcm, die het maakte.
Wij naderen reeds, naar ons toe is de wind,
De geur reeds benevelt je zinnen;
Daar zijn ze: de velden je staat als verblind,
Wat moet je daar plots moe beginnen?
O! Zie tooli, O! Zie me die velden eens aan,
Hoe rijk zich schakeren die kleuren,
Wie heeft al die kelkjes wel opengedaan?
Je zwijgt bij zó wonder gebeuren.
Zie! rood, wit en blauw, dat 's de Vlag van jo land,
Kn ginds nog den wimpel: Oranje.
Zoek dut nog eens elders met dl jc verstand,
Al ging je ook zoeken in Spanje.
Geen land hier op aard, dat een schouwspel jc biedt
Als 't onvergclijk'lijke Bolland:
Dat vin je in Zweden of Zwitserland niet,
Dat vin je alleen maar in Holland!
L. C. STEENHUIZEN.
„Dat geloof ilc zeg. De zon steekt veel te fel. Van
nacht een onweertje denk ik. Ja, boven de 6teppo
zitten al onweerswolken."
„En hier in de demiebosjes ook", denkt meneer
Muller. Voorzichtig en tersluiks zoeken zijn ogen
de slanke gestalte van Flipje,, die er in de grovo
FLIP EN DIK KRENTENMIK
TEKST EN ILLUSTRATIE VAN H. KANNEGIETEP
Op zekere ochtend zou mees
ter Potlood de leerlingen van
zijn klas onderricht goven in
verkeensregelen. Het was de laat
ste les, want de volgende dag
zouden alle leerlingen die een
fiets bezaten een verkeersexamen
doen. Verschillende scholen zou
den daaraan deelnemen.
Flip en Dik, die ook een fiets
luidden, zouden natuurlijk van
de partij zijn en hadden zich
hiervoor dan ook al lang opge
geven.
Dik behoorde tot de beste leer
lingen en moest heel vaak voor
het bord komen om te vertellen
hoe een fiets voor een sioplijn
moest halt houden, als de ver
keersagent het teken tot stoppen
had gegeven.
Zo moest hij ook nu alles weer
vertellen cn mijnheer Potlood
had plezier in Dik en zei: „Jon
gens, als je morgen op de fiets
alles zo goed weet als Dik, nou,
dan krijg je zeker je verkoers-
speldje cn bovendien nog een
pluim toe."
2. Meester Potlood had verteld1,
dat alle jongens en meisjes bij
een moesten komen op de hoek
van de Bergstraat. In die buurt
zou het verkeersexamen gohou-
den worden. Verkeersagenten en
de motorpolitie zouden, zoals
dat altijd gaat, tegenwoordig zijn
en net doen alsof alles echt was.
Acht uur 's morgens moesten
allen aanwezig zijn.
Flip en Dik hadden het echter
in hun bed niet zo lang kunnen
uithouden. Dik was 's morgens
om 6 uur ol opgestaan en na
een paar dikke boterhammen
met oen glas melk naar binnen
geslokt te heblien, op zijn fiets
gesprongen. Half 7 stond hij voor
het huis van Flip. Toen hij aan
belde deed Flip zelf open.
„Zeg Flippie," zei Dik, „ik kan
liet in bed niet meer uithouden.
«Ik wou dat we al konden be
ginnen."
„Nou, ik verveelde me ook in
bed cn wilde juist naar je toe
komen. Weet je wat? Laten we
vast gaan kijken of er al meer
jongens zijn in de Bergstraat."
Maar toen ze daar aankwamen,
was cr nog geen jongen cn geen
verkeersagent te zien.
3. Voor de Bergstraat liep een
vaartje, dat Bergkado heette.
Door deze vaart gingen 's mor
gens vroeg tal vun schuitjes van
groentonboeren. Toen de jongens
er dan ook even stonden kwam
or zo'n schuitje aan. De boer zelf
liep langs de vaart en duwde mc^
zijn vaarboom het schuitje klot
send door het water.
„Zo jongens," zei dc boer, toen
hij Flip cn Dik zag staan, „al zo
vroeg op stap."
„Ja meneer," zei Flip ijverig,
„we hebben verkeersexamen."
„Ilè, wat zeg je, wat ga... ga..«
gaat liet verkeerd samen
dat is raar hoor. Nou, dag hoor!"
en voort duwde hij zijn bootje.
Flip en Dik keken den duwen-
„Zeg," zei Dik, „wat heeft hij
fijne kistjes op zijn schuit, waar
zou hij die voor gebruiken?"
