Lelieikutidiqe Rubtiek leis over het Kinderboek door Nel van der Vlis I. 7. De noodzakelijkheid van het goede kinderboek Is het wel de moeite waard een onderwerp te wijden aan de lectuur voor het kind? Zoolang het de moeite waard is kunst voort to brengen, en van schoonheid te genieten, zóó lang is het ook de moeite waard, die kunst, die schoonheid te brengen aan het kind, is het zelfs noodig te beginnen bij het kind. Want hoe zul het later kunnen kiezen en oor- deelen, wanneer het dit in zijn jeugd niet heeft geleerd, wanneer liet daar in zijn jonge jaren niet bij is opgevoed? Natuurlijk, nu de lagere scholen zijn er andere, er zijn lessen te krijgen, men kan zichzelf zoo goed en zoo kwaad dit gaat ontwikkelen. Maar in de eerste plaats mag het geen norrn zijn, later in te halen, wat vroeger werd ver zuimd, en in de tweede plaats is iedereen niet in de gelegenheid om in te halen, wat hij vroe ger is te kort gekomen. Maar behalve dit, mdg men, móet men eischen van elk boek, dat het góed is. Het kinderboek is nog altijd stiefkind onder ons. De meening geldt nog veel te vaak dat iedereen in elk geval: „nog wel een kinderboek kan schrijven"# Maar het is een dwaasheid onderscheid te ma ken tusschcn het boek voor hel kind en het boek voor ouderen. Het ideaal zal toch blijven, dat elk boek, dat geschreven wordt, moet vol doen aan de hoogste eischen. Hier is dus sprake van een zekere plicht. En aan ons, Christenen, die gelooven aan de eisch van God: in alle dingen volmaakt te zijn, is deze plicht nog klemmender opgelegd. Maar behalve plicht is het ook zoo'n heerlijk werk het kind iets goeds te geven. Wat een weelde kan een boek niet zijn voor een kind, met wat een belangstelling zijn ze weg in een mooi verhaal, wat een troost voor zieke kin deren. En alweer, wat een heerlijkheid een kind een Christelijk boek te mogen geven, waarin 't leest, dat God voor hem zorgt, dat God hem vergeeft, dat God zijn Vader is. Maar, vraagt ge misschien, moeten wij hier over hooren. er naar luisteren? Hoort dat niet op onze scholen? Is dat niet voor onderwijzers en onderwijzeressen alleen bedoeld? Voor mijn gevoel raakt deze plicht ons allemaal, want we zijn toch allen wel óf broer, óf zus, óf vader, óf moeder, óf oom, óf tante, óf neef, óf nicht van het kind. Dit terrein strekt zich uit tot iedereen. En er is nog zoo ontzaglijk veel te doen. Ieder, die pro beert te schrijven voor kinderen, kan nog reke nen op de telkens weerkeerendc vraag: „O, ja, dat kinderboeken wanneer begint u nu aan een roman?" En zoo hebben velen dit terrein maar weer ge laten voor wat het was en zijn begonnen een roman te schrijven. Het is een groote zegen, dat onze begaafde kinderschrijver Van de Hulst zich aan deze praatjes niet heeft gestoord en rustig verder werkte aan zijn fijne kinderverhalen. Hij deed en doet een heerlijk, maar ook moei lijk werk. Naast ontelbaar vele kinderen heeft G. van de Hulst 86 hij ook volwassenen gewonnen door ze enkel- maar te laten lezen zijn prachtige kinderboeken, die hen boeiden en deden zeggen: „Hè, dat ia nou een kinderboek, maar warempel, ik geniet er zelf óók van". Het is zijn hoogste roem! Want pas dan kan een kinderboek goed zijn, wanneer wij, volwassenen, er van genieten kun nen en zeggen: „Ja, zóó precies is het kind". Zooals wij ook genieten van het kinderspel, van een kindervraag, van een kinderlach. Hiermee