Onze Gevleugelde Vrienden Op bezoek bij Kieviten, Tureluurs, Kemphanen, Zilvermeeuwen enz. enz. Een paar on deugende stads zwanen uil de grachten van Zwolle bouw den zichzelf een nest aan de Vecht bij 't Haerstcrveer. DOOR A. DE JONG Interessante vogel-waarnemingen binnen het gebied van een wereldstad. Men zou niet zeggen, dat er op Rotterdamse!? grondgebied nog zooveel vogels zijn waar te ne men, die men overigens eerder aan liet stranu zou zoeken dan in de gemeente Rotterdam. [Dikwijls ontmoeten we er tientallen soorten! steltloopers, eenden en dergelijke en wel op de ge bieden van de voormalige gemeenten Pernis ert Hoogvliet. .Tusschen deze twee plaatsen zijn, zooals bekend, groote stukken land, waar eertijds groene weiden en kapitale boerenhoeven te vinden waren, door; opspuiting voor industrieterrein geschikt gemaakt.. Op meerdere plaatsen is b.v. duidelijk te zien waar, boomgaarden zijn geweest, doordat de takken der Jruitboomen hier en daar boven de opgespoten modderlaag uitsteken. Kort nadat zoo'n ingedijkt gedeelte volgespoten en eenigszins bezonken is, komen de steltloopers in de achtergebleven plassen, die soms nog ware meren lijken, naar insecten zoeken, welke daar in ruime mate aanwezig schijnen te zijn. Begeven wij ons op een zomerschen Zaterdag middag eens naar enkele dezer terreinen, waar misschien binnen afzienbaren lijd vele Rotterdam- sche industrieën gevestigd zullen zijn, zooals nu reeds met de Kon. Petroleum Maatschappij het Allereerst wordt onze aandacht getrokken door het groote aantal zwaluwen. Ze lijken wat kleiner dan onze huisvrienden, de huis- en boerenzwaluw. Ook de bruine kleur wijst erop, dat we hier een anoero soort voor ons hebben. Bij de afgravingen, waar de groote graafmachines knarsend in de hardo kleigrond wroeten, ontdekken we nog veel meer, van deze vogels. Zelfs zien we ze hier en daar 'is gaten, die we in den steilcn oever ontdekken, in schieten. Dat zijn de oeverzwaluwen. Deze diertjes graven hun nesten in dijken, vaak een tot twea meter diep. Het is werkelijk toewonderenswaard hoe deze kleine diertjes met hun zwakke snaveltjes zulke gangen in den vaak harden bodem kunnen maken. Tientallen gaten ziet men bij elkaar en onophoudelijk zien we de oeverzwaluwen daar in- en uitvliegen. Links van ons vliegt een torenvalk, waarvan do' roodbruine kleur uitwijst, dat het een mannetje is. Boven een gedeelte, dat reeds droog is, staat hij te „bidden", maar met z'n oogen wijd open* 'Als hij beneden zich even een schaduw van een muisje ontdekt, laat hij zich naar beneden plof fen en wee het arme knagertje zoo hij met do scherpe klauwen van de valk in aanraking komt. Stellig komt hij er niet levend uit. We zoeken dekking achter een der dijkjes, die do moddermassa binnen haar banen moeten houden cn turen door onze prisma's naar al dat vogel- geóoe. Vanzelfsprekend hebben we ervoor gezorgd, dat we de zon in den rug hebben, zoodat we de kleuren der vogels goed kunnen onderscheiden. Kolossaal, wat een vogels. Van allerlei grootte, kleur en vorm; haast te veel om op te noemen. Kieviten, tureluurs, kemphanen, grutto's, enz. enz. De kieviten, die het dichtst bij ons dijkje aan '1 proviandeeren zijn, bemerken reeds onraad' ert roepen hun lang gerekt „kie-oe-wiet" „kie-oe-wiet". Zoowel kieviten als kemphanen en vele anderen gaan onmiddellijk op de wieken en alleen de dap persten blijven staan in afwachting van de din gen die komen zullen. In groote bogen vliegt do heele verzameling over het