ALS EEN, DIE DIENT
DE KIPPENFAMILIE
VAN PAUWTJE EN
PIET VAN OPA
door N. W. v. Diemen do Je!
41
Maar dat kan toch niet I Mies heeft hem
toch immers niet opgegeten! Mies heeft hem
immers toch maar even, heel even, in haar
bekje gehad!
Pauwtje drukt haar mond tegen de tralie3
van de kooi en begint te blazen. Eerst zacht
jes, toen al harder, precies tegen het kopje
van Piet.
Zijn fijne veertjes wapperen er van.
Zou Piet nu nog niet opstaan?
„Piet, Piet," roept ze nog eens, „doe je ogen
dan toch eens open. Kijk, daar ligt je
klontje, vlak bü je. (lauw, pik er maar van."
Roerloos blijft de vink liggen, het bekje ge
sloten, de pootjes stiif, de vleugeltjes slap.
Opeens voelt Pauwtje een grote angst over
zich komen.
Piet is dood! Hij is heus dood!
Nu kan hij niet meer eten en niet meer
drinken. Nu kan h« niet meer door zijn
kooitje springen en ook niet meer fluiten en
„piet-piet" roepen. Ach, ach!
En dat is allemaal haar schuld, ja, haar
schuld!
Als ze niet in de kamer van Opa was ge
gaan, dandan zou Piet nu niet dood
o! o, wat zou Opa wel niet zeggen? En va?
En moe? E11de Heere, die alles, alles
ziet en hoort?
Neen, nu weet ze heus niet, wat ze begin
nen moet.
Zou ze toch de kamer maar niet uitlopen:
E11 dan de deur stijf dicht doen? Opa had
toch immers niet gezien, wat er gebeurd
•was!
Pauwtje keert zich al om, om weg te gaan.
Maar daar ziet ze opeens weer de Bijbel. En
de blinkende hoeken kijken haar weer als
twee grote ogen aan.
Opeens weet ze, wat ze doen zal.
Ze wil Opa gaan opzoeken.
Misschien is hii wel in de tuin, of bij Door-
tje in de keuken. En als ze hem vindt, dan
zal ze hem alles vertellen, eerlijk vertellen.
Dat zal de Heere toch zeker wel goed vin
den en de engelen ook.
Haastig verlaat ze de kamer.
Ze vergat helemaal de deur dicht te doen.
In een wip is ze bij Doortje in de keuken.
„Waar is Opa?" vraagt ze.
„Boven, op bed, Pauwtje. Je Opa is een
beetje ziek."
„Ziek?" herhaalt Pauwtje.
„Ja, maar niet erg, hoor! Over een uurtje
staat hij wel op."
„Dan ga ik even naar Opa toe," zegt
Pauwtje.
Maar dat vindt Doortje niet goed. „Niet
doen, Pauwtje!" verbiedt ze. „Laat je Opa
maar stil slapen. Dat is goed voor een oud
mens."
Pauwtje kijkt boos voor zich.
Doortje ziet het.
„Wat wil je bij je Opa?" vraagt ze.
„Niets!" zegt Pauwtje kortaf.
Ontevreden loopt ze de keuken uit, de gang
door en de tuin in. Wat ze daar moet doen,
weet ze zelf niet.
Van de tuin gaat ze weer de gang in. Ze
loopt wat heen en weer en eindelijk stapt ze
de huiskamer binnen.
Daar gaat ze in vaders stoel zitten.
Maar wat ze ook doet, en waar ze ook loopt
of zit, nergens voelt ze zich op haar gemak.
O, o, was ze toch maar niet ongehoorzaam
geweest
Ach, ach, dat die Piet van Opa nu toch
dood is
En het zou nog wel een uur duren voor Opa
opstond.
Wat moet ze toch doen? Wat moet ze toch
doen
Een uur is zo lang, zo erg lang! Veel te
lang om te wachten. Was moe maar thuis,
of broer Jan. Die wisten misschien wel raad.
Dan hield die bangheid daar van binnen wel
gauw op.
Pauwtje laat zich uit vaders stoel gleden en
begint de kamer door te lopen. Langs de
tafel,langs het orgel,langs de thee-
kast, langs de haard,langs het buf
fetKyk, daar staan de twee spaardozen.
