ZENDINGSLEED EN ZENDINGSMOED
Lelie fku nd'iqe Ru b tiek
Iets over het Kinderboek
door Nel van der Vlis
II (Slot).
En nu, wat verhingen wijf
Hoe verlangen wij dat het kinderboek zijn zal,
en meer speciaal het Christelijk kinderboek?
Wat eisohen wij voor onze kinderen, zoodat ze,
groot geworden, het waarachtig Christelijk boek
Bullen onderscheiden van het valsche-opgelegde,
dat ze de schoonheid van het nièt-Chriatclijke,
Hel van der Vlis
onder voorbehoud, zullen onderscheiden en waar
deert n als echt?
We komen al dadelijk tot de ontdekking en de
overtuiging, dat hier een uiterst moeilijk werk
wordt gevraagd. Wie mot de praktijk in aanra
king is geweest, moet bekennen, met al zijn gc-
leerdheidjes, met al zijn moeninkjes. met al zijn
groote en kleine levenswijsheden, hopeloos niet
de handen in het haar te zitten, wanneer ^ïij do
gave mist naar het kind te kunnen luisteren,
wanneer hij niet zélf ook nog kind kan zijn.
Wanneer hij niet aanvoelt zijn verdrietjes en
kleine vreugden, wanneer hij niet verstaat zijn
bangheid en zijn optimisme, zijn eerlijkheid en
zijn fantasie.
Natuurlijk, er valt veel te leeren en te lezen,
zeker in een tijd als de onze, waarin zooveel
word gesproken en geschreven over het kind.
Maar nummer één en nummer twee en nulïimer
drie en nummer laatst is: luisteren, is: zélf kind
zijn.
Het kind is een zoo heel apart wezen, het is zoo
heelemaal geen kleine-groote mensch, dat studee-
ren en lezen ons niet verder brengt, wanneer we
niet zelf ook nog kind kunnen zijn.
Een kind, een gansoh apart wezen!
Er loopt een jongetje door mijn nog leege lokaal,
hij trekt een lucifersdoosje achter zich aan, zijn
gezicht staat ernstig.
Ik vraag, zoo onopvallend mogelijk! „Wat heb
je daar, Joop?"
„Een hondje, juffrouw."
ilij lacht niet, hij houdt me ook niet voor de
gok, hij heeft veel liever, dat ik mijn mond en
mijn belangstelling maar voor me hou, hij hééft
op dat moment oen hondje.
Een kind is een grcnzeloozc fantast.
Op een dag komt oen meisje naar' me toe: .Juf
frouw, mijn opoe is dood!"
Haar gezicht staat opgewekt, dc rest komt nog:
„En ik mag mee naar 't kerkhof!"
Haar oogen staan blij, er gaat iets gebeuren in
haar leventje, dat anders is dan de dingen van
nlie dag.
We zouden dit kind schandelijk ongevoelig kun
nen noemen, ons wijze oudere hoofd schudden en
vermanen gaan. Maarhet kind is een totaal
apart wezen, het is géén kleine grootc mensch,
het leeft in zijn eigen were'dje, dat is: het kleine
broertje of zusje, het konijn, zijn knikkers, zijn
tol
Dóórvan hooft het bozit genomen, dat kan liet be
reiken, de baas zijn, begrijpen. Het andere niet,
daarom is het andere voor zijn gevoel ook geen
verlies. Het is alleen maar buitengewoon en dat
is prachtig.
Het kind verlangt naar spanning, beweeglijkheid.
Het volgende wat opvalt bij het kind is zijn
eoherpe intuïtie.
Probeer eens lief of aardig te zijn voor het kind,
om zélf een goed figuur te slaan, het mislukt
onmiddel'ijk, het kind gaat raar doen, zegt gekko
dingen, wordt nukkig. Het onderscheidt onberede
neerd het ware van het valsche, het leeft nog in
de jaren, waarin het open en eerlijk zijn meening
zeggen kan, waarin er nog geen sprake is van
pose, uitgesloten de momenten, waarin het kind
gedrukt wordt door een angstgevoel.
