II lc I-
Verslonden tot overwinning
DE VERDWENEN KRIJTJES
door D. Steinfort
2)
Wim ging door met:
„Wip, daar springt matroosje uit de mast".
Lenie stond al op de grond en holde op Wims
moeder toe.
„O, wat een schat, Mevrouw. Ze lijkt op
Wim, met dat zwarte haar en die donkere
ogen."
Mevrouw knikte en vroeg: „Zou je haar
even op je schoot willen houden?"
„O, als dat mocht."
„Nu het mag, ga daar dan in dat armstoeltje
zitten."
Lenie keek verrukt naar het kleintje op
haar schoot.
Zusje zat met haar grote donkere kijkers
Lenie op te nemen.
Ze scheen haar wel te bevallen, want even
tjes later begon ze de welbekende geluidjes
uit te stoten.
Ze greep naar Lenie's krullen en trok er met
haar stevige knuistjes zo hard aan, dat Wim
haar handjes beet pakte.
„Zeg kleine booswicht, wil je dat wel eens
laten." zei hij, terwijl hij haar handjes ge
vangen hield.
Zusie was door deze behandeling erg ont
stemd-
Ze trappelde wild met haar beentjes en
begon luidkeels te huilen.
Moeder tilde de kleine dreumes in de lucht.
„Wel kleintje, moet je nu zo boos worden
omdat Wim niet wil hebben dat je Lenie
kaal plukt?"
Lenie, die eerst bedrukt had gekeken, schoot
weer in de lach. Ze zag zich zelf al lopen
met een kaal hoofd.
,,'t Is al half zes, moet je nog niet naar huis
Lenie? Ze zullen thuis ongerust worden,"
waarschuwde Mevrouw.
„Juffrouw Stiens is nooit ongerust en Vader
is toch nog niet thuis."
„Ja. maar 'k zou nu toch maar gaan kindje.
Maar weet je wat? Kom Woensdagmiddag
terug, dan kan je de hele middag met Wim
spelen."
„O Mevrouw, dolgraag, 't is hier zo gezel
lig. Dan ga ik nu maar meteen naar huis.
Dag Mevrouw, dag Zusje, ben je nu niet
meer boos op me?"
Wim liep tot het hek met zijn vriendinnetje
mee.
„Morgenochtend kom ik je halen" beloofde
hy, toen liep hy weer naar huis terug.
't Was Woensdagmorgen twaalf uur.
De bel ging en de kinderen ruimden hun
schriften op.
De juffrouw liep naar Wim en vroeg: „Wil
jij vandaag de plantjes water geven? Ik kan
het niet doen, want ik heb erge haast. Kan
ik er op vertrouwen, dat jij het netjes doet?"
Wim keek trots omdat de juffrouw dit aan
hem toevertrouwde. Hy stapte parmantig
Paashaasje, dat met een goede
buit tliuis kwam.
naar het fonteintje om het gietertje te
vullen.
De kinderen hadden het lokaal verlaten.
Alleen in de middelste rij zat Lenie te tob
ben met de laatste som, die niet uitkwam.
Wim zei hoe ze hem doen moest en ging toen
vlug met het prettige werkje beginnen.
Hij wist precies hoeveel elke plant moest
hebben. Dat kwam, omdat hij Moeder er wel
eens meehielp.
Lenie gooide met een zucht van verlichting
haar potlood neer.
„Klaar." Ze legde haar schrift op de lesse
naar, bovenop het stapeltje rekenschriften.
„Zal ik maar vast mijn mantel aan gaan
trekken, jij bent toch bijna klaar hè?"
„Ja, dat is goed," zei Wim zonder opkyken.
Toen hy klaar was, zette hij het gietertie
weer op zijn plaats en ging met Lenie mee
naar buiten. Bij Lenie's huis spraken ze af
dat Lenie om half twee zou komen.
Aan tafel vertelde Moe, dat ze een brief van
Oma had ontvangen. Oma was morgen jarig
en nu vroeg ze of Moe en Pa een paar daag
jes kwamen logeren.
Zusje nemen we mee, maar omdat jij al op
school bent, kunnen we jou natuurlijk niet
meenemen. Mevrouw de Bruin heeft aange
boden, dat jy dan die twee dagen bij haar
mag komen."
„En Fok?"
„Fok gaat ook naar Mevrouw de Bruin."
Wim was dol op Mevrouw de Bruin en die
eveneens op Wim.
„Maar Lenie mag vanmiddag toch nog wel
komen?" Moeder knikte.
Wim keek vrolijk 't raam uit en tevreden
dacht hij„Wel leuk zo'n logeerpartij van
twee dagen en een nacht."
't Was een heerlijke Woensdagmiddag ge
weest.
Ze hadden eerst samen wat gespeeld in de
tuin en met Fok gedold.
Later was de lucht betrokken en had Moeder
PANNEKOEKEN ETEN
Dineke zit in de zandbak.
Ze speelt met haar vormpjes.
Drie lekkere taarten bakt ze. „Eén voor
Vader", zegt ze, „één voor Moeder, en één
voor Dineke".
Maar ineens steekt ze haar neusje in de
lucht.
O, wat gaat het hier lekker ruiken! Het
komt uit de keukendeur vandaan. Die staat
half open.
Dineke ruikt, ruikt
„Pannekoeken!" roept ze blij.
Ze loopt hard naar de keuken.
Moeder staat bij het fornuis.
„Mag ik er eentje, Moeder?" roept Dineke,
„ik heb zo'n verschrikkelijke honger. Mijn
buikje is helemaal leeg!"
„Nee hoor," zegt Moeder, „ik zie dat je
buikje nog dik genoeg is. Je moet wachten
tot Vader thuiskomt."
Dineke kijkt eerst een beetje boos.
Maar Moeder zegt: „Ga maar by het hekje
staan, Vader komt zó. Kyk maar goed!"
Dineke holt naar het hekje.
Er loopt nog niemand op de weg.
Alleen Tip, de hond van buurman.
„Dag Tippie!" roept Dineke, „lust jy óók
pannekoeken? Nee hoor, jy moet maar hon
debrood eten!"
Tippie springt tegen het hek op. „Waf,
waf!!" roept hjj.
Heel in de verte komt een fiets aan.
„Vader, Vader!!" roept Dineke hard.
En ja, 't is Vader! Hy belt zo hard hij kan.
„V?der!" roept Dineke, „kom gauw, gauw!
Dan krijgen we pannekoeken, Vader!"
Ze staat te dansen achter het hek.
Daar juicht een toon
Daar juicht een toon, daar klinkt een stern,
die galmt door gans Jeruzalem.
Het morgenlicht breekt heerlijk aan:
do Zoon van God is opgestaan!
Geen graf hield Hem, geen doodsgcwold.
Hij overwon, de sterke Held!
De dood moest wijken voor Zijn kracht,
Want Hij is God, bekleed met macht.
Ons jaagt de dood geen angst meer aan,
want Jezus heeft voor ons voldaan.
Wij vrewm zelfs in 't sterven niet,
als ons geloof op Jezus ziet.
Want nu de Heer is opgestaan,
nu vangt het nieuwe leven aan,
een leven door Zijn dood bereid,
een leven in Zijn heerlijkheid.
(Naar E. Gcrdce.)'
Hoe klein Wimpie dacht dat de raas*
eieren thuis gebracht werden.
ze binnengeroepen, waar twee glazen heer
lijke limonade voor hen klaar stonden.
Moeder had het ganzenbord voor de dag
gehaald en toen hadden ze met z'n drieën zo
fijn gespeeld, dat ze helemaal niet gemerkt
hadden, dat 't was gaan regenen.
„Meteen uit school naar Mevrouw de Bruin
gaan, hoor Wim. Niet blijven spelen."
fVolaende week verderJ
Ze staal te dansen achter het hek.
„TJ mag kiezen, Vader, met stroop of met
suiker!"
Vader tilt Dineke hoog op.
„Ik wil er tien met stroop en tien met sui
ker," zegt hy.
„O nee," zegt Dineke, „dat mag vast niet
van Moeder, hoor!"
En samen stappen ze naar de keuken.
OREETH GILIIUIS-SMITSKAMP.
ZATERDAG 11 APRIL No. 15 JAARGANG 1936
En wanneer dit verderfelijke zal
onverder fel ij kheid aangedaan heb
ben, en dit sterfelijke zal onsterfe
lijkheid aangedaan hebben, alsdan
zal het woord geschieden dat ge
schreven is: De dood is verslon
den tot overwinning
1 Korinthe 15 54.
Paschen is hot roemrijke leest van 't Leven, dut
tot allo harten spreekt, maar niet door ieder in
zijn rijke boteckcnis gepeild wordt. Velen denken
er alleen hij aan de uitbundige pracht, waarin
het natuurleven na den doodschen winter als uit
den dood verrijst: het leven harst uit den bodera
en bekleedt de velden met lentegroen en__cen
houten bloemcnschflt, het doet de takken der kale
booincn zwellen en schenkt een nieuwe jeugd aan
eeuwen-oude, knoestige stammen, de ban «les
doods is gebroken, 't is alsof de hemelkoepel ver
hoogd is, do levenwekkende zon wandelt in do
kracht en den glans van een bruidegom langs
haar haan, zij maakt de geheelc aarde tot een
bruiloftszaal voor alle creaturen, die zich ook zelf
tot in den snelleren loop van 't bloed vernieuwd
-voelen; en voor wie de taal der natuur verstaat,
gaat er een machtige roepstem uit op: „Alles wat
adem heeft, love den ilcere, den Schepper aller
dingen!"
Oók voor dit opstandingsfeest zullen wij een open
oog moeten hebben, al is het niet de stof onzer
hoogste blijdschap. Het Paaschfeest was onder
Israel tevens een natuurfeest: men begon de sik
kels in het koren te slaan, de eerste garf werd
als eersteling van den vollen oogst tot den pries
ter in het heiligdom gebracht om Godc gewijd to
worden, daar Ilij het is, die alleen den wasdom
geeft. Wij blijven dus geheel in de lijn der hei
lige traditie, indien wij óók vreugde bedrijven
over het uitbottende nieuwe scheppingsleven.
Maar het Pauschfeest der natuur is toch niet
meer dan. cell symbool van de Opstanding in den
hof van den Armntheër.
Wat er hij het eerste gloren van het licht i n
den Paasch hof geschied was, stond in 't felsto
contrast met wat er buiten den hof te zien
was. Gij ziet daar een groep treurende vrouwen
"met een hart vol droefheid en rouw, op weg naar
het graf, wanrin zij kort te voren met een paör
broederen ^uflm, het lichaam van den Gekruisig
de op een lied van specerijen neergelegd hebben.
Zij willen Mem een laatsten liefdedienst bewijzen
door zijn lichaam te zalven, wat door de haast
hij de begrafenis slechts vluchtig gedaan hrid
kunnen worden, zij dragen do noodige toebereide
specerijen met zich mede, letterlijk alles
spreekt bij do vrouwen buiten den hof van den
dood, die voor hun besef een onoverwinnelijke
macht is, ofschoon Jezus meermalen zijn opstan
ding voorzegd had.
En zie nu het scherpe contrast.
Pinnen in den hof spreekt alles van leven. Er
is dóar een open graf, ofschoon het met deur en
steen afgesloten was, en men den steen zelfs mot
een authentiek zegel aan de rots bevestigd had.
Een ongel was uit den hemel neergebliksemd, de
wachters uit do onverschrokken romeinschc bo-
zotting wnron door die hemelsche verschijning
verschrikt geworden en als dooden neergeslagen.
De steen werd onder een begeleidende aardbeving
afgewenteld, het zegel verbroken, de deur ge
opend, en in stralend opstandingsleven was Jezus
er uit te voorschijn getreden, zonder dat een
mcnsch het gezien had.
Dc engel zit trioinfeerend op den steen.
Er zijn dddr nog méér van die hemellingen.
De romeinschc wachters waren weggevaagd, om
plaats voor de hemelsche wachters te maken. F.n
hun woordvoerder brengt de Paaschboodschap
aan de bevende vrouwen: „Vreest gijlieden niet!
want ik weet. dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd
was. Hij is hier niet! want Hij is opgestaan, ge
lijk Ilij gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de
.plaats, waar de Ilcere gelogen heeft."
Déze opstanding is méér dan die der natuur.
Zij is der zielen troost.
De weg naar het graf is dc weg der ganscho
mcnschhcid, omdat zij wegens haar val onder
's Hcercn vonnis staat: „Want ten dage. als g;j
daarvan eet, zult gij den dood sterven". De dood
is de door God bepaalde straf op dc zonde. Jezus
Christus heeft de zonde der zijnen verzoenend
gedragen. En nis God Hem uit de dooden op
wekt, is dit een bewijs, dat de straf voor de zonde
der goloovigeu ten einde is, zij is èfgeboet, hun
misdaad telt voor God niet meer mede, God ziet
zo in Christus als rechtvaardigen aan, en dezo
reéhtvhordigmaking is de stof hunner Pansrti-
vrotigde, een troost, hun nooit t* ontroovcn!
Christus If eft den dood over wonnc n.
Ilij is niet tijdelijk tot het leven teruggekeerd,
zooals Lazarus, die later toch weder gestorven is.
Overwinnen wil zeggen, dut dood en graf een
volslagen nederlaag geleden hebben, zij hebben
geen vat meer op den Verrezcne, want Hij is aan
hun macht ontheven en leeft in alle eeuwigheid.
Dnurmede is de dood echter nog niet verslon
den tot overwinning. Was dit wél het geval, hij
zou niets meer over de geloovigen te zeggen heb
ben, maar voor hen opgehouden hebben te be
staan. Wij welen echter al tc wel, dat óók de
Paaschmorgen
Mijn hart, gn u verblijden!
Zie, hoe het donker zwicht.
Na angst en bitter lijden
breekt machtig door hot licht
Men droog den Heiland heen,
waar 't lichaam blijft alleen,
als reeds do ziel God prijst,
ten hemel ingorcisd.
Hij word in 'l graf verborgen:
do vijand juichte luid.
Daar rijst de grootc morgen
en hem ontgaat zijn buit!
Nu is aan 't licht gebracht
Gods majesteit en macht;
het kruis heeft het geweld
van hel en dood geveld.
vromen uitgedragen worden. Dagelijks gaan do
plechtige lijkstaasies door onze straten, en wie
zal zoggen, hoeveel Godvreezcnden er onder zijn,
or is in dit opzicht geen onderscheid te oordeeien
naar 't gezicht der oogen. 't Gebeurt zelfs wel,
dat de gclooyigon eerder dan de ongclnovigen
weggeroepen worden van hun post, waar zij on
misbaar schenen te zijn. God antwoordt ook hier
niet van zijn daden, en niemand mag Hem vra
gen: Ilecrc! wat doet Gij?
Maar al is de dood voor wie Jezus Christus eigen
zijn nog niet „verslonden": al is het graf integen
deel een verslindende macht óók voor hén. een
macht, die nooit verzadigd wordt; toch is Jezus'
overwinning van den dood niet zonder gezegendo
vrucht voor de zijnen: er is werkelijk een diep
gaand verschil tusschcn het sterven der geloovi
gen en dat «Ier oiiKcloovigen.
Voor de laatslon is de dood nog steeds de straf,
door God op de zonde gesteld, zij hebben niemand,
die deze straf voor hen gedragen en doorleden
lieoft. Zij sterven onder het ongebroken vonnis. Zij
sterven onder den toorn dos Almachtigen. Do
geloovigen sterven echter niet onder het vonnis,
daar d't in hun plaats aan Jezus voltrokken is.
Zij sterven niet onder «Jen toorn Gods, maar onder
de lichtende genade van een verzoend G«vl en
Vader. De dood heeft zijn grootste bitterheid voor
hen verloren. En liet graf is voor hen de donkere
poort, die hen leidt naar hei Huis des Vadars.
waar velo woningen zijn.
(Naar Paul Gcrhardt.)
Eéns wordt do dood ochter verslonden tot
overwinning, zóó volkomen verslonden, dat er
niets meer van zijn macht overblijft. Paulus /.egt
in den tekst, wanneer dit zal zijn. Het wachten
is op het klinken van de laatste bazuin op den
jongsten Dag, waarop alle graven geopend zullen
worden: de dooden zullen op dien dag allen licha
melijk opstnun in onvcrderfelijkhcid, zij zullen
niet meer kunnen sterven, maar voor zoovelcn zij
van Christus zijn door 't geloof, zullen zij yiguan
tot hot eeuwig, zalig leven.
En wat dc- levenden betreft, die dc wederkomst
van Christus uls Hechter zullen aanschouwen, zie,
zij zullen niet eerst behoeven te sterven om daar
na opgewekt te worden. In een punt des tijds zul
len zij „veranderd" worden, 't Geldt dan van hun
lichaam, dut anders de verderving in 't graf zoj
zien: „Want dit verderfelijke moei onverdcrfolijk-
lieid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijk
heid nundoen," en wanneer deze vereeuwiging,
gepaard met do verheerlijking, geschied zal zijn,
alsdan zul de profetie geheel vervuld worden: „Do
dood is verslonden tot overwinning!"
Wij hcblien ul/oo een Paaschfeest meer dan negen
tien eeuwen achter ons liggen: het feest van
Jezus' opstanding- en verheerlijking.
Wij bobben óók een Paaschfeest ver of dichtbij
vóór ons uitliggen: liet feest onzer eigen opstan
ding of verandering aan het einde der dagen
Tusschcn die twee Paasch feesten schrijden wij
voort langs de loopbaan, die ons voorgesteld is.
Wij doen dit niet zuchtend en klagend in de vrees
voor dood on graf. Wij doen het met opgestoken
hoofde.
Achter ons hot Leven,vóór ons het Leven!
Tusschon die polen schrijden wij voort, drugendo
den naam, dien Gods Woord ons geeft; als kiw
deren der opstanding.
Cc ziel de vrucht niet van Uw arbeid?... Wie den
eikel toevertrouwt aan de aarde, verkwikt die
ziclt altijd in de schaduw van den eik? Al bescha
duwt hij eerst Uw graf, was Uw arbeid daarom
verspild? Verspild nimmer, al weet het nakroost
den naam niet yon zijn weldoener.
169