De grote is van broer Jan, de kleinste van
haar.
Plots komt er een gedachte in haar op.
Nu weet ze ineens, wat ze doen moet.
Ze zal een andere Piet voor Opa gaan kopen.
Waar?
Dat weet Pauwtje wel. Om de hoek van de
straat is een vogelwinkel. Ze heeft er al
dikwijls met va of moe voor staan kijken.
Vlug haalt ze 't spaardoosje van het buffet.
Haastig loopt ze naar de kamer van Opa.
Zie, de deur staat open.
O, die had ze vergeten dicht te doen.
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
Ze stapt binnen, endaar zit warempel
Mies vlak bij de kooi.
„Jii, lelijkerd!" roept Pauwtje.
Ze snelt op de kat toe, maar die maakt, dat
ze gauw weg komt.
Voorzichtig tilt Pauwtje het kooitje van het
tafeltje. Gelukkig, de kooi is helemaal niet
zwaar. Pauwtje kan ze gemakkelijk dragen.
In de ene hand de spaardoos en in de an
dere het kooitje, zo stapt ze de gang door,
de voordeur uit en de straat op.
Gelukkig zijn er niet veel mensen op straat.
Met vlugge stapjes loopt ze voort, dicht
langs de huizen.
Aan het eind van de straat slaat ze de hoek
om. Nu nog een klein eindje, en daar is ze
bij de vogeiwinkel.
Volgende week eerder]
MOEDERS HULP
„Hè,"' zucht moeder, „al die borden..*
Al die schalen... héél die vaat...
'k Weet niet hoe 'k er door moet komja
En... we zijn toch al zo laat"
Broer heeft gaten In z'n kousjes....
Bart heeft In z'n broek 'n scheur.....*
Rietepiet moet een nieuw rokje
Jetje's bloes verschiet van kleur......
Jetje hoort haar Moesje zuchten.
„Moe, mag ik vandaag de vaat
Voor u wassen? Wantja heus, Moe!
Ik geloof, dat het best gaat".
Jetje hééft do vaat gewassen.....
Moesje hééft het goed versteld
Moeder hield een uurtje over,
En heeft Jet 'n verhaal verteld.
ROEL DASMUS
En hier heb je nu de kippenfamilie, die in het
grote kippenhok achter ln dc tuin van de faraiite
Op-de-ruit woont.
Kijk! Vader Haan maakt zich gereed om zijn vro
lijk „Kukeleku!" te doen horen en de kippetjes,
groot en klein lopen bedrijvig pikkend cn zoekend
rond om een lekker hapje te bemachtigen.
.120
ZATERDAG 7 MAART No. 10 JAARGANG 1936
Jezus, wetende, dat dc Vader Hern
alle dingen in de handen gegeven had,
en dat Hij van God uitgegaan was, en
tot God heenging, stond op van het
avondmaal, en leide zijn kleederen
af, en nemende ecnen linnen doek
omgordde zich zeiven.
Johannes 13 34
Ik ben in het midden van u als Eén die dient,..*
dit "heeft Jezus gesproken, toen de apostelen onder
euaar om den voorrang twistten, vragende, wie
hunner de meeste scheen te zijn? Het is aan te
nemen, dat Jezus' terechtwijzing hem voor ecu
©ogenblik beschaamd gemaakt heeft,-Hun eerzucht
was er echter niet door geknakt. Do episode m de
Paaschzaal bewijst, dat zij nog steeds hooggevoe-
Jeeden zijn, ep de ééD zich voor den ander niet
w:l vernederon. Toen zij de opperzaal binnenkwa
men. en de huisslaal de geringste van 't geliocje
personeel niet aanwezig was, om hen naar
de gewoonte van dien tijd de voeten af te spoelen,
was geen hunner genegen dezen slavendienst aan
de broederen of zelfs aan Jezus te verrichten,
't Was een ééhlge gelegenheid om te toonen, dat
Jezus' kort geleden gesproken woord van terecht»
zetting met vlammende letters in hun hart ge
schreven stond:: alles was voor den in elk huls
betamelijken dienst van te voren in gereedheid ge
reedheid gebracht, het bekken 6tond klaar, do
gevulde waterkruik er naast, het linnen schort
hadden zij voor 't grijpen ,de slaaf alleen ontbiak,
wat vvas natuurlijker geweest, dan dat één hunner
zijr. functie overgenomen hadl... maar niemand
wenschte zich voor zijn medeapostel te buigen, zij
legden zich liever met bestoven voeten op de rust
banken rondom den lagen disch.