Het durft nog zeggen: „Jij ben nét zoo 'n op
schepper." „De juffrouw is gemeen." „De meester
ie gek."
Bij dit alles is het kind een groote optimist. Het
ziet overal lichtpunten. Het wil een hondje. Krijgt
het geen hondje? Een lucifersdoosje is een hondjes.
Ja, natuurlijk, het kind blijft zeuren tot het zeker
is van zijn nederlaag, maar het blijft nooit stil
staan bij het gemis.
Daarom is medelijden met het arme kind, aange
nomen natuurlijk dat het genoog te eten krijgt,
vrijwel misplaatst.
Denk eens even, elke autobus is van hem, elke
ijsbaan de zijne, elke melkkar heeft een bok, die
vergezichten geeft op lange tochten, vandaag niet?
dan morgen, of overmorgen. De heele wereld staat
nog voor hem open, voor hom is de tijd nog niet
gekomen, dat die wereld lijkt tocgemuurd.
Wanneer we nu een boek gaan schrijven voor
het kind, zal het ruimte moeten hebben voor ziin
fantasie en beweeglijkheid, maar die fantasie
moet geleid, dat wil zeggen, het zal beweeglijk,
fleurig, spannend moeten zijn, maar tegelijk ook
waar. Geen schoonheid zonder waarheid.
Door zijn buitengewoon beweeglijke aanleg, zal
het kind genieten van de vreeslijkste gebeurtenis
sen, als het maar spént. Maar omdat het kind
kind is, en moet worden opgevoed, moet zijn be
weeglijkheid wél bevredigd, maar niet opgejaagd.
Het moet begrijpen en gaan aanvoelen, dat een
boek niet is: „gansch iets anders dan wat er om
mij hoen gebeurt," maar: precies het zelfde, een
stuk leven, waarheid.
Het boek moet gevoelig zijn, omdat zijn ongevoe
ligheid moet groeien tot gevoeligheid.
Ook hier schuilt weer een gevaar. De sentimen
taliteit!
Het boek moet ruimte geven aan zijn optimisme,
dat wil zeggen, het moet bevredigend eindigen,
er moet een oplossing zijn. Er moet geen raadsel,
geen vraagteeken achterblijven.
Het kind kent de vraagteekens niet, er is altijd
wel een gat om door tc kruipen, er is altijd wel
een andere weg, overal is wel wat gootte en vroo-
lijks nog te vinden.
Zoo zijn we dan gekomen bij het laatste en het
moeilijkste: het Christelijke kinderboek. Wanneer
noemen wij een boek pen Christelijk kinderboek.
Nog veel te veel wordt er bij ons Christenen van
Ondeelbare rustmomenten
H. S. te A. schrijft ons:
Het komt vaak voor, dat ons oog een snel voort
bewogen voorwerp nauwelijks of in 't geheel niet
volgen kan. Een vallende steen; een afgeschoten
pij! of kogel. Tegengesteld aan zeer groote snel
heden treffen we uiterst korte ruststanden aan,
door ons oog niet waar te nemen. Oppervlakkig
bezien zijn bijv. van een rijdende trein of auto
alle deelen in beweging ten opzichte van den weg
en is van stilstand of rust totaal niet te bespeuren.
Bij nadere beschouwing echter vinden we punten,
die in rust verkcercn moeten ton opzichte van den
weg.
Letten we eerst nog op een ander verschijnsel n.l.
dat sommige declen van een voortuig zich veel
sneller verplaatsen dan het vaprtuig in zijn geheel.
Wc trekken een krijtstreep dwars over den voor
band van een rijwiel juist vóór het boveneinde van
het spatbord. Duwen wo het rijwiel wat vooruit,
dan verwijdert zich de krijtstreep snel van het
spatbord. Daar dit laatste de snelheid van 't rijwiel
heeft, moet de krijtstreep zich wel sneller ver
plaatsen dan 't rijwiel in zijn geheel.
Op 't hoogste punt van het wiel heeft de krijt
streep haar maximum snelheid, welke direct over
gaat in een eenparige vertraagde herweging.
Bij aanraking van den weg moot nu, al is hot
slechts een ondeelbaar oogenblik, stilstand in
treden, onmiddellijk gevolgd dqor een eenparig
versnelde beweging tot aan liet hoogste punt.
Zoo is hot beurtelings met elk punt van den om
trek: per omwenteling heeft het één ondeelbaar
oogenblik van maximum snelheid.
Met de letters op den band van een rijwiel, maakt
men in 't zand zuiver belijnde afdrukken, die
alleen kunnen ontstaan als elk Iettcrdoclljc even
bewegingloos den weg aanraakt.
Tot nadere verklaring diene 't volgende.
Wc nemen van een wiel do velg weg, zoodat do
uilcinden der spaken beurtelings den grond raken.
Het eene spaakcindc moet op den grond in rust
blijven totdat het volgende o&n de ibeurt ia.
uitgegaan, dat een kinderboek moét zijn een be-
keeringsroman in 't klein. Er wordt gezwaaid met
teksten, een hoofdstuk eindigt met een wijze ver
maning. Op dit punt zijn we nog zoo héél ver
niet verwijderd van de moraliseeende proekjes
van Van Alphen.
En het kind?
Het kind trekt zich nu eenmaal geen van deze
dingen aan, het zegt: „Dat sla ik over!"
Of, in het beste geval, leest hij de vermaningen,
kijkt er ook nog wel ernstig bij en vergeet ze weer.
klaar wat dan? Moet het kind niet worden opge
voed? Moet het géén vermaning krijgen wanneer
het iets verkeerd heeft gedaan? Moet het niet
gestraft?
Natuurlijk! Maar met een aantal zoo maar aan
gehaalde teksten bereikt men niets, met wijze en
geleerde vermaningen nog minder.
Het boekje zélf. moet Christelijk zijn, de sfeer,
het heele verhaal, de gang van alle gebeurtenissen.
En het gaat bij het spreken over God om het
rechte w.oord op de rechte plaats. Ook hierin,
jtiist hierin, geen schoonheid zonder waarheid.
Elk woord, dat spreekt van God moet 'n kleinood
zijn, een schat waarmee men voorzichtig
heeft te handelen, dat men wéégt en nog eens
weegt
Is het echt, is het eerlijk, geen aangeleerd lesje?
Zegt het mij wat, heeft het waarde voor mijzelf?
Want pas dan gaat het waarde krijgen voor het
kind. Het kind voelt wel, dat de veelheid van
woorden, dat de aaneenschakeling van allerlei
teksten niet echt is, al kan hij dat niet onder
woorden brengen.
Van de Hulst is ook op dit gebied een kunstenaar.
Wanneer twee kinderen verdwaald zijn, omdat ze
naar hun moeder niet geluisterd hebben, zegi de
vader: „Het was je eigen schuld. Je mócht met
in dat laantje." Meer niet.
En als ze verdwaald in het bosoh zitten, staat ers
„Toen bogen ze hun knietjes en ze deden hun
oogen dicht. En ze zéiden heel zachtjes wat."
Dóórnaar luistert het kind. Dót ia echt. Zóó ge
beurt het
We zouden kunnen zeggen, dat ook Van de Hulst
is pionier geweest, hij heeft in zijn kinderverhalen
gevochten en gewerkt voor de zuiverheid en de
soberheid en de waarheid. En hij heeft geluisterd
naar het kind zooals eens van Alphen deed.
Voor ik eindig zou ik nog graag willen zeggen,
dat hij of zij, die idealen heeft, wat betreft het
kinderboek, daarmee nog niet beweren wil, zelf
tot iets goeds in staat tc zijn. Nóg eens: Wie
met de praktijk in aanraking Is geweest, weet
pas, hóe verlegen we staan, hoe moeilijk en teleur
stellend het zijn kan. Wat een geduld en liefde
er noodig zijn om dóór te gaan, te verscheuren
en over te doen.
Als het ideaal maar blijft!
Want Zonder ideaal is voortgang onmogelijk!
Hoe meer spaken er zijn hoe korter het moment
van stilstand wordt. Als we ons voorstellen, dat
een velg een aaneengesloten reeks van een on
eindig groot aantal spaakuiteinden is, dan kan
elk punt aan den omtrek slechts een ondeelbaar
oogenblik den grond raken.
De regelmatige wenteling om den as kan hier
buiten beschouwing blijven.
*Geparaffineerd zetmeel als indirect
geneesmiddel
Melkzuurbacillen zijn nuttig voor het bestrijden
van rottingsprocessen in den dikken darm. Zij
moeten zich dus in den dikken darm goed kun
nen ontwikkelen en daarvoor geeft men ze liefst
zetmeel als voedsel. Den patiënt moet dus zet-
meel worden toegediend. Dit gebeurt ooor zefc-
meelsoorten te geven, welke een omhulsel van
cellulose hebben, opdat ze niet ontleed worden
vóór ze in den dikken darm aankomen. Ook geeft
men tegenwoordig voel geparaffineerd zetmeel.
Men vervaardigt dit door parafine op to lossen
in een daarvoor geschikt middel, het zetmeel
caarin te drenken en liet oplosmiddel weder ta
.verdampen.
<7
De perzik
De perzik, was oorspronkelijk een vergiftige
vrucht. De vruchtdeelen daarvan werden ge
bruikt om pijlen to vergiftigen. Mot dat doel
werd de perzik dan ook in Perzifi ingevoerd. Door
herhaaldelijk overplanten en met zorg kweeken
heeft men de perzik haar vergiftige bcstanodce-
Jen weten te ontnomen en haar gemaakt tot een
zeer smakelijke en begeerlijke vrucht.
Uw belcinqdfeHinq wcicn-cb
98
RAADSELS
I. Ik ben een getal van drie cijfere. Mijn eerste
zult gij in het hart van Absalom vinden; mijn
twede geeft het aantal ellen van Goliath aan; mijn
derde waren broeders, die in gedachtenis van een
rampzalig man kwamen, 't Geheel noemt u de
ouderdom van een kleinzoon van Mahalalel.
IL
Neem 17 lucifers en vorm daarmee 6 vierkanten
of kwadraten, zoals bovenstaande figuur aanduidt.
Beproef nu van de 17 lucifers er 5 weg te nemen
zodat er nog 3 vierkanten overblijven.
III. Ilk ben geen goud en toch kostbaar.
Ik ben geen vloeistof en toch vloeibaar.
Ik ben niet levens en toch vlug.
Wie ben ik?
IV. Wie heeft tanclcn maar geen mond?
Oplossing raadsels van de vorige week:
Een aangrijpend verhaal van het lijden, dat de
vrouw van Zendeling Reinhart een Rotter
dammer van geboorte heeft moeten dragen
tijdens een Zendingstocht door Tibet, geeft „De
Heidenwereld." We moeten reeds vroeg leeren in
In Tibet groet men elkaar door... de tong
uit te steken!
het Zndingswerk belang te stellen. Daarom nemen
we een gedeelte van dit verhaal in onze Kinder
krant over.
in 1890 werd Zendeling Reinhart in het zendings-
11"is der China Inland Mission opgenomen, hij
kreeg les in de Chineese taal en zeden, en toen
kon hij China doortrekken. Hij kwam in de na
bijheid van do drukke kloosters tad Koum Boum,
kreeg spoedig vriendschappelijk verkeer met do
Inwoners en een der lama's was zelfs bereid hem
de Tibetaanse taal te leren.
Gevoelende, dat hij ondanks deze hulp een taak
op zich had genomen, welke zijn krachten te boven
ging, reisde Reinhart terug naar Europa, waar hij
o.a. te Rotterdam en te Londen voor grote massa's
mensen het woord voerde. Het geld vloeide hem
toe en zo kon de „Tibetan Outborder Mission"
worden gesticht, met hoofdzetel te Toronto.
Voor zijn terugkeer naar Azië huwde Reinhart met
Miss Susie Carson, die dokter in de medicijnen
was en met haar medise kennis hoopte hij een
6teun bij de Zendingsarbeid to hebben.
Toen de moedige, nu 32-jarige man andermaal in
Tibet was gekomen, besloot hij, na aan de Chi-
necs-Tibetaansc grens een schooltje te hebben ge
sticht, met zijn vrouw en zijn zoontje Charlie een
reis dwars door Tibet te ondernemen, door
streken, waar nog nooit een Europeaan geweest
was, om daar het Evangelie te prediken. Zijn
karavaan bestond uit 16 paarden en 13 bedienden
en onder do bagage bevonden zich o.m. 500
Bijbels
De 19de Mei 1898 trok men het onbekende land
binnen, voorzien van leeftocht voor een jaar. Alles
ging goed, aldus verhaalde Mevrouw Reinhart
later, totdal wij in do onbewoonde streken kwa
men. Toen begonnen de moeilijkheden. Onzo
Chineese bedienden slopen 's nachts weg. Na een
maand ontmoetten we enige Kopta's, die op do
oever van een rivier hun tenten hadden opge
slagen. We trokken de rivior over en bleven daar
de volgende dag. Die nacht werden vijf van onzo
beste paarden gestolen, waaronder onze last
dieren. We waren verplicht een groot deel van
onze bagage achter te laten. Onze kleine Charlie
had toen reeds onlgc dagen koorts. Zijn toestand
werd erger. Bij oen bergpas hielden wc stil. We
dienden onze lieveling nog cenige medicijnen toe,
maai- hij stierf in Peter's armen. Mijn man maakte
■uit een kist een doodkistj en we legden hem er
uit te zagen en zo'n instrument is misschien niet
In ieders bezit. Ook al niet ergl Dan zoeken we
een stevig stuk karton op, en knippen of snijden
de stukken uit!
„Ja, maar hoe krijgen we dc tekening er op? 'k
Kan niet tekenen 1" Niet? Trek dan op dc tekening
ruitjes van 3 c.M. en je zult zien hoe gemakkelijk
je nu het natekenen valt.
Over het in elkaar zetten hoef ik niets te zeggen,
de tekening wijst de weg. Denk er om, dat je dc
verbindingen niet te vast maakt. Het geheel kun
je naar eigen smaak kleuren. Allen aan 't werk!
't Wordt een ourdig stuk speelgoed voor broertje
of zusje.
GRAPJES
Goed antwoord
Een kleermaker, die schatrijk en tegelijk tameljjk
verwaand geworden was, werd bij oen voornamo
familie op een feestje gonoodigd.
Wel vriend, zoo vroeg de gastheer hem, hoo
vind je het gezolschap hedenavond?
Als ik het zoggen mag, wel een beetje gemengd,
mijnheer de baron.
Nu ja, merkte de baron droogjes op, ik kon toch
Immers niet uitsluitend kleermakers op mijn
feestje noodigon.
in, met enige ie- ende bloemen er bij. Daarop be
groef mijn man hem.
Air r nog was de beker des lijdens voor mevrouw
Boinhart niet -elei"~d. '„oen zij en te voet
verder trokken om een klooster te bereiken, zagen
zij aan de overzijde va i de rivier tenten. „Wij
hielden halt en dc volgende morgen besloot mijn
man nr r de o\crzi.'te ee~ Hij p:<e enige
klederen in, zorht Gods aangezicht en begaf zich
te water, om hulp te ha!en. Hij hoopte voor do
avond terug te zijn. Ik wachtte, '.otdat de duister
nis inviel. Toen de duisternis inviel, bad ik veel
tol God, da; Hij mijn angs' mocht wegnemen. De
lleere was met mij; ik bracht een r>'<- 'ge nacht
door. De volgende dag kwam en ging, maar mijn
man kwam niet terug. De morgen daarop, toen ik
mijn ontbijt gebruikt had, hoorde ik achter mij
een schreeuw. Mijn hort klopte: dat is Reinhart,
die hulp gevonden heeft. Tot mijn schrik bemerkte
ik, dat het enige gewapende Tibetanen waren, en
twee priesters. Ik vroeg hun jnij over de rivier te
helpen. Zij gingen weg, en beloofden terug te
komen, maar ze deden het niet.