„Ik weet het niet precies, maar
ik geloof dat ze cr groente in
doen. Ik heb wel eens gohoord,
dat al die groente 's morgens
vroeg naar een verkoopmarkt
gaan, een veiling noemen ze dat.
Maar ik weet er verder niets van
hoor. Ik zal 't eens aan vader?
vragen."
250
De Peetvader van Hr Ms Nieuwe Kruiser
(IV Slot)
„De Zeven Provinciën
lie Ruytpr's admiraalschip.
Tocht naar Chatham
jWij bedoelden de tocht naar Chatham in Juni 1057,
welke in Londen grooter paniek heeft veroorzaakt
dan de pest en de zware brand, die de stad zoo
ontzettend geteisterd hadden. Wij herinneren aan
het stukzeilen van den ketting door kapitein Van
Bijn en het veroveren van de „Royal Charles",
welles spiegel nog in het Rijksmuseum is te zien;
daar slaat ook de prachtige beker, hem voor zijn
zege in de vierdaagsche zeeslag geschonken.
De bekwame Samuel Pepys, oen der groote orga
nisatoren van Engelands marine, schreef over De
•Ruyter in zijn geheim dagboek: „Hij toonde eeil
moed cn beleid, zooals door ons zclvcn nooit ver-
.toond is op een tocht, zooals wij cr nooit een zou
den kunnen ondernemen."
Tiet succes van Chatham verhaastte het sluiten
ivan een vrede. Voor Dc Ruyter beteekende deze
eindelijk een rustig leven in zijn gezin, ook heel
moodig voor den nu 60-jarigen vlootvoogd, die dik
wijls zeer leed aan het graveel en in 1G66 een
zware ziekte had doorstaan, tengevolge van hel in
zijn keel schieten van een vlammend stuk kardoes.
Stil zat hij echter lang niet in de vredesjaren 1667
tot 1672. Onweer zat cr genoeg in dc lucht, er was
iheel wat ie reorganised en aan 't Lands vloot en
gemakkelijk ging dat niet; de politieke wind was
binnenslands al even tegen als buitenlands. Te
'Amsterdam zag men hem niet anders dan als
een hoogst eenvoudig man, te voet, nooit in een
ikaros. Hij leefde als een eenvoudig zeekapitein,
„een spieghel van allerlei christelijke deugden'.
Zijn lectuur was de Bijbel; hij had in dat hoek
leeren lezen in menig uur van grooten nood cn
met zijn luide doch niet onaangename slem zong
Blij thuis dc psalmen voor. Ook verleidde zijn aan-
anerkelijk fortuin hem niet tot verwekelijkende
luxe; moeder de vrouw schafte zoemans-kost op,
niets anders.
Het vreeselijke jaar 1672.
tl'oen ons land zijn vreesclijkï kamp, „to be or
r.ol to be", moest strijden in 1672 mot Engeland,
Frankrijk, Munster cn Keulen, heeft het lot van
het vaderland in De Ruyter's handen gelegen.
De admiraal was gereed, maar wegens do politieke
.verdeeldheid was de vloot onvohioonde toegerust.
Kans op vernietiging der door het wanbeheer van
Karei II slecht georganiseerde Engelschc zeemacht
Bvadden wij dus niet, maar tegen dc overmacht van
Engelschen en Franschcn tezanier. toonde De Buy-
Ier zich door geniaal beleid cn intuïtieve strategie
volkomen opgewassen. Dc 7de Juni 1G72 werd oen
vijand bij Soïebay in een onbeslist gevecht verre
weg de grootste schade toegebracht.
Het was in deze slag, dat De Ruyter, zijn trouwen
stuurman op de Royal Prince wijzend, toeriep;
„Stuurman Zcger, dat is onze man" cn deze ge
moedelijk antwoordde: „Mijnheer, dat zal jc ge
beuren". De poppen gingen aan iiet dansen. E«n
Engelsche gevangene schreef daarover: „Is dat
een admiraal? Dat is een admiraal, oen kapitein,
oen stuurman, een matroos cn een soldaat, alles
tegelijk!"
Strategisch hadden wij gewonnen, onze kust was
vrij gemaakt, het volk ademde op.
Het oprukken der Franschcn echter maakte do
regenten radeloos, het land reddeloos en het vo'k
a-eaeloos! Groote beroeringen traden op; De Wit
viel, de Prins werd in zijn waardigheid hersteld
en op de slreds Oranjegezinde vloot had de admi
raal grooto moeite dc partijstrijd te weren,
door J. C. Mollema, Oud-Luitenant ter Zee
De Ruyter en de De Witten
Do Ruyter's reputatie van staatsgezind te zijn,
berokkende hem dc antipathie van het plebs; de
6de September 1672 is zijn huis belegerd. Het be
richt daarvan stemde hem droef.
