Vervolg vetlia EENZAMEN 15 1 m e Ei mmm m a e m m a ip II 53 W. 13 fc3 hp s S Hf f s gj 88 fl 88 11 i§ 18 ft 53 s s§ i fl s jgg IS S 18 i iti e 8 S Jö lü m g§ E SP 'if s m - n s door A.v.d. Vlugt-Walop V 't Was spoedig daarboven opgevangen. „Een brancard!" Het ging van mond tot mond. Er was dus toch iemand aan boord. In allerijl liep men naar het huis van de reddingsbrigade. Dan hingen die twee mannen in de boot hun lantaarn aan een haak en zagen nu bij het flik kerend schijnsel dat een zware kist, die blijkbaar naast de deur tegen de wand had gestaan, door de schok die het scheepje gekregen had met het vastzetten op het duin, omgekanteld was, juist op het linkerbeen van het jongske. Met moeite lichtten ze de kist op, waarbij een kreun uit de kindermond ontsnapte: heel de voet en ook het been leken verpletterd. En hoe kwam het kind hier alleen? Zeker was het van een van de rustbanken afgegleden en op de grond terecht gekomen en had niet de moed of de kracht gehad om zich in het zwalkend vaar tuigje overeind te houden. Langs de wanden stonden drie van die rustban ken, die tevens overdag als zitplaatsen konacn dienen. Nu waren ze afgedekt door kleeden, dus niet beslapen geweest; behalve de kleinste aan de achterwand, waarop, naar het scheen, het kind had gelegen. Dit was ook te bemerken aan de pyama die het kereltje aan had, ook droeg het schoenen noch kousen. Het vaartuigje had dien dag al heel wat nieuws gierigheid gewekt in het dorp; nu er bekend werd dat de brancard gehaald werd, schoot, wie maar kon zijn duffel aan of sloeg een omslag doek om. Ook de dokter werd geroepen, de burgemeester strandvonder was al onderweg. De twee mannen in het kajuitje wachtten. Het look uren te duren. Buiten het donderend geraas van de ziedende zee, hier binnen het troostcloozc schijnsel van de lan taren, die zooveel ellende verlichtte. Het kind was nog steeds zonder bewustzijn, alleen Binnenkort zal een aanvang gemaakt worden met de restauratie van den Abdijtoren te Middel- burg, meer bekend onder den naam van „Lange Jan". Het bovengedeelte van den toren zal dan weder recht geplaatst worden. 76 kwam nu en dan van tusschen de blauwe lipjes een kreun van pijn. Klaas had een kuseen van de rustbank genomen en onder het hoofdje gelegd, aan de versplinterde voet dorsten m niet te raken. Doch daar kwamen lichten afzakken van hoven het duin, de deur werd opengeschoven en de dok ter. ook in oüejas, stond in het vertrekje. Onmiddellijk boog hij zich over het ventje heen, de hoofdwond was niet van beteekenis, daar legde hij vlug een verband om, maar de voet en het heendat was leelijk. Zoo voorzichtig mogelijk wikkelde hij dat in een doek. Middelerwijl werd de brancard naar binnen gehaald. Klaas met den dokter legden het kind, dat geen teeken van leven meer gaf, er op. Behoedzaam moest het nu naar boven gebracht worden, en dan zoo spoedig mogelijk naar Leiden. Reeds was er opgebeld om een ziekenauto, tot zoolang bleef het in de vuurtoren. Inmiddels was ook de burgemeester aan het werk gegaan. Hij had de mannen uitgezocht van de kustwacht, die bij het gestrande schip moesten blijven, en gaf tevens bevel het zoo stevig moge lijk te meren, omdat de zee wanneer ze terug trok, het niet weer nam. De volgende dag zou hij alles beter kunnen opnemen; het was nu zaak eerst voor de waarschijnlijk eenig overlevende van het vaartuig te zorgen. Het sprak vanzelf dat er meer passagiers waren geweest. Nu werd er eerst voor de kleine patiënt gezorgd, en weldra snorde de ziekenauto, gevolgd door die van den dokter op Leiden aan. waar het naar het Academisch ziekenhuis gebracht werd. Daar werd nog diezelfde nacht het been van den kleine geamputeerd, er was geen boelen meer aan, het was totaal verbrijzeld. Als een loopend vuurtje deed het verhaal van do „Snarken" do ronde, die volgende morgen. De melkboer had al van de meid van den dokter over het kind gehoord, dat nu in het ziekenhuis lag in Leiden en zijn linkerbeentje moest missen. In de vroege morgen had de burgervader reeds zijn plicht gedaan en met een inspecteur van politic een onderzoek ingesteld op het scheepje dat, nu de vloed was afgezakt, en het strand voor een groot deel droog liet, hopeloos scheef tegen het duin ophing. En er was heel wat gevonden, want onder iedere rustbank bevond zich een ruime bergplaats. Daar in lag linnengoed, damcskleeren, hoeren pak kon, schoenen, en van het jongetje truien, blouses, pull-overs en broekjes. Deze kleoren, vooral de japonnen, die aanwezig waren in wol zoowel als in dunne zomerstoffen, en de wit vyella boerenpakken wezen er op dat de schepelingen zeker het plan hadden den gcheelen zomer wog te blijven; terwijl verder kaarten, pa pleren, sieraden en een welgevulde geldkist voor handen bleken. Deze laatste benevens de sieraden en papieren namen de heeren mee naar hot ge meentehuis; en nog waren zij niet klaar met het doorlezen der bescheiden, als er bericht kwam dat bij de zevende strandpaal twee lijken waren aan gespoeld, dat van een man en van een vrouw, beiden nog jong en oogenschijnlijk goed gekleed. Reeds was men er mee onderweg nuar het lijken- huisje op het kerkhof. Na alle papieren en verdere voorwerpen zorgvul dig weggesloten te hebben, stonden de hoeren zoo spoedig mogelijk op en begaven zich ook op weg daarheen. Dit zou waarschijnlijk meer licht op de zaak kunnen werpen dan de brieven die zij tot nu toe doorgelezen hadden. Op de blauwe steencn zerk, die als tafel dienst deed, lagen de beide drenkelingen uitgestrekt. De dokter was aanwezig, had reeds zijn onderzoek ingesteld en geconstateerd dat de dood door ver drinking, niet deze laatste nacht, niaar reeds de daaraan voorafgaande dag moest zijn ingetreden. Toen deze had uitgesproken, maakten de bpulo andere heeren hun aanteekeningen; en niets was hier in het aanzijn van de dood te hooren dan de druppels die lekten van de granieten tafel en met bijna regelmatige tikken neervielen op de plavuizen. De doorweekte papieren, op den man bevonden, alsmede (ion trouwbewijs in hot Zweedsch, bewe- zen dat ingenieur Römcrsaorff en zijn vrouw Selma, beiden met hun eenigst kind, hun zoontje Lars, die nu elf jaar moest zijn, in hun schip „Snarken" een reis ondernamen naar het Zuiden van Europa. Op de vrouw vonden ze een medaillon waarin twoe portretten zaten, een van den man en oen van het kind dat de vorige avond uit do boot was gehaald. Zoo kon er gemakkelijk worden opgemaakt, dat dit nu zoo hopeloos uiteengeslagen drietal eens een gelukkig gezin uitmaakte, dat met de pret tigste vooruitzichten een reis naar het Zuiden ondernomen had. Hoe wreed waren al deze plannen hier Öe Noordzeekust uiteengerukt. Alleen het kind was nog over; alleen het kind. De nasporingen door middel van het Zwecdsche consulaat gedaan, bracht tot resultaat een brief aan den burgemeester van Noordwijk waarin uit voerig beschreven stond dat het kind geen *iabo- Btaanden