Lelte t-ku ndlq e Ru b tie k HET VALKHOF BIJ NIJMEGEN Aan een jong dichter Voor A. v. dL H. te K. (N.-B.) Je zond me laatst eenige vereen, en vroeg of ik er in de letterk. rubriek van het Zondagsblad iets over zeggen wou. Ik begrijp je volkomen in die wensch: ieder die pas begint met zich, min of meer literair, te uiten, wil graag weten of er iets moois, iets van schoon heid te ontdekken valt in zijnmaaksels, zal ik nu maar zeggen. (Geen mooi woord, net zoo min als „maker" dat een vertaling van „poeet kan wezen.) Kort gezegd: Het is nog heel zwak; zulk aanvan kelijk pogen is eieenlijk 't best te vergelijken met het leeren schaatsenrijden op een heel gladde baan: het is voor wie rijden kan. een vermakelijk gezicht; alleen maar voor den patiënt een pijnlijk geval want het gaat met vallen en opstaan. Nu is .dichten" ook weer heel moeilijk met schaatsenrijden te vergelijken, want wie 't pas leert (schaatsenrijden bedoel ik) op glad ijs zich waaet en telkens en telkens wonderlijke capriolen maakt, zich soms heel ongenadig bezeert, zal allicht wel willen erkennen: ik maak er nog zoo goed als niks van. Dergelijke ervarintren doe je als pas beginnend dichter helaas niet op, aangezien het in de ïegel zóó is: je vindt je eerste probeersels, die zoo lek ker rhythmeeren. zoo treffend rijmen, in de regel nog zoo min niet: je hebt je heelomaal niet be zeerd onder het „rijmen" Daarom is hef wel goed dat de critiek er aan te pas komt; zelf-critiek is voor den schaatsenrijder erg gemakkelijk; immers hij moet snel voort kun nen en als hij dat kan, dan is hij er; zoo is 't helaas met ..dichten" niet. Heb je wel eens gezien b.v. in de Platenatlas van De Voovs en Poelhekke, hoe de dichters, de grooten. „werken" op hun verzen? 't Gaat niet altijd „aus einem Gusz" al is dit hij enkelen (Kloos b.v.) wel 't geval geweest Maar die zelf-critiek dat Is een lastig ding: Je moet ervoor uit je vel kunnen kruipen om je zelf zoo „voorwerpelijk" als maar eenicszins mogelijk Is te bezien. In de regel is een dichter nog al ,,onderwerpelijk" aangelegd; laten we maar zeg gen: dat hoort eigenlijk zoo bij een dichter. „Voorwerpelijke" menschen zijn in de regel Wei nig dichterlijk, hebben van hoogdravende fanta sieën zoo geen last. Al wil ik er dadelijk bij zeg gen- heelemaal geen fantasie te hebben is een beklagenswaardig lot: maar je hebt ten slotte je zelf niet „gemaakt". Om op je verzen tenig te komen: er zit wel iets in dat van een dichterlijke aanleg het bewijs is. Trouwens, a'lcen het feit. dat je van verzen houdt, en zelfs ook een dichterlijke bezigheid „op na houdt", zal Tc maar zeggen, bewijst dit voldoende. Als je „aan Henriëtte Roland Holst" deze regels wijdt: „Toen is er in u langzaam iets gaan breken, bent u 't doornig pad gegaan," waarin je reageert op haar laatste verzen in „Tusschen Tijd en Eeuwigheid" dan heb je daar mee bewezen „gevoelig" te zijn voor de tragische levensgang dier dichteres. Ook als je verder zegt: Thans staan uw voeten op de grens van 't leven, Een beetre wereld wenkt u ver en vaag, 'dan zeggen we: Zoo Is hel; dat is goed gezien. Maar het vers als geheel is zoo, dat we voelen: te hoog gemikt. *k Ga eindigen. Je stoort je blijkbaar weinig aan de techniek van het vers, je bent erg vrij in 't ge bruik van versvoeten; misschien is dat niet op zettelijk maar meer uit gebrek aan kennis van de metrums (Je weet: er zijn moderne dichters die zich om geen metrum bekommeren^ maar da's ©en kwaal die op de auur doodelijk is voor ue poëzie). Je zegt: Graag zou ik ook iels weten over de techniek van een ver». Daarvoor heb je een handhoek te bestudeeren. Ik kan je daarvoor aan raden: Woordkunst, door Poelhekke. herzien rteor Prof. Brom, een uihravó van Wolfer», Groningen. Maar al heb je die tech niek onder de knie, daarom gaat het dichten niet gemakkelijker, 't is er moe als met de verK»ers- regcls; je moet ze natuurlijk