Over de zwarte bladzijde in onze Historie, de
moord op de De Witten, zullen wij zwijgen, ook
over dc schandelijke aanslag op De Ruyters wo
ning, ook over de bovcnmenschelijke inspanning
van den admiraal om de kustverdediging en die
van de stelling Amsterdam te verzekeren.
Prettig voor den admiraal was Tromps herstel in
diens oude rang ook niet. Hij zag in hem ean
vaillant en braaf soldaat, maar niet „bequaem"
om een vloot te commandeeren of gecommandeerd!
to worden, „alsoo hij te furieus is".
De verzoeningspogingen van den Prins richtten,
in'en déplaiso- de schoolboekjes, niet veel uit; eerst
in het volgend jaar, waarin De Ruyter twee trot-
sche koninkrijken tot driemaal toe de trotsche
vlag deed strijken, werden beide mannen vrien
den.
De Ruyter en Tromp
Goede kameraden waren die twee nu. Toen Do
Ruyter op kwam dagen om Tromp te ontzetten,
riep deze vlootvoogd zijn mannen toe: „Kin'deren,
daar is Bestevaer, die komt ons helpen. Ik zal
hem ook niet verlaten, zoolang ik adem schep-
Na de tweede slag dreven dc onzen den vijand
lot Solebay terug, waardoor het dreigende gevaar
vun een landing op do kust was afgewend.
De 21ste Augustus 1G73 trachtte een groote
Engclsch-Fransche vloot ten derde male een lan
ding te bewerken. In deze slag bij Kijkduin
liccft De Ruyter misschien wel het beste gegeven,
wat in hem was; zijn overwinning redde liet land.
In het bloedige gevecht verloor de Admiraal zijn
voorzoon Jan van Gelder: „dat is het lot van den
oorlogh", zei hij, „lieden sijn en morgen onze
beurt".
Karei II had genoeg van den oorlog, hij sloot vrede
in 1674 en voor ons bleef over, le Roi Soleil tot
rede te brengen.
Op zijn 67ste jaar is toen De Ruyter belast met
een expeditie naar Martinique. Als adviseur hao!
hij een Franschen edelman, die zich zeer gecho
queerd toonde over do burgerlijkheid van den
grooten man. „Stel U voor", schreef deze, „dat
toen ik hem hoffelijk dc hand wilde kussen, hij
deze schielijk terug trok: co rustre était tout 4
fait insensible la civilité comme si j'eus été un
ours qui nvec sa patte lui eut saisi la main pour
la lui mordre". (Die vlegel is geheel ongevoelig
voor goede manieren; alsof ik een beer ben, die
met zijn klauw zijn hand groep om er in to
hij ten).
Do expeditie naar de Fransche Antillen mislukte,
de vijand had er bijtijds de lucht van gekregen
De Ruyter helpt de Spanjaarden
Wij naderen nu het einddrama van De Ruyters
leven. Dc Sjwinjaarden riepen onze hulp in om
Sicilië op Frankrijk te heroveren en De Ruyter
werd aangewezen om met een veel te kleine
macht den snoevenden, maar ter zee niets betee-
kenden Spanjool te steunen tegen do in deze tijd
uitstekend aangevoerde Franschcn (Duquesne).
De Ruyter voelde niets voor deze opdracht, het
geen een stuurman aan de wal vanuit zijn leuning
stoel deed vragen, of do admiraal op zijn oude dag
hang werd. „Neen", antwoordde De Ruyter, „ik
laat do moed niet vallen. Ik heb mijn leven veil
voor den Slant, maar ik ben verwonderd en het
Is mij leed dat de hoeren de vlag van den Staat
zoo veil hebben en wagen. Al werd mij bevolen
's lands vlag op één onkel schip te voeren, ik zou
daarmede ln zeo gaan".
Do Ruyters gezondheid was er ook niet heter op
geworden; na een aanval van het graveel to
hebben doorstaan, zei hij wel: „Ik zal deze tocht
doen, al zou men mij naar het schip moeten dra
gen", doch sombere voorgevoelens ontloken. Tegen
De Ruyter doodélijk gewond,
een vriend verzuchtte hij: „Ik zeg U adieu, en niet
alleen adieu, maar voor eeuwig, want ik denk
niet weer te komen. Ik zal op deze tocht blijven,
ik voel het".