had. Van vaders zijde was er wel een oom. een oude heer, die nadat zijn huishoudster getrouwd was, zich van zijn huis en meubilair had ontdaan, en zich ingekocht had in een in richting waar hij zijn laatste jaren wilde door brengen, te meer daar zijn gezondheid voortdu rende verpleging eischte. Van zijn moeders kant leefden er alleen nog twee tantes, oude dames, die haar hadden grootgebracht na den doou van haar ouders, doch die nadat hun pupil getrouwd was met ingenieur Romersdorff, zich samen had den teruggetrokken in een stift voor oude dames uit den adelstand, waartoe beiden behoorden. Ook schroei men dat de overledenen welgestelde menschen waren, die een belangrijk kapitaal uit hadden staan op een bank in Göthenburg. En tevens dat het gemeentebestuur van die plaats wel geneigd was de opvoeding van het kind op zich te nemen. Die middag bracht Matelone een bezoek bij de vrouw van den burgemeester, en daar de burger vader zooals dikwijls gebeurde een kopje thee mee kwam drinken, kwam het gesprek al spoedig op den kleinen jongen die in het Leidsche zieken huis lag. Mijnheer van Yrunensieyn was nog niet besloten wat hij met het ventje aan moest vangen, terugsturen naar zijn geboorteplaats of hem hier houden. Maar wie zou een totaal vreemd kind tot zich willen nemen al werd het dan ook zoo ruim mogelijk betaald. Het zou na tuurlijk in een beschaafd milieu komen, want het moest een opvoeding volgens zijn stand heb ben, dat was zijn plicht als hij er toe kwam net kind hier te doen blijven. Zoo sprak de burgemeester zich uit tegenover freule van Klevcren, en zijn vrouw die de kleine was gaan bezoeken in het ziekenhuis, vertelde erbij dat hij 's nachts soms met een gil wakker werd, en dan „vader!"„moeder!"riep. Dit feit had de zuster reeds een paar maal aan de dokter verteld, en daar het ventje nooit naar zijn ouders vroeg, had deze er uit afgeleid dat het kind gezien moest hebben hoe zijn beide ouders overboord geslagen waren in de storm. Dit was iets wat zijn genezing tegenhield. Wel beterde de wond, maar het kind bleef lusteloos, bijna apathisch. Zijn Zweedsche leerboeken die in de „Snarken" gevonden waren en opgestuurd, sloeg hij niet open, en veelal lag hij maar met een strak, ang stig gezicht voor uit te staren. Alles wat zij gehoord had aan het huis van den heer Vronensteyn liet Matelone niet meer los. Gedurig bleef het kind in haar gedachten. Daar was nu ook zoo'n eenzame die niemand meer had in de wereld, evenals zij. Maar zij had nu geluk kig een werkkring waar zij voldoening in vond, doch dit kind moest het geheelo leven nog door, en dan zoo alleen, zonder vader, zonder moeder, zonder nabestaanden. 's Nachts werd zij er wakker van. Dan drong in haar denken dat kind dat daar op zijn ziekbed lag te staren naar een lichtpunt in zijn leven vol raadsels. Het kereltje had al eens in zijn gebroken hol- landsch aan den dokter gevraagd waar hij heen ging als hij daar vandaan moest. En het ant woord; „Dat zullen wc wei zien, vent!" had hein geen voldoening gegeven. Al spoedig was Matelone weer op het burge meestershuis aangewipt, had daar de naam van het kind gevraagd, zijn zaalnummer in het zie kenhuis en tevens de bezoekuren. De volgendo middag stapte ze reeds de zieken kamer binnen, waar het ventje, het bleeke ao- zichtje op het witte kussen, strak voor zich uit lag te staren. Ook toen Matelone op hem toetrad keek hij niet, doch toen zij met haar hand ioor zijn kruivend haar streek, trok er plots een blos naar zijn wangen, keken de groote blauwe oogen als met verwachting naar haar op. Dan sloeg hij de lange pinkers weer neer, ach het kon immers niet. moederwas er niet meerMaar zij, d'o dame die daar naar hem toegekomen was, streek net als moeder altijd deed, haar hand door zijn krullen. Even was er een mogelijkheid door hem heen geflitst, om hem dan weer teleurstelling te laten. Ach zijn moeder was immers En weer zag hij het visioen van de kokende golf die over het dek sloeg, en zijn ouders voor altijd wegnam. Maar dan zette Matelone het pakje op zijn bed dat ze meegebracht had; begon de touwtjes los te maken en het papier, en met verwachting be gonnen zijn oogen te vragen naar hetgeen daar wel in zou zitten. Uit het doosje kwam een kindergramofoontje dat Matelone wel eens spelen liet als '6 zomers haar pensiongastjes aan tafel zaten en wat te luidruch tig werden om te eten. Ook do plaatjes had ze bij zich en oen doosje met naalden. jMu zotte ze bet instrumentje in elkaar, deed er een naald in, legde een plaatje klaar en wond het op. Dan pa relde oen zacht wijsje door de stille kamer Eerst verwonderd, dan blij lichtte het gezichtje KRUISWOORDRAADSE 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 gS 12 13 14 gp K Horizontaal: 1. zot; 4. lengtemaat; 6. munt in Roemenië; 7. buiging, knik; 9. boom; 10 meis jesnaam; 12. scheikundige; 15. verbinden, ver eenigen. Verticaal: 1. graansoort; 2. tegen (Lat.); 3. meisjesnaam; 4. fijn perkament; 5. mythisch ko ning van Phrygië; 6 doodelijk; 8. bewaarplaat sen; 11. reeds; 13. vaargeul; 14. Europeaan. OPLOSSING van het Kruiswoordraadsel uit het vorig nummer Horizontaal: 1. Perm, 4. Kerk, 7. Anna, 8. Amer, 9. Les, 10. Reka, 12. Eist, 14. Baum, 17. Peel, 20. Aks, 21. Isar, 22. Eder, 23. Aten, 24. Nors Verticaal: L Pamir, 2. Enare, 3. Malta, 4. Kaste, 5. Remus, 0. Kruit, 11. Kou, 13, Lee, li. Bahia, 15. Aalst, 16. Maarn, 17. Posen, 18. Erker, 19. Laars. De oplossing die men ons niet behoeft toe te zenden geven wij in het nummer van volgende week. Vraagstuk no. 789 Auteur: J. B. M. J. EEKllOUD, Rotterdam. DAMRUBRIEK Redacteur: W. HOEKSTRA, Tnlpehoomstraat 6, Den Haag. Inzendingen uitsluitend aan dit adres. Voor alle vraagstukken geldt: Wit begint en wint. Oplossingen moeten worden Ingezonden uiterlijk 10 dagen na plaatsing. OPLOSSINGEN Na 786. Auteur: A. D. J. BOERSTOEL: Wit Zwart 1. 30—24 19X30 2. 46-41 36 X 47 3. 37—31 47X35 4. 31X4 30X39 5. 25-20 15X24 6. 4X48 wint No. 787. Auteur: J. H. MARTIN. Wit Zwart 1. 32—27 21X33 2. 38—33 29X49 3. 20—21 49X24 4. 21X14 19X10 5. 20X9 4X13 6. 15X4 wint No. 788. Auteur: G. v. d. MEULEN. Wit, Zwart 1. 28—22 18X27 2. 50- -44 40X49 3. 45-40 49X35 4. 34-30 35X24 5. 29X16 wint. Vraagstuk no. 785 wordt in verhand met fau- tievc zetting in deze rubriek herplaatst. Van vraagstuk no. 787 zonden enkele lezers deze op lossing: 28—23, 38—32, 20—14, 15 X22, 26 X 6. Doch deze oplossing schenkt geen voldoening. Vermoe delijk is de overblijvende stand remise. Oplossingen ontvangen van: A. Hol les tel le. Bergen op Zoom; G. Stronkhorst, F. Wymeuga, A. Verstraten, G. v. d. Meulen, A. D. I. Boer stoel, F. Janson, W. van Duyu, D. Links, Den Haag; C. den Otter, Delft; C. C. Goedhart, J. v. Bamduyk (779—780), J. Hofwegen, A. de Vries, Bennekom Jr., A. Breukel, Rozenburg; C. H. Blotkamp, Zeist, en een niet onderteekende op lossing. CORRESPONDENTIE J. H. U moogt aan onze wedstrijden deelnemen. Aan bedocldo problemen geen behoefte. Zelf be zitten wij er pl.m. 15000. C. C. G. Dank voor toezending introductie, kan er geen gebruik van maken. Probleem minder geschikt. SPELERS VAN BETEEKENIS II R. C. KELLER Na Herman de Jongh hebben we gemeend R. C. Keiler, den vongen tegenstander van Raichenbach, in den wedstrijd om de wereldtitel, een plaatsje te moe ten geven in onze spelers-galerij. Keiler: de sympathieke speler die zoo lang heeft ge staan In het middel punt der dam-belang- 8telling en zich als een speler van bijzondere kwaliteit heeft doen kennen. Ondanks zijn minder goed resultaat tegen Raichenbach zal bij er, waarschijnlijk zelfs binnenkort o.i., in slagen een voorna me plaats in te nemen. .Volgens Springer eai. heeft Keiler tegen Raichenbach vèr beneden zijn krachten gespeeld. Het zou ons niet verwonde ren indien Keiler in den a.s. wedstrijd om het kampioenschap van Nederland ongeslagen als eerste zal eindigen. De door hem behaalde resultaten zijn als volgt: 1923. Kampioen van Gelderland (16 punten uit 8 partijen) 1924. Kampioenschap van A'dam: 1-2-3. Damme, Haye, Keiler. Na herkamp werd Keiler derde. 1924. No. 1 van wedstrijd meestertitel. 2 Duitz en 1925. Herkamp meestertitel KeilerDuitz 51. 1925. Wereldkampioenschap, Parijs: 1. Bizot, 2. Fabre, 3. Keiler. 1925. Match Keiler—Damme 7—5. 1925. Match Keilerde Jongh 66. 1927. Kamp van Nederland: 1. Keiler. 1927. Vier-kamp V.A.D. 1 Keiler, 2 en 3 Springer en Damme, 4 Haye. 1927. Kampioenschap van A'dam: Keller no. 3. 1928. Kampioenschap van Nederland: 2, 3 en 4 Vos, Keiler, Polman. 1930. Kamp van Nederland: 1. Vos, 2 Keiler. 1934. Kamp van Nederland: 1. Keiler. 1934, Wereldkampioenschap Keiler—Raichen bach 7—13. Raichcn- 1935. Acht-kamp D.O.S. 1. Keiler. Zooals men ziet: een imposante lijst, waaruit vooral blijkt, dat Keiler door zijn voortdurend uitkomen i,n belang r ij ko wedstrijden uitne mende diensten heeft bewezen aan de propagan da van het spel. Vraagstuk no. 785 (herplaatsing) Auteur: A. VAN DOMMELEN, Rotterdam. 46 47 48 49 Zwart: 6, 8, 11, 13, 14, 16, 18-20, 22-24, 45. .Wit: 26, 27, 29, 32—35, 37—40, 47, 50. 2%% wé. 46 47 48 49 Zwart: 3, 8-10, 13, 18, 19, 24. 26. Wit: 28, 30, 32, 35, 37—39, 43, 48. (Naar een idee van Springer uit „Libel" no. 140). Wit wint één schijf of de partij. Vraagstuk na 790 Auteur: HERM. DE JONG, Parijs. tl m m m 'ét ii m 9 m m 46 47 48 49 50 Zwart: 2. 3, 6, 8—10, 13, 16, 18, 19. 23, 29. Wit: 25, 27, 28, 32, 34, 37, 38, 41, 42, 47—49. Vraagstuk no. 791 Auteur: C. TIL HUIZER, Den Haag. m '//w. m w. m m m f vm m m 46 47 48 49 50 Zwart: 2, 3, 5-11, 13, 15, 16, 19—21, 24. Wit: 27, 28, 31—34, 36, 38—40, 42—44, 48—50. Mag zwart 21—26 spelen? (Uit do partij). Het begeerde baantje Een pas benoemd Minister krijgt bezoek van ecu academie-vriend, die nooit heeft willen deugen dan als model van luiheid en onbeschaamdheid. Met een knipoogje vraagt hij om een posije, „zoo'n baantje, waarbij je eigenlijk niets te doen hebt, weet je?" „Weet je wat", zegt Z.Exc. „zoek maar eens zelf zoo'n betrekking uiL Dan spreken wo elkaar nader." Een paar dagen later reeds komt de vriend terug en noemt zijn vriend den Minister die en die betrekking, waarin men niets te doen heeft en die juist iets voor hem" is. „En zal jo me nu dio betrekking bezorgen?" eindigt de sollicitant. „Neen, ik zal haar opheffen," antwoordt de» Minister droogjes. 811

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 16