CVzm i>aeAm,e^M£seh}dHm^ De Rechten van Mensch en Burger De Tocht van de K XVIII MAANDAG 9 MAART 1936 Een belangrijke dissertatie van Dr W. J. Goslinga aan de Vrije Universiteit De ingewikkelde materie van de invloed van het Natuurrecht op de Staats instellingen. Het valt te begrijpen, dat tegenover een academisch proefschrift ter verkrijging vani den graad van doctor, in de meeste gc\allen een afwachtende hooding wordt aangeno men. Wanneer de schrijver reeds eerder be langwekkende publicaties het licht deed zien, kan het gebeuren, dat zijn dissertatie eveneens niet onopgemerkt blijft. Ook be staat de mogelijkheid, dat ter behandeling een onderwerp gekozen wordt, dat van bij zondere beteekenis is voor den tijd, waarin diet werd uitgegeven, zoodat het daarom reeds recht heeft op meer dan gewone aan dacht. Zulk een geval achten wij aanwezig bij het proefschrift, waarmede de heer W. J. Gos linga aan de Vrije Universiteit te Amster dam promoveerde. Hoezeer ook in vele korte 6tudies en wetenschappelijke artikelen bijvoorbeeld in het tijdschrift „Antirevolu tionaire Staatkunde" gewezen was op de beteekenis van een onderzoek naar de rech ten van den mensch en burger, nog nim mer was men ertoe gekomen, een oneer uit voerige uiteenzetting te geven. Om verschil lende redenen is dit begrijpelijk. Het is met name zeer moeilijk na te gaan, in hoeverre de Amerikaansche constituties van invloed zijn geweest op de staatsinrichting van ons land. En daarnaast is er dan nog het prac- tisohe bezwaar, dat tweeërlei behandeling ,van deze stof mogelijk is, oil. een staatsrech telijke en een historische, hetgeen uiteraard beperking eisoht. Aan een staatsrechterlijke beoordeeling van de rechten van den mensch en burger dient een overzicht der Nederlandsche ge schriften en verklaringen vooraf tc gaan, en dit laatste is het, wat Dr Goslinga heeft wil len geven. In deze begrenzing van het on derwerp ligt opgesloten, dat de behandeling van het vraagstuk niet afgeloopen is, n dat veeleer dient voortgebouwd op het fun dament, dat door deze dissertatie is gelegd. De groote beteekenis van liet werk van Dr Goslinga ligt, naar wij meenen, hierin, dat na eenig aarzelen, er althans één is, die den sprong heeft gewaagd, en een verhelderend overzicht heeft geboden over de kwestie, hoe de lijn loopt van de natuurrechtsleeraars via de „burgerschapsrechten", om met Thor- becke te spreken, naar onzen tijd. Verrassende ontdekkingen worden daarbij gedaan. Zoo wordt aangetoond, dat de mee ning onjuist is, als zou reeds dadelijk bij ons de grootste invloed zijn uitgeoefend door Fransche auteurs, als Montesquieu, Rous seau en Voltaire. Eerder moet daarbij ge dacht aan Engelsohe en Duilsche wijsgee- ren, met name Locke, Leibnitz, Wolff, Price, Priestly en Paine, en eerst na 17S9 komt meer directe Fransche invloed. Gewezen wordt hier vooral op Mirabeau, die den eer sten Europeeschcn catalogus geeft van de rechten van den mensoh en burger. Aan deze uiteenzetting doet Dr Goslinga voorafgaan een behandeling \an het verband tusschen de declaraties en het „contrat so cial", waarhij hij tot de conclusie komt, dat deze declaraties 18e eeuwsche redacties van hot maatschappelijk verdrag zijn. Van beteekenis is voorts een onderzoek naar de vraag, in hoeveree de Amerikaan sche constituties van een anderen „gezags- bron" uitgaan dan de Fransche. De eersti zijn door Mirabeau in ons land weer bekend geworden. Dr Goslinga vertelt over dezen Mirabeau nog de bijzonderheid, dat hij. beter dan vele patriotten, inzag, hoe verschillende rechten, die de Fransche omwenteling ons brengen moest, reeds waren neergelegd in de Unie van Utrecht. Hiermee in verband staat, dat rechten, die niet erkend waren of zelfs ver boden, toch oogluikend toegelaten waren, zooals in veel gevallen het recht van mee ningsuiting, in boek en pers. De auteur wijst er op, dat fn de Groninger Ommelanden de godsdienstvrijheid in de practijk in de 18e eeuw grooter was, dan in de dagen der Af scheiding, dus in de dagen, waarin de vrij heid op velerlei terrein reeds lang in een serie constituties bezegeld was. Na den invloed van buitenlandsche schrij vers ten aanzien van de rechten van den mensch behandelt Dr Goslinga de Neder landsche schrijvers en geschriften over dit onderwerp. Eerst wordt aandacht geschonken aan de figuur van Van der Marck, waarna een uit voerige teekening gegeven wordt van de persoon en het werk van den zoo vermaar den Pieter Paulus. In het volgende hoofdstuk, over de procla matie van rechten van den mensch en burger in wordt den schrijver ruime gelegenheid geschonken, aandacht te vesti gen op hel merkwaardige en wellicht eenigcr mate verwarrende feit, dat in vele revolutie- redevoeringen een godsdienstige toon te beluisteren viel. Met Prof. Dr A. Goslinga acht Dr W. J. Goslinga de typeering door Groen van Prinsterer van dc mannen van 1795 als „een god verloochenend geslacht" dan ook niet gelukkig. Was de opzet van deze dissertatie een andere geweest, dan had de schrijver wellicht op den dieperen zin \an Groens woorden kunnen ingaan. Het was echter de uitdrukkelijke bedoeling, een over zicht te geven. In de proclamatie van 1795 vinden we een scherpe scheiding tusschen Kerk en Staat, maar op voorstel van Swilden wilde men niet komen tot een scheiding van gods dienst en staat. Het betreffende artikel luidde eerst: rdat ieder Mensch het recht heeft om God zoo danig te dienen als hij wil of niet wil, zon eter daarin op ©enigerwijze gedwongen te kunnen worden". Vooral de woorden „of niet wil" zijn zeer opmerkelijk; later zijn ze verwijderd. Merk waardig is ook het ambtsgebed in de Na tionale Vergadering. Het spreekt wel vanzelf, dat in het ove rige gedeelte van deze studie uitvoerig gp- sproken wordt over het bekende „dikke boek", waarin de leuze van „vrijheid, gelijk heid en broederschap" is gewijzigd in „ge lijkheid, vrijheid en broederschap". We achten de dissertatie van Dr Goslinga*) an groote beteekenis om de heldere en be vattelijke wijze, waarop een inzicht wordt gegeven in de ingewikkelde materie van don invloed van het naiuurrecht óp de staats instellingen, die, vooral wat de vrijheidsrech ten betreft, van een dei-mate grooten invloed op onze Grondwet geweest zijn. Het is een verdienste van dit werk, dat liet, door zijn eenvoudig"n opzet, zeer geschikt is voor ken nisneming door een ieder, die in het belang rijke tijdsgewricht van dc Fransche revolu tie belang stelt. Men heeft het historieverloop wel verge leken met een schommeling tuschen de po len van vrijheid en gezag. In de dagen de> Fransche revolutie klonk de roep om vrij heid; in de onze vraagt men om gezag. Moge zich'daarbij steeds bewust zijn, dat. evenals <ie verkeerd gefundeerde vrijheid moest uitloopen op de tyrannie van een Na poleon, het gezag niet de gevraagde bevre diging schenken kan, wanneer het zijn uit gangspunt vindt in den mensch. We konden slechts openkele punten do aandacht vestigen. Ongetwijfeld is echter Dr Goslinga's boek ruime belangstelling waard. De studie is in. beperkte hoeveelheid ver krijgbaar bij het Dr Kuyperhuis te 's-Gra- venhage. Uitgegeven bij A. T. Oranje, Den Haag. Het Dietsche Dagboek, door Dr G. llalff Jr., Groningen, J. B. Wolters. Het is een gelukkige gedachte geweest van Dr. Ka Iff ziju aandacht en speurzin te wijden aan een, zo al niet vergeten, dan toch in ieder geval verwaarloosd hoofdstuk onzer vaderlandse cultuurgeschiedenis. Zeker talloze geleerden en vorsers hebben vóór hem incidentele pogingen aangewend om te behouden en bekend te maken, wat op dit terrein dreigde verloren te gaan of \oor goed onder 't stof te reken, maar nog nooit had iemand zich gezet tot systemati sche beschouwing en samenvoeging van 't vele en verscheidene, dat in de loop der eeuwen in dagboeken was neergelegd. De reden hiervan is duidelijk: De stof ligt zo geweldig verspreid en langdurig onderzoek brengt vaak zo weinig aan 't licht, dat er veel volharding nodig is om in deze chaos enige orde te scheppen niet alleen, maar vooral om hier over de onont beerlijke bouwstoffen de beschikking te krijgen. Volkomen begrijpelijk is dan ook de uitspraak van den auteur: „Het bijeen brengen van de stof heeft mij zeer veel moeite gekost". Alleen hierom reeds ver dient Dr. Kaltf grote dank van allen, die weten hoe belangrijk vaak de gegevens zijn, die een dagboek kan verschaffen over 't karakter van een bepaald persoon of over het precies verloop van een belang rijke gebeurtenis, die zich grotendeels bin nenskamers heeft afgespeeld, en waarover de finesses nooit openbaar geworden zijn. Een boek van Dr. Kalff Jr. lieitft altijd iets pikants, dat weten we nu langzamer hand wel. Vóór de lezing reeds bereiden we ons tenminste op deze twee dingen voor: vooreerst op een buitengewone belezenheid, die verbaasd doet staan over de onbegrens de speurdersarbcid van den schrijver, en ten tweede op een breidelloze zucht naar polemiek tegen alles en iedereen. Deze beide kwaliteiten van den schrijver hebben een licht- en een schaduwzijde. Men kan er zeker van zijn, dat 't pad, door Kalff betreden, voor den na hem komende zo goed als geen nieuws meer bieden kan. (Voor dit werk is uitzondering op die regel natuurlijk heel goed mogelijk, wanneer uit particuliere archieven, die niemand alle kennen kan, onbekende geschriften opdui ken; maar daarvoor treft dan dezen schrij ver geen blaam.) Maar daar staat tegen over, dat de compacte opstapeling van fei ten vermoeiend werkt en dit te meer, daar hoofdzaken en ondergeschikte kwesties moeilijk te onderscheiden zijn. Dit laatste bezwaar wordt nog groter, wanneer de vu rige polemist zicli niet te bedwingen weet. Dan worden we midden in een historische uiteenzetting: vergast op een op zichzelf wel interessante, maar de aandacht van de hoofdzaak afleidende en daarom hinder lijke en verwerpelijke uitval tegen een of ander persoon, die naai- de mening van. Kalff onjuiste dingen ten beste gaf of er onwaardige manieren op nahoudt. Was dit alles nog in de noten verwerkt, het zou er mee door kunnen. Maar zonder overgang in de tekst ingevoegd, berooft liet deze studie hier en daar van zijn wetenschappe lijk cachet en geeft het sommige bladzijden een pamflettistisch karakter. Wil men een enkel voorbeeld? Op blz. 12 heeft Kalff het over de Gids van 1862, waarin een meningsverschil tot uiting kwam tussen Prof. Fruin en Lode wijk Mulder. Het luidt daar: „Mulder kwam hier tegen (een mening van Fruin) in 't ge weer". Maar dan plotseling schiet ook Kalff zelf 't harnas aan en richt zijn pijlen op de Gidsredactie van thans, aldus uitvallend: „De Gids nam dus toen nog niet het air aan, vonnissen te wijzen, waarvan beroep op welke macht ook a priori voor dwaasheid gold." Op pag. 56, handelend over 't dag boek van Rhijnvis Feith, laat, hij zich on verwachts gaan tegen Anton van Duinker ken en de Roomsen, die als „neo-inqui- siteurs" optreden. Kortom Kal ff's hand is tegen allen! Des te treffender is daarom de ler (niet alleen in dit boek!) waar derende en warme toon, waarop hij spreekt 't werk van zijn vader. AI is deze dank bare stemming zeker te begrijpen, en deze hulde verdiend, toch vraagt de lezer zich meermalen af: Konden anderen dan totaal niets goeds doen?. „Het Dietsche Dagboek", de titel wijst 't al uit, behandelt niet alleen producten van Nederlandse bodem, maar schenkt ook aan dacht aan 't werk van Vlamingen en Zuid- Afrikanen, al vorderen de eersTe uiteraard 't grootste deel van de inhoud op (190 van de 220 pag.). „Wat de taal betreft", zo zegt de schrij ver op blz. 4; „heb ik het bloed laten over wegen. Van Buchell en Bronchorst schrijven in t' Latijn, Bentinck en Falck in 't Fransch, Van Hogendorp en De Clcrcq in wel drie of vier talen maar zij zijn allen Nederlan ders en hebben daarom recht op aandacht." De Middeleeuwen laat Kalff buiten be schouwing. 'Hij begint met de Tachtigjarige oorlog. Verder in de historie neemt 't aantal en de omvang der nagelaten en bewaarde manuscripten toe. Rubricering liet de stof weinig foc. Reis- en zeejournalen vormen een aparte afdeling. Behalve soldaten boeken uit 1830 en die van officieren va: 19e eeuw trekken twee belangrijke grotpen onze aandacht: „Het piëtistisch dagboek" „De Tachtigers". Op niet onaannemelijke wijze betoogt Kalff, dat 't Protestants dag boek overeenkomstig dc aard van deze religie ruimer plaats inneemt dan 't Rooms- Katholieke; immers de R.K. heeft in d« biecht een geregeld werkende veiligheids klep. die de Protestant mist. Dat de Piëtist meer behoefte heeft aan uitstorting van zijn gevoelens dan de Rationalist, is niet alleen psychologisch waarschijnlijk te maken, maar wordt ook door de voorbeelden ge staafd. Het best en het interessantst is Kalff daar, waar hij, in verband met de belangrijkheid van zijn object, zich de weelde kan vei loven wat breder over 't dagboek en zijn inhoud uit te weiden. Natuurlijk kon hij dit niet bij al Te, dagboeken doen; de omvang van zijn werk zou dan zeker vele malen groter geworden zijn. Daardoor echter wor dpn verschillende blz. nogal taai door -de dorre opsomming van namen en feiten. Tal- Een boek vol aardige trekjes Gemeerd in de liaven van Funchai „Klaar voor onderwater". Met Hr. Ms K XVIII langs een omweg naar Soerabaja, door M. S. Wytema. Uit gegeven met instemming van het departement van Defensie door Ar.- dries Blitz te Amsterdam. Een leuk en vlot geschreven boek! Zie daar in enkele woorden ons oordeel over het. boek dat luitenant Wytema schreef naar aanleiding van de tocht met de KXVIII,een tocht die door ieder rechtschapen Hollander met de meest levendige belangstelling ge volgd is. Eenvoudig en toch boeiend ver haalt de schrijver de belevenissen op het kleine wereldje dat. de onderzeeboot eigenlijk is, en de belevenissen van dit kleine wereld je in de groote wereld. Geen smakeloos aan eengeregen opsomming van feiten wordt ons hier voorgezet, maar een frisch verhaal dat zich met plezier laat lezen en waaruit velen zoo ongemerkt bij het lezen nog wel een en ander kunnen leeron. En wie leert niet graag, vooral wanneer hij er geen speciale moeite voor behoeft te doen! Nu eoncludeere men niet dat Wytema een literair hoogstaand product geschapen heeft. We zouden haast zeggen: Gelukkig niet! Want als iemand, die daartoe de aanleg mist, zich te buiten gaat aan literaire uit spattingen, is het resultaat over het alge meen bedroevend. De oudste officier van de K XVIII deed dit dan ook niet, cn zijn boek is er des te beter om. Kan het niet tot de 1 i - teratuur gerekend worden, het staat er toch zeker niet ver van af. Tevergeefs zal men daarom ook zoeken naar verheven en mooi gestyleerde natuur- 1 beschrijvingen. Dat ts weTk) voor den be roepsauteur. Maar Wytema laat. ons het mooie van de natuur op een andere manier zien: een keurcollcctie foto's overgenomen, uit zijn film verluchtigt het boek. Die illu straties geven ons een beeld, veel beter dan eenlge beschrijving dat zou kunnen doen» Reeds eerder werd besproken het offici- eele gedenkboek: „Alles wel, geen bijzon ders". Meen niet, dai dit boek hetzelfde be vat als „Klaar voor onderwater". Laatstge noemd werk is in tegenstelling met liet eer ste een doorloopend verhaal en heusch geen andere bewerking van het gedenkboek. Lui tenant Wytema heefl zich meesterlijk ge kweten van de taak iets geheel anders te geven. Zooals dat een goed verteller betaamt weet hij ook heel geestig uit den hoek te komen. Een kort citaat moge dit aantoonen» In Mon tevideo kreeg de K XVIII hoog bezoek: H.K.H. prinses Marie Louise, een nicht van wijlen George V kwam de moderne onderzeeboot bezichtigen. De schrijver .vertelt dan: „H.K.H. kwam aan boord en de Engelse vlag werd gehesen. Omdat wij de prinses thee wilden aanbieden en ondanks diens capaciteiten slechts een beperkt vertrouwen hadden in de mogelijkheid, dat onze kok een behoorlijke kop Engelse thee gereed zou kunnen maken, hadden wij, dank zij den Engelsen consul-generaal de bemanning tij delijk kunnen, uitbreiden met zijn nurse, die deze precaire bezigheid zou verrichten. Toen de prinses na haar rondgang door de boot in het officiersverblijf had plaatsgenomen en haar gevraagd werd, of wij haar met een cup of tea genoegen konden doen antwoord de zij tot onze grote ontsteltenis: „Geef mij maar liever een kop met warm water". Zoo zijn er tal van aardige trekjes te be speuren. Wij spraken tot nu toe enkel over het bock en meenen het daar ook bij tc moeten laten. Over de reis van de K XVIII hebben de bla den indertijd uitvoerig bericht en ieder weel welk een schitterende prestatie geleverd werd, van welk een onschatbare waarde het vlagvertoon en de wetenschappelijk onder zoekingen van Prof. Vcning Meinesz. waren. Wie het niet weet, of zich het geheugen nog eens wil opfrisschen, kunnen wij geen betere raad geven dan „Klaar voor onder water" te lezen! Op weg naar. dc Thousand tlills rijke gedeelten worden op deze wijze meer geschikt voor naslagwerk dan voor geregelde lectuur. Een (overigens beknopt gehouden) register bewijst hier uitnemende diensten. 't Prettigst lezen bladzijden over Con- stantijn Huygens Jr., Willem cle Clercq, Mul- tatuli, Van Keden cn Streuvels, die onder de Nederlandse dagboekhouders de voornaam ste plaats innemen. Het verwondert ons niet ij stemmen or volkomen mee in, dat Kalff Willem de Clercq's dagboek „voor- loopig het hoogtepunt niet alleen der pieuzc, doch ook van alle Nederlandsche dagboeken noemt." Reeds zestig jaar geleden gaf Allard Pierson daaruit in twee delen een belangwekkende bloemlezing. Het zeer om vangrijke geheel berust thans in 't Reveil-archief. Vooral het dagboek in de Reveil tijd is van grote betekenis. Kalff laat dat ook duidelijk uitkomen. Het is hier niet de plaats nader uiteen te zetten, waar om we ons met Kal ff's beschouwingen over de geest en de strekking van vele dier dag- hoeken niet kunnen verenigen. Het staat tooh a priori vast dat iemand, die van mening is, dat „Hegel 't wereldraadsel die per tot oplossing heeft gebracht dan eenig ander" (blz. 216) anders móét oordelen over de zin van vele Reveiluitingen dan wij, die ons in beginsel zo nauw verbonden weten met de mannen dier godsdienstige op- Mild en waarderend is zijn oordeel over dezen als we het vergelijken met zijn von nis over Van Eeden. Bij 't. horen van diens naam ruikt Kalff nog altijd bloed; hoe ern stige bezwaren ook wij mogen hebben tegen 'eel dat Van Eeden schreef en deed en zei, toch achten wij Kalff's oordeel nü, evenmin als enkele jaren geleden In zijn biografii geheel recht\ aardig. Het Van Eeden raadsel zal nog lange tijd stof leveren voor vele pennen. Ik wil de bespreking van dit belang wekkende boek, dat de verdienste bezit dat 't prikkelt tot nadenken en tot verzet men kan niet onverschillig blijven onder 't lezen; immers men vraagt telkens: weet Kalff alles alleen? niet besluiten, vóór ik nog een enkele vraag heb gesteld omtrent enige kwesties van taal en stijl? De talloze jaartal- Ion heb ik niet alle gecontroleerd; uit mijn hoofd verbeterde ik die van Beets (p. 129) en Jan van Riebeeck (p. 207). Kalff heeft een bepaalde voorliefde voor de genitief, maar vindt hij inderdaad de voorbeelden op blz. 10 en 39 welluidend? „Het handschrift bleef bij de familie en anderhalve eeuw later mochten zijn nazaten Willem en Onno Zwier er als jongens op 't huis te St Anna- parochie in lezen, gelijk jaren later des tweeden „vaderlands gedicht" De Geuzen nog getuigde." En ook deze: „om-egelmatig- theid dezes laatste." Ik wil zo graag inruilen voor een paar „taalverarmende' omschrijvingen. En ten slotte: is de zin: „hij is het eens, dat(p. 19) en 't woord „maatgevend" (p. 156) zuiver Nederlands? Ik twijfel er aan. En wat is een „dichter- ling" en „bangeligheid"? Maar wij weten het: le style, c'est l'homme. Beiden dagen uit tot worstelen! Dr. J. KARSEMEIJER. Het Amortisatie syndicaat, door Dr II. de Riemens. Uitgave H. J. Paris. Amsterdam. Over de vraag in hoeverre het „er is ge schied" waarde heeft voor het leven wordt vooral in onzen tijd zeer onderscheiden ge dacht. Maar, welke meening men hier ook aanhangt, niet zal men kunnen ontkennen, dat bestu'deering van het verleden rijke les sen biedt voor het heden. Hieraan moestei we onwillekeurig denken hij het lezen vai de zeer belangrijke en diepgaande studie van Dr Riemens over het amortisatie-syndi caat, in welk woord men een samenvatting zien kan van de opvattingen van onzen ver lichten despoot Willem I omtrent het beheer van 's Rijks financiën. Het systeem van het „alles voor, niets door het volk" is i schcn gebleken niet slechts een monopolie van het, verlichte despotisme te zijn. Juist in onze dagen worden aangaande het gelde lijk beheer meeningen gepropageerd én ir practijk gebracht., die niet ongelijk zijn aan Willems beschouwingen. Daarom heeft het werk van Dr Riemens naast zijn wetenschappelijke beteekenis ook uitermate praclische waarde. Het boek geeft blijk van grooten speurzin en niet te onder schatten belezenheid van den schrijver Gaarne bevelen we het dan ook aan bij be langstelenden in staatsrecht, geschiedenis en economie, en voorts bij ieder, dien het wel zijn van ons volk, ook wat de financiën aan gaat, ter harte gaat, opdat Nederland zich niet tweemaal aan dezen steen stoote. Paris zorgde voor een overzichtelijken druk De Zedelijke Taak van de Politie, door Jac. van Waning. Uitgave N. Samson N.V., Alphen a. d. Rij De heer Van Waning geeft in dit werk een beknopte verzameling van de opstellen, door hem voor' „De Politiegids" geschreven De korte artikelen zijn niet gedateerd, maar dit is geen bezwaar, want de politieman „van alle tijden" zal niet zonder winst voor leven en werk de gedachten van den schrij ver zich eigen inaken. Wat men van het meest mist en dus ook liet meest noo- dig heeft, is de levensverdieping. Aan het bevorderen hiervan kan de ervaring van den heer Van Waning zeer zoker dienstbaar ge steld. Zónder te vervallen in datgene wat meerderen onder „preeken" plegen te ver staan, weet hij wijze lessen te «reven. We wensohen het keurig uitgegeven werkje in veler handen, niet alleen in die van „man nen van het vak", NEUE SCHACHSTERNE, door D r. S. G. Taftakower. Uit gave Wiener Schachzeitung, Schaf* fergasse 13a, Wien IV, Prijs R.M. 2. Eindelijk is dan nu ook het tweede deel verschenen in de reeks beminnelijke boek werkjes, waarin Dr Tartakower een aantal 'bekende „Schachindividualitaten" bespreekt Kwamen in het eerste deel de groote bonzen en meesters van reeds lang gevest igde repu- werkjes, waarin Dr Tartakower een aantal jonge, opkomende talenten onder de loup' genomen. Onder deze jongeren treft men er weliswaar hier en daar een aan, die den middelbaren leeftijd reeds heeft bereikt, doch in het. algemeen mag men de kwalificatie „jonge" toch juist achten. Van de behandel de 30 schakers noemen wij o.a. Botwinuik. Canal, Eliskases, Flor, Kashdan, Landau, Li li enthal, Pirc, Stahlberg, Stolz en Sultan Klian. Voor hen, die Dr. Tartakowers stijl ken- ne" en, dat zullen er na de match Euwe- Aljechin in ons land niet weinigen zijn zal het geen verwondering wekken, dat ook dit frissche, pretentielooze boekje weer schreven is met dien raken, puntigen "én humorvollen stijl, waarvan Dr. Tartakower het onuitputtelijk talent schijnt te bezitten. Vooral de wijze, waarop het ieder der 30 be sproken schaakmeesters van een epitheton ornans heeft weten to voorzien is een fraai staaltje yan zijn inven'ief vermogen, Van ieder der 30 schaakmeesters geeft de nteur een kleine karakteristiek en bespreekt hij een der voor diens speelwijze typische pa rtijen. Het geheel is, evenals liet eerste deel, eeri lot. werkje geworden, hetwelk wij den schaakliefhebber kunnen aanbevelen De Literaire Gids, Februari '36 Aandacht wordt gevestigd op A i r s t o r- i i n g van Dr Van Loon, waarin deze zijn Amerikaansche radiovoordrachten heeft ge bundeld. Verder bevat het nr artt. over Thur- ber, Ringelnatz, Duwc, Jacob, Lockett, Ha- velock Ellis, Maeterlinck, de emigranten. Tot slot persuitspraken over de benoeming van Anthonie Donker. De Hollandsche Revue, Februari 1936. Dit nummer geeft weer een pracht, eollee- tie artikelen uit allerlei bladen en tijdschrif ten over de dingen van de dag: vredesbewe ging, geheime diplomatie, pacifisme, de Poolse he corridor, het nationaal-socialisme, Mussolini, werkloosheid, de K.L.M., enz. Verder beschouwingen over Maurits Sijs, Kogan. het Russisch tooncel, Greta Garbo, De Vriend des Huizes, Maart 1936 In dit nr trekken vooral twee bijdragen da aandacht. Ten eerste het hoofdstuk van Dp J. C van der Does over Emilia van Oranje- Nassau. Schrijver teekent hier leven en persoon van een weinig bekende figuur uit het Oranjehuis, dochter van Prins Willem en Anna van Saksen, dus de zuster van Prins Maurits. In zooverre werd deze Oranjeprin- ontrouw aan die tradities van haar ge slacht, dat zij hart en hand schonk aan een Katholiek, don Emanuel van Portugal, bo vendien een verdreven en berooid konings zoon. Maurits heeft zich fel tegen dit hu welijk verzet en toen Emilia toch doorzette^ had dit een volslagen brouille met haar, broer ten gevolge. Men zou eenigszins de in druk kunnen krijgen uit het verhaal van Dr v. d. Does, dat Maurits van hardvochtigheid niet geheel vrij tc pleiten is, ofschoon hij zich voor zijn dood met Emilia verzoend heeft. Wij moeten echter ook deze houding van den Prins zien in de lijst van de tijd. Maurits kón een huwelijk met een Katholiek niet anders zien dan als afval van de ware} religie, een Oranje volstrekt onwaardig. Ka tholieken en Protestanten stonden in 1593 nog scherp tegenover elkaar. Overigens pleit het voor Emilia's standvastigheid, dat zij immer aan het geloof liaars vaders trouw gebleven is. Het tweede art., dat aandacht trekt, is dat van P* H. Muller over Willem da M ér ode. n. a. v. het feit, dat De Mérode voor 25 jaar zijn eerste gediohten publi ceerde. „Willem de Mérode stamt uit. een geslacht van ontwikkelde, vrome Christenen, waarvan verschillende leden literaire en godsdien stige geschriften hebben gepubliceerd Zijn geestelijke afkomst heeft op het werk van den dichter zijn stempel gedrukt, terwijl de werklust die zijn vader bezielde, blijkbaar ook op den dichter is overgegaan, gezien de vele cn veelsoortige poëtische publicaties, die hij deed verschijnen". „De strijd, die zoo menig jong mensoh in! eigen, gemoed beleeft cn doorlijdt, vindt ver woording in zijn poëzie; het verlangen, dat het zuivere, vrome hart doortrilt, roept van welhaast iedere bladzijde als een echo van hét verlangen, dat in zooveler hart leeft cu de stille vrede en geloofszekerheid, de blijde jubel ook om de ver-kregen genade, waarvan, de ouderen weten mee tc spreken, hervinden die lezers in dc latere bundels van hu» dichter". Ontvangen Boeken De firma Bosch en Keuning t© Baarfli zond ons een viertal nummers van de Li bellen-serie: „Gerbrand Adriaenz Bredere* door Dra M. G. Schenk; Dirck Camphuy- aen" door Dr K. Heeroma; „Levensgeloof en Geloofsleven" door Ds A. A. Wild schut; „Jezus Christus en de moderns wereld" door Prof. Dr W. J. Aalders. Van dezelfde uitgever ie: „Het jaar onzes Hoeren 1936" deel II: Paasenbrief. Bij de N.V. Uitgevers-Mij „De Tijdstroom'' te Lochcm verscheen „De eerste vier eeuwen van het Christendom" van Carl Koch, vertaald door J. Hen zei. Het „Rotapfel-Verlag" te Erlenbach-Zti- rich zendt ons een tweetal werken van Frieda Hauswirth: „Meine Indische Ehe" en „Hanuman, cine Erzahlung von den heiligen Affen Tndiens". Bij de N.V. Dagblad en Drukkerij „Ba Standaard" te Amsterdam verscheen„In da Soete Suikerbol" door W. G. van d Hulst, met plaatjes van W. G. van da Hu 1 s t Jr. Van „Hoofdzaken van bijbelkennis" door Dr A. T r o e 1 s t r a verscheen de vijfde druk van deel II: Het Nieuwe Testament. Uitg. H. A. van Bottenburg N.V. te Amsterdam. J. B. Wolters Uitgevers-Mij te Groningen deed een aantal herdrukken het licht zien, en wel: T. v. d. Blink, „Op zonnige wo gen", deel II, 11e druk; Josef Cohen en Wytze Keuning, „Ons mooi en nijver Nederland", deel I, 8ë druk; Jan L i g'- li a r t en H. S c h e e p s t r a, „De wereld in", deel II, 25e druk, en deel V-I, 23e druk, ver zorgd door J. Eigenhuis; M. B. II o o g fi ve e n. Jan Ligthart en H. Scheep- tra. Derde Leesboekje bij Hoogeveeus Lees methode met nieuwe illustraties van C. Jet- ses, nieuwe uitgave, 2e dr. Behalve laatstgenoemd werkje allen in d© nieuwe spelling. Een goed Kinderboek Carla Hammer: Pepino. Orell Fuessli Verlag, Zuerich-Leipzig. Dit in het Duitsch geschreven kinderboek verhaalt van een Zwitsersch-Italiaansch jongetje, dat m Florence door een arme tante, die strijkster is, wordt opgevoed. Pepino wordt loopjongen, bij een antiquair, en beleeft in diens winkel merkwaardige dingen, daar verschillende van de uitge stalde oudheden hem hun geschiedenis ver halen. Vooral in dit gedeelte van het boek heeft de sprookjessfeer de overhand, en is de vertelster goed op haar dreef. Pepino komt ten slotte in contact met een Zwit- sersche dame, die besluit hem naar haar vaderland mee tc nemen, om daar voor zijn opvoeding zorg te dragen. De vertelling van Pepino's lotgevallen is over het algemeen goed geslaagd; het is een gezellig boekje geworden, dat door de schrijfster zelf werd geïllustreerd. Het teekenen blijkt intusschcn niet haar sterkste punt. al is er soms in de primi tieve krabbels, waarmee zij dit doet, toch jvel iets genoeglijks op te merken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 8