De Ruyter heeft zijn laatste reis niet op zijn bravo
Zeven Provinciën gemaakt; dat schip was niet
gereed voor den dienst, hij moest zich tevreden
stellen niet de half versleten Eendracht.
Hij ging; de 8ste Januari 1676 had hij zijn cersto
ontmoeting met Duquesne bij Stroniholi. Het ge
vecht bleef onbeslist, maar dc Franschen bewerk
ten de vereeniging van twee hunner eskaders. Ia
Napels ververschcnd (Februari 1676), hopend te
ruggeroepen te worden, verloste hij 23 Hongaar-
sche predikanten van de galeien; hij gaf den hoe
ren de wijze les mee: „Weest één in den vervolge,
dat zou mij de aangenaamste dank zijn."
De Spaansche koning overlaadde hem mot eer
bewijzen: een gouden keten, een met juweelen be
zetten commandostaf, een eeredegen, een juargeld
uit het revenu der nog te veroveren landen op
Siciliëlater zelfs den liertogstitel, doch Do
Ruyter heeft van deze onderscheiding geen ken
nis meer gekregen
De stervende vlootvoogd
In April 1676 zeilde hij andermaal naar Palermo
kort na zijn 69ste jaardag, die feestelijk was ge
vierd aan boord, op welke dag De Ruyter bad;
„God, laat mij het zeventigste jaar beleven tot
mijner ziele zaligheid". Hij schreef zijn zoon om
toch voort te maken met trouwen, opdat hij nog
„sijn saet mocht sicn herleven".
Op de 22ste April viel een 29 schepen tellende
Fransche vloot zijn 17 bodems aan. Een huif uur
na het eerste schot trof een kanonskogel den op
het zonnedek (kampanje) in een stoel gezeten
admiraal, verbrijzelde zijn linkervoet en dc beido
pijpen van het rechterbeen boven den enkel. Door
den schok viel hij van zeven voet hoogte op het
dek, maar liep daarbij slechts een hoofdwonde op.
Redelijk bij kennis blijvend, vuurde hij zijn volk
nog aan: „Houd moed, mijn kinderen, houdt
moed, zoo moet men doen om de zege te verkrij
gen!"
De Ruyter had Duquesne wel oen uur vervolgd,
maar tactisch cn strategisch bleef liet voordeel
aan den vijand.
Onze vloot liep in Syracuse binnen en hoewel Do
Ruyter veel pijn leed, scheen zijn toestand in den
aanvang hoopvol. Hij was een en al berusting,
„Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest,
opdat ik Uw inzettingen leerde", sprak hij den
psalmist na en hij bad: „Hcere spaar genadiglijk
onze officieren, matrozen en soldaten, dio vootl
een klein geld zooveel ongemak en gevaar uit-
Helaas, de 2Gste trad wondkoorts op; de 29sto
begon de doodstrijd, oappcr gedragen; die dag is
•hij „seer saclitjcns op 't bedde van eer ontslapen".
Natuurlijk was het moreel op de vloot volkomen
geschokt. De Haen heeft de 31ste Mei het onderspit
gedolven tegen dc Franschen en is zelf gesneuveld
maar Callenburgh wist de Eendracht met Do
Ruyters gehalseina lijk aan boord te behouden en
heeft dat de 30ste Januari 1677 in het vaderland
- gebracht.
Van Hellevoetsluis binnendoor is het do 5e Fe
bruari in Rotterdam aangebracht en eerst do
12de Februari in Amsterdam aangekomen, wane
de groote zeeheld de 18 Maart mot groote praal
in de Nieuwe Kerk is bijgezet.
Eerst in 1681 is het monument van Rombout
Verhulst cn de gebroeders De Keyser boven het
graf gejilaatst.
Dit is de geschiedenis van don peetvader van
onze nieuwe kruiser, die dezer dagen een proef-
Jocht heeft gemaakt.
Ja, Tromp had zeer gefaald, maar De Ruyter
pakte hem te eng aan. Don dapperen kameraad
van het admiraalschip jagen en hem ten aanhoor©
van het scheepsvolk voor schelm uitmaken, wa3 te
B>ar en Tronnp kon dit zijn chef niet spoedig ver
geven. Met de nederlaag moest Dc Ruyter ook het
verlies van zijn elfjarig dochtertje verkroppen.
iWat was daartegenover de enorme onderscheiding
met dc Orde van St Michel, hem door don Roi
Soleil vereerd?
243