„Omdat het gevaarlijk was nog langer hier te
blijven, laadde ik wat ik nog bezat op het paard
en trok de heuvel op langs de rivier, totdat ik mij
tegenover tenten bevond. Tevergeefs riep ik de
hulp der tentbewoners in. Weer moest ik een
nacht op de sneeuw doorbrengen. Het sneeuwde
dc gansche nacht. Dc volgende dag begaf ik mij
weer naar de rivier. De tentbcwoncrs waren bereid
mij met een yak (Tibetaans rijdier) over de
r\ier te brengen. Krampachtig hield ik mij vast
aan het zwemmende dier. Doornat bereikte ik de
overzijde. In plaats van mij hulp te verlenen en
mi, bij een vuur onder een der tenten van kleren
te laten vcrwisse'e -? mijn onder
zocht Ik kon in een grot verblijven. Nog drie
dagen vertoefde ik daar en ging neg eens naar
de heuvel, waar Peter mij "erlaten had. Het hart
ontzonk mij; de hoop mijn echtgenoot weer te
zien gaf ik geheel op. Me' een verbrijzeld hort
maakte ik mij t"' vertrek gereed, met drie man
nen en twee ytiks."
Mevrouw Reinhart heeft haar man nimmer terug
gezien. Zij g!"~ naar Amerika terug, maar is late*
toch weer naar het Zendingsveld in Tibet gegaan.
Welk een geloofsheldin!
Taschl Lama, de onlangs overleden „groote
leeraar" van Tibet.
Ook Vi troost
Schoenmaker: 't Wordt toch eindelijk wel eens
tijd, dat ge me die veertien gulden betaalt, ik kan
toch niet telkens voor zo'n bagatel die lange wog
afleggen?
Jongmens: O, wat dat betreft, dat is met Februari
uit, want dan kom ik bij u in dc buurt wonen.
Hij krijgt altijd de schuld
In de tuin is een grote boom omgewaaid. Kleine
Wim staat er mot een benauwd gezicht bij to
kijken.
Wat is er, Wim? vraagt zijn vriendje.
O, antwoordt Wim, nu zullen ze wel weer zeggen,
dat ik die boom heb uitgetrokken!I
Ook slim
Jan stapt een kruidenierswinkel binnen.
,3aas", zegt hij tót dén winkelier, „acht pond
meel van tien cent, vijf stukken huishouozeep van
zes cent, drie lainpeglazen van vijftien cent en ze
ven broden van dertien cent, hoeveel is dat met
elkaar?"
De winkelier neemt een stuk papier en rekent
het even uit. „Dat is precies twee gulden en 46
cent, vent", zegt hij vriendelijk.
„Dank je wel haas", zegt Jan, terwijl hij de win
kel uitstapt „die som moet ik morgen maken,
weet je".
II. Perzik; Perzië.
III. Kring; ring.
IV. Engeland.
V. Epe, Rijsbergen en Epe.
OPLOSSING
Van de Rebus uit het vorige nummer
Veronachtzaam de kleine dingen niet, welke het
geluk van anderen verhoogen kunnen.
VOOR KNUTSELAARS
Een aardig stukje speelgoed voor broertje of zusje
Voor deze week een werkstukje, waar iedereen
aan mee kan doen. Veel moeilijkheden levert het
niet op en de .grondstoffen" welke we gebruiken
kunnen, vallen onder ieders bereik.
*t Beste, 't sterkste lijkt me triplex. Ook hier is wel
•an to komen. Kun je dit echter niet bemachtigen
dan neem je plankjes van 'n sigarenkistje.
Nu bob jo nog oen figuurzaag nodig om de delen
107.