terrein en voor ons is het zaak om onbewegelijk te blijven liggen. Na een minuut of tien komen de vluchtelingen lang zamerhand weer terug en het zoeken naar voedsel wordt weer voortgezet. Allereerst zagen we een paar tureluurs, die den snavel zoo ver in het mod derwater staken, dat de oogen nog net vrij waren, Kieviten en kemphanen zochten weer ondiepere plasjes op, aangezien zij niet over zoo'n langen snavel beschikken als eerstgenoemden. De kemphaantjes zijn hier ver in de meerder heid. De mannetjes, de eigenlijke kemphaantjes (in tegenstelling met de Wijfjes keinphonnet.jes) hebben nu mooie veerenkragen, die den vogels ook den naam van kragemnaker bezorgen. Men ziet zo in allerlei kleuren, bruine, grijze, witte, zwarte en bonte in velerlei variaties. Kijk, daar beginnen er een paar haantjes hun be roemde steekspelen te houden. De kragen worden geheel uitgezet en met doorgezakte beenen vliegen ze op elkaar in, zonder maar één geluid te geven. We behoeven echter niet bevrceso te zijn, dat er dooden of gewonden zullen vallen, want het zijn slechts schijn-uitvallen, die niet de werkelijkheid gelukkig niets te maken hebben. Links cn rechts beginnen de andere mannetjes nu ook op elkaar in te hakken onderwijl zo de malste bewogingen maken. Steeds beginnen ze weer opnieuw cn we ten van geen ophoüden; het is dan ook oen schit terend gezicht en we vergoten daaraoor totual naar de andere vogels te kijken. Ondertussclien trekken de wijfjes, die, lusschen' haakjes, geen kraag bezitten, zich van deze scher mutselingen niets aan en pikken naar insecten, alsof hun do mannetjes niets aangaan. De kemp hennetjes lijken bijzonder veel op tureluurs, alleen is de snavel wat korter en onder gewone omstan digheden geven ook de pooten goede kenmerken. Deze zijn n.l. bij de tureluurs vuurrood en bij de kemphanen grijs. Door al het loopen in de mod der zijn ze echter bij de tureluurs even grijs als bij de kempen, zoodat we aan dit onderscheidingsi teeken op het oogenblik niet veel hebben. De langbeenige en dito -snavelige grutto's herken nen we onmiddellijk en hun aantal is niet zoo bijzonder groot. Af en toe zien we de lange snavel openguan en klinkt hun „grieto-grielo", waaraan ze hun naam te danken hebben. Het zijn schitte rende vogels en niet ten onrechte worden ze door, Thijsse do koningen der weiden genoemd. Daar hob je zoowaar een paar bergeenden. Hoe is 't mogelijk, dat die hier zijn. Zij hooren in het duin thuis, waar ze in verlaten konijnenholen hun nest maken. We zien er trouwens nog meer oen den. Behalve de gewone wilde, die daar juist op vliegt, het bruine wijfje voorop cn het groen-ge- halsile mannetje achter, ontdekken wc heel in do verte ook een der kleinste eendensoorten. De zo- mertaling. Heel alleen staat hij een beetje te dut ten en trekt zich van het drukke vogelgcdoe wei- Ziet. U daar die witte vogeltjes rennen? Duidelijk' is de zwarte band onder aan den hals zichtbaar, Bontbekplevieren. Die vind je hier het goheclo jaar door. Eigenaardig, dat ze steeds in eikaars onmiddel lijke nabijheid blijven. Als er een bemerkt, dat hij een beetje achtergebleven is, rent hij de anderen achterna en dat gaat zoo vlug, dat je de pootjes niet eens meer ziet. Een stcltloopertje, even klein als de bontbokjes, ontdekken we nog, dat luistert naar den naam van oeverloopcr. Hij doet trouwens precies wat zijn naam beduidt. Ziezoo, nu geloof ik, dat we de meeste vogels, die we gezien hebben, hebben genoemd. Opeens ontdoikt een onzer