Jezus ziet het aan bedroefd.
Hij is zich ten volle bewust van zijn eigen
bonge majesteit, waarbij de voornaamheid dor
apostelen heel weinig beteckende. Johannes wijst
nadrukkelijk op dit verheven zelfbewustzijn ln de
woorden: „Jezus, wetende, dat de Vader Hem allo
dingen in do handen gegeven had, en dat Hij van
God uiigeeann was. en tot God heenging, stond
op van hei avondmaal, en legde zijn klcederen af,
en nemende oenen linnen doek, omgordde zich»
zelve'". De Souvcrein, die over alle dingen staat,
Goddelijk van oorsprong cn Goddelijk van bestem
ming is, neemt de gedaante van den minste dor
dienstknechten aan; de Grootste van allen, maakt
zich tot den kleinste van allen, om door aanschou
welijk onderwijs aan die mannen te tooncn. dat
het geen onwaardige zelfverlaging, maar de opper-
,ste graad der liefde is aller dienstknecht te zijn
aizpo Hij de zijnen liefgehad heeft, zoo heeft Hij
heil liefgehad tot het eindcl
Wanneer Jezus met het waterbekken den kring
dei apostclpn rondgaat, voor elk hunner neder-
bukt. om hun do voeten te Wasschen en ook af
te drogen, want de nederbuigende liefdo blijft
nooit ter helfto steken, doet Hij dit zeer zeker
om dien hoogen mannen een verootmoedlgciidó
les in nederigheid van hart te leeren. Zoo ver
klaart Hij later zelf zijn optreden, zeggende;
„Indien dan Ik, do Ilecre en de Meestor, uwe
voeten gewassbhen heb, zoo zijt gij ook schuldig
elkanders voeten te wasschen." Daarnevens heeft
de voetwassching echter een dicperen, geestelijken
zin. Had iiij alleen een exempel van noderoui-
gende liefde willen geven, wat zin zou zijn woord
tot Petrus dun hebben; „Indien Ik u niet vviu-
sche, gij hebt geen deel met Mij?" Het deelgenoot
schap aan Christus, zijn genadeweldaden en het
eeuwige, leven, hangt niet af van de voetwassching
in den letterlijken zin, maar doelt kenneiijk op
de geestelijke afwassching der zonden door het
bleed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat van alle
zonden reinigt
Zóó wordt het ontroerende tafereel in dc opper
zaal een symbool van het zaligmakende werk van
Christus. Hij wandelde daar onder dc apostelen
met het waterbekkon rond als Eén, die dient
Maar dit vvas toch slechts een kleine illustratie
van zijn machtige verlossingswerk. Paulus zegt
or van, sprekende over Christus: „Die in de go-
eialtcnis Gods zijnde, geencn roof geacht heeft
Gode evengelijk te zijn, maar heeft zich zeiven
vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aan-
genomen hebbende, en is den mcnschen gelijk ge
worden; en in gedaante gevonden als een mensen,
heeft Hij zich zelvcn vernederd, gehoorzaam ge
worden zijnde tot don dood, ja, den dood des
k raises."
In kncchtelijke gedaante ,raet den linnen schoot
doek voorgebonden en het wuierbekken als rei
nigingsmiddel ln de hand, Is Hij ln eigen persoon
een hoenwijzing naar de reinLging van zonden
door zijn bloed, dat straks voor velen vergoten
zou worden. Hij, die daar rondgaat is de Zoon
des mcnschen, die in de wereld gekomen Ls. niet
om gediend te worden, maar om te dienen en
zijn ziel te geven tot een losprijs voor velen ln
dit laatste offer bereikt zijn dienende liefde het
toppunt: meer dan zijn eigen levensbloed kon Hij
niet geven, dit vvas een dienen tot het alleruiterste.