kennen, maar kennen en toepassen is vaak twee, zooals weten en dom in religieus opzicht elkaar helaas zoo weinig dek ken. Maar de kennis is onmisbaar: als de dichter lijke bewogenheid gaande is gemaakt, als zich een rhythm'sch woordencomplex, alias: versregel, tracht los te nraken van den dichter, heeft irij' niet dadelijk dóór, welke vorm uiteindelijk het vers manifesteeren wil: hij moet vaak wachten, wat het wórden wil; in de regel heeft hij als er meer verzen (lees: vensrcgels) zich aan zijn peest „opdringen", al gauw de hoofdvorm, de strolc- vorm, herkend. Herkend dus hij heeft kermis van een vorm, b.v. een vier- of meerregelig vers evenzeer als van het metrum, b.v. de vijfvoetig* jaml>e of de alexandrijn, of hij tracht een sonnet op te vangen. Kloos, zeiden we, schreef vaak een sonnet in één gelukkig tempo; natuurlijk heeft hij ook vaak maakwerk" geproduceerd. Dat komt ervan, als je de techniek vaardig verstaat Hoofdzaak is: veel goede poëzie lezen. En je pro beersels niet te gauw als poëzieuitgeven, publiceeren, bedoel ik. Het boste paard struikelt wel eens; maar ©en „onbereden" pogasus maakt in do beginne heel zotte .buitelingen". Als je daar maar rekening mee wil houden En dan: Rilke, een waarachtig dichter heeft ons deze les geleerd: een dichter moet heel, héél veel ervaren hebben om uiteindelijk eens een goed vers te kunnen zingen, waarachtig doorleefd, maar ook beheerscht naar de vorm. En als je jong ben, heb je nog zoo weinig „achter de rug" Toch zei Huygens: Het schijnt: jong en ervaren en schijnt niet wel te paren; Maar 't is een valsche schijn; Men kan wel jong van jaren en oud van uren zijn...... Wie 't vatten kan, die vatte het.....« <5 Prof. Brom over .Vondel contra Gezelle" Opmerkelijk Is wat Prof. Brom in zijn studie „Vondels Geloof" opmerkt over Vondel contra Gezelle. „De leok Vondel is in zekere zin oen kerkelijker katholiek, meer theoloog of in ieder geval meer ajxdogeet dan de priester Gezelle, die weer de indruk van een stiller, dieper, ja, om het onmis bare woord te noemen, mystieker Christen maakt. De Hollander wordt ook in de strijd gevormd int een oj>enbaar geloofsgetuige, die zijn godslionst vollediij moet verdedigen; de Vlaming heeft van jongsaf de vroomheid in zijn adem, zijn houding, zijn hele doen. Vondel 6chijnt ook minder volks en speels van toon dan Staipert.") Dat de leek hierin moet verschillen van den priester, wordt beves tigd door een evenwijdig onderscheid tusschen een mannelijk intellectueel als Thijm en een haasi moederlijke Gezelle. De leek, die met geluiden om gaat, st reeft naar verheffing van dc gewijde weten schap, terwijl de priester, door zij'n zielszorg al lereerst op de kleinen aangewezen, het heilig brood in kruimels breken wil. Het eerste vordert dc nodige gocstesspanning, het tweede eerder een voud van hnrt. Vondel komt als kind van de kerk misschien niets te kort behalve een zekere kinderlijkheid, het onbevangene dat verschillende geloofsgenoten uit weelde weer overdrijven tot slordigheid toe. Hij is niet bizonder sterk in de humor, de proef op de som van een ernstig katholiek, die zó onwrik baar vast in zijn geloof 6taat, dat hij er bij ge legenheid veilig een tikje mee durft spotten. Vondel gaat plechtiger met de hemel om en bidt met te veel nadruk om een ogenblik later te kun nen lachen, nl is er in zijn vroomheid ook hoege naamd geen vertoon. Hem blijft de tragische nood vervolgen, waarin vroegere geestverwanten nog leven; hij begrijpt Puiilus' roerend woord: „Wie lijdt er dat ik niet brand?" Hem drukt de ver antwoording >rn dc eer van Zijn belasterde kerk, die met zijn eigen eer samenvalt, te verdedigen. Iedere lof voor Rome beteekent een rechtvaardi ging van Vondel en, wat meer waard is, een overreding van zijn vrienden. Hij mag de wapens niet afleggen, zolang hij op zijn post midden in de voorhoede of volgens zijn eigen verklaring ,.op