Ons koi-i vei-hcicilf I A i DE MOEDIGE REDDER door Th. van Dalfsen „Morgen trelc ik er op uit!" sprak mynheer Baars. „Waar ga je dan heen Johannes?" vroeg zijn .vrouw verwonderd. „Trekken!" zei Baars .terwijl hij met zijn arm een boog door het luchtruim beschreef, .trekken langs Ie wegen, door do velden, genieten van de schooite vrije natuur. Ik wil ademen in reine luchten. Ik vil mijn blik laten weiden in ruimere verten." Zijn vrouw keek bewonderend om zoo'n groote velsprekendheid naar haar gemaal op. „Zeg Johannes, zou je Gerritje dan niet mee nemen. Het ventje ziet er zoo zwakjes uit. Een dagje buiten zou hem geen kwaad doen." „Andere keer, vrouw," besloot Baars, „morgen ga ik er eens heelemaa.1 alleen op uit. Niemand mag me storen." Den volgenden morgen om zeven uur stapte mijn heer Baars, nageoogd door de lieele familie- en burenschaar op weg. Hij droeg zijn trekkerscostuum: een alpenbaretje met een groene veer, korte broek en kniekousen. Een rugzak bevatte de noodige proviand, ten bultige verhevenheid duidde de plaats aan waar een flcsch melk verborgen was. Hij rookte niet, hoewel hij er verwoed liefhebber van was. Hij had eens gehoord, dat men onder een training zeer sober leven moest, dies had hij zijn reukwerk thuisgelatcn. Weldra had hij de stad verlaten en marcheerde hij op een grindweg. Hij had er flink de pas in en neuriënd genoot hij vun de stilto en de morgenkoelte. Met diepe teugen zoog hij de zuivere lucht in Dat die lucht zoo erg zuiver was, mogen we echter op gegronde redenen betwijfelen, daar er langs de weg een aantal varkensstallen waren ingericht. Zoo te loopen, dacht Baars, unen achtereen. iVreemde dorpen zien, nooit bezochte streken door trekken, dat zou een waar genot zijn. Hij voelde zijn bloed krachtiger stroomen. Ah, nu kon hij zich indenken, hoe Nomaden, Kir- giezen, Zigeuners, en hoe ze meer mochten heeten, zich moesten gevoelen, als ze met hun tenten bij zich over de uitgestrekte puzta's en steppen trok ken. Dit was nu eens iets anders dan voorover gebogon te zitten aan een schrijftafel met een benauwde borst, boven stapels boeken en papieren. Hij was oen dorp binnengekomen. De veldwachter, die voor het raadhuis stond, bezag hem met arg wanende blikken. Op Baars' hartelijk: „Goeden morgenl" bromde hij iets onverstaanbaars. Jongens, die naar school gingen, trachtten in de pas loopend, hem bij te houden. Al spoedig liet hij ze achter. Waarop ze hem begonnen na te schreeu wen. Vanzelfsprekend negeerde hij dat. Na een kwartiertje was hij het dorp weer uit en voerde zijn pad over een lange rechte weg. die aan weerszijden begrensd werd door een breede vaart Baars zag zijn naamgenoot door het water schie ten, hetgeen hem natuurlijk bijzonder voel belang inboezemde. De weg scheen ponder eind. Heel in de vorte zag hij een huisje staan. Baars overlegde bij zichzelf of hij zich a) vor- oorlooven kon, zich in het gras neer te vlijen en enkele boterhammen naar binnen te werken. „Neen", sprak hij hardop, omdat hij weer eens een menschelijk stemgeluid wilde hooren. „Neen, vriend Baars, gij moet nog een half uur stevig doorloopen en dan moogt ge tien minuten rusten." Gehoorzaam volgde hii dit bevel op. Plotseling begon hij weer: „Wat ziet ge daar Johannes, ginds op de weg? Het lijkt wel een kind, dat verdwaald is. 't Is heelemaal alleen." „Hier verdwalen geen kinderen, Baars, 't Zal het kind van een landarbeider zijn", wees hij zichzelf terecht. Toen hij naderbij gekomen was, scheen deze ver onderstelling juist te zijn. Hij zag een ventje van en Jaar of vier. Een groote pet had-ie op en afge zakte kousen lieten een paar grauwe groezelige beenen zien. Reeds van verre merkte onze speurder Het Engclsche op- leiding s-zeil schip „Joseph. Conrad* in volle zee. al deze détails op. Maar zoo'n fijne opmerkings gave hoort bij een trekker-speurder! Bovendien bemerkte Baars, dat het kereltje huilde. Dat kon hij niet verdragen. Op deze prachtige mor gen, waar alles feestvierde in do natuur, mocht geen verdriet zijn. Hij zou het mannetje helpen. „Wat scheelt er aan, vriendje?" vroeg Baars, die inmiddels geheel genaderd was. Het ventje hief zijn betraand gezicht op, doch zweeg. Baars pro beerde het op een andere manier: „Hoe heet je?" Succes! Het ventje bracht tusschcn zijn snikken uit: „Brammetje." „Nou Brammctje", vervolgde de wandelaar, „waarom huil je?" „Kees ligt in 't water", snikte Brammetje. „Wat?" vroeg Baars ontzet. Hij keek vol afgrijzen jtaar de vaart. „Daar," zei Bram en hij wees met zijn dik vingertje naar het water. Werkelijk zag mijnheer bellen uit het water op rijzen, ook zag hij een klomp drijven. Een kinderklompje drijvend in een sloot. Welk een treurspel kan daaraan voorafgegaan zijn. Hij mocht niet langer weifelen. „Daarl" drong Branunetje al wijzend aan. Vastbesloten rukte Baars zijn schoenveters los, smeet zijn bevederde barotje op de grond en slin gerde zijn mooie groene jas op de stoffige weg. Met één blik peilde hij de diepte. Een paar secon den was Brammetje weer alleen. Een paar schoe nen, een baretje en een jas waren de eenige be wijzen, dat Baars toch niet ver uit de buurt was. Hij was ondergedoken! Geweldige bellen stegen omhoog. Het water werd modderig. Het had er alle schijn van, dat Baars niet zijn vingers de gansche bodem 'an de vaart aan het bijharken was. Tenminste naa- de on stuimige watervlakte te oordeelen, was hij druk in de weer. Brammetje zweeg. Met groote oogeu- stond-ie angstig-verwonderd toe te kijken. Toen mijnheer na eenige tijd blauwachtig rood met modder in haar en ooren boven kwam, wees-te „Daar, middenin!" Mijnheer deed een hap in do lucht en verdween andermaal. Opnieuw weerde hij zich geducht. Kikkers zwom men met langgerekte slagen weg van de plaats der beroering. Stukjes hout, door Baars' bezige handen uit de modder gewoeld, doken omhoog en dreven dobberend weg. Na een poosje vertoonde hij zich weer. Nat en geplakt als een poedel heesch hij zich op de kant en tuurde de weg af. Daar zag hij hulp. Een wan delclub kwam nader. Voorop een aantal meisjes, daarachter een groep jongens. „Hullep!" schreeuwde zenuwachtig Baars' stem en hij wenkte met zijn natte armen. De club begreep hem en kwam in galop aan stormen. „Een kind!" hijgde Baars. „Help me zoeken!" In een ommezien van tijd hadden vier wandelaars zich ook onder het wateroppervlak onzichtbaar gemaakt Alleen een hevige deining verried hun aanwezigheid. Nu hier, dan daar zag men een bemodderd hoofd boven water komen. Met een zenuwachtig gegil en geroep spoorden de meisjes de duikers aan tot vol harding. Stoeds weer zag men bij het bovenkomen de mannen met het hoofd schudden en weer wegduiken. Eensklaps slaakte Baars, die de leiding van de red dingswerkzaamheden op zich genomen had, een kreet De anderen keken hoopvol in zijn richting. Hij verdween weer. Sprakeloos stonden de overigen in het water en op de wal te wachten. Daar kwam Baars! Hij hief met een bemodderd lioofd een kaal-houten puardjo omhoog, dat nij niet mismoedig gezocht op de wal slingerde. De teleurstelling was algemeen. Weer doken de volhardende redders, met een on- uitbluschbaar vuur. Ze kwamen boven, haalden lucht in en doken met do regelmatigheid van een uurwerk weer onder. Na een kwartier waren ze aan het einde van hun krachten. Ze sleepten zich naar de kant en vielen amechtig in het gras neer. Baars staarde droef geestig over de velden. De andoren zeiden ook niets. Alleen hoorde men nu en dan een onder