hoop ik een lans gebroken te hebben voor de noodzakelijkheid van het goetlo kinder boek. 11. De historie van het kinderboek Voor de tijd van Hieronymus van Alphen was er weinig eigenlijke jeugdlectuur. Er bestond wel een heele lijst van boeken, die behalve voor vol wassenen ook voor de kinderen geschikt werd geacht, maar eigenlijke jeugdlectuur was dit niet. Maar het jaar 1746 werd een goed jaar voor de kinderen. Want in 1746 werd Hieronymus van Alphen geboren. En deze Hieronymus, opge groeid tot man en vader, vond een eigen toon en ging het wagen voor kinderen te schrijven, énkel en alléén voor kinderen. Hij begon op de allerbeste manier, die hij maar kiezen kon, hij begon te schrijven voor zijn éigen kinderen. Hij zei, wat ook Van de Hulst nu nog zegt: „Laat het kind zelf oordeelen, vindt hij het saai of ver velend, verscheur het dan en begin opnieuw". Het was een waag! Een reuze durf, om in een tijd, waarin het rationalisme nog zooveel te ver tellen had, te durven schrijven over jonge hon den, tollen en pruimen, om het kind, en het kind, absoluut geschcidden van den volwassene, belangrijk genoeg te vinden. Hij werd bekend en beroemd, en wie kent ook nu nog zijn versjes niet! Hoe dankbaar is mijn kleine hond Voor beentjes en wat brood, Hij kwispelstaart, hij loopt in 't rond En springt op mijnen schoot. Mij geeft men vleesch en brood en wijn En dikwijls lekkernij, Maar, kan een beest zoo dankbaar zijn, Wat wacht men niet van mij! En wie kent niet: „Jantje zag eens pruimen hangen?" of: „Die telkens in de spiegel ziet Het rationalisme predikte dat deugd door ken nis werd verkregen, dus natuurlijk, elk vers, dat Van Alphen maakte, moest een les in houden, ging vergezeld van een moraliseerend preekje. Het komt er niet op aan, Van Alphen heeft een groot en moeilijk werk geduan, hij is pionier ge weest en heeft een nieuwe richting aangegeven. Zijn invloed is dan ook het meest merkbaar in de keuze van do onderwerpen en de vorm van de gedichtjes. Een eigenaardige karaktertrek van die eerste periode is wel de sentimentaliteit. Petronella Moens, een opvolgster van Van Af- phen, schrijft bijv. het volgende versje: „Kleinen! ziet ge ooit onbewogen 't Huis der arme weesjes aan? Nee, ik weet het, mededoogen Dierbren vergt een teedre traan," Het is voor ons onmogelijk tc begrijpen, hoe men heeft kunnen gelooven en denken, dat het kmd tranen stond te schreien bij het zien van een weeshuis. Maar men was ook pas begónnen naar het kind te luisteren. Wonderlijke opvattingen hebben deze oude schrijvers ook over de opvoeding, ze vinden het zeer pacdagogisch met hun kind naar een rechts pleging te gaan en hebben daar de meest fan tastische verhalen over: „En d'oudc volgt de stroom al mee Slaat naar de markt het oog, En tilt, daar hem 't gedrang belet, Dat hij een voetstap verder zet, Zijn zoon mot kracht omhoog, En zegt: „wilt gij de boom nu zien, die wrange vruchten draagt, die lijf en zie! bederven, Zie dan naar 't gindsche moordschavot!" Daar zwaait op 's rechters hoog bevel, het pwaard Ilij is niet meer. En in dat vreeslijk oogenhlik Wordt een gegil gehoord. 't Was van den knaap, wiens teeder hart Door 't schouwspel was doorboord." Een vader is in do oogen van deze schrijvers een onbereikbare grootheid, ze vertellen van een kind, dat blindemannetje speelt en bij ongeluk zijn vader grijpt, die onverwachts tusschcn de Spelende kinderen gekomen Hieronxjmus van "Alpheri „Piet met al zijn voelen, knijpen, Kneep zijn vader in het been! Hij, den doek dra weggenomen I Zag zijn lieven vader staan. Enmet een angstvallig schromen Zag hij al zijn makkers aan." Ook de verhouding van de kinderen onderling is zoo onreëel en zoo opgeschroefd mogelijk: Goede morgen,e liefste zusje. Hebt gij dees nacht wel gerust? Ja, mijn lieve, beste broeder, Maar 'k heb u nog niet gekust Zoo, nu ben ik blij van harte Want 'k bemin u zoo oprecht! Ook ik ben verheugd, Charlotte, Want 'k ben zeer aan u gehecht, Willen wij wat samen wandelen? In den tuin? 't Is zulk schoon weer Maar nog eens, deze mensschen waren pas aan het begin, en alle begin is moeilijk. Er sou voortgang komen! Door de eerste jaargang van de Gids kwam men plotseling een sprong vooruit. Potgieter begon te critisecren en deskundige eri- tiek is altijd heilzaam! Hij noemt do kinderlectuur „nu eens tot het platte afdalende, dan weer tot het gezwollene naderend". Wat Van Alphen deed was goed, maar wie nA' hem kwam moest beter doen. Stilstand was ook in die dagen achteruitgang. De Gids predikte: Geen schoonheid zonder waar-» heid. Haar prediking had invloed! De Genestet durfde zeggen, dat Van Alphen nieC dichterlijk en niet naïef genoeg geweest was, dat bij geen fantasie bezat. Het parool bleef; Vóóruit. Elke tijd zijn weertijd, elke actie zijn reactie. Er komt een ongedwongener, luchtiger toon in do kinderliedjes. Jan Pietcr Heye (1809—1876) begint een heele massa aangeleerde deftigheidjes los te laten, hij gaat vroolijke, luchtige liedjes maken: „Zie de maan schijnt door de hoornen", „Van zeven kik- kertjes", enz. J. J. A. Goeverneur (1809—1889) of wel „oom Jan" zooals men hem noemde, verstaat het kind al weer beter, van hem gaat men eigenlijk lee- ren, wat een kinderliedje is. „Broer Jantje zette een hooge borst' En stapte moedig als een vorst Waarom? Wel, Jahtjo had voor d' eerste keer Een broek aan, als een groot mijnheer D&érom! Broer Jantje dacht, dat men In de stad Nu geen sinjeur als hij was, had. Waarom? Wel, wijl hij zakken droeg, de vent En in elk zakje *n heele cent. Dddrom! Zoo hadden Heye en Goeverneur zachtjes aan Van Alphen en zijn school verdrongen, ze had den een eigen kinderlijken toon gevonden en velen waren danr blij en dankbaar om. Ongeveer in do helft van do negentiende eeuw, komt er met de opkomst van de Chr. scholen en Zondagsscholen vraag naar Christelijke kinder boeken. Jan de Liefde en zijn leerling Gcrdes hebben veel en hard gewerkt. Zoo langzaam aan groeide een heele groep Protcstantsche schrijvers, die zich schikte rond hun eigen tijdschrift. Naast hen groeido een groep Katholieken. Dit is in het kort de historie van het kindec- vers-bock. VLISSINGER MICHIEL niet opdat jullie ook zo iets zouden proberen. Ik Zou je het tenminste niet graag aanraden. Bovendien is 't helemaal niet zeker, dat 't ook zo goed met je zou aflopen. Er zijn altijd jongens geweest en ze zullen er nóg wel zijn die bij zichzelf gedacht hebben: op school blonk Michiel helemaal niet uit en toch is hij de grootste vlootvoogd geworden, mis schien wel van heel de wereld. Dus En dan denken zulke knapen er bij: wie weet wat i k nog zal worden! Maar dat is een erg dwaze gedachte. Wie wat in *t leven worden wil, moet beginnen met in z'n schooljaren erg z'n best te doen. En anders moet hij 't lóter inhalen. Dat heeft Vlissinger Michiel óók moeten docnl Hij heeft van zijn 12de tot zijn 20ste jaar hard moeten werken om de verbeuzelde schooljaren in te halen. En hij zal Inter wel eens gedacht hebben: och, och had ik vroeger toch maar beter m'n best gedaan I Met Michieltje is 't gelukkig terecht gekomen. Want: Dc knaap, die eens door 't kluisgat kroop, Werd Hollands roem en Hollands hoop, Dc glorie van zijn dagen! Dc flinke jongen heeft door trouw En dapperheid 't sterkste touw Voor 't vaderland geslagen! Michiel de Buyter behoort zeker tot de grootste en edelste mannen uit de gouden eeuw. Hij was een man van adel cn karakter, die voor vrijheid en onafhankelijkheid, voor waarheid en recht, niet al zijn beste krachten gestreden heeft. Hij was een der weinigen, die, zowel door vriend als vijand, geacht en vereerd werd. Frankrijk huldigde hem door zijn opneming in dc Micliaëlorde, Denemarken verhief hem in de adelstand en Spanjo benoemde hem tot Hertog en schonk hem een aanzienlijke jaarwedde. En toen zijn lijk in 1676 van uit de haven van Syracuse naar liet Vaderland vervoerd werd, en de vijandelijke Franse kust voorbijvoer, klonken daar overal saluutschoten als een eerbiedige hulde aan den groten vijand. Een Engels schrijver getuigt van liem: „Dc Ruy- ter was zulk een eerlijk man, zulk een braaf Christen, zulk een bekwaam, ervaren en geluk kig bevelhebber en zulk eon trouw vaderlander, dat hij met recht verdient geprezen te worden als het sieraad zijner eeuw, de beheerser der zee, de roem van zijn land." De Ruytcr was een man, die wars van vleierij en huichelarij, steeds en overal eerlijk en rond borstig voor zijn mening uitkwam. Door de grote bekwaamheden, die hij als vloot voogd bezat, dwingt hij de grootste bewondering af en niet alleen door zijn onverschrokken tnood en zijn onversaagdheid, maar vooral ook door zijn grote voorzichtigheid, zijn beleid cn overleg. Heeft hij zicli met zijn beroemde terugtocht in 16G6 niet meer roem verworven als met menige grote overwinning? Zijn laatste overwinning behaalde hij op de Fransen in het gezicht van de Etna, maar die overwinning werd duur gekocht. Dc Huyter toch werd dodelijk gekwetst en overleed acht dagen na zijn verwonding op den 29sten April 1676 in de ouderdom van 69 jaar. Hij werd te Amsterdam in de Nieuwe Kerk be graven, waar een prachtig marnieren praalgraf voor hem opgericht werd. 'Aanschouw den Held, der Staten rechterhand, Den redder van 't vervallen Vaderland, Die in één jaar twee grote koninkrijken, Tot driemaal toe de trotse vlag deed strijken. Het roer der vfoot, de arm, daar God door streej Door hem herleeft de vrijheid en de vree. RAADSELS I. Onderstaand figuur wordt gevormd door 38 legatirkjes of lucifers zonder kop. Neem nu 14 stokjes weg, zó dat er 6 vierkantjes overblijven. II. Met k als eindletter ben ik een sappige vrucht en met e een groot rijk in Azië. III. Ik ben altijd rond. Als ge mij onthoofdt blijf fik toch rond en dien ik dikwijls als versiering. IV. Ge moet de letters van do beide woorden: geen land eens zó verschikken, dat ge dc naam krijgt van een land dat wenkelijk bestaat. ,V. In do volgende zin zitten drie Nederlandse plaatsnamen verborgen. Welke zijn dat?: In som mige streken moeten de schepen voor ijsbergen op hun hoede zijn. Oplossing raadsels van de vorige week: I. De afzonderlijke oplossingen zijn: 1 w, 2 los; 3 koers; 4 Woerden; 5 index; 6 ree; 7 w. De let tere op de kruisjes vormen eveneens de plaats naam Woerden. II. Arbeid adelt. III. Rust roest IV. Bloemist, stukadoor. GRAPJES 'f Zekere voor het onzekere Wim komt in een winkel boodschappen doen. Wat wou je hebben, jongetje? vraagt do win kelier. Ja, ik ben vergeten, wat' moeder mij besteld heeft, zegt Wim, maar geef mij vast maar voor twee centen drop, want wat er overbleef van 't boodschappengeld, was voor mij. Vit de school De leeraar: Jongens, we gaan een onderwerp uit natuurlijko historie behandelen, wie weet er al iets van? Kees: Mijn vader zegt, dat wij van de apen af stammen. Leeraar: Kees, van dergelijke uitzonderingen ne men we hier geen nota. 'Geen ruzie gehad Mevrouw (tot een dienstmeisje, oat zich komt aanbieden): Je hebt toch met je vorige mevrouw geen ruzie gehad? Dienstmeisje: O heel niet, mevrouw; ik heb haar in de badkamer opgesloten, heb rustig mijn boeltje gepakt en ben toen in vrede vertrokken. Kracht der gewoonte A. (aan de telefoon) tot B.: Waar zit je toch? Ik heb jc in lange tijd niet gezien! B.: Ik ben veertien dagen bedlegerig geweest! A.: Je ziet er toch goed uit. Kleine vergissing In een tram zit eon dame naast een boertje. Toen de wagen een scheikundig laboratorium naderde, waaruit gewoonlijk een zéér onaangename geur van zwavel-waterstof naar buiten kwam, bracht de dame bij voorbaat een klein odeurflesje aan de neus. Weldra stroomde de afschuwelijke lucht de tram binnen. De boer keek even rond, toen zei hij, luid genoog om door allen verstaan te worden; Juf, zou de astoblieft de kurk weer op da flessia willen zotten? *n Slimme jongen Meester: Waar gaat de zon onder, Kees? Kees: Aohtor de schuur van oom Klaas, meester. REBUS Zou er één Holland se jongen of meisje zijn, die niet bogrijpt waarvan dit plaatje een afbeelding is? Ik geloof 't niet. Ieder een zegt gelijk: dat is Michiel de Ruy- ter! En we denken aan 't overbekende verhaal van zijn be roemd geworden klimpartij. Toen 'k een poosje geleden te Vlissiixgen was en de mooie St Jacobs toren zag, die hoog boven al do omringende gebou wen uitsteekt, moest ik gelijk weer aan Michieltje denken, 't Is waar: 't is de zelfde toren niet meer, want die is in 1912 afgebrand. Maar ze hebben rnQ verteld, dat de nieuwe toren precies op de vorige gelijkt Of het waar is, weet ik niet, maar 'k wil het graag gelooven. Michiel moet zo ongeveer tien jaar geweest zijn, toen hij dit waagstuk uithaalde. Hij woon de bij de Waterpoort te Vlissingen, waar hij 24 Maart 1607 werd geboren. Onlangs las ik in een levensbeschrijving over hem, dat de buren hem helemaal geen prettige jongen vonden, en dat was Michieltje z'n eigen schuld. Dc jongens van toen waren geen haar beter dan die van tegenwoordig en onder hen was de zoon van Alida Jans (zo werd Michiel's moeder altijd genoemd) wel een van de meest beruchte. Weet je hoe dat kwam? Wel, die Vlissingse jongens speelden wel eens „oorlogje" onder elkaar en dan kon 't soms heel wild toegaan. Bij die veldslagen waarvan je dc jaartallen in je geschiedenisboekje niet vindt was Mi chiel altijd aanvoerder. En 't was spoedig be kend, dat zijn jongenstroep 't bijna altijd won. Waarom ik aan do kwajongensstreken van Mi chiel dc Ruyter hier nog eens herinner? Zeker 95

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12