schildwacht" staat. Aan een Gezelle is het bemin nelijk lijdzame toevertrouwd, een Vondel moet gewaj>cnd blijven tot het einde". Het groote onderscheid tusschen die twee Roomsch-Katholieke dichters is: dat Vondel vooral een intellectueele aanleg heeft; hij wil het broedc, groot.sc.lie, het machtig ornament en do im|>onee- rende „beweging"; hij is, wat de mod<pmo psycho logie noemt: naar buiten gekeerd. Gezelle daaren tegen is zoo kinderlijk-zeker van zijn geloof dat hij liefst niet redetwist, maar „uit de schat zijns harten oudo en nieuwe dingen voortbrengt" het oude als nieuw doende leven in zijn zuivere woordkunst. Hooft, de humanist, had het niet zoo verkeerd gezien, zeggende van Vondel; „Mij deert des mans, die geen ding eerder moede schijnt te worden dande rust". Maar dat Vondel nu eenmaal een andere natuur is dan Gezelle, heeft Prof. Brom weer verleid tot een tirade als deze: „Het wezenlijk verschil tus schen Cats en Vondel is dat de Protestant uitcn- treure zijn eigen vroomheid uithangt, terwijl de Katholiek om zijn godsdienstig gevoel zelden of Prof. Dr G. Brom nooit komt opdringen. IJ it onderscheid is te her leiden tot een onherroepelijke tegenstelling tus sen Hervorming en Moederkerk." Prof. Brom is een handig apologeet, maar hier verschalkt hij ons toch niet, weizichzelf. Hangt Vondel aooit wat uit, b.v. in zijn ellenlange leerdichten over Boomsch-Katholieke leerstukken? Is dat alles „poésie pure?" Geen preeken? Prof. Brom consta teert: „Waar een Protestant moet preken, wat al tijd een horen is van zichzelf, wordt een Katho liek gedreven tot bidden, ófwel zwijgend ófwel gemeenschappelijk bidden, wat eerder een luiste ren naar God betekent." Kom, kom, Prof. Bi om, Vondel naast Cats da's een gemakkelijke tegenstelling. Maar die van Vondel—Revius heeft Brom niet aangedurfd. Of heeft Revius ook zijn ëjigen vroomheid „uiterltreure" uitgehangen? Dat aal zelfs. Prof. Brom niet durven beweren. Maar Bevius is als kind der Hervorming een strijder vaak als Vondel, maar als Gezelle mystiek, teeder en innig; Prof. Brom zal bij Revius de gebeden vinden die hij klakkeloos beweert alleen bij zijn geloofs- en kerkgenooten te kunnen aantreffen. Summa summarum: Wat komt een apologeet toch' op een doodloopend spoor als hij met tegenstel lingen werkt, niet aan de realiteit van het ge loofsleven, maar aan de abstracties van zijn kerk- verheerlijking ontleend. Wie zich apn oen ander spiegelt, spiegelt zich zacht A. W. Bedoeld is de ijeventicnde eeuwsche dichter der contra-Reformatie: de priester Staipert van dér Wielen. Uw belangstelling waard) Hoe vrijwaren wij onze kleeren tegen mot? Een Amerikaansch geleerde heeft proeven geno men om de mot uit onze kleeren doelmatig te ver nietigen. Het bleek, dat de larven bij een tempe ratuur van 7 gr. C. in een slaaptoestand verkee- ren, terwijl de eieren eerst bij een temperatuur van boven de 13 gr. C. uitkomen. Bij deze tem peratuur beginnen do larven zich echter wel te ontwikkelen. Bij 8 gr. vorst bleken de larven nog niet gedood. Door de temperatuur met kleine tus- sohenpoozen van onder het vriespunt op te voe ren tot pl.m. 7 gr., verliezen de larven hun weer standsvermogen. De mot zelf sterft reeds spoedig bij 0 gr. C. Teneinde wintergocd te vrijwaren van mot, is het voldoende de kleeren te bewaren bij een temperatuur van 4 gr. C. Bij lang aanhouden van deze temperatuur sterven de motten, de eie ren kunnen zich niet ontwikkelen en de larven verkeeren dan in een slaaptoestand. Het bewaren van kleeren aoor groote confectiemagazijnen in koelkelders wordt hoe langer hoe meer toegepast, Vloeibare lucht als explosiestof In de kolenmijnen wordt dynamiet gebruikt om de steenkolen lagen uit elkander te doen springen, In den grooten oorlog werd ook enorm veel dy namiet gebruikt voor het opblazen van bruggen, versterkte stellingen, enz., zoodat er gebrek aan dynamiet kwam en men op het gebied van ex- plosiestoffen naar een „Ersatz" zocht. Een der „Ersatz"-middelen was vloeibare luoht De luent uit ae atmosfeer werd onder buitengewoon hoogen druk gebracht bij "n zeer Inge temperatuur 110 gr. C). Wordt deze lucht, die een hoog zuurstof gehalte heeft, plotseling gemengd met sterkver- warmde, licht out brandbare stoffen, zooals bv. steenkolengruis, fijngemalen, kurkdroog hout, dan ontstaat er een gasmengsel, waarvan koolzuur het voornaamste bestanddeel is. De explosieve kracht is minstens zoo groot als die van dynamiet, doch in de praktijk is van dit midocl nog zoo goed als geen gebruik gemaakt. Als explosiestof voor pro jectielen of geweerkogels kan het in geen geval dienen, omdat het na dc bereiding onmiddellijk gebruikt moet worden, daar ontlading zeer spoe dig plaatsheeft en do explosieve kracht sterk at* neemt. 74 Zó heeft Salomon van Ruysdael het beroemde slot Valkhof bij Nijmegen nog gekend. Deze Hol landse schilder leefde van 16001670 en zijn vele landschappen bewijzen, dat hij een schilder van grote gaven was. Bekijk bovenstaande foto van zijn schilderij maar eens goed welk een schoon en machtig slot is het Valkhof vroeger geweestl En het heeft een heel oude geschiedenis. Deze keizerlijke burcht werd omstreeks 780 ge sticht door Karei de Groote; waarschijnlijk stond er daarvóór reeds een Romeinse sterkte. In 880 en 1047 werd het Valkhof verwoest, maar later op last van keizer Frederik I weer her nieuwd. Na de middeleeuwen geraakte het gebouw steeds meer buiten gebruik en Inwendig zeer in verval. Aan het herstel werd zo goed als niets gedaan. Tijdens het Franse schrikbewind (17951813) lag er een bezetting soldaten op het Valkhof, en 't Valkhof bij Ni}- negen". (Naar iet schilderij van Salomon van Ruysdael. spreekt wel van zelf, dat het oude slot vooral in deze achttien jaar er niet beter op is geworden. Kort daarna werd 't Valkhof don ook voor af braak verkocht en gesloopt. Alleen bleef over de achthoekige Karolingische hofkapel, benevens ruïnen van dn kapel van Frederik I en van een waltoren uit die tijd. Zo is er van het eertijds zo machtige Valkhof heel weinig overgebleven, maar nochtans is Nij megen trots op deze resten, die herinneren aan vroegere glorie. En toen de stad dan ook In 1930 hnnr 700-jarig bestaan herdacht, word in het feestlied „Lof van Nijmegen" gezongen: .Waar het Valkhof, mosbegroeid, Droomt van ouden roem, Daar is de Karelstad, Gelre's oudste bloeml opnieuw. „Je hoeft nu niet meer bang te wezen. Hoewel 't maar een haartje gescheeld heeft of hij bad je gebeten, 't Is een gevaarlijke. Zie maar naar die vurige vlekken op zijn kop. Die zijn het teken van zijn macht. Hupl weg jij!" vervolgt hij met afschuw en steekt de punt van zijn wandel stok onder het reeds stijf wordende slangenlijf, waarop hij het met een grote boog in de struiken werpt. Harm, dc aanvoerder, meent, dat hij nu, als wel opgevoede jongen, de eer van zijn club moet op houden en daarom zegt hij: „Dank u wel, meneer, dat u ons geholpen hebt". De vreemdeling wuift met dc hand. „Tn orde, va dertje. Maar wat zijn jullie eigenlijk voor jon gens, dat je hier op klaarlichte dag maar zo kan liggen slapen. Moet je niet naar school? En heb Jo niets beters te doen, dan je hier maar te laten vermoorden?" „We hebben toch vacantie!" doelt Theo mee, op «en toon van: weet je dat nog niet! „En we heb ben hier rijst gekookt en gegeten ook en toen sijn we gaan slnpcn." „Ai!" roept de ander, terwijl hij zich bij de blauwen neerlaat op de naalüengrond. „Dan hebben die slang en ik dc heren in hun nachtrust geetoord. Jammer zegl" Er is iets plagerig» In fijn stem en een lach in zijn ogen, en terwijl hij daar zo bij hen zit, zien do jongens opeens, dat dc vreemdeling er jong en aardig uitziet. Wie zou hij eigenlijk zijn! Ze ken nen hem niet, en kijken hem met grote ogen aan. Ze bekijken hem letterlijk met al de vