TER SLACHTING GELEID
l:
/f\ o'
niet in Opa's kamer komen. Dat wist je
toch wel?"
„Ja moe," fluistert Pauwtje.
„En je had ook niet aan de kooi mogen
komen. Je had in geen geval het deurtje
mogen opendoen. Vind je dat zelf ook niet7"
Pauwtje knikt. Ze vindt, dat moe gelijk
lieeft.
„Je had ook je spaardoos niet van het buf
fet mogen halen. Ik vind het wel mooi van
je, dat je aan Opa 'n andere Piet wou geven,
je aan Opa- een andere Piet wou geven.
Maar dan had je het eerst aan mij of aan je
vader moeten vragen."
Pauwtje is langzamerhand reent voor moe
der gaan staan. Doch haar ogen houdt ze
naar de grond geslagen.
Ze begrijpt hoe langer hoe meer, dat ze erg
ondeugend is geweest, en dat ze kwaad heeft
gedaan. Maar wat er nu verder moet gebeu
ren, weet ze niet.
Ze heeft nu alles aan moeder verteld.
En moe heeft gezegd, dat zij haar lieve
Pauwtje is, precies als vroeger.
Nu was het toch zeker afgelopen?
Waarom zei moe nu maar niet, dat ze nu
wel weer kon gaan spelen, in de tuin of bij
Doortje in de keuken?
Ze slaat haar ogen van de grond op en kijkt
moe aan.
O, wat staan die ogen van moe ernstig.
Pauwtje kan er haast niet in blijven kijken.
Zou moe nog wat te zeggen hebben?
Krijgt ze, misschien straf voor haar onge-
haarzaarplieid?
Neen, straf krijgt ze niet. Maar moe vraagt,
wat Pauwtje nu eerst moet gaan doen.
Vragend kijkt ze haar moeder aan. Neen, ze
weet het niet. Doch moe weet het wel.
„Naar Opa gaan. Alles aan hem vertellen,
en vergeving vragen."
Pauwtje knikt. En als moe vraagt, wien ze
nog meer om vergeving moet vragen, dan
weet ze dat ook wel.
„Aan den Heere," antwoordt ze met een
verlegen stemmetje.
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
Pauwtje geeft geen antwoord.
Ze blijft maar snikken.
Ze wil wel wat zeggen, maar ze kan niet.
Moe merkt het en laat haar maar stil be
gaan. Eindelijk bedaart ze wat en dan
begint ze.
„Ik ik ik ben ik ben straks
straks in in Opa in Opa zijn kamer
geweesten ik ik heb Pietheb
PietPiet
Neen, nu kan Pauwtje heus niet verder
meer.
Ach, ach, wat heeft ze toch een verdriet!
Wat moet ze toch schreien!
Heel haar lijfje schokt er van.
Moeder drukt haar wat vaster tegen zich
aan, en spreekt vriendelijke woorden tegen
haar.
Dat helpt.
Het schreien houdt op.
Pauwtje droogt haar traantjes af, en hu
komt het verhaal.
Ze vertelt alles. Niets vergeet ze.
En moeder luistert maar.
Ze hoort van het klontje suiker; van Piet die
door het open staande deurtje de kooi uit
vloog; van Mies, die de arme Piet wou op
eten; van de wandelstok van Opa; van de
spaardoos, die op het buffet stondvan den
vogelman, die zo'n hoop Pieten had, en ein
delij k van Opa, die haar met zulke grote
ogen had aangekeken.
Nu weet Móeder alles.
Ze strijkt Pauwtje langs de hete wangen.
„Wil je me nog meer vertellen?" vraagt ze.
„Nee moe," antwoordt Pauwtje met een
zacht stemmetje.
„Nu, dan moet je eens naar mij luistseren,"
zegt moe. „Jij bent mijn lieve Pauwtje hoor.
Omdat je alles zo eerlijk hebt verteld."
Pauwtje haalt diep adem. O, gelukkig! Moe
vindt het zeker niet erg, dat van de oude en
de nieuwe Piet.
Maar dat hoort Pauwtje spoedig wel anders.
„Weet je," gaat moeder verder, „wat ik niet
lief van je vind?"
„Je bent ongehoorzaam geweest. Je mocht
STOUT JANTJE
Jantje houdt heel veel van klimmen
Daarin heeft hij altijd trek.
...Zie z'n oogjes maar eens glimmen!...:
Ilij zag juist een prachtig helt.
Jan, sohei uil toch met die gi-appen.
Stoute .Tan foei, opgepast.
O, juist bij het overstappen
Raakt aan 't hek zijn broekje vast.
Krak... krak... krak!, scheurt Jan z'n broekje
Door die puntig scherpe stang.
O... en Moe komt juist om 't hoekje...
Oef... wal is ons Jantje bang!...
„Kom eens hier, ondeugend ventje.
Zeg eens wat er is gebeurd?
Help! Dat kost me een aardig centje
Jan, wat is die broek gescheurd!
Mee naar huis, ondeugend Jantje.
Mee naar huis, op slaande voet!"
En daarbinnen kreeg ons klantje...
'n Pak... o, wee. Maar... dat was goed!
ROEL DASMUS.
£:J~' v>
Hu, wat een lelijk beest! Waarom
zou hij zo kiuaad zijn
„Zullen we dat dan samen doen?" vraagt
moe.
„Ja moe, ja moe," fluistert Pauwtje, en ze
valt moe om de hals.
Met Pauwtje dicht tegen zich aan bidt moe.
Ze vraagt den Ileere Jezus aan Pauwtje al
het kwaad te vergeven. En of Hij haar een
hartje wil schenken, dat Hem lief heeft,
altijd lief heeft.
En moeder dankt den Heere ook voor Zijn
liefde voor Pauwtje, voor Opa, voor vader,
voor broer Jan en voor haar zelf.
Wat voelt Pauwtje zich nu rustig. Neen, nu
is de Heere niet boos meer op haar. Jezus
heeft haar lief.
Dapper stapt Pauwtje aan moeders hand
near de kamer van Opa.
Ze tikt aan de deur, en Opa roept: „Binnen!
Kom maar binnen!"
Opa zit in zijn leunstoel, en Piet zit op zijn
stokje.
„Nu kom ik u eens wat vertellen, Opa,"
zegt moe.
„Dat is goed," vindt Opa.
„Hoe gaat het met Piet?" vraagt moe.
„Piet?" antwoordt Opa wat grommerig.
„Die lijkt wel betooverd. Ik weet werkelijk
niet wat er met Piet gebeurd is."
„Ik wel," verklaart moe.
En daar kwam het verhaal voor de twede
keer. Van het begin tot het eind. En moe
vertelde ook, dat Pauwtje vergeving kwam
vragen.
Wat zette die Opa grote ogen op. Nu eens
keek hij naar Pauwtje en dan naar Piet.
Toen het verhaal uit was, trok Opa Pauwtje
op zijn knie. Hij kuste haar op beide wan
gen.
„Jij bent Opa's Pauwtje," zei hij. „Niet on
deugend meer zijn, hoor! Gehoorzamen,
kindje. Dat ziet de Ileere graag van jou en
van ons allemaal."
Opa zei nog veel meer. Maar boos was hij
niet.
Moeder en Pauwtje bleven nog een poosje
bii hem.
De nieuwe Piet werd eens goed bekeken.
Maar niet van dicht bij.
Piet mocht niet bang gemaakt worden.
„Het zal wel béteren met hem," verklaarde
Opa. „Heb maar een paar dagen geduld."
Toen Pauwtje met moe naar de huiskamer
terugkeerde, had ze haar spaardoos in de
hand.
En die spaardoos was leeg, helemaal leeg.
Maar Pauwtje's hartje was vol, vol van
blijheid.
Want de Heere Jezus had haar lief. En de
Heere was niet boos meer op haar, en Opa
ook niet.
VAN PAUWTJE EN
PIET VAN OPA
door N W v. Diemen de iel
(Slot)
156
ZATERDAG 28 MAART No. 13 JAARGANG 1936
Als een lam werd. Ilij ter slachting
geleid; en als een schaap, dat stom is
voor het aangezicht zijner scheerders,
alzoo deed Hij zijnen mond niet open.
De lijdende Knecht des Hoeren, dien de Profeet
eeuwen te voren in clit hoofdstuk uitbeeldt, draagt
in de Heilige Schrift vele namen, maar de meest
vertroostende naam is die van het Lam Gods.
Abraham had Hem er reeds profetisch mede aan
geduid in zijn antwoord aan Izak: „God /.al zich
zeiven een lam ten brandoffer voorzien, mijn
zoon." De heilsbeteekenis van dien naam kwam
duidelijker uit in het Paaschlam, waarvan liet
bloed in den nacht van Israels uittocht uit
-Egypte, aan de deurposten gestreken moest wor
den, om allen die er dekking achter zochten, tegen
don verderf-engel te beveiligen. In den tijd der
nieuwe bedecling wordt de rijke zin van dien
naam nog klaarder ontvouwd, wanneer Johannes
de Dooper zijn jongeren op Jezus wijst, en er hij
zegt: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld
wegneemt,"'t was een zinspeling op liet
Paaschlam. En donzelfden naam draagt Jezus nog
in do hemelsche heerlijkheid, Johannes ziet er
Hem staan als het Lam, dat geslacht is. Voeg
hier nu nog bij wat Petrus in zijn eersten brief
aan zijn lezers herinnert: d&t zij niet door zilver
of goud uit hun ij dele wandeling verlost zijn,
maar door het dierbaar bloed van Christus, als
van een onstraffelijk en onbevlekt lam. dewelke
vóórgekend is geweest vóór de grondlegging der
wereld, dan blijkt de naam van 't Godslam reeds
van vóór de schepping te dateeren, onder de oude
bedeeling bekend geweest te zijn, onder de nieuwe
bedecling de bekommerde harten vertroost te heb
ben, en tot in de glorie gehandhaafd te worden.
Gij leidt hier volkomen terecht uit af. dat Christus'
centrale beteekenis ligt in zijn borgtochtelijk lij
den en sterven; de eeuwigheid roept tot don tijd,
en de tijd tot de eeuwigheid: Jezus, uw verzoenend
sterven blijft het rustpunt van ons hart!
In deze weken bepalen wij er onze aandacht bij,
hoe Hij ter slachting geleid werd als een lam. dat,
geslagen door den stok des drijvers, den mond
niet open doet, of, om het met een ander beeld
le zeggen, als een schaap, dat stom is voor het
aangezicht zijner scheerders.
't Zijn twee beelden voor één heilsfcit.
Het lam is het öènige dier, dat zich niet verzet,
wanneer het naar do slachtbank geleid wordt.
Alle andere offerdieren bieden tegenstand, hun
instinct waarschuwt hen voor den dreigenden
dood, zij trachten zich los te rukken om aan hun
lot te ontkomen en het veege lijf te bergen." Hot
lam komt naar zijn lammerenaard echter riet in
verzet, het behoeft niet naar de slachtbank ge
sleept te worden, maar gaat vanzelf mede en doet
zelfs den mond niet open om klagelijk te blaten.
Ondanks zijn gevoelige teerheid gaat het gewillig
achter don slachter aan,een toonbeeld van
bereidheid om zell's het zwaarste te dulden zon
der tegen te spreken. Is het niet beschamend voor
do menschen, die een lijdensweg te bewandelen
hebben, maar dan bij elke schrede vol van zei i-
lclag zijïi, alsof hun onrecht geschiedde, en zij
zonder oorzaak verdrukt werden?
Ten tweede het beeld van 't moederschaap.
Hot draagt een prachtige wollen vacht, maar mag
die niet behouden. In den scheertijd moet zij on
herroepelijk vallen. Het koude staal schrijnt bij
de pijnlijke bèwerking langs het trillende lijf; het
dier wordt heen en weef geworpen, van de ééno
zijde op de andere, het wordt geknepen, de scheer
der trekt aan de handvollen wol, het meedoogen-
looze staal spaart geen vlok, en onder dit schok
ken, stooten en scheren, doet het moederschaap
den mond evenmin open als het lam, dat ter
slachtbank geleid wordt, het is stom voor 't aan
gezicht der scheerders.
Roerend beeld van den Knecht des Heeren!
Ilij werd door ruwe handen der zondaren aange
grepen en mishandeld met kinncbakslaeen, geescl-
striemen en doornen, die Hem in 't hoofd gedreven
werden, met den rietstaf, dien men Hem uit de
hand rukte. Hij werd aan het vloekhout des krui-
ses genageld. En ja, Hij deed zijn mond wet open,
om de Joruzalemsche vrouwen voor het nasende
oordeel te waarschuwen en voor zijn beulen te
bidden. Maar geen woord of kreet van beklag
over zijn eigen lijden kwam over .zijn lippen Hij
was als het schaap, dat stcmmeloos is voor t aan
gezicht der scheerders.
Ieder weet, dat deze profetie in de lijdensgeschie
denis onzes Heeren Jezus Christus naar letter en
geest vervuld is. Ilij heeft toen vele onvergetelijke
woorden gesproken tot God en de menschen. In
Gethsemané de driemaal herhaalde bede, dat de
VAN 'T LIJDEN CHRISTI
Wie hangt er zoo deerlijk, geteisterd, geschonden,
Roosvcrvig, vol striemen en wonden,
Tot smaadheid en schande aan 't kruishout
[verheven?
Wal heeft Hij, wat heeft Hij misdreven?
Dat is er het slachtlam, zoo heilig, geboren
Tot breking en lessching van toren;
Zijn misdaad is: Liefde, uitvloeien cn geven,
Dat kost Hem, dat kost Hem Zijn leven.
Kost dat Hem Zijn leven, die schoonste van allen,
Iloe is I-Iij in 't lijden vervallen?
Of is het uit liefde en heilige minne,
Wat zal Hij daar mede dan winnen?
Wat anders als 't leven der eeuwige zielen,
Die droevig in zonden vervielen!
Opdat Hij die schulden verzoene en boete.
Zoo druipen Zijn handen en voeten.
Ach Jèzus! beminde, hoogwaarde en schoone,
.Wie zal u, wie zal u bcloonen?
Uw weldaad die gaat ons vermogen te boven;
.Wij willen u prijzen en loven,
JAN LUYKEN.
drinkbeker, zoo het mogelijk was, aan Hem mocht
voorbijgaan, maar in elk geval onderwierp Hij
daarbij zijn eigen wil bij voorbaat aan dien ues
Vadem. Hij heeft voor het Sanhedrin onder eecle
verklaard de Christus, de Zoon des levenden Govts
te zijn, en gesproken zoo vaak de eere Gods of het
heil des voller het eischte. Tegen zijn eigen lijden
heeft Hij echter geen enkel woord gesproken of
schoon Hij de tegen Hem ingebrachte beschuldi
gingen licht had kunnen weerleggen.
Hij zweeg vóór Kajatas op de valsche getuigenis
sen, die niet eens éénparig waren, zooals de wet
voorschreef, en antwoordde op de uitdaging van
don hoogepripster zelfs met geen woord.
Hij zweeg voor Pilatus, toen deze Hem vermaande
om te antwoorden op de aanklacht, dat tlij een
oproermaker was. die onrust onder het volk zaaide.
Hij zweeg voor Herodes Antipas, die zeer begeerig
was om Hem te ontmoeten en uit sensatie zucht
een wonderteeken van Hem hoopte te zien, t Zou
een verspillen van woorden geweest zijn aan cien
man. die Hem straks in een blinkend-wit kleed,
misvormd tot een caricatuur, naar Pilalus terug
zou zenden,Herodes was de vóórlooper der
caricatuur-teekenaars ii. gemeene bladen, die het
Tieiligé gebruiken als stof voor hun smalende
kunst!
't Was steeds een waardig zwijgen van Jezus.
Een plbchtig zwijgen, dat gelijk stond .met oen
onberroepe ijk vonnis over degenen, die hun hart
verstokten en met den Zone Gods den spot dri
ven. Dit zwijgen was even welsprekend voor do
vijand als een stem uit den hemel: ..Laat ze varen!"
Was het uit onmacht, dat Jezus stom was voor
het aangezicht zijner scheerders, die Hem waar
lijk niet spaarden, maai Hem tot naaktheid too
uittogen om zijn kleederen onder zijn oog te
verdeelen en te verdobbelen? Gij kunt het niet
meenen. In Gethsemané had één woord van zelf
openbaring: „Ik ben het" de wederpartijders ter
aarde doen tuimelen. Had Hij zijn majesteit an
dermaal ontvouwd, niemand dier menschen zou
liet gewaagd hebben de hand naar Hem uit te
strekken.
Zijn zwijgen als een stcmmeloos lam was noch
aan machteloosheid, noch aan trots te danken,
waarbij men de tanden opelkaar zet om geen kik
te geven, 't Was enkel en alleen te danken aan
zijn gehoorzaamheid aan Gods wil tot heil dor
zondaren. Zeg nooit "dat de booze menschen alléén,
Ilem al het lijden cn den dood berokkend hebben.
Zeker dragen zij, elk persoonlijk, de volle verant
woordelijkheid voor hun misdadig optreden tegen
den Zoon des menschen. Maar vergeet er niet bij,
dat zij door God gebruikt werden als instrumen
ten in zijn hand om zijn I-Ieilsraad uit te voeren
tot de verlossing zijns volks, tot hun verzoening
niet God, de opheffing van hun zonde, schuld,
vloek en oordcel op den jongstcn Dag.
Naar den wil van den eeuwigen Ont fermer moest
Christus gehoorzaam worden tot den dood des
.kruises om tie ongehoorzaamheid der zondaren tö
boeten. Deze ongehoorzaamheid was in 't paradijs
begonnen: de eenste zonde was de ongehoorzaam
heid van Adam aan 't gebod inzake de verboden
vrucht. Christus' gehoorzaamheid als do tweede
Adam is daarvoor het éénig-mogelijke tegenwicht.
En die gehoorzaamheid is in zijn lijden cn sterven
tot het uiterste beproefd geworden,Jezus
Christus heeft zwijgend voor Gods wil gebogen,
al kostte het Hem zijn leven: als een lam Rel Hij
zich ter slachting leiden .en deed den mond niet
open.
Zóó wordt de zwijgende Christus ons dierbaar.
Evendierbaar als de sprekende Christus.
En wanneer wij voor den hoogsten Rechterstoel
moeten zwijgen op elke aanklacht, zal Hij daaren
tegen spreken, zeggende: „Vader! Ik wil, dat waar
Ik ten, ook die bij'Mij zijn die Gij Mij gegeven
hebt!"
145