in een vergeten hoekje een steltloopcr, die wc nog niet eerder hadden opgemerkt. IIjj was zeer donker geteekend, doch leek wat houding en vorm betreft weer buitengewoon veel op de ture luur. Na lang turen en beraadslagen zijn wc tot de conclusie gekomen, dat we hier een zwarte ruiter voor ons hebben. Deze vriend had allang in hot hoogc noorden moeten zijn. waar een nor male zwarte ruiter op het oogenblik thuis hoort. Hij is zeker op de terugtrek in liet voorjaar door do een of andere roden in ons land geble ven en schijnt zich overigens deze keus niet te beklagen. In de verte hooren wc het gokraai van fazanten. Net een jonge haan, die we in het kippenhok voor het eerst zijn kraaipogingen hooren doen. Alles behalve een muzikaal geluid. Wij begeven ons nu in de richting, waar het fa zantengeluid vandaan kwam. Het was een stuk terrein, dat reeds eerder was opgespoten en waar nu reeds een boschje van wilgen-hakhout was. Een uitstekend terrein voor fazanten. We ont moetten hier evenwel een bewaker, die ons mede deelde, dat deze fazanten hier uitgezet waren en wat erger was, dat we niet verder mochten gaan, want dat hier en daar de vogels op eieren zaten, die we natuurlijk niet mochten verstoren. Ondanks onze verzekering, dat wc niet het min ste kwaad in den zin hadden, werden we toch van deze plaats verbannen. liet was jammer, maar er. Oude boerderij te Pernis. 222 Ts niets aan te doen. Ook jammer is, dat er op clo vogels, die nu zoo trouw worden bewaakt, in den herfst jacht gemaakt zal worden, waarbij een groot aantal dezer fraaie dieren het leven zal moe ten laten. Ik heb het meer dan eens elders mee gemaakt, dat we enkele dagen na zoo'n drijfjacht nog gewonde vogels ontdekten, die zich in grep pels en tussohen begroeiing schuil hielden. Vogel bescherming met een luchtje, zouden we zooiets wel kunnen noemen. Hetzelfde is met konijnen het geval, die hier ook in vrij groot aantal aanwezig zijn en die in het najaar ongetwijfeld het lot der fazanten zullen deelon. Tijdens den terugtocht werden we nog opgehou den doop het gezang van de kleine karekiet. Karc- kare-kiet-kiet-kiet! Daar zien we de kleine zanger weldra zitten. Met zij1" beide pootjes een rietsten gel omklemmend, een schitterende aanblik. Wo konden hem tot anderhalven meter benaderen zonder dat hij aun vluchten dacht. In stille bewon dering hebben we goruimen tijd staan luisteren naar het eentonige, doch niettemin welluidende gezang. «iele en witte kwikstaarten vliegen onophoudelijk' voor ons op en zetten zich, al staartbewegend, op de groote aardkluiten van de graafmachine op zoek naar vliegen en muggen. Knutterende kneutjes gaan ons voorbij of zitten op een eenzaam wiigentakje hun kncutjesliedje te zingen. Het roode borstje en het dito voorhoofd zijn duidelijk zichtbaar. Zeer voldaan trekken we tegen de schemering huiswaarts, nog steeds in verbazing, dat we op Rotterdamsch grondgebied een zoo groote ver scheidenheid van vogels hebben gezien. Het is vanzelfsprekend niet bij dit eene bezoek gebleven, doch aangezien we steeds ongeveer de zelfde vogels zagen, zij het ook in wisselende volg orde, zullen we van deze bezoeken niet verder melding maken. Alleen zou ik nog willen vertellen hoe we in den afgeloopen winter bij een vorst van acht graden er nog genoten hebben van verschillende vogelsoor- Zooals gezegd vroor het sterk en de scherpe oos tenwind deed zich hier op de vlakto dubbel gel den. Voordeel was echter, dat de modderlaag hard bevroren was, zoodat we zonder moeite het anders gevaarlijke terrein konden betreden. Heele troepen kraaien en kauwtjes hielden in do verte vliegoefoningen; zij schenen weinig last van de kou te hebben. Verder zagen we her en der verspreid enkele kieviten, een tureluur, een vier tal kemphanen en bij een poeltje twee langsnave- lige watersnippen. Als de vorst blijft aanhouden zullen deze vogels ulle spoedig wegtrekken naar mildere oorden, waar ze gemakkelijker hun voed sel kunnen bemachtigen. Al verder gaande, zien we achter eenigo rictibosscn een paar wulpen staan, die we direct herkenden aan hun naar be neden gebogen snavel. Plotseling blijven we stok stijf staan. Daar komen minstens nog dertig wul pen aangevlogen, die zich bij de andere achter liet riet voegen. Een schitterend gezicht; zooveel wulpen heb ik nog nooit bij elkander gezien. Als we nog wat nader kómen gaat de heele troep op de machtige wieken en verdwijnt tenslotte uit het gezicht. Tussclien een paar heggestruiken ontdekken we een vrij groot aantal kleine vogeltjes, zonder nog te weten wat het zijn. Behoedzaam komen we na derbij, doch de vogels bleken ons reeds.eerder be merkt te hebben dan wij hen, zoodat ze spoedig onder luid gesjilp opvlogen. Ze maakten een heel aardig geluid, dat veel gelijkt op dat van een kanarie. Onder het opvliegen vertoonden ze zeer ,vcel wit aan hun veeren en in verband daarmee en aan het geluid konden we opmaken, dat we hier sneeuwgorzen voor ons hadden. Deze vogels komen uit het hoogc noorden en alleen bij .stren- A'olwassen Zilvermeeuw in het broedgebied. go vorst verhuizen ze naar ons land en zuidelijker, al naar gelang der strengheid van de vorst. Ook een enkele kwikstaart liet zich nog zien hoewel deze vogels wel spoedig zullen vertrekken als het blijft vriezen. Bij elkaar hebben we dus heel veel plezier gehad van de opgespoten terreinen even buiten Rotter dam. Het is alleen jammer, dat het vogelloven hier slechts tijdelijk is waar te nomen, want naar gelang de modder opdroogt verdwijnen successie velijk de mooie steltloopers. Een bezoek aan de broedplaats van Zilvermeeuwen. iOude Bart zou ons introduceeren bij de bewakers ivan een kolonie zilvermeeuwen in de duinen. Bart is de ruim zeventig-jarige oud-gediende van „het Huis", doch ondanks zijn hoogen leeftijd loopt hij nog alsof hij twintig jaar jonger was. Zelfs duinop en -af bob jo een heelen toer om hem op zij te blijven. Met een stevigen bergstok gewapend stapt hij naast ons voort door het uitgestrekte landgoed van „meneer de baron"; waar hij nog steeds vrij entree heeft. Het groote landgoed grenst ongeveer aan de duinen waar de meeuwen hun broedterrein hebben en we hebben ongeveer een half uur noodig voordat wo de bezitting in de lengte hebben doorgewandeld. Achter het huis bevindt zich een groote vijver en daarna is het allemaal bosch; hoofdzakelijk beu ken en popels en dennen. Dit is uiteraard een do rado voor allerlei zangvogels, welke we hier dan ook in ruime mate aantreffen. Het loopen gaat hier als op een dik tapijt, bijna onhoorbaar, alleen onderbroken door liet gekraak van doode takjes, waarop onze voeten af en toe terecht komen. Op sommige plaatsen zak je werkelijk tot do enkels in de dorre blüren, die zich jaar in jaar uit op- hoopen en tenslotte een zeer vruchtbaren humus- laag vormen. Intusschen zijn we bij de eigenlijke bewakers van de broedkolonie gekomen, waarvan een ons gul aanbood ons door de kolonie te vergezellen, welk aanbod we natuurlijk gaarne aanvaardden. Na een poosje gingen wo andermaal op stap en al direct wijst onze nieuwe geleider het eerste zilvermeeu wennest. Het is uitsluitend van hehnstengels ge maakt en in de tamelijk groote kom liggen twee brons-groene, gespikkelde eieren en één heel licht grijs gekleurd donsjong met zwarte stippen op zijn pakje. De schaal waaruit hij is te voorschijn gekomen is nog in het nest aanwezig. We hebben nog juist even tijd om te constateeren, dat jonge silvers veel lichter van kleur zijn dan andere meeuwsoorten of we hebben een aanval uit de lucht te verduren van een paar reuzen van meeuwen, naar alle waarschijnlijkheid wel de eigenaars van het. bewuste nest. „Meneer", zei do bewaker, „gaal u eens even op dat duintje kijken, daar moet een nest met jongen liggen". Hij wilde mij blijkbaar alleen aan de aanvallen der vogels blootstellen, want nog juist zag ik hoe hij m'n tochtgcnooten een knipoogje gaf en aan zijn glundere oogen kon je wel zien, dat hij een grap in den zin had. In ieder geval was ik op mijn qui vive en beklom langzaam hel aangeduidde duintje. Daar komen de ouden al aan gevlogen, de groote vlerken wijduit, in zweef vlucht, en als ze vlak boven je zijn schieten ze plotseling omlaag en o wee, als je het ongeluk hebt dat je door oen stevigen snavel of dc sterke vleugels geraakt wordt. In gebukte houding ga ik verder en kom zonder ongelukken boven, vlak bij het nest. „Het is leeg", roep ik naar beneden. „O, zoekt u dan maar even tusschen het groen, daar zullen ze wel tusschen zitten". En jawel, tus schen de ligusterstruiken zaten twee jonge zil- vertjes, heclemaal in elkaar gedoken en aange zien die twee rakkers van zilvermeeuwen weer onmiddellijk boven mijn hoofa zaten, vond ik het miaar beter om te retiree ren. .Verder waren nog enkele nesten aan de beurt «m bezichtigd te worden en nu ging de bewaker voor op, doch hij zocht eerst eon afweermiddel in den .vorm van een dooden tak, die hij van een aen heesters rukte, welk voorbeeld wij alle drie volg den. De takken werden net als een paraplui ho ven onze hoofden gestoken cn vanaf dat oogenblik hebben we geen last meer gehad van luchtaan vallen. Wel cirkelden de vogels, luid schreeuwend, hoven ons, doch ze waagden het niet niet de tak ken in aanraking te komen. Zoodoende hebben Jonge zilvermeeuw in het nest. Links twee eieren; rechts: leege schaal. wij heel wat nesten bekeken, alle met varieeren- den inhoud. Er waren nesten met drie jongen en ook waarin nog slechts één ei aanwezig was. Zelfs waren we nog getuige van de geboorte van een zilvertje, dat bijna wanhopige pogingen deed om zijn kopje dooi- het gat, dat reeds in de eierschaal gemaakt was, te werken. Eindelijk gelukte hem dit, doch door do enorme krachtsinspanning was hij zóó vermoeid, dat het kopje slap over den rand van het ei bleef hangen, tot op een gegeven oogenblik het diertje zich met een ruk oprichtte, waardoor het ei geheel openbarst en het jonge meeuwtje onoogclijk cn kletsnat het nest in tui melt. Het diertje is nu heelomaal doodop van in spanning en vlijt zijn kopje op een van de twee eieren die nog niet zijn uitgekomen. Nu wordt het voor ons tijd 0111 ons te verwijderen, waardoor do oude vogels zich ook eens met hun eersteling be moeien kunnen. Wij hopen van harte, dat hot onzen kleinen vriend goed zal gaan in zijn zilvermeeuwen-be staan en nemen ons zeker voor een volgend jaar nog eens naar de broedplaats in de duinen te gaan zien. 223

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 16