HET LEVEN VAN M. A. DE RUYTER
DE BLAUWE BENDE
'Door M. A. M. Renes-Boldingh
Ï7)
Ze lijken wat kouwelijk en rillerig, onze helden
en ze zien de vroege morgen wereld met armoe*
idige onwennige ogen aan. 't kan toch ook
So frisjes zijn in die hog' Batakse bergwereld,
[wanneer de nachtnevclc nog niet zijn opgetrok
ken van de ontwakende aarde. Wanneer ze inte*
Igendeel een bijna ondoordringbare muur vormen
ivoor de zonnestralen, die wel vrolijk over de berg
rand heen willen stormen om hun plicht te doanl
laan menscb en dier en groen gewas, maar heÉ
niet kunryn bolwerken. Mistlagcn drijven moei*
saam langs de zwarte bergwanden; nu eens om-
hullei ze het uitzicht geheel, dan weer laten zo
ais oij toeval een gedeelte er van vrij: wonderlijk
pr'Sluierd, als een stukje van dromenland. Mist*
wolken drukken laag op het dal; mistflarden
jtrc-kken de vele duistere kloven in, herinneringen
aan de woeste, woelige tijd lang geleden, toen
dit grillige bergland ontstaan is onder ontzuglijk
beven en schokken der oude aarde.
Zeven uur is het pas, en acht, negen uur wel
kan het worden, eer die zware nachtnevels op
trekken en de zon haar rechten hernemen kan
en al die tijd zien de schooljongens grijsgroen
jvan de kille kou, en moeten ze verlangen naac
Warmte, die nergens te vinden is. Want ze heb*
ben hier in Indië geen kachel, geen winterjassen,
peer. ijsmutsen en wollen Jumpers, om zich tegen
de koude te beschermen. Als ze eens met verlof
gaan, naar Holland, ja, dan worden allerlei vvarmo
kledingstukken gekocht. Dat is dan een heel
iestijn, om alles tegelijk nieuw te krijgen. Maar
5u Taroetoeng kun je die dingen niet kopen, al
wilde je er dubbel voor betalen. Zelfs de Bom-
bayers, die anders nog al heel wat artikelen ver*
kopen, zouden je er niet aan kunnen helpen.
Daar lopen ze dan in hun katoenen bloesje, som
migen met kort afgesneden mouwen; met hun
Icousloze kippevelbenen en hun mutsloze bol. Ze
steken de handen in do zakken en trekken het
hoofd tussen de schouders en voelen hun stem
ming meer en moer zakken tot onder het nul-
punL Wat is die Flip toch luat! Waar blijft dat
joch nou! Of zou hij misschien helemaal niet
komen in zijn bed blijven, omdat 't zo'n koude
morgen is? Sedert Zaterdagmiddag reeds hebben
zo er zich op verheugd, om Flipje het grote be*
jsluit van toelating mee te delen. Een onverge
lijkelijke verrassing zal het voor hem zijn, die
ticm door de goedgunstigheid van do clubheron
len deel valt. Natuurlijk zal hij 't heerlijk vinden
en met gepaste dankbaarheid minstens een lucht*
sprong niak-n. Want verwachten zal hij 't niet,
dat ze hem zullen vragen, na alles, wat er vorige
week voorgevallen is.
[Andere kinderen vullen 't schoolplein, rillerig en
stil, en eindelijk komt ook, langs een binnenweg
getje, Flipje te voorschijn, grauw vuil de koudo,
zijn lenig Jijf schenkend in een groen-wollen swea
ter met lange mouwen, zijn benen in groenige
Sportkousen, die alleen maar de knieën bloot laten,
ben groene muts met geruite sjaal ter voltooiing
van het ski-kostuum.
ïlij aarzelt met verveelde slaperige blikken, of
Biij zich bij de anderen voegen zal, of niet. Dooi
de voorbijgegane Zondag voelt hij zich weer meer
van hen vervreemd en zijn gemoedsgesteldheid is
Idie morgen ««tanig. dat hij zich liever schuw:
terugtrekken, dan een botsing riskeeren wil.
Doch ditmaal komen de kameraden hem niet on
gekende gulheid tegemoet en er is een zeker iets
in hun houding, dat Flipje omtrent botsingen vrij
wel geruststelt.
[Met enige verwachting kijkt hij ze aan.
„Hallo! Flip!"
„Hallo! Beroerd weer, zeg. Hebben jullie dat wel
meer hier in dit apenland?"
Dieper schonkelt hij in zijn wolletjes en ziet er
ondanks zijn braniowoorden toch maar lieel Klein*
Ij es en minnetjes uit.
De anderen prikkelt het tot flink zijn.
„Natuurlijk wel, jo, we zitten hier toch hoog in
Ide bergen! Wij zijn ook koud, maar over een
Riurtje schijnt de zon al weer en dan kun je bra
lden van de warmte. Maar Flip, hoor eens, we
bebten een club opuerirht in de vorige vacamie,
Ide club der blnuwcn. En we willen je vragen
om lid te worden: omdat je toch ook bij ons in
ide klas zit en omdat 't zo leuk is, om lid te zijn.'1
Ziezo! dat is er uit. Harm herademt. Hij is er.
ongedacht warm vun geworden. Dat valt niet meo
boor, om on zo'n nuchtere morgen een dubbel
cn Jwars bepraat voorstel fatsoenlijk over te
brengen. Aun een joch, dat jo cou ja tocU
niet erg aardig vinden kan. Nu wacht de blauwe
bende met spanning de uitwerking af. Die uit
werking, die in hun verbeelding zo kolossaal moet
zijn! Maakt Flip nog niet zijn dankbare lucht
sprong? Komt er zelfs geen verrassing uit zijn
ogen stralen?
In plaats daarvan blijft hij even grauw-groen ge
doken in zijn sweeter en zijn donkere ogen heb
ben van hun wantrouwen niets, helemaal niets
verloren.
(„Wat voor oen club," vraagt hij onverschillig uit
de diepte van zijn humeurigheid.
„En waarvoor vraag je mij; om de contributie,
„Onze club, natuurlijk."
„Och, klets, met je contributie! Die betalen Wfi
mi et eens"
„.Te hoeft voor ons plezier geen lid te worden, als
je dat soms denkt!"
Als een afkoelende orkaan loeit 't om Flipjc's
toch al zo koude oren, en enigszins komt hij ec
,van onder de indruk.
„Nou ja, maar wat doen jullie dan in je club?
Je zal toch'zeker niet als oude mensen bij elkaar,
zitten, dan word ik tenminste vast en zeker geen
lid. 'k Verveel me al genoeg hier in dit ajienland."
Kijk, daar heb je 't nou weer. Is dat nou een joch,
om in je club te nemen? Meneer Muller heeft
goed praten, op een afstand; hij moest er raaac
eerst eens bij zijn, en 't joch horen en zien!
iWeer begint de storm te loeien.
„Och, raaskal niet zo! Stil zitten! Wie zegt dat?
Zien we daar dan naar uit, dat we altijd stil
zitten? Stuk voor stuk kunnen we je op de grond
krijgen, nou direct wel, als je dat maar weet."
Dan, kalmer: „We gaan bergtochten ondernemen!
cn picniccen en mekaar boeken lenen."
„En er is een meneer van Pea Radja, die vertelt;
mooie verhalen
Met gepaste trots wordt dat laatste gezegd, maar
juist dat laatste negeert Flip ten enenmale. W ïar-
schijnlijk weet hij nog niet bij ondervinding, hoe
prettig het is om te luisteren naar een rustige
.verhalende stem, die je allerlei vreemde dingen
voor ogen tovert, zo duidelijk, of je er zelf bij bent*
Maar aan het picniccen klampt Flip zich vast, als
een hongerig bedelkind aan een boterham. Het
ouwelijke, strijdlustige Flipje vliegt weg; een veel
goedaardiger jongen komt er voor in de plaats;
dezelfde jongen, die bedelen kan bij zijn moeder
om een liefkozing en bij zijn vader om een goed
keuring, en die overhaast en beschaamd weer
.wegduikt, als hij teleurstelling voelt naderen.
„Is 't waar?" zegt hij opgewonden, helemaal er
in. „Bergtochten maken? Moet je horen, lui, ik'
beb een kamjjeertent, een echte, waterdicht. En
een kampeert rommel heb ik ook, je weet wel, met
zoveel vakken en laatjes."
„'k Hob trouwens nog wel meer lollige dingen,
die we gebruiken kunnen," vervolgt hij, wanneer
Jiij met een zekere voldoening de gretige, sprake
loze belangstelling in de ogen der anderen leest.
„Maar de hele zooi zit nog in m'n koffer," ver
volgt hij nonchalant. „Kom maar 's kijken, van
middag. Dan zitten we al in 't nieuwe huis; we
kunnen samen de koffer wel eens uitpakken.1'
Waarom ik van Holland hou?
Waarom ik van Holland hou?
Om zijn lage, groene weiden,
Om zijn heuvels, duinen, heiden.
Om zijn wuivend oeverriet,
Om zijn luohten in 't verschiet,
Om zijn bossen, strand en zee,
Om zijn vogels en zijn vee.
Waarom ik van Holland hou?
Om zijn sohoone 1 andshistorie,
Om zijn nederlaag cn glorie,
Om zijn stoere' vrijheidszin,
Om zijn gulle mensenmin,
Om zijn wijsheid, kunst en lcraoht,
iGm de roem van 't voorgeslacht
Waarom ik van Holland hou?
Om de liefde ons geschonken,
Om do vriendschap hecht beklonken,
Om het lieflijk ouderhuis,
Om mijn eigen vriend'lijk thuis,
Om mijn nooit volprezen jeugd,
Om geleden smart en vreugd.
Holland is mijn lief kleinood,
*k Zal zijn roem en lof verkonden
Tot mijn laatste levensstonde.
't Blijv' een veilig toevluchtsoord,
Door geen vijandschap verstoord.
Stille vreê bij noeste vlijt
Woon' er tot In eeuwigheid.
G. LEENHEER.
Nu kan de blauwe bende weer spreken. Kampeer-
tent... kampeertrommel... dat zijn dingen waarvan
ze in hun afgelegen binnenlund zelfs nog nooit
gedroomd hebben. Wat een mogelijkheden schuilen
daar niet in; een nacht uitblijven, b.v. slapen in
'it dennebosje, ergens in de bergen misschien...
„IToe kom je er aan. Flip, aan al die dingen?'1
„O, 's van Gerzon laten komen."
De klingelende schoolbel maakt oen jammerlijk
einde aan 't pas begonnen gesprek, maar 's mid
dags om half vier reeds zit de voltallige blauwe
club op de rommelige achtergalerij van Flips
nieuwe woning, die druk bezig is aangekleed te
worden door verscheidene vlijtige handen. Twee
Chinezen hangen gordijnen en crees op; tweo
andere zonen van het gele volk zijn bezig de
pianokist open te breken en de Juvaanse balioe is
niet twee Batakse bedienden verdiept in het mee
gebrachte huisraadwaar dit moet staan en
Eenmaal komt een sierlijke gedaante in een'
zwartzijden pyaina met bonte bloemen bestikt,
vluchtig een kijkje nemen; een paar scherpe Ma-
leise woorden vliegen naar 't adres van 't schuch
tere baboetje, die haastig een gemaakte fout her
stelt. De Chinezen krijgen een waarschuwing om
vooral voorzichtig te handelen met de piano en
tenslotte komt de gedaante ook nog even vleugel*
REBUS
226
De Peetvader van Hr Ms Nieuwe Kruiser
Gezinszorgen en verdriet
In zijn gezinsleven heeft De Ruyter veel verdriet
gekend; hij verloor tweemaal zijn vrouw in
[verscheiden kinderen; zijn trots, zijn eenig over
gebleven zoon Engel, die het tot schout-bij-nacht
heeft gebracht, is ook jong, gelukkig na den va
der, en ongehuwd, gestorven. In rechte lijn is de
familie De Ruyter met dien zoon uitgestorven.
Marijke overleed'in het kraambed met haar eerst
geborene, zijn tweede vrouw, Neeltje Engels,de
moeder van Engel, met wie hy in 1636 huwde,
stierf in 1650, zijn derde vrouw, de rustige, krach
tige Anna van Gelder (1652), die hem volgens Cor
nelia Tromp in deftige gezelschappen blameerde,
overleefde den zeeheld.
Uit Tromps opmerking blijkt wel, dat De Ruyter,
dn 1652 toch al een man van gewicht geworden,
zijn glorie niet zag in het doen van „een goede
Bij het sterfbed van vrouw en kind (1632).
partij". Wij zijn nog lang niet zoo ver; toctt
Michiel hertrouwde met Neeltje, was hij stuurman
Op een walvischvaarder, onbekend, zeker geen
man om zich te laten uitschilderen en zelfs zijn
eerste portret van 1654 toont hem nog als een
echte pikbroek; zwaar gebouwd, wat stug gelaat,
lange knevels, kort baar, eenvoudig gekleed. Wat
men op het portret natuurlijk niet ziet, is do
lichte beverigheid in zijn handen, de nawee van
een vischvergiftiging.
De Ruyter voer in den regel gelukkig op de kleina
[visscherij. Op de Groene Leeuw bij voorbeeld in
3633, bracht hij van Jan Mayeneiland, 25 walvis-
schen thuis; in 1635 deed hij een dergelijke reis
en zijn spaarduiten veroorloofden hem een jaartje
thuis te liggen. In 1637 vertrouwden de door ka
pers veel geplaagde réeders Lamjjsen hem een
kaper toe om tegen de Duinkerkers te ageeren.
Dezen waren hem echter te glad af, meer dan
'één prijsje bracht zijn tocht hem niet op cn met
moeite is hij een overmacht van 13 Duinkerkers
„ontdonkerd"; redeneerend; „Veel (h)onden is den
!(h)aze sijn doot".
Deze inededeeling in zijn journaal schetst den
man kort en precies. Altijd bedachtzaam, nuchter,
met een scherp oog voor het mogelijke en bewust
iVan liet onmogelijke, lieeft hij ook ons vaderland
gediend en het taai en onoverwinnelijk gemaakt
in de moeilijkste dagen van ons bestaan. Die weg
gelaten „h's" voor hond en haas? Dat was zijn
stempel van echten Zeeuw, die de „h" plaatst
.waar zij niet thuishoort en weglaat waar zij moet
Btaanen een waschcchte Zeeuw bcteckendo
iheel wat in onze gouden eeuw.
iTusschen 1637 en 1640 zwijgt de geschiedenis over
De Ruyter; hij bleef varen, hij kreeg 4 kinderen,
'één stierf.
Maar in 1640, nog steeds in dienst der Lampsons
en nu eindelijk als schipper, maakte hij twee
ivoordeelige reizen op Brazilië en joeg op onver
schrokken wijze een grooten Duinkerker een
prijs af.
De eerste gevechten
Toen dan ook de Zeeuwsche admiraliteit In 1611
een vloot van gehuurde koopvaarders bij elkaar
schommelde om samen met een Fransche en Por-
tugeesche scheepsmacht den koning van het zichi
[vrij vechtende Portugal tegen Spanje te steunen,
iVerhuurde Lampsen „de Ilaze" met zijn kapitein
De Ruyter, en locaal was deze reeds zoo bekend,
dat hij tot den derden in rang, tot schout-bij-nacht
werd verkozen op 150 's tnaands.
De admiraal Arnold Gijsels beleefde van zijn!
bondgenooten al heel weinig genoogen, des te
ineer echter van zijn schout-bij-nacht. De Ruyter
iondernam onverschrokken een verkenning van do
ibaai van Cadiz, en toen onze scheepsmacht, wel
ker vereeniging met de Fraiischen en Portugeczen
mislukte, een overmachtige Spaanscho vloot te be
kampen kreeg, was het De Ruyter, die met zija
„Tsae maets, couragie" zijn mannen oen hart onder
de riem stak en ondanks het plichtsverzuim van
.Verscheiden kapiteins, met zijn admiraal do.
Spanjaarden met groole verliezen afsloeg, al ont
kwamen zij naar Cadiz.
Dg Ruyter wist zijn doornageld schip in de Taag
door J. C. Mollema, Oud-Luitenant ter Zee
te salvecren. Véél roem had hij geoogst, maar de
toestanden op de oorlogsvloot stonden hem zoo
slecht ann, dat hij verder de brui gaf aan het
oienen bij de Marine, en weer als schipper-koop-
man varen ging, nog altijd bij de Lampsens (1643).
Tot de spaarzame schipper voor eigen rekening
reizen ging op zijn trouwe Salamander (1644)1
Acht jaren lang voerde hij zijn schip, handel
drijvend op Barbarije en West-Indië. Uit deze
periode stamt het algemeen bekende verhaal van
zijn tocht te paard drie dagen de Marokkaansche
woestijn in, en van zijn mannelijke houding tegen
den „Sant", die te weinig bood voor een lap laken
en hem te verstaan gaf, dat hij de lap met ge
weld voor niets zou kunnen nemen.
De Ruyter wilde het goed liever schenken dan
het onder de waarae verkooj>en en onhebbelijk be
jegend riep hij uit: „Was ik in mijn schip, gij
zoudt mij niet dreigen". De Sant was ridder, hij
aanvaardde de les en later, als admiraal, heeft
De Ruyter ondervonden, dat de piratenvorstcn
hem hoogachtten om zijn moed.
Ook zal wel niemand vergeten zijn, dat hij, ver-
tvolgd door een grooten Duinkerker, zijn dek en
want met Iersche boter in liet smeren, zoodat do
enteraars hals over lcop van boord tuimelden en
hij zijn schip behouden kon. Ten slotte had in deze
periode het voorval plaats met den Fransch^n
cdelmanikaper, een markies Lalande, wien
hij rondborstig in diens kajuit op het aanbod vsn
oen glas wijn toevoegde: „Ben ik een gevangen
man, zoo geef mij water; ben ik vrij, zoo schenk
mij wijn". En wat den toekomstigen admiraal wel
zeer sierde, was zijn humaan optreden tegen de
equipage van een door hem veroverd Sjiaansch
oorlogsschip in WestJndië: Doze mannen werden
niet „ne voeten gespoeld". „Zoudt gij", zoo vroeg
hij den Spaanschen kapitein, „zoo barmhartig je
gens ons geweest zijn?" en op het trotsche ant
woord van hidalgo: „Zeker niet", liet hij toebereid
selen treffen om de Spanjolen over boord te gooien.
Toen den Spanjaard echter de moed in de schoe
nen zonk en hij kwartier vroeg, schonk De Ruyter
den mannen liet leven.
Het vaderland roept
Zoo weid het 1652. De fortuin had De Ruyter toe-*
gelachen, wel niet in zijn gezin, dat in 1650 de
moeder verloren had, maar de 45-jarige had zijn
schaapjes op het droge en hij hoopte met de we
duwe van een Vlissingschen zeeman, die hem een
kranigen voorzoon, Jan van Gelder, mee ten hu
welijk bracht, als „vergheten burger" zijn verdere
lovensf.agen in zijn vaderstad te slijten
Edoch, zijn Vaderland, de Republiek der Vercenig-
de Nederlanden, was uitgegroeid tot een groote
mogendheid, die den handelsnaijver van het En-
gclsche Gemeenebest had opgewekt. Zijn protector
Oliver Cronnvell deed ons ten oorlog gaan.
Wij zullen de geschiedenis van den eersten F.ngel-
schon oorlog (16521654), den tweeden (1665—
1667), don derden (1672—1674) en den daarmee
samenhangenden oorlog met Frankrijk (1672—
1678) niet op den voet volgen en slechts aanstip-
pon waar De Ruyter zich gelden liet.
Dat is toch al ontzettend veel, zoodat wij moeten
volstaan met in het kader der belangrijkste ge
beurtenissen de persoon van den grooten zeeheld
te belichten.
In ons land waren mannen als Maarten Harpcrtsz.
Tromp, Jan Evertsen en Witte de With al be
roemd, maar niemand buiten Zeeland kende in
1652 De Ruyter. Doch aldaar wist men wat men
De baai van Cadiu
aan hem had en deed alle moeite den rust-wen*
schenden zeeman over te halen in 's Lands zee-
dien^| te treden. Voor vlagofficier had hij geen re
putatie genoeg, men bood hem dan ook een eigen
aardige titel aan, om toch vooral niemand te
kwetsen, namelijk die van vicc-commandcur. De
Ruyter is door de liefde voor zijn land gezwicht,
hij liet zich oven-eden voor één tocht op dc Nep-
tunus, een klein schip van 28 stukken met 134
man bemand. Het zijn er echter meerdere cn vele
geworden in dezen voor ons land vrij ongelukkig
verloopen oorlog, in welke De Ruyter slechts eer,
roem cn groote waardeering oogstte. Zooals hij
het zelf uitdrukte: in dien oorlog sprak hij Zeeuw
sche taal in de hitsige strijd bij Plymouth, en hij
bracht de aan zijn hoede toevertrouwde koopvaar
ders veilig thuis In de dooi' den doldriftigen Witte
de With roekeloos aangebonden en verloren strijd,
tegen een Engelsche overmacht, door den bezadig-
den De Ruyter ontraden, muntte De Ruyter uit ux
het defensief, maar toen had hij ook schoon ge
noeg van het dienen bij een zeemacht, door twee
dracht der bevelhebbers verscheurd en erbarme
lijk slecht door de admiraliteit verzorgd.
Niettemin was hij toch weer op zijn jiost en hielp
Tromp, die eerst in 1652 met De Ruyter had kcu-
nis gemaakt en hem onmiddellijk hoog schatte, oo
groote overwinning bij Dungeness (9 December
1652) behalen, welke Blake naar Duins dwong en
onze kust van vijanden schoonveegde (De bezem
in de mast).
De 28ste Februari vocht hij onder Tromp bij Port
land. Het gevecht op de eerste dag bleef onbeslist,
maar aan onze kant waren de zwaarste verliezen
geleden. Toen De Ruyter den krijgsraad bezocht,
klopte ae oude Tromp zijn krijgsmakker niet den
commandostaf op den duim, zeggende: „Wel, mijn
Ruytertje, sijt ghij daer oock, leef je nog; welkom
mijn vriendt".
De vloot verwaarloosd
De volgende dag bracht nog geen beslissing, het
munitiegebrek der onzen werd verontrustend, en
dit was de deroe dag oorzaak ,dat wij zonder mu
nitie terugtrekken moesten, na in totaal 12 oor
logsschepen en 50 koopvaarders (een klein deel
van het heele konvooi) en 4000 man, waaronder.
15 kapiteins, verloren te hebben. Hoe De Ruyter
zich had gehouden in de twee vermelde zeeslagen,
blijkt wel eerst uit zijn benoeming tot vice-admi-
raal en daarna uit zijn aanstelling in vaste dienst.
Vier maanden later de al even ongelukkige slag
bij Nieuwpoort (12 Juni 1653)1 Voor deze tocht had
men De Ruyter niet behoeven over te halen; vol
cerbeid voor Tromp was hij mcegetogen. Het wer
den twee dagen van zware strijd, vernietigd wer
den de onzen zeker niet, maar wij verloren toch'
20 schepen, absoluut tengevolge van munitiege
brek en slechte uitrusting der schepen, waaruit,
als uit zooveel andere zeeslagen, wel blijkt, oat
het een oude Hollandsche gewoonte is om de weer
macht van den Lande stiefmoederlijk te bo-
deelen.
Zeeslag bij Plymouth26 Aug. 1632t
219: