clou-Id" Glorieuse Scheiding behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT BOBBIE door N. DEN HOLLANDER 2) Goeie! Nèt is Bobs kleur wég, of daar is hij er weer. Eerst kwam hij van schrik. Nü van blijdschap. Hij knikt wel vijf maal van ja. Verbeeld je, bij Elsje spelen! En dan in die mooie auto! Bob is dol op auto's. En Bobs vader heeft er geen. „Nou? Wil je dat wel?" Eindelijk kan hij weer beleefd praten. „Ja mijnheer! Graag mijnheer!" Zijn zwarte ogen schitteren. Maar de blauwe van Elsje ook. Fijn, fijn, denkt ze. Die leuke Bob. Ze vindt hèm altijd de aar digste. Altijd krijgt ze wat van hem. Wel eens twee dropjes. En wel eens een sigaren bandje. En wanneer ze spelletjes doen met de juffrouw in het gymnastieklokaal, kiest hij haar altijd. VI Mijnheer de Haan gaat naast Els zitten. Hij zet de motor aan. De auto begint te trillen. Hij roept nog door het raam: „Maar niet meer aan mijn claxon komen, hoor bengel „Nee mijnheer!" Ileel langzaam rolt de auto vooruit. Bob voelt plotseling iets trillen in zijn benen. Hij wil hollen, rennen! Hij is zo blij! zo blij! In diè auto mag hij nou mee. Hij pakt de auto van achter vast. Met één hand aan het kofferrek. Iif de andere hand houdt hij zijn doos. En hij holt mee. Hij loopt! Hij rent! Het gaat al harder en harder, liet is of hij vliegt. Oei! Wat gaat dat fijn! 't Is of hij er in zit. Het is of hij geen voeten, maar vleugels heeft. Het gaat vanzelf. Steeds hoger zwieren zijn benen. Al maar groter worden zijn stappen. Maar dandan kan hij ineens de auto niet meer vasthouden. Hij móet loslaten. Maar dan verliest hij geiijk zijn evenwicht. En vóór hij eigenlijk goed weet, wat hij doen moet, slaat hij met een reusachtige smak neer op de straat. Plat voorover. Met ziin gezicht in de modder. Zi.in doos sliert met een vaart uit zijn hand. Ze botst ergens tegen de stoeprand. OM NA TE TEKENEN TE Onbeweeglijk blijft Bob een paar seconden liggen. Hij kan niet denken. Ja toch, éven vliegt de gedachte door zijn hoofdje: nou ben ik misschien wel dood... Maar een striemende pijn gaat er over zijn gezicht. Daar moét hij van huilen. Héél erg van huilen. Hardop. Het is haast krijsen. En hij blijft maar liggen. VII Om de hoek van de straat komt een grote verhuisauto aan. Met een flink vaartje. Oh! Bobbie! Bobbie! Sta toch op! Blijf daar toch niet liggen, jongen! Oh! Als straks die zware auto over je heen gaat! Toe vlug! Sta op! Vóór het te laat is! Maar Bobbie staat niet op. Hij huilt maar. En hij denkt: Nou ben ik geloof ik over reden! Oh! Nou moet ik misschien wel naar een ziekenhuis! De auto komt steeds dichterbij. Is er nu toch niémand die het grote gevaar ziet? Daar springt opeens een grote jongen de stoep af. Hij heet Gerard van Helden. Hij rent op Bob toe. Hij zag nèt alles gebeuren. Hij zag ook nog nèt de doos wegvliegen. Onmiddellijk pakt hij Bob op met zijn sterke armen. Hij draagt hem vliegensvlug de stoep op. Met groot lawaai dendert de auto voorbij. Goed zo, GerardDat was nog maar nèt op tijd, zég! Bob brult van de pijn. „Mijn neus! Oh, oh! mijn lip!" Jantje heeft ook alles zien gebeuren. Hij stond nog vóór in de straat, vlak bij de hoek. Goeie, dacht hij, wat gaat die Bob fijn. 'k Wou dat ik ook Maar vóór hij klaar was met wenschen, had hij ook de smak ge zien. E11 het geschrei gehoord. En wat deed die Jantje toen? Die Jantje was een verstandig Jantje. Ilij holt naar binnen. De school weer in. Naar de juffrouw! Hij denkt: Bij stoutigheid, daar horen geen KLEUREN Dirks bouwdoos Dirk speelt met zijn bouwdoos Maakt een grote poort. Hij is zó druk bezig. Dat bij niemand hoort. Moeder komt eens kijken, Wat hij toch wel doel... En ze zegt tevreden: Dirk speelt heerlijk zoet. Toon Moe weer kwam kijken, Raad eens, wat ze zag?..« Dirk, die bij zijn blokken Stil tc slapen lag. ROEL DASMUS In de Diergaarde Liesje was met vader in de diergaarde. „Hoe heet dat beest?" vroeg ze, toen ze voor cea kooi stonden, waarin een groot dier heen en weer liep. En haar vader zei: „Dat is een B Even later stonden ze voor een andere kooi. „O. dót beest ken ik wel!" riep Lie6je, „dat is een Kameel!" Maar vudcr zei: „Nee, dat js een D grote mensen bij. Maar bij pijn, bij verdriet, bij een ongeluk, ja, daarbij wel. VIII Juffrouw Goethart zit achter haar tafeltje in de klas. De lampen zijn aan. Ze plakt plaatjes in de sommenschriften. Het is heel stil in het lokaal. Alleen zo nu en dan hoor je wat papiergeritsel. Bij Rudie Vosmeer plakt: ze het hoofd van een Indiaan, met ge kleurde veren in zijn haar. Die Rudie had fouten. En zulke keurige cijfertjes! Maar er zijn nog meer zulke knapperds. Bij Kees Koen plakt ze een zwarte kat. Bij Lientje Blom een grote kleurige vlinder. Bij Elsje een vaas met bloemen. Bij Jantje een tijger. En bij Bob van Duin het portret van Sint Nicolaas. Staat dat even leuk! Juf moet er zelf om lachen. Ze denkt aan het blijde ge zicht van die leuke Bob, morgen. Wat zal hij blij zijn. De juffrouw houdt veel van Bob. Hij is de kleinste en de dikste. En bij doet altijd zó goed zijn best. Juf neuriet een versje. Het is de wijs van: Zie ginds komt de stoomboot (Volgende week verder) 228 En hei gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zoo was er een vurige wagen met vurige paarden, die lusschen hen beiden scheiding maakten. Alzoo voer Elia met een onweder ten hemel. 2 Koningen 2 11. Er zijn onder de oude bedoeling twee pivfeUm geweest, wier uiteinde geheel buitengewoon ge weest is. Zelfs van de grootste geloofshelden in het Koninkrijk Gods geldt a's regel de wet van het komen en gaan: zoodra zij Gods Raad op aarde uitgediend hebben, gaan zij den weg van alle vleesch, zij sterven en worden bograven om binnenkort door anderen vervangen te wordeo een Elia mag: uitvallen, er staat een Elisn klaar om zijn profetenmantel op te nemen. De Schrift kent slechts twee uitzonderingen, 't Waren beiden kloeke profeten. Van Henoch bezitten wij in één bijbelvers do complete levensbeschrijving, gevolgd doop de ver melding van zijn wonderbaarlijke verdwijning: „Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer, want God nam hem wég." Evenals Henoch is de profeet Elia zonder don dood te smaken lichamelijk in de heerlijkheid opgeno men in een onweder. Na droogvoets met den jon geren Elisa door de Jordaan heengegaan te zijn, en hem het uitzicht geopend te hebben op twee doelen van zijn profelischen gec6t, werd lii.i m een vurigen wagen met vurige paarden uitgeheven boven den aardschen levenskring cn overgebracht in de hemelsche glorie. In het uiteinde dezer twee Godsgetuigcn wordi ons de mogelijkheid voor oogen gesteld om naar lichaam en ziel ten hemel tc varen, zonder eerst ip. sterven, begraven en opgewekt te worden. Zij zijn ons een waarborg van de toekomst der geloo- vigen, die de Wederkomst van Christus op dn wolken zullen beleven: dezen zullen niet oehoe- ven te sterven om vervolgens weder verheerlijkt op tc staan; zij zullen in een punt des tijde lichame lijk veranderd worden; het onsterfelijke zal het sterfelijke, de onverderfelijkheid zal hel verderfe lijke verslinden, en dan zullen zij te zamen mo.t de opgewekte dooden opgenomen worden in de wolken den Ileere tegemoet in de lucht; en alzoo zullen zij met elkander altijd met den Hecrc wezen. Thans is. daar nog geen sprake van, al zijn er vele teekenen, die op de nadering van Christus als Rechter der wereld schijnen te wijzen. Maar al zou Elia's opname met zekerheid voor ons en de onzen uitgesloten zijn, Cr ligt ook voor hel heden een rijke troost in hgt heerlijke uiteiudo van Elia: 't was een .glorieuse scheiding" tus- schen hem en zijn geestelijken zoon Elisa, die hem nariep: „Mijn vader! mijn vader! wagen Isruëls zijne rui te ren", omdat hij de geestelijke kracht zijns volks geweest was, gelijk oorlogswagens en snuivende strijdrossen er in die dagen de mate- rieele sterkte van uitmaakten. Glorieus kan ook óns heengaan soms zijn. Ieder der millioer.en aardbewoners wandelt langs een eigen levenspad, dat strikt persoonlijk "ii voor geen twee menschen volkomen gelijk is. Maar die ontelbaar vele paden loopen toch alle uit op bot graf, en de graven mogen naar het uitwendige van elkaar verschillen, in wezen zijn zij alle aan elkaar gelijk, zij nemen wat ons dierbaar was in hun schoot op,van allen, die uit het leven scheiden, geldt het geweldige, neerwerpende woord: „Gij zijl stof en gij zult tot stof weder- keeren!" Het scheiden valt voorzeker niet mee. 't Is niet steeds een zegetocht naar omhoog. In de wereldsche kringen der ongeloovigcn is zulk een heengaan zelfs ondenkbaar. Er zijn er daar zeker ook, die zoo diep van de algcheele vernie tiging der ziel bij het sterven overtuigd zijn, dat zij klaarblijkelijk kalm ontslapen, een natuurwet ondergaande, waaraan nu eenmaal niets te ver anderen is. Er zijn echter ook vele sterfbedden, waarbij de omstanders door angst en verschrik king aangegrepen worden: de zieltogende krijgt soms op 't laatst niet zijn onverzoende zonden te doen, dat het niet can te zien is, hoe hij door zijn geweten gefolterd wordt. Maai hoe is het n1ct kinderen Gods? Ook onder heil is de uitgang verschillend. Niet zelden ziet gij vooral bij ouden van dagen, die hun weerstandsvermogen grootendeels verlo ren hebben, dut zij schijnbaar inslapen en geheel onhtnviist den overgang doen van het tijdelijke naar het eeuwige, 't Is droef voor de achlerblij- vcnde.n zelfs geen afscheidswoord te ontvangen, noch een zegenende hand op hun hoofd te voelen. Maar toch mogen zij die vromen nastaren met de volle verzekerdheid, dat hun ziel door Gods genadé opgenomen is in de heerlijkheid. 't Zijn degenen, dte in stilte scheiden. Mecstul hébben zij ook in stille geleefd. Z.ij zijn daarboven veilig en geborgen. 't Gebeurt echter ook, dut de oprecht Godvreezen- de, van wicn men een lichten uitgang zou ver wachten, op 't uiterste met bittere aanvechtingen te strijden heeft, die hem zielsbenauwd maken. God neemt zijn genade niet van hem weg. Maar wèl 't gevoel zijner genade en den troost er van. YVuurom?wie zal het zeggen? Misschien om een onbekeerden omstander dc vraag op de con sciëntie te werpen: „Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zul de goddelooze en zondaar verschijnen?" wij weten 't niet, maar wij weten, dat het einde dier stervenden gewoon lijk vrede, volle vrede ie. Eindelijk is er oen sterven in glorie. Iels als bij den profeet KI ia. Gij hoort ze soms met hun laatste krachten wel verzekerd getuigen van de hope, die in hen is. Zij spreken van de Gouden Stad met gouden straten; van de rivier met kristallijnen wateren, voort- springend uit den Troon Gods en des Lams. Zij zien als Stefamis den hemel geopend, en Jezus staande ter rechterhand Gods. Zij hooren dc hemelsche koren zingen. De engelen zweven neer, om de ziel dier Lazerusscn nuar Abruhams schoot te dragen. Ilun hart is vol van 't nieuwo gezang, dat daarboven in die nieuwe wereld ge zongen wordt. Zij lachen hun nabestaanden toe: alles is goed. alles is best, alles is licht binnen in hen, en boven hun hoofd. Als de oude Simeon gaan zij lofzingend heen: zij scheiden juichend uit 't leven,zie, dit zijn de Elia's, die in een vurigen wagen met vurige paarden als bij een "zegetocht ten hemel vuren, hoewel 't lichaam cen t de ziel volgen zal na do wederopstanding des vleeschcs. Zulk een uiteinde, dat een Halleluja is, wordt niet het deel \an alle gcloovigen. Zij zijn trou wens niet allen Elia's in het ijveren voor den Naam des Heeren, ook al leven zij uit hetzelfde geloof als hij. God heeft voor ieder onzer een eigen levensplan, en eveneens is ons sterven in dat plan opgenomen en bepaald. Wij willen liet aan Hem overlaten, hoe ons einde zal zijn. in ulle stilte wegglijden uit het 'and der levenden," in oen laat- 6tcn bangen 6trijd, of met een kluai getuig-nns op de lippen en een lofpsalm in 't hart. Wij heb ben er vrede mede, als wij slechts mogen schei den in 't geloot, dut niet Elia, maar Jezus Chri.itus ons in zijn schulddelgend bloed den hemel ont sloten, en den weg naar dien hemel gebaand heeft, ja, persoonlijk naar lichanm en ziol naar dien hemel opgevaren is, om er ons pluats te be reiden in één der vele woningen van 'l Vaderhuis. Zóó gezien is dc scheiding 9lccds glorieus. Zij is immers de poort tot de glorie. Welgelukzalig is dc mensch, die dit weet, en teveus, dat hij in Christus zijn vleesch in den hemel heeft als een onderpand, dat hij er ook zal komen. Welgelukzalig is bovenal dc mensch, die voor do zijnen iets achterluat op aarde, dut méér waard is dan vergankelijk goed. Elia lid aan Elisa zijn profetenmantel na, dien deze terstond om de schouders hing. Zulk een gee6telijke nalatenschap moeten onze dierbaren ook bij ons scheiden ont vangen. De herinnering aan onze godsvrucht, aan onzen wandel in 't licht, aan ons rotsvaste ge loof, dat wij in leven cn stcrvön Jezus' eigendom waren, ook de gedachtenis van ons bidden cn danken in den gezinskring,;zie, dat ia etn geestelijke erfenis, dio Inin tot een eeuwigen zegen kan zijn. En wat ons zelf betreft, laat ons ültoos bereid zijn bij 't gebroken worden van onzen aartischen tabernakel. Wij kennen noch den dag, noch do ure van ons scheiden. Maar indien wij In Christus rusten, vindt elke dag en elke ure ons reisvaardig, Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hef/i; 'Im' wij sterven, wij sterven den Heerc: hetze i wij leven, hetzij dat wij sterven, wij <..,n di*» Heeren! 217. ZATERDAG 9 MEI No. 19 JAARGANG 1936

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 11