En weet ge wat bij de voetwassching als sym
bool van de zielsreiniging zoo vertroostend is?
Jezus gaat de geheele rij der apostelen langs zon-
dei er één over te slaan of er één van te ver
geten. Hij buigt zich voor elk hunner afzonderlijk
neer om ze persoonlijk met zijn dienende werk
te zegenen. Deze trek geldt eveneens van de
geestelijke reiniging door zijn bloed, die Hij werkt
door don Heiligen Geest. Hij ziet degenen, dio
Hem van den Vader gegeven zijn, niet als één
schare, waarin de enkeling ondergaat, maar Hij
houdt bemoeienis met elk hunner persoonlijk Hij
handelt met hen één voor één; want al hebben
zij allen dezelfde genade noodig, zij zijn toch
geen onpersoonlijke nummers, maar dragen ieder
een eigen stempel, waarmede de Heere rekening
houdt Er ,ïs hierin iets van de specialisecr-ndo
lipfde. waarvan de Goede Herder het geheim heeft,
daar Hij al zijn schapen afzonderlijk bij name
kent Johannes apart. Jakobus apart, Simon Peirus
apart, en zóó do geheele reeks langs, ook u upart,
en wij apart,... wij gaan Hem allen evenzeer
ter harte, één voor één, en ontvangen dezelfde
genade der reiniging, die Paulus bedoelt, wanneor
hij schrijft: „Maar gij zijt afgewasschen. maar gij
rijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in
den naam des Heeren Jezus, en door den Geest
onzes Gods!"
<3?
'Aan de gemeente Groningen is mededecling
gedaan, dat uit het Werkfonds middelen vuor de
herstelwerkzaamheden aan den St. Martinitoren
beschikbaar zijn.
'Als één, die dient, komt Hij ook in deze Lijdens
weken weder tot ons, om te toonen wie Hij "is,
en wat Hij gedaan heeft, om een verloren mensch-
heid met God te verzoenen en haar deel te geven
aan do gerechtigheid en het eeuwige leven Een
man als Judas heeft wel deel aan de voetwas
sching met water gehad, maar niet aan -Ie af
wassching der zonden door Jezus' bloed, mnat
zijn hart boos en verkeerd was tot het satanische
toe. De vraag dringt zich daarom aan icdei op,
of zijn eigen ziel ojjenstaat voor Christus' refni
gende genade, dan wel of de aehcelo voetwas
sching hem niets te zeggen heeft.
Niemand ziet en ervaart er in eigen ziel don
geestelijken zin van indien hij zichzelf niet Iii
zijn aangeboren onreinheid heeft leeren kciyien.
Hoe dieper uw zondebesef is, hoe klaarder blik
gij hebt op dc melaatschheid. die u van nature
aankleeft, ja, die u bedekt van de hoofdschedel
af tot aan de voetzolen toe, des te dringender
zal ook uw behoefte aan reiniging zijn door het
Moed des kruises. Zijt gij zoo aan u zelf ontdekt,
en vlucht gij in dien nood naar Christus, die hei
lig in zichzelf, tot zonde, enkel zonde voor da
zijnen gemaakt Is, dan zult gij door 't geloof erva
ren, dat er in Ilcm waarlijk een Fontein gpo-vr.l
is tegen do zonde en tegen de onreinighcid hoe
diep zij ook in uw natuur ingevreten mac zijn.
Zooals bij dc voetwassching het stof van de bestp
ven voeten afgewlscht werd, zóó zal die m-msch
van zonde cn schuld gezuiverd worden.
Maar cr zijn toch bijblijvende zonden, waarvan
gij dagelijks opnieuw gowosschen moet worden.
In dit opzicht is het woord toepasselijk: „Die ge-
wasschen is, heeft niet van noode dan de vwoten
1e was6chcn, maar is geheel rein." Geheel rein
'door de vergeving der zonden en dc gena l» der
rechtvnardigmnking: voor zoover God u aanmerkt
in Christus. Maar In u zeiven toch altoos nog
bestreden door aanklevende zonden. Een reine
van hart ln Christus,... ja. maar met beslopen
voelen En ook van dat zondige stof wil Christus
u reinigen cn u do voeten dagelijks wasschsn als
Eén, dio dient.
109