Clkm imekwb&n Ward Zang-Onderwijs :V- MAANDAG 23 MAART 1936 Een methode voor de lagere school, die meer en meer gewaardeerd wordt Wat twee Rotterdamsche Pioniers deden en doen De Amerikaansche leerares Dr. Mr. Justi-.doel dan wordt de aandacht van het jeug- xte Ward heeft al vóór jaren een methode 1 dig publiek in een bepaalde oefening ten poor het zang-onderwijs aan sinderen samengesteld, die èn muzikaal èn psychologisch van de tot dusver gevolgde manier voor het geven van dit onderwijs volkomen af wijkt en waarmede ook resul taten worden bereikt, die alle andere methoden onder zich laten. Dat in die methode iets gegeven wordt, dat groote aandacht verdient, kan men opmaken uit het feit, dat er in België en Frankrijk en vooral in Amerika en Italië al zeer veel zangonderwijs op de scholen gegeven wordt naar de beginselen, die Dr, Ward daarover in haar leer boeken heeft neergelegd en persoonlijk op vele plaatsen beeft onderwezen. De zegetocht van de Ward- methode kon in Protestant- sche landen als het onze nog niet zoo volledig zijn, om dat de ontwerpster, die roomsch-katholiek is en een groot bewonderaarster van den Gregoriaanschen zang, haar methode zuiver op het Gregoriaansch heeft gericht, In het bijzonder met het eind doel het roomsch-katholieke kerkgezang te verbeteren. In verband daarmede is ook dul delijk, dat in ons land op roomsch-katholieke scholen en cursussen, die uitgaan van het in ons land gestichte Ward-instituut te Roermond, de Ward-methodlek al veel Ingang heeft gevonden, doch dat buiten het roomsch-katiholiek» onderwijs nog slechts schoorvoetend van deze methode kennis is genomen. Twee pioniers Daar begint thans verandering in te ko men. Twee Rotterdamsche christelijke hoofd onderwijzers, de heeren Aug. Weiss, van de Arentsohooi, Sophiastraat, en J. L. B1 o k, van de Willem de Zwijgerschool, Jan van Loonslaan, hebben, zélf getroffen en onweer staanbaar aangetrokken door Dr. Ward's methode, zich sinds 1930 ernstig toegelegd op het zelf verwerven van volledig inzicht daar in en van de practisohe bekwaamheid voor de toepassing ervan op de niet-roomsch- katholieke school. Zij hadden daarvoor de gulle medewerking .van het Nederlandsche Ward-instituut en, Bij het Ward-xangonderwijs wordt de uiter* ste aandacht besteed aan toonschoonheid. De heeren J. L. BLOK 1J en AUG. WEISS r.)de beide pioniers van het Ward-zangonderwijs op de niet-roomsche scholen in ons land. om kort te gaan, ze hebben beiden in Maart 1935 de volledige bevoegdheid verkregen om zelf anderen voor het geven van Ward- onderwijs op te leiden. Sinds leidden zij Ward-cursussen voor groepen van ongeveer 30 onderwijzers onderwijzeressen te Rotterdam en Den Haag en dezer dagen zijn ze ook zoo'n cursus in Amsterdam aangevangen. Te Rotterdam, waar ze het eerst begonnen, hebben zij al mooie successen mogen boeken. Van den tweeden Rotterdamschen cursus zijn enkele weken geleden alle 31 candidaten voor hun eerste getuigschrift geslaagd. Een der beginselen van Mevr. Ward is, dat men aan haar leerboek alleen niet genoeg heeft: het is noodig een cursus te volgen. Het komt er nl. op aan, dat men In het vóórzingen, in het maken van de rhytmische gebaren, welke bij de methode behooren, enz., als onderwijzer of onderwijzeres zelf een toonbeeld is. Wat wij in een volksschool zagen en hoorder De heer Weiss, die in zijn school, echte volksschool men zie de omgeving thans vier jaren met de Ward-zangmethode bezig is, heeft ons dezer dagen eens laten zien en hooren hoe het met het onderwijs geven volgens die methode in de klas toe gaat en welke resultaten hij al bereikt heeft. De les was geheel onvoorbereid en wat wij zagen en hoorden gaf dus geenszins een geflatteerd beeld. Het is ons daarbij opgevallen hoe metho- 'disch-langzaam, stap voor stap wordt gehandeld. Mevr. Ward heeft alles tot in de finesses doordacht en zij heeft de groote begaafdheid gehad om de moeilijkheden, die zich voordoen te splitsen. Daar hebt ge b.v. de manier om liet stemgeluid zoo fraai mogelijk volle gericht, doordat zij op één toon ver schillende klanken zingen, daarbij lettend op den mondstand van den onderwijzer, dus wel degelijk zelf weten moet wat hij doet i waarom hij juist zoo doet. Een andere oefening is er speciaal op ge richt om den tekst van een lied zoo fijn en beschaafd mogelijk uit te spreken. Daartoe wordt opéén toonhoogte (recto tono) een reciteer- oefening gehouden. Het viel ons op hoe men in een klas van 47 jongens en meisjes geen onderscheid kon maken tusschen den klank van jongens- en meisjesstemmen. Dit was wel een verrassende ervaring. Niet minder verrassend was het voor ons toen de heer Weiss zijn klas (een van het vijfde leerjaar), na op een harmonium den toon te hebben aangegeven, op 'n verticale cijfer-reaks, intervallen liet zin gen, w aarbij sommige zeer moei lijke. Bij deze „tref oef eningen" kwam ook aan den dag hoe eenvoudig de kinderen bij de Ward-methode het verschil in majeur en mineur leeren hooren en voe len. Men spreekt om hun kinderlijk begrip tegemoet te komen, van „do-muziek" en Ja-muziek". Hier zit 't toongeslachten-begrip al volledig, zij het in eenvoudigen yonn, in vervat. Na een rhytme-oefening, waarbij armgebaren en spierbewegingen van het geheele lichaam in toepassing worden gebracht om door samenwerking vai spieren en het stemorgaan, langs onbewusten weg en van binnen naar buiten werkend een zoo egaal mogelijke afwerking van het rhytme te verkrijgen, woonden we rhytmisch dictée bij. Benige kinderen moesten op het bord, met lijntjes, punten en maatstrepen, zóó maar op het gehoor, rhytme en maat van een kort recto tono gezongen „regeltje" opschrijven. Enkele der kleinen waren daar al knap in. Vervolgens werd aan de kinderen ge vraagd om op het neergeschre ven rhytme een zelf-verzonne melodietje' te zingen. Dit is dan een eerste poging om hen van het verkregen „fonds" iets te laten teruggeven. Een andere manier om hen zelf wijsjes te laten maken bestaat daarin, dat men de kinderen zelf hun „muzikaal visite kaartje" laat geven. Hiermee kan men aardigedingen beleven, omdat de kinderen dat eigen visitekaartje terdege goed onthou den en men hen er even zeker als bij hun naam mee kan aanroepen. Iets zeer belangrijks in de Ward-methode is, dat men in dit onderwijs nietbij het cij f e rsch r i f t b 1 ij f t h an ge n maar doelbewust verband legt met de n ot e u b a l k, waarvan de kinderen ten slotte met even veel gemak „prima vista" een melodietje zingen als van de cijfers. Zij krijgen niet opeens een heele notebalk vóór zich, maar die wordt, bijna spelenderwijs, lijn voor lijn, voor en met hen opgebouwd Het idee van toonsafstanden wordt er trou niet alleen met cijfers in gebracht maar ook door het z.g. vinger dictee, waarbij het aantal opgeheven vingers de kin deren onmiddellijk doet reageeren. Zoo zagen en hoorden wij hen, alleen op vinger-aanwij zingen, zonder weifeling, een voor hen onbe kende psalmwijs zingen. De heer Weiss vertelde ons zelfs, dat kinderen af en toe in de gelegenheid worden ild elkander vinger-dictee's eigen vinding op te geven en hij zeide er bij, dat ze het elkander daarbij vaak niet ge makkelijk maken! Zeer zijn wij getroffen door het vragen en antwoorden in muzikale to nen. De onderwijzer geeft dan een melo dietje eoi vraagt een bepaald kind een muzi kaal antwoord daarop, wat dan prompt geven wordt. Is de sluitende tonica met dat antwoord niet bereikt dan gaat hij voort, door een ander kind bet vervolg op dragen. Een proefje met ,yd o- en i u z i e k" viel al even bevredigend De heer Weiss wees er ons hierbij op, dat zijn kinderen wel zeer gevoelig zijn voor den mineur-toonaard. Na een z.g. d i a g r a m-o e f e n i n g: het zingen van verticaal geplaatste cijfers (zoo wel in do- als in la-muziek), kregen wij ten slotte nog even een stemoefening en dan den zeer gevoeligen zang van paar liedjes uit den bundel „Eén alleen",! ook een psalm en enkele „liturgische bestand- len", waarmee de heer Weiss meestal een les besluit Antwoord op enkele vragen Al was hetgeen wij van de Ward-methode zagen en hoorden zeer overtuigend, toch ble ven er voor ons wel eenige vragen over, die we dan ook stelden. Eén daarvan was of dit systeem, dat toch voor zulk een overwegend deel staan of val len moet met de muzikaliteit van t o n d e r w ij z e r, niet stuit op veler gebrek daaraan. De heer Weiss heeft in dit opzicht een op timistische kijk verkregen en zegt, dat niet- muzikaal-zijn heel weinig voorkomt en dat zeer veel afhangt van oefening. Een andere vraag was of men prac- tisch wel tijd genoeg heeft voor de toepassing van deze methode op de gewone lagere school. De heer Weiss antwoordde daarop, dat hij, hoewel hij vier keer per week een oefening laat maken, minder tijd noodig heeft dan bij het gewone zangonderwijs: vier keer 20 onderwijs bovendien een reli gieuze in v loed van uitgaat, die uitwerking op het latere leven bijna niet kan missen. Bovendien zit er een groot stuk algemeene ontwikkeling in, zich openbarend in muzikaal begrip en kennis an veel wat met muziek samenhangt, zoo als componisten, namen en klanken van muziekinstrumenten enz. Wij zouden nog veel meer hierover kunnen mededeclen, indien de ruimte het ons slechts toeliet Hoe meer men zich in deze stof ver diept, hoe belangwekkender ze wordt. Het is dan ook met vreugde, dat we hier nu eens speciaal dc aandacht op deze Ward- methode vestigen en daarbij tevens kunnen mededeelen, dat weldra een door den heer Weiss voor niet-roomsch gebruik pasklaar gemaakt leerboek bij het Ward-instituut zal verschijnen. De belangstelling groeit na snel De belangstelling ook In niet-roomsche on derwijskringen groeit thans snel. De onderwijsinspecteurs spreken in het laatst Rijksonderwijsverslag over het War<J- onderwijs. In verschillende onderwijsverga- deringen hebben de heeren Weiss en Blok do methode al met groot succes gedemon streerd. Op uitnoodiging van de betrokken Rijks inspecteurs hopen ze binnenkort ook demonstreeren op de inspectie vergaderingen Gorinchem en Den BrieL In September van het vorige jaar word voor de N.C.R.V.-microfoon een school-uit- zending gegeven, terwijl de heer Weiss des avonds een radio-causerie hield. Dit werd alom in den lande zeer gewaardeerd. In Rotterdam werd door den lieer Weiss met dezelfde klas, die wij hoorden, aan kerk diensten medewerking verleend. Op Eersten Paaschdag hoopt de klas in de Koninginne- kerk mee te werken. Wat zou zulk een Werd-koortje prachtig werk kunnen presteeren als Christelijk radio kinderkoor, door wekelijks, op de fijnst denk bare wijze, de geestelijke liederen uit bundels van Van Woensel Kooy en Ds. Hasp er onder de menschen te brengen. Een predikant schreef eens aan den heer Weiss: „Welk een invloed zou er van uitgaan als Uw kinderen zóó onze bekende Ghristelijke liederen zongen!" Gelukkig is de belangstelling in de Ward methode nu groeiende. Hier geldt echter bij zeer velen, ook onder onze onderwijzers, het „onbekend maakt onbemind". Deze regelen kunnen er mischien meewerken, dat de belangstelling dóar wordt opgewekt waar ze allereerst ervoor behoort te bestaan. De heer Weiss verzocht ons mede te deelen, dat hij in het Ward-zangonder- wijs belangstellende personen uit onderwijskringen gaarne in zijn school zalontvangen om hun deze methode te demonstreeren, omdat niets beter geschikt is om de voortreffelijkheid daarvan te bewijzen. De heer Aug. Weiss, terwijl hij op een draag baar harmonium voor de klas den toon aangeeft. 80) minuten per week la voldoende, terwijl tweemaal drie kwartier 90 minu ten) de gebruikelijke tijd voor het zang onderwijs is. „Geen tijd" is dus een tegen argument dat kant nog wal raakt. Een belangrijk vak, vooral op de Christelijke School De heer Weiss, die clch als een vurig voor stander van T">* zan gondel-ijs volgens do Ward-rw'^o-de openbaart, ziet daarin terecht o.L een belangrijk vak, omdat er door de ontwikkeling van het gemoedsleven een zeer beschavende enbij ons Christelijk DE CHRISTOLOGIE VAN CALVIJN Een boek dal tot Calvijns eigen geschriften moge leiden Verblijdende herleving van belangstelling Dr. E. EMMEN, De Christologie van Calvijn. Amsterdam, H. J. Paris, 1935. De herleving van de belangstelling v Calvijn-studie in het buitenland en ook in cms eigen land keert zich in den laatsten tijd steeds meer van het historische dogmatische. Het hierboven vermelde boek van Dr. E. Emmen, die 9 November van hel vorige jaar aan de Universiteit te Gronin gen op het daarin behandelde onderwerp promoveerde, is daarvan een nieuw bewijs. Dit is zeker als zoodaamg een verblijdend versohijnseL Calvijn's werken, vooral zijn Institutie en zijn Commentaren, hebben na vier eeuwen. Inzonderheid wat hun dogma tische beteekenis betreft, hun volle waarde behouden ook voor onzen tijd. Het boek van Dr. Emmen heeft daarbij de verdienste, dat het zich goed laat lezen, ook door degenen, voor wie het Latijn en het Fransch, waarin Calvijn schreef, moeilijkheden zou opleveren, daar de citaten, waaraan het zeer rijk is, alle in Hollandsche vertaling zijn opgeno men. Dit heeft echter ook zijn schaduwzij den, vooral bij een wetenschappelijk werk als dit Immers liet Latijn was eeuwen lang gebruikt, om daarin dogmatische be grippen en oordeelen uit te drukken, zijn natuurlijke geschiktheid voor juiste en scherpe belijning was daardoor hoe langer hoe meer uitgegroeid en Calvijn beheerschte deze taal zoo meesterlijk, dat hij de classi- cateit nabij kwam en van het Middeleeuw- sohe omvormingsproces alleen het goede scheen te hebben overgenomen. Bij verta ling niu gaat bijna altijd veel van deze nauw keurigheid en van deze eigenaardige sfeer verloren. Over de vertaling van Calvijn-cita- ten is dan ook reeds menig debat gevoerd. En men zal goed doen, op aangelegen punten steeds het oorspronkelijke te raadplegen. Het aanvoeren van citaten als bewijsplaat sen is altijd een eenigszins teer werk. Zoo trof ons op blz. 138 een belangrijk citaat, waaruit een deel is uitgelaten, zonder dat in deai druk door teekens die weglating is aangeduid. Voorts wordt het citaat ingeleid op zulk een wijze, dat het schijnt, alsof Calvijn daar zelf zegt: Het is dus een para doxterwijl deze woorden juist door Calvijn aan een veronderstelden opponent worden in den mond gelegd. Het betreft bo vendien een citaat en bewijsvoering, waar over reeds eerder in de theologische wereld een scherpe discussie is gevoerd, welke voor den schrijver te nieer reden moest geweest zijn, om hier zeer nauwkeurig te werk te gaan. Overigens schijnt ons de be doelde discussie niet geheel zonder vrucht aan den schrijver te zijn voorbijgegaan. Wat voorts de strekking van liet werk be treft, in de Inleiding laat de schrijver ge voelen, dat zijn bedoeling is, om naar den aard van een „doornen-historische verhan- deel voor aan de beschrijving van het onderwerp zelf", blz. 8. Intusschen blijkt duidelijk genoeg, dat de schrijver sterk onder invloed staat van de „dialectische" -theologie. Gaarne schrijft hij aan Calvijn lal van paradoxen toe, op blz. 69 constateert hij zelfs, dat Cal vijn „felle paradoxen niet ontwijkt", Onder- tussohen schijnt het ons toe, dat hij het be grip paradox feitelijk ontdoet van de scherpe beteekenis, die het heeft (of had) in de dialectische theologie, wanneer hij b.v. op blz. 201 van de triniteitsleer en de Chris tologie van Calvijn zegt: Eigenlijk betreft het een reeks paradoxen; er is immers geen rationeel-evidente relatie tusschen Christus, den zoon van God en toch God zelf, den eeuwigen God en den vleeschgeworden Heer; tusschen het welbehagen Gods en Christus zelfstandige daad, de liefde Gods en het noodzakelijke offer van Ohristus; Christus, die in den hemel is en toch met den mensch .samengroeit", tusschen Christus, wiens .caro" men bij het Avondmaal geniet en den Heiligen Geest." Hetzelfde gebrek aan nauwkeurige onder scheiding meenen we ook aan te treffen ten opzichte van een ander grondbegrip der dialectische theologie, als hij uit wat Calvijn schrijft over de verhouding van Christus de menschen „in de eerste orde der schep ping" en „ook al was de mensch, vrij van elke smet, in reinheid staande gebleven' concludeert: „Aldus (toch) wordt het on eindige, qualitatieve verschil aangegeven tusschen Schepper en schepsel, waarover niets te zeggen valt buiten de zonde om, door Calvijn beschreven als „verderfelijke ruïne"(exitialis ruina)" blz. 35. Het beroep van de dialectische theologie op Calvijn, dat we ook weer in dit boek aan treffen, blijft o.i. een hachelijk ondernemen, dat van te voren op mislukking is aangewe zen. Calvijn is geen theoloog van dc para dox en denkt niet dialectisch. Hoe meer Cal vijn-citaten men invlecht (en dit boek bevat er zeer vele), hoe meer de citaten zelve, bij onbevangene en nauwkeurige lening zich verzetten tegen het oogmerk, waarmee ze in de dialect, theologie genoemd worden. In het debat tusschen Karl Barth en Emil Brunner over de algemeene openbaring, in welk débat Karl Barth zijn broei' Peter als Calvijn-ken- ner te hulp riep, kon Brunner met betrek king tot het geschrift van den laatste, in dit opzicht naar het ons voorkomt terecht, dan ook hetzelfde constateeren, (E. Brunner, Natur und Gnade, 2e druk blz. 52). Wij verblijden ons ten zeerste in de her leving van de belangstelling voor Calvijn, maar zouden, met het oog op het een en ander, inzonderheid aan jonge theologen dringend den raad willen geven, niet te be ginnen met het lezen van speciale Calvijn- studies, maar eerst regelrecht tot Calvijn zelf te gaan en zich te verdiepen in zijn eigen geschriften, en die liefst in het Latijn te lezen. Het kost wat meer tijd en inspannnig, maar het loont altijd en rijkelijk de moeite. Men ziet dan door eigen oogen, krijgt niet eenige dikwijls met speciale bedoelingen uitgezoch te citaten voor zich, maar kan het gansche ononderbroken redebeleid van den grooten reformator volgen. Wie het zich van het begin af tot een gewoonte maakt, dien wordt het van jaar tot jaar meer tot een lust. Het boek van Dr. Emmen getuigt op menige bladzijde van een warme waardee ring voor Calvijn, die weldadig aandoet en velen tot Calvijns eigen geschriften moge leiden. G. D. van deze Schriftstudie te bieden ln den vorm van een Bijbelsch Dagboek. Een dagboek eischt geen onafgebroken doorlezen Het vraagt telkens terugkeerende rustperioden. Zoo juist kunnen de schatten dor Godsopen baring door ons beter worden gezien. De ma» sa kan wel overstelpen, doch doet dikwerf veel schoonheid voor ons verloren gaan. Dr. v. Gelderen zegt in zijn woord vooraf! „De schrijver heeft van God de gave ontvan gen om stuk voor stuk van dit wonder- schoone, maar toch op vele plaaitsen duister» Bijbelboek te vertolken voor hoofd en hart van den eenvoudigen lezer". Bij het doorlezen van dit schoone boek bla- m deze woorden van Prof. v. Gelderen on» voortdurend voor de aandacht. Hoe tref fend wordt ons in dit boek de'rijk dom der Godsopenbaring getoond, welke ia dit deel der Heilige Schrift ons tegenstraalt» Wij zien hier Job als kind van zijn tijd en erbijsterd door het lijden. Als kind van zijn ijd was het bijgeloof, in welks sfeer hii wa» opgevoed, niet geheel door hem overwonnen. (Job. 3 8—10). En naarmate het geloof in zonk, won het bijgeloof bij hem in kracht. En verbijsterd door het lijden kon Job niet meer vinden de hand van Gods Vaderliefde, die hem leidde. Maar niet minder toont ons de schr. de onoverwinnelijke kracht des go- loots, door Gods Geest gewerkt in het hart van den vromen lijder der oudheid. Door het geloof worstelt Job met de hein geopenbaarde geloofswaarheden, welke in tegenstelling met de afdeeling des Nieuwen Verbonds, nog zoo veelzins in nevelen waren gehuld Telkens weer toont de schr. ons de schijn bare inconsekwentie in Jobs woorden. Eener» zijds voert bet lijden Job tot zondigen op stand tegen God en tegelijk klemt hij^ zich weer vast door het geloof aan God al: :V ad» den onzienlijke. Gaarne bevelen we dit boek ter lezing aan. Het getuigt van diepe Schriftstudie en biedt een rijke bron van vermaning en troost voot de practijk van het leven. Niet de ervaring van dezen of genen, docK alleen het Woord Gods geeft duurzamen troost in den strijd des levens. Doch het ia, niet minder waar, dat naarmate de uitleg ger der Schrift zelf krachtiger aan -egrepen is door het woord, naar die mate hij ook be ter in staat is, om dat Woord tot het hart van anderen te doen spreken. En het is zeker dit gezonde subjectieve element dat, aan dit naar stijl en inhoud uitnemend verzorgde werk den weg baant tot het hart der lezer* EENIGE GEZANGEN, door L. Blaauw, ui tg. van J. H. Kok N.V. te Kampen, 1939» i Ook ds firma Kok brengt een apart koraal# boekje van de „Eenige Gezangen" der Gere# formeerde Kerken uit De organist I* Blaauw, die zich èn in de vóór- tusschen- en naspelen èn in de harmonisatie aan de oude beproefde „recepten" houdt en daar mee zeker velen zal bevredigen, heeft yoof de bewerking gezorgd. Moeilijkheden biedt het voor een gemiddeld klavierspeler niet Op het kerkorgel is met basverdubbeling t» Het is jammer, dat klaarblijkelijk eenniaf muziek-kundige de muziek heeft geteekend, Slordigheden komen nogal eens voor en dia zijn menigmaal bepaald verwarrend, vooraj wanneer hulplijnen en daaróp of -onder-ge plaatste noten dicht in elkanders nabijheid op ongelijke hoogte staan. PROTESTANTSCHE KERKMUZIEK v0- a n „k 1 e u r", van timbre te maken. Op dat|B0 dn rhytm&-o eiungen doen de lichkam tspieren belangrijke en effectieve diensten 1 grootste deei oud' .geocmat te doen blij m DONKERHEID EN DAGERAAD, Bijbelsch Dagboek, gewijd aan het boek Job, door ds. N. Buffinga. Met een woord vooraf van prof. dr. C van Gelderen. Uitg. Maatsch. „Holland" te Amsterdam. Prof. Dr. C. van Gelderen schreef voor eeni ge jaren een belangrijk boekje getiteld: ,De hoofdpunten uit -de zielsgeschiedenis van Job". Terecht wordt dit werkje door ds. Buffin ga genoemd de s 1 e u t e 1 tot het openen van de schatkamers der Jobeïdo. We zijn ds. Buffinga dankbaar, dat hij thans met dien sleutel de schatkamers van dit bijbelboek openend, ons rond wil leiden ons te toon en de in dit Schriftgedeelte verboden liereend" ""batten. •en orgineele, maar te- Variaties ov en wonden" r „O, Hoofd, vol bloed In de serie Protestantsche Kerkmuziek (W. Zorgman, Velp G.), is als Maart-uitgave verschenen 'n reeks variaties over „O, Hoof tl, vol bloed en wonden", door Willem Zorg man, n.1, vrije imitatie, canon in octaaf, canon in quart, canon tegen het koraal en koraal-fuga. Zorgman houdt van soberheid in zijn bewerkingen, maar deze opsomming toont den kenner reeds, dat hij zijn fantasie maar niet den vrijen loop laat, maar zich gaarne voegt in de bedding der stijl-geboti- denheid. Kennismaking met dit compositie, product van den Velper organist en muziek uitgever zij aanbevolen. De Werkplaats Dit nr. opent met proza van D. van der Stoep en Jan H. Eekhout, beide frissche bij dragen, die de toets der aesthetische kritiek kunnen doorstaan. H. A. Gerretsen schrijft bij drie reprodu» ties over het werk van Wim Schumacher. Dr. Heeroma herdenkt het dichter-jubileum van Willem de Mérode en Buitendijk be schouwt het Geuzenlied als volkslied. Voor al gaat schrijver pa op welke wijze de Geu zendichters oordeelen en spreken over d« Roomschen, de Spanjaarden. Buitendijk laat het beeld onze vaderen uit deze poëzie oprijzen. „Daar staan ze voor ons in bun kleinmenselijke gebreken en stralende deugden, zondig in hun grenzeloze haat} maar strijders in de Naam des Heren, grond vesters van die staatkundige en geloofsvrij heid, waarheen de ons omringende volken lange tijd als een lichtend licht zouden opzien." Dr. Smit bespreekt Gesloten Grenzen van J. K. v. Eerbeek en Kamphuis Nijhof» Nieuwe Gedichten. De poëzie is in dit nummer wel heel erg zwak. En dat gebed" van Kamphuis hoort dat wel in een Christelijk letterkundig tijd schrift? Wij zouden dit zeggen: de redactie nem» alleen werkelijk goede poëzie op of die er niet is dan maar geen. De Nieuwe Taalgids Prof. Salverda de Grave vervolgt zijn stu die over Fransche woorden uit de achttiend» en negentiende eeuw. D. Haagman neemt' een loopje met de bewering van den heer Tilanus, dat de spellingsbesluiten van Mar- chant „het hart der taal hebben geraakt". Prof. Stoett gaat na, op welke wijze onz» 17e eeuwsche vaderen de kunst der wereld- sche vreugden beoefenden en in hun lied tot uiting brachtén. G. Kazeniier bespreekt op welke wijze Vondels opvattingen over d« praedestinatieleer zijn Lucifer hebben beïnvloed. ONTVANGEN BOEKEN H. STRUIKSMA. Algei ichappen in 1'rlenluuU. 'de drult yens goede gedacht om ons de resultaten uitgave N. Samsom, Alphen a. d. san.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 8