drukte snik van een der meisjes. „Zog Brammetje", vroeg Baars voorzichtig, „was Kees je broertje?" Geen antwoord. Baars wendde zich om. „Waar is dat ventje gebleven?" vroeg-ie. „Ginds loopt-ie!" riep een dor meisjes, „bij dat huisje". „Daar woont-ie dan zeker," zuchtte Baars. „Ik ben de oudste, ik zal het wol gaan zeggen." If ij trok zijn droge jasje over zijn natte kleeren drukte zijn baretje op zijn druipende haren, schoot zijn schoenen aan en ging langzaam in de rich ting van de kleine woning. Toen-Je het erfje genaderd was, kwam een ver legen lachende vr<?uw hem tegemoet loopen. „Och, mijnheer, 't was hcelonmal niet noodig ge weest lioor. Voor zoo'n oud ding. Ik heb hem maar in bed gestopt voor straf, d«t-ic zoo iets aan U durfde vragen cn bovendien is-t-ie nog een klomp kwijt geraakt ook." Baars' oogen sperden zich wijd open. „U houdt zeker erg veel van kinderen?" vervolgde zo vriendelijk „om voor zoo'n oud verveloos paaidjo van een jongetje dut U heelemaal niet kent, Uzelf zoo'n moeite aan te doen." Ze ratelde in één adem door: .,U kunt natuurlijk wol kleeren van mijn man krijgen en laat u gerust uw natte plunje hder." Baars keek verplet naar do baaien onderkleeren en de blauwe kiel die ze hem aanbood. Hij kreunde VONDERDAGAVOND WAT DEZE WEEK DE AANDACHT TROK PA LM A SUB POND ERE CRESC1T, zelden reeds de klassieke denkers; de palm boom groeit tegen de verdrukking in. Geldt dal ook niet voor het Christendom en de Christelijke activiteit? Twee voorbeelden op één en hetzelfde ter rein. Voor enkele (lagen werd gemeld, dal de teruggang bij de Christelijke vakorgani satie van arbeiders tot staan is gekomen en hier en daar in winst is verkeerd. En eenzelfde verschijnsel valt te constateeren bij de Verceniging van Christelijke Werk gevers en Groothandelaren. Juist zetten wij ons om in deze rubriek te rcleveeren, dal le Amersfoort een Club van Chr. Werkgevers is opgericht en aal zich alom in den lande grooter activiteit open baart, of het eerste nummer van De Werkgever, het nieuwe maandblad van genoemde organisatie diende zich bij oru aanter kennismaking. Aangenaam! „Onzakelijke zakenlieden", gromt de indi vidualist; een soort, dat in werkgevers kringen niet onbekend, maar bij de flink- sten wel onbemind is. Deze zelfzuchtige begrijpt er niets van, dat m«t juist nü zijn tijd en krachten verdoetom de vakorga nisatie te versterken. Hij heeft zooveel narigheid aan zijn hoofd, dat hij zich met anderen niet kan inlaten en zeker niet met de vraag of hij zUh neutraal dan wel Christelijk behoort te organïsecrcn. De achteruitgang in zaken werd deze week nog eens geïllustreerd door de mededeeling. dat het aantal personenauto's met 1795 en dat der vrachtauto's met 279f terugliep. Hetgeen intusschen voor ons een motief is om het denkbeeld te steunen: geen wegen belasting. maar accijns op de benzine. Onddanks de bezwaren; die zijn in 't buiten land ook overwonnen. Er zijn thans zeer veel auto's „in nute", omdat men voor één rit in de week geen wegenbelasting betaalt. Doch dit daargelaten: bij onze Christelijke werkgevers schijnt de spirit niet onder de malaise te lijden. Integendeel: palma sub pondere erescit. Dat getuigt van ruime blik: door organisa tie is beter saneering te verkrijgen dan door individualistische eenzijdigheid. Hel getuigt ook van een principicele kijk op de levensvragen: ons Christelijk geloof mag nooit zwijgen: voor onze belijdenis mogen wij ons nooit schamen; onze „zakelijke" activiteit mag ons Christelijk sociaal gevoel nooit dooden. Zie Boaz. die afstand be waarde en toenadering toonde: die de vreemde arcnlezeres een bete broods in azijn oood en een schat van levensgeluk vond. Wat hulpverleening aan medemenschen betreft, behoeven wij waarlijk niet naar objecten le zoeken. We leven er midden in. Daarom verdient elke poging, van de Chris telijke Werkgcversvereeniging om bedrijven te saneeren. van de overheidslichamen om werk te verschaffen, niets dan waardeering en toejuiching. Werk en brood is dubbel brood: geestelijk en stoffelijk. Maar, de staf moet gebroken worden over roekelooze plannen ah b.v. kolonisatie op Nieuw Guinea. Dr Cotijn is er hcusch de man niet naar om de jeugd aan te sporen bij maeders pappot te blijven, integendeel; maar hij waarschuwt tegen lichtvaardige plannen. Het ware onverantwoordelijk er eenige gezinnen aan te wagen. Wie zich herinnert, wat zich enkele jaren geleden met landverhuizers naar Australië heeft afgespeeld, zal de waaschuwing verstaan en ter harte nemen. Zoo'n onbekend land en onbetrouwbaar oord is ook de devaluatie. Wat onzerzijds is voorspeld, -voltrekt zich. Welvaartsplan nen, concrete ah Plan van de Arbeid, vage als van Roomsch-Katholicken veronderstel len devaluatie. Maar deze maakt verdere loonsverlaging niet overbodig. Het s dezer dagen eerlijk erkendl En de klacht der Bel gische arbeiders Is veelzeggendZouden de oogen nu nog niet opengaan? De waarheid is nog sterker dan de palm! ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN VAN HALLUCINATIES GESPROKEN Uit al wat in de twee vorige brieven is besproken, is duidelijk gebleken, dat onze waarnemingen dikwijls onbetrouwbaar zijn. Nog doze week vertelde mij iemand, dat hij na instelling van z'n radio-toestel altijd er last van had, dat hij een zwarte vlek voor zich zag; het was het negatieve nabeeld van de verlichte schaalverdeeling, waarop hij had zitten turen. Zoo'n nabeeld, dat verscheidene seconden duurt, „zien" we onwillekeurigmaar we kunnen er ook bijzonder onze opmerkzaamheid op riohUm. door even de hand voor de oogen te slaan, en dan zien we den vorm ervan en verschillende bijzonder heden heel duidelijk, terwijl we toch heel goed weten, dat we niets dóór vóór ons hebben. Ook van de eidetische verschijnselen geldt het, dat we er opzettelijk op kunnen letten; dat men ze zelfs opzettelijk zich vóór kan stellen", zoo vaak men wil; maar dat ze ook wel zich aan ons kunnen opdringen, zooals de vorige weck dui delijk werd. Hier ligt de overgang tot de hallucinaties. Immers het kenmerk van een hallucinatie is, dat ze zich met volkomen zekerheid aan iemand opdringt; dat men dus de dupe is van z'n eigen voorst el lingsleven. Van Illusie is hier geen sprake; want het ken merk van een illusie is, zooals u weet, dat men inderdaad iets waarneemt; dat er dus een prikkel werking op onze zintuigen aanwezig is; maar dat men het waargenomene verkeerd opvat (men ziet b.v. een knotwilg in de schemering voor een mensoh aan). Bij de hallucinatie nemen we volstrekt niets waar; we zijn de dupe van onze voorstellingen en fan tasieën, die zóó schcrp-he'der optreden, dat we ze dMr vóór ons zien gebeuren. Feitelijk hebben we hier bijna altijd met een zie kelijk verschijnsel te doen: In ijlende koorts ziet een kind met gesloten oogen z'n speelgoed, en wil, dat we 't aangeven; het ziet do jongens, die hem bang maakten, spert de oogen op, en zoekt bij ons besoherming. Bij zenuw- en zielsziekten komen hallucinaties veelvuldig voor. Vroeger waande de patiënt zelf soms, dat hij van den duivel bezeten was, en als hij dat zélf niet geloofde, dan dachten de omstanders toch al da delijk aan het werk van den booze. Gelukkig neemt men tegenwoordig bij dingen, die men niet verklaren kan, niet zoo overhaast meer z'n toevlucht tot bijgeloovige verklaringen, waarvan patiënten èn omgeving de dupen werden. We weten nu b.v., dat sommige vergiften met zekerheid hallucinaties opwekken. Dit is vooreerst bekend van de alcohol. Als een dronkaard zóózeer door de alcohol vergtf- is. dat hij aan „delirium" gaat lijden, dan kan het b.v. gebeuren, dat hij opeens het vloerkleed on de gordijnen ziet branden, en onder angstgcroop wil hij wegvluchten. Vermoedelijk heeft hij kort geleden zoo'n ©rand gezien, of heeft hij er over gelezen, of er aan gedacht, en die „voorstellingen" komen nu opeens zóó fel-heldcr op. dat het „waarnemingen" lijken. Op een anderen keer ziet hij de deur opengaan en een woesteling met getrokken mes ziet hij dreigend op zich aankomen; hij stelt zioh wan hopig te weer en zou in staat zijn aan te vallen en te wonden, wie hem kalmeeren wil. Wellicht heeft hij in een kroeg een soortgelijk dronkeman3- tooneel kortgeleden meegemaakt, dat zich nu, als of hij 't opnieuw waarnam, opdringt aan zijn be wustzijn. We hebben bij de hallucinatie dus blijkbaar to doen met voorstellingen, die „naar buiten gepro jecteerd worden" d.w.z. die men dAér vóór zich meent te zien of te hooren. Bekend is ook het hallucineeren van opium-schui vers. De inademing van de opiumrook brengt den rooker, na korte opwinding, in een soort van be dwelming. In dien toestand is hij van weelde omgeven, in den heerlijk palcis, of toovermooien tuin, en sinaakt allerlei zingenot. Wordt hij na z'n roes zioh z'n ellende en armoe weer goed bewust, dan voelt hij zich zóó naar en ongelukkig, dat hij weer opnieuw de genotvolle bedwelming zoekt, tot hij ten slotte er niet meer buiten kan, cn met de meest geraffineerde stro ken en met de meest roekelooze verkwisting van z'n schamel bozit, zich de opium weer weet te verschaffen. Bij 't opium-schuiven vinden we dus opnieuw hallucinaties ten gevolge van hersen-vergiftiging. Alleen zijn de hallucinaties bij alcohol-vergiftiging imocstal van beangstigenden aard en bij opium- vergiftiging van verleide'ijken aard. Ook andere vergiften hebben soortgelijke uitwer king: In F.ngelsch-Indië wordt door do damp van smeulende hennip een soort bedwelming verstre ken, die eerst in een opgewekte cn vervolgens in oen kwaadaardige stemming brengt, waarbij o»»k hallucinaties optreden. Nog merkwaardiger echter is do p«|/ofc-vcrgifti- ging bij de prairie-Indianen in Amerika. De pcyote-plant is "een soort knol- of wortel vorm ige caclussoort. De topschijfjes ervan worjen gedroogd en dan gegeten met de speciale bedoe ling, om „vizioenen' op te wekken. Het eerste schijfje brengt iemand in een benaag- lijke, vriendelijke stemming; gezicht en gehoor worden verscherpt; maar weldra begint men zich als dronken te gevoelen; men heeft de illusie, dat men achterover helt, of dat de grond schuin af loopt De bewegingen worden onzeker. Als men dan een tweede schijfje opeet, ontstaat een lichte onpasselijkheid, die weer overgaat Na 't vierde schijfje is de vergiftiging meestal vol komen. Het bewustzijn blijft helder en men ver baast zioh over eigen hallucinaties. Deze treden vooral als kleur-hallucinaties op. Een onophoudelijk wisselende kleurenschakeering „ziet" men met gesloten oogen, of in 't donker met open oogen. „Eerst zijn het misschien de kleurstrepen van bet spectrum, die als een rollende band van links naar rechts of van boven naar beneden voorhij- glijden, dan kunnen helroode stippen zich legen een violetten achtergrond bewegen, als uit een fontein gespoten, om snel plaats te maken voor vlammen van de meest verschillende tinten, treo- metrische (meetkunstige) figuren, gloeiende leües en rozen, golvende en trillende lijnen, wentelende vlakken. Sommige waarnemers hadden ook vizioe nen van voorwerpen als stoelen, of dieren, >agen steden en landschappen, met ongewijzigde vormen, maar phantastisch gekleurd. De beschrijvingen loopen zeer uiteen, maar al'e leggen den nadruk op de oneindige verscheidenheid van prachtige kleuren, voortdurend in beweging en steeds ver anderend. Men geniet intens en getuigt hiervan door onwillekeurige uitroepen. Steeds bestaat het inzicht, dat men niet met de werkelijkheid to doen heeft, jnaar zich onder invloed van een nar coticum (bedwelmend middel) bevindt." (Mensch en Maatschapppij, afl. 1 van den elfden jaargang.) De laatste zin wijst meer op eidetische ver schijnselen dan op hallucinaties; vooral ook het feit, dat men bij de peyote-vergiftiging elke kleur kan zien. die men wcnscht! Een druk op de oog bol, het d'chtbonzen van een deur enz. doen de kleurindrukken plotseling veranderen. Deze hallucinaties houden uren lang aan; daarna ontstaat een eenieszins onaaneename toestand, met lichte hooMniin- maar niet zoo onaangenaam als na dronkenschap. De Indianen, die aan zutke vizioenen een gods dienstige beteekenis toekennen, trachten in som mige tijden daarin godde'ijke wenken te on'deCc- kon, die hen moeten inlichten over toekomst en levenslot; o.a. zoeken zij te weten, welk dier hun specialen beschermgeest huisvest. Ze vereeren de pevoto-schijfjes. die lichtrood ge kleurd en gevlamd zijn, als smhool van de zon en als middel tegen velerlei kwalen. We gaan h'erop zoo uitvoerig in. om aan te too- nen, hoe voorzichtig men wezen mopf met n'l'er- le: „vizioenen" die vaak niets anders zijn. dan eioetische verschijnselen en hallucinaties, welke ontstaan na het eten of inademen van verschil lende stoffen, of In den slaap. Want naast de reeds behandelde droom-Vlusies treden de dronm-hallucinaties nog veelvtiidiwr op. Bit een droom-i'lusie is er een aanwiishare oor zaak. zooals 't verglijden van de hand. of 't af- loc.pen van een wekker, die ons op fantastische wijze droomen doet. Bij de droom-hnllucinaties is er géén waarneming; er doemen alleen vroegere voorstellingen op, zoo dat we zelfs droomen over mensen en omgevingen, die we jaren geleden zagen. Droomhalhicinaties komen bij ieder voor; ze be driegen ons niet, omdat we in waaktoestand weten, „dat we maar gedroomd hebben." Anders slaat het met de ziekelijke hallucinaties, die voor 'komèn in 't verloop van nier-, lever ziekten enz. Dan komen vergiften voor in 't bloed cn dus ook in de hersencellen, die de aanleiding kunnen zijn van gezichts- en gehoor-hallucinatics. De gezichtshnllucinaties zijn niet zoo bcdricgelijk als de gehoor-, smaak-, reuk-, en tasthal'ucinat'.es. Bij een pezicJifshallucinatie twijfelt men lichter aan zichzelf, of men komt later tot de opvatting, dat 't alles maar „schijn" is geweest, wat men „eezien" heeft. Maar bij de ffc/ioors-hallucinaties. enz. leeft de patiënt in den vasten waan. dat hij met absolute zekerheid „stemmen" heeft vernomen dat hij door een onzichtbare hand aangeraakt is, enz_ Ook met sterfbed-viziooncn moet men voorzichtig zijn: zoowel met de angstaanjagende a's met de verheugende! Immers is de kans zoo groot, dut met de uiterst geringe werking der organen van den doodzieken mensch verschillende gifstoffen in bloed en horsencellen opgehoopt zijn, die aanlei- dig kunnen worden van hallucinaties. Zeer zeker is het mogelijk, dat een stervende, evenals Stefanus „de hemelen geopend" ziet (ea hierop hopen we later nog wel terug te komen). Maar beter is het, staat te maken op de tluiJo- lijke beloften, die God in Zijn Woord ons geeft, dan critiekloos te aanvaarden, als getuigenis van oog en oor, datgene, „wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord cn in het hart des mcnschen niet is opgeklommen"... „on uitsprekelijke woorden, die het een mensch niet geoorloofd is te spreken"... Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJIC. 113

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 15