Ons koi-i vei-hcicilf I
A i
DE MOEDIGE REDDER
door Th. van Dalfsen
„Morgen trelc ik er op uit!" sprak mynheer Baars.
„Waar ga je dan heen Johannes?" vroeg zijn
.vrouw verwonderd.
„Trekken!" zei Baars .terwijl hij met zijn arm een
boog door het luchtruim beschreef, .trekken langs
Ie wegen, door do velden, genieten van de schooite
vrije natuur. Ik wil ademen in reine luchten. Ik
vil mijn blik laten weiden in ruimere verten."
Zijn vrouw keek bewonderend om zoo'n groote
velsprekendheid naar haar gemaal op.
„Zeg Johannes, zou je Gerritje dan niet mee
nemen. Het ventje ziet er zoo zwakjes uit. Een
dagje buiten zou hem geen kwaad doen."
„Andere keer, vrouw," besloot Baars, „morgen ga
ik er eens heelemaa.1 alleen op uit. Niemand mag
me storen."
Den volgenden morgen om zeven uur stapte mijn
heer Baars, nageoogd door de lieele familie- en
burenschaar op weg.
Hij droeg zijn trekkerscostuum: een alpenbaretje
met een groene veer, korte broek en kniekousen.
Een rugzak bevatte de noodige proviand, ten
bultige verhevenheid duidde de plaats aan waar
een flcsch melk verborgen was.
Hij rookte niet, hoewel hij er verwoed liefhebber
van was. Hij had eens gehoord, dat men onder
een training zeer sober leven moest, dies had hij
zijn reukwerk thuisgelatcn.
Weldra had hij de stad verlaten en marcheerde
hij op een grindweg.
Hij had er flink de pas in en neuriënd genoot
hij vun de stilto en de morgenkoelte.
Met diepe teugen zoog hij de zuivere lucht in
Dat die lucht zoo erg zuiver was, mogen we echter
op gegronde redenen betwijfelen, daar er langs de
weg een aantal varkensstallen waren ingericht.
Zoo te loopen, dacht Baars, unen achtereen.
iVreemde dorpen zien, nooit bezochte streken door
trekken, dat zou een waar genot zijn.
Hij voelde zijn bloed krachtiger stroomen.
Ah, nu kon hij zich indenken, hoe Nomaden, Kir-
giezen, Zigeuners, en hoe ze meer mochten heeten,
zich moesten gevoelen, als ze met hun tenten bij
zich over de uitgestrekte puzta's en steppen trok
ken. Dit was nu eens iets anders dan voorover
gebogon te zitten aan een schrijftafel met een
benauwde borst, boven stapels boeken en papieren.
Hij was oen dorp binnengekomen. De veldwachter,
die voor het raadhuis stond, bezag hem met arg
wanende blikken. Op Baars' hartelijk: „Goeden
morgenl" bromde hij iets onverstaanbaars.
Jongens, die naar school gingen, trachtten in de
pas loopend, hem bij te houden. Al spoedig liet hij
ze achter. Waarop ze hem begonnen na te schreeu
wen. Vanzelfsprekend negeerde hij dat.
Na een kwartiertje was hij het dorp weer uit en
voerde zijn pad over een lange rechte weg. die aan
weerszijden begrensd werd door een breede vaart
Baars zag zijn naamgenoot door het water schie
ten, hetgeen hem natuurlijk bijzonder voel belang
inboezemde. De weg scheen ponder eind. Heel in
de vorte zag hij een huisje staan.
Baars overlegde bij zichzelf of hij zich a) vor-
oorlooven kon, zich in het gras neer te vlijen en
enkele boterhammen naar binnen te werken.
„Neen", sprak hij hardop, omdat hij weer eens
een menschelijk stemgeluid wilde hooren. „Neen,
vriend Baars, gij moet nog een half uur stevig
doorloopen en dan moogt ge tien minuten rusten."
Gehoorzaam volgde hii dit bevel op.
Plotseling begon hij weer: „Wat ziet ge daar
Johannes, ginds op de weg? Het lijkt wel een kind,
dat verdwaald is. 't Is heelemaal alleen."
„Hier verdwalen geen kinderen, Baars, 't Zal het
kind van een landarbeider zijn", wees hij zichzelf
terecht.
Toen hij naderbij gekomen was, scheen deze ver
onderstelling juist te zijn. Hij zag een ventje van
en Jaar of vier. Een groote pet had-ie op en afge
zakte kousen lieten een paar grauwe groezelige
beenen zien. Reeds van verre merkte onze speurder
Het Engclsche op-
leiding s-zeil schip
„Joseph. Conrad*
in volle zee.
al deze détails op. Maar zoo'n fijne opmerkings
gave hoort bij een trekker-speurder!
Bovendien bemerkte Baars, dat het kereltje huilde.
Dat kon hij niet verdragen. Op deze prachtige mor
gen, waar alles feestvierde in do natuur, mocht
geen verdriet zijn. Hij zou het mannetje helpen.
„Wat scheelt er aan, vriendje?" vroeg Baars, die
inmiddels geheel genaderd was. Het ventje hief
zijn betraand gezicht op, doch zweeg. Baars pro
beerde het op een andere manier: „Hoe heet je?"
Succes! Het ventje bracht tusschcn zijn snikken
uit: „Brammetje." „Nou Brammctje", vervolgde de
wandelaar, „waarom huil je?"
„Kees ligt in 't water", snikte Brammetje.
„Wat?" vroeg Baars ontzet. Hij keek vol afgrijzen
jtaar de vaart. „Daar," zei Bram en hij wees met
zijn dik vingertje naar het water.
Werkelijk zag mijnheer bellen uit het water op
rijzen, ook zag hij een klomp drijven.
Een kinderklompje drijvend in een sloot. Welk
een treurspel kan daaraan voorafgegaan zijn.
Hij mocht niet langer weifelen. „Daarl" drong
Branunetje al wijzend aan.
Vastbesloten rukte Baars zijn schoenveters los,
smeet zijn bevederde barotje op de grond en slin
gerde zijn mooie groene jas op de stoffige weg.
Met één blik peilde hij de diepte. Een paar secon
den was Brammetje weer alleen. Een paar schoe
nen, een baretje en een jas waren de eenige be
wijzen, dat Baars toch niet ver uit de buurt was.
Hij was ondergedoken!
Geweldige bellen stegen omhoog. Het water werd
modderig. Het had er alle schijn van, dat Baars
niet zijn vingers de gansche bodem 'an de vaart
aan het bijharken was. Tenminste naa- de on
stuimige watervlakte te oordeelen, was hij druk
in de weer. Brammetje zweeg. Met groote oogeu-
stond-ie angstig-verwonderd toe te kijken.
Toen mijnheer na eenige tijd blauwachtig rood met
modder in haar en ooren boven kwam, wees-te
„Daar, middenin!" Mijnheer deed een hap in do
lucht en verdween andermaal.
Opnieuw weerde hij zich geducht. Kikkers zwom
men met langgerekte slagen weg van de plaats
der beroering. Stukjes hout, door Baars' bezige
handen uit de modder gewoeld, doken omhoog en
dreven dobberend weg.
Na een poosje vertoonde hij zich weer. Nat en
geplakt als een poedel heesch hij zich op de kant
en tuurde de weg af. Daar zag hij hulp. Een wan
delclub kwam nader. Voorop een aantal meisjes,
daarachter een groep jongens.
„Hullep!" schreeuwde zenuwachtig Baars' stem
en hij wenkte met zijn natte armen.
De club begreep hem en kwam in galop aan
stormen.
„Een kind!" hijgde Baars. „Help me zoeken!"
In een ommezien van tijd hadden vier wandelaars
zich ook onder het wateroppervlak onzichtbaar
gemaakt Alleen een hevige deining verried hun
aanwezigheid.
Nu hier, dan daar zag men een bemodderd hoofd
boven water komen. Met een zenuwachtig gegil en
geroep spoorden de meisjes de duikers aan tot vol
harding. Stoeds weer zag men bij het bovenkomen
de mannen met het hoofd schudden en weer
wegduiken.
Eensklaps slaakte Baars, die de leiding van de red
dingswerkzaamheden op zich genomen had, een
kreet De anderen keken hoopvol in zijn richting.
Hij verdween weer. Sprakeloos stonden de overigen
in het water en op de wal te wachten.
Daar kwam Baars! Hij hief met een bemodderd
lioofd een kaal-houten puardjo omhoog, dat nij
niet mismoedig gezocht op de wal slingerde.
De teleurstelling was algemeen.
Weer doken de volhardende redders, met een on-
uitbluschbaar vuur. Ze kwamen boven, haalden
lucht in en doken met do regelmatigheid van een
uurwerk weer onder.
Na een kwartier waren ze aan het einde van hun
krachten. Ze sleepten zich naar de kant en vielen
amechtig in het gras neer. Baars staarde droef
geestig over de velden. De andoren zeiden ook
niets. Alleen hoorde men nu en dan een onder
drukte snik van een der meisjes.
„Zog Brammetje", vroeg Baars voorzichtig, „was
Kees je broertje?" Geen antwoord.
Baars wendde zich om. „Waar is dat ventje
gebleven?" vroeg-ie.
„Ginds loopt-ie!" riep een dor meisjes, „bij dat
huisje".
„Daar woont-ie dan zeker," zuchtte Baars.
„Ik ben de oudste, ik zal het wol gaan zeggen."
If ij trok zijn droge jasje over zijn natte kleeren
drukte zijn baretje op zijn druipende haren, schoot
zijn schoenen aan en ging langzaam in de rich
ting van de kleine woning.
Toen-Je het erfje genaderd was, kwam een ver
legen lachende vr<?uw hem tegemoet loopen.
„Och, mijnheer, 't was hcelonmal niet noodig ge
weest lioor. Voor zoo'n oud ding. Ik heb hem
maar in bed gestopt voor straf, d«t-ic zoo iets aan
U durfde vragen cn bovendien is-t-ie nog een
klomp kwijt geraakt ook."
Baars' oogen sperden zich wijd open.
„U houdt zeker erg veel van kinderen?" vervolgde
zo vriendelijk „om voor zoo'n oud verveloos
paaidjo van een jongetje dut U heelemaal niet
kent, Uzelf zoo'n moeite aan te doen." Ze ratelde
in één adem door: .,U kunt natuurlijk wol kleeren
van mijn man krijgen en laat u gerust uw natte
plunje hder."
Baars keek verplet naar do baaien onderkleeren
en de blauwe kiel die ze hem aanbood.
Hij kreunde
VONDERDAGAVOND
WAT DEZE WEEK
DE AANDACHT TROK
PA LM A SUB POND ERE CRESC1T,
zelden reeds de klassieke denkers; de palm
boom groeit tegen de verdrukking in. Geldt
dal ook niet voor het Christendom en de
Christelijke activiteit?
Twee voorbeelden op één en hetzelfde ter
rein. Voor enkele (lagen werd gemeld, dal
de teruggang bij de Christelijke vakorgani
satie van arbeiders tot staan is gekomen
en hier en daar in winst is verkeerd. En
eenzelfde verschijnsel valt te constateeren
bij de Verceniging van Christelijke Werk
gevers en Groothandelaren.
Juist zetten wij ons om in deze rubriek te
rcleveeren, dal le Amersfoort een Club van
Chr. Werkgevers is opgericht en aal zich
alom in den lande grooter activiteit open
baart, of het eerste nummer van De
Werkgever, het nieuwe maandblad van
genoemde organisatie diende zich bij oru
aanter kennismaking. Aangenaam!
„Onzakelijke zakenlieden", gromt de indi
vidualist; een soort, dat in werkgevers
kringen niet onbekend, maar bij de flink-
sten wel onbemind is. Deze zelfzuchtige
begrijpt er niets van, dat m«t juist nü zijn
tijd en krachten verdoetom de vakorga
nisatie te versterken.
Hij heeft zooveel narigheid aan zijn hoofd,
dat hij zich met anderen niet kan inlaten
en zeker niet met de vraag of hij zUh
neutraal dan wel Christelijk behoort te
organïsecrcn.
De achteruitgang in zaken werd deze week
nog eens geïllustreerd door de mededeeling.
dat het aantal personenauto's met 1795 en
dat der vrachtauto's met 279f terugliep.
Hetgeen intusschen voor ons een motief is
om het denkbeeld te steunen: geen wegen
belasting. maar accijns op de benzine.
Onddanks de bezwaren; die zijn in 't buiten
land ook overwonnen. Er zijn thans zeer
veel auto's „in nute", omdat men voor één
rit in de week geen wegenbelasting betaalt.
Doch dit daargelaten: bij onze Christelijke
werkgevers schijnt de spirit niet onder de
malaise te lijden. Integendeel: palma sub
pondere erescit.
Dat getuigt van ruime blik: door organisa
tie is beter saneering te verkrijgen dan
door individualistische eenzijdigheid. Hel
getuigt ook van een principicele kijk op de
levensvragen: ons Christelijk geloof mag
nooit zwijgen: voor onze belijdenis mogen
wij ons nooit schamen; onze „zakelijke"
activiteit mag ons Christelijk sociaal gevoel
nooit dooden. Zie Boaz. die afstand be
waarde en toenadering toonde: die de
vreemde arcnlezeres een bete broods in azijn
oood en een schat van levensgeluk vond.
Wat hulpverleening aan medemenschen
betreft, behoeven wij waarlijk niet naar
objecten le zoeken. We leven er midden in.
Daarom verdient elke poging, van de Chris
telijke Werkgcversvereeniging om bedrijven
te saneeren. van de overheidslichamen om
werk te verschaffen, niets dan waardeering
en toejuiching. Werk en brood is dubbel
brood: geestelijk en stoffelijk.
Maar, de staf moet gebroken worden over
roekelooze plannen ah b.v. kolonisatie op
Nieuw Guinea. Dr Cotijn is er hcusch de
man niet naar om de jeugd aan te sporen
bij maeders pappot te blijven, integendeel;
maar hij waarschuwt tegen lichtvaardige
plannen. Het ware onverantwoordelijk er
eenige gezinnen aan te wagen. Wie zich
herinnert, wat zich enkele jaren geleden
met landverhuizers naar Australië heeft
afgespeeld, zal de waaschuwing verstaan en
ter harte nemen.
Zoo'n onbekend land en onbetrouwbaar
oord is ook de devaluatie. Wat onzerzijds
is voorspeld, -voltrekt zich. Welvaartsplan
nen, concrete ah Plan van de Arbeid, vage
als van Roomsch-Katholicken veronderstel
len devaluatie. Maar deze maakt verdere
loonsverlaging niet overbodig. Het s dezer
dagen eerlijk erkendl En de klacht der Bel
gische arbeiders Is veelzeggendZouden de
oogen nu nog niet opengaan? De waarheid
is nog sterker dan de palm!
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
VAN HALLUCINATIES GESPROKEN
Uit al wat in de twee vorige brieven is besproken,
is duidelijk gebleken, dat onze waarnemingen
dikwijls onbetrouwbaar zijn.
Nog doze week vertelde mij iemand, dat hij na
instelling van z'n radio-toestel altijd er last van
had, dat hij een zwarte vlek voor zich zag; het
was het negatieve nabeeld van de verlichte
schaalverdeeling, waarop hij had zitten turen.
Zoo'n nabeeld, dat verscheidene seconden duurt,
„zien" we onwillekeurigmaar we kunnen er ook
bijzonder onze opmerkzaamheid op riohUm. door
even de hand voor de oogen te slaan, en dan zien
we den vorm ervan en verschillende bijzonder
heden heel duidelijk, terwijl we toch heel goed
weten, dat we niets dóór vóór ons hebben.
Ook van de eidetische verschijnselen geldt het,
dat we er opzettelijk op kunnen letten; dat men
ze zelfs opzettelijk zich vóór kan stellen", zoo vaak
men wil; maar dat ze ook wel zich aan ons
kunnen opdringen, zooals de vorige weck dui
delijk werd.
Hier ligt de overgang tot de hallucinaties.
Immers het kenmerk van een hallucinatie is, dat
ze zich met volkomen zekerheid aan iemand
opdringt; dat men dus de dupe is van z'n eigen
voorst el lingsleven.
Van Illusie is hier geen sprake; want het ken
merk van een illusie is, zooals u weet, dat men
inderdaad iets waarneemt; dat er dus een prikkel
werking op onze zintuigen aanwezig is; maar
dat men het waargenomene verkeerd opvat (men
ziet b.v. een knotwilg in de schemering voor een
mensoh aan).
Bij de hallucinatie nemen we volstrekt niets waar;
we zijn de dupe van onze voorstellingen en fan
tasieën, die zóó schcrp-he'der optreden, dat we
ze dMr vóór ons zien gebeuren.
Feitelijk hebben we hier bijna altijd met een zie
kelijk verschijnsel te doen:
In ijlende koorts ziet een kind met gesloten oogen
z'n speelgoed, en wil, dat we 't aangeven; het
ziet do jongens, die hem bang maakten, spert de
oogen op, en zoekt bij ons besoherming.
Bij zenuw- en zielsziekten komen hallucinaties
veelvuldig voor.
Vroeger waande de patiënt zelf soms, dat hij van
den duivel bezeten was, en als hij dat zélf niet
geloofde, dan dachten de omstanders toch al da
delijk aan het werk van den booze.
Gelukkig neemt men tegenwoordig bij dingen,
die men niet verklaren kan, niet zoo overhaast
meer z'n toevlucht tot bijgeloovige verklaringen,
waarvan patiënten èn omgeving de dupen werden.
We weten nu b.v., dat sommige vergiften met
zekerheid hallucinaties opwekken.
Dit is vooreerst bekend van de alcohol.
Als een dronkaard zóózeer door de alcohol vergtf-
is. dat hij aan „delirium" gaat lijden, dan kan het
b.v. gebeuren, dat hij opeens het vloerkleed on de
gordijnen ziet branden, en onder angstgcroop wil
hij wegvluchten.
Vermoedelijk heeft hij kort geleden zoo'n ©rand
gezien, of heeft hij er over gelezen, of er aan
gedacht, en die „voorstellingen" komen nu opeens
zóó fel-heldcr op. dat het „waarnemingen" lijken.
Op een anderen keer ziet hij de deur opengaan
en een woesteling met getrokken mes ziet hij
dreigend op zich aankomen; hij stelt zioh wan
hopig te weer en zou in staat zijn aan te vallen
en te wonden, wie hem kalmeeren wil. Wellicht
heeft hij in een kroeg een soortgelijk dronkeman3-
tooneel kortgeleden meegemaakt, dat zich nu, als
of hij 't opnieuw waarnam, opdringt aan zijn be
wustzijn.
We hebben bij de hallucinatie dus blijkbaar to
doen met voorstellingen, die „naar buiten gepro
jecteerd worden" d.w.z. die men dAér vóór zich
meent te zien of te hooren.
Bekend is ook het hallucineeren van opium-schui
vers. De inademing van de opiumrook brengt den
rooker, na korte opwinding, in een soort van be
dwelming. In dien toestand is hij van weelde
omgeven, in den heerlijk palcis, of toovermooien
tuin, en sinaakt allerlei zingenot.
Wordt hij na z'n roes zioh z'n ellende en armoe
weer goed bewust, dan voelt hij zich zóó naar en
ongelukkig, dat hij weer opnieuw de genotvolle
bedwelming zoekt, tot hij ten slotte er niet meer
buiten kan, cn met de meest geraffineerde stro
ken en met de meest roekelooze verkwisting van
z'n schamel bozit, zich de opium weer weet te
verschaffen.
Bij 't opium-schuiven vinden we dus opnieuw
hallucinaties ten gevolge van hersen-vergiftiging.
Alleen zijn de hallucinaties bij alcohol-vergiftiging
imocstal van beangstigenden aard en bij opium-
vergiftiging van verleide'ijken aard.
Ook andere vergiften hebben soortgelijke uitwer
king: In F.ngelsch-Indië wordt door do damp van
smeulende hennip een soort bedwelming verstre
ken, die eerst in een opgewekte cn vervolgens in
oen kwaadaardige stemming brengt, waarbij o»»k
hallucinaties optreden.
Nog merkwaardiger echter is do p«|/ofc-vcrgifti-
ging bij de prairie-Indianen in Amerika.
De pcyote-plant is "een soort knol- of wortel
vorm ige caclussoort. De topschijfjes ervan worjen
gedroogd en dan gegeten met de speciale bedoe
ling, om „vizioenen' op te wekken.
Het eerste schijfje brengt iemand in een benaag-
lijke, vriendelijke stemming; gezicht en gehoor
worden verscherpt; maar weldra begint men zich
als dronken te gevoelen; men heeft de illusie, dat
men achterover helt, of dat de grond schuin af
loopt De bewegingen worden onzeker.
Als men dan een tweede schijfje opeet, ontstaat
een lichte onpasselijkheid, die weer overgaat Na
't vierde schijfje is de vergiftiging meestal vol
komen. Het bewustzijn blijft helder en men ver
baast zioh over eigen hallucinaties.
Deze treden vooral als kleur-hallucinaties op. Een
onophoudelijk wisselende kleurenschakeering
„ziet" men met gesloten oogen, of in 't donker
met open oogen.
„Eerst zijn het misschien de kleurstrepen van
bet spectrum, die als een rollende band van links
naar rechts of van boven naar beneden voorhij-
glijden, dan kunnen helroode stippen zich legen
een violetten achtergrond bewegen, als uit een
fontein gespoten, om snel plaats te maken voor
vlammen van de meest verschillende tinten, treo-
metrische (meetkunstige) figuren, gloeiende leües
en rozen, golvende en trillende lijnen, wentelende
vlakken. Sommige waarnemers hadden ook vizioe
nen van voorwerpen als stoelen, of dieren, >agen
steden en landschappen, met ongewijzigde vormen,
maar phantastisch gekleurd. De beschrijvingen
loopen zeer uiteen, maar al'e leggen den nadruk
op de oneindige verscheidenheid van prachtige
kleuren, voortdurend in beweging en steeds ver
anderend. Men geniet intens en getuigt hiervan
door onwillekeurige uitroepen. Steeds bestaat het
inzicht, dat men niet met de werkelijkheid to
doen heeft, jnaar zich onder invloed van een nar
coticum (bedwelmend middel) bevindt." (Mensch
en Maatschapppij, afl. 1 van den elfden jaargang.)
De laatste zin wijst meer op eidetische ver
schijnselen dan op hallucinaties; vooral ook het
feit, dat men bij de peyote-vergiftiging elke kleur
kan zien. die men wcnscht! Een druk op de oog
bol, het d'chtbonzen van een deur enz. doen de
kleurindrukken plotseling veranderen.
Deze hallucinaties houden uren lang aan; daarna
ontstaat een eenieszins onaaneename toestand,
met lichte hooMniin- maar niet zoo onaangenaam
als na dronkenschap.
De Indianen, die aan zutke vizioenen een gods
dienstige beteekenis toekennen, trachten in som
mige tijden daarin godde'ijke wenken te on'deCc-
kon, die hen moeten inlichten over toekomst en
levenslot; o.a. zoeken zij te weten, welk dier hun
specialen beschermgeest huisvest.
Ze vereeren de pevoto-schijfjes. die lichtrood ge
kleurd en gevlamd zijn, als smhool van de zon
en als middel tegen velerlei kwalen.
We gaan h'erop zoo uitvoerig in. om aan te too-
nen, hoe voorzichtig men wezen mopf met n'l'er-
le: „vizioenen" die vaak niets anders zijn. dan
eioetische verschijnselen en hallucinaties, welke
ontstaan na het eten of inademen van verschil
lende stoffen, of In den slaap.
Want naast de reeds behandelde droom-Vlusies
treden de dronm-hallucinaties nog veelvtiidiwr op.
Bit een droom-i'lusie is er een aanwiishare oor
zaak. zooals 't verglijden van de hand. of 't af-
loc.pen van een wekker, die ons op fantastische
wijze droomen doet.
Bij de droom-hnllucinaties is er géén waarneming;
er doemen alleen vroegere voorstellingen op, zoo
dat we zelfs droomen over mensen en omgevingen,
die we jaren geleden zagen.
Droomhalhicinaties komen bij ieder voor; ze be
driegen ons niet, omdat we in waaktoestand
weten, „dat we maar gedroomd hebben."
Anders slaat het met de ziekelijke hallucinaties,
die voor 'komèn in 't verloop van nier-, lever
ziekten enz.
Dan komen vergiften voor in 't bloed cn dus ook
in de hersencellen, die de aanleiding kunnen zijn
van gezichts- en gehoor-hallucinatics.
De gezichtshnllucinaties zijn niet zoo bcdricgelijk
als de gehoor-, smaak-, reuk-, en tasthal'ucinat'.es.
Bij een pezicJifshallucinatie twijfelt men lichter
aan zichzelf, of men komt later tot de opvatting,
dat 't alles maar „schijn" is geweest, wat men
„eezien" heeft.
Maar bij de ffc/ioors-hallucinaties. enz. leeft de
patiënt in den vasten waan. dat hij met absolute
zekerheid „stemmen" heeft vernomen dat hij
door een onzichtbare hand aangeraakt is, enz_
Ook met sterfbed-viziooncn moet men voorzichtig
zijn: zoowel met de angstaanjagende a's met de
verheugende! Immers is de kans zoo groot, dut
met de uiterst geringe werking der organen van
den doodzieken mensch verschillende gifstoffen in
bloed en horsencellen opgehoopt zijn, die aanlei-
dig kunnen worden van hallucinaties.
Zeer zeker is het mogelijk, dat een stervende,
evenals Stefanus „de hemelen geopend" ziet (ea
hierop hopen we later nog wel terug te komen).
Maar beter is het, staat te maken op de tluiJo-
lijke beloften, die God in Zijn Woord ons geeft,
dan critiekloos te aanvaarden, als getuigenis van
oog en oor, datgene, „wat het oog niet heeft
gezien en het oor niet heeft gehoord cn in het
hart des mcnschen niet is opgeklommen"... „on
uitsprekelijke woorden, die het een mensch niet
geoorloofd is te spreken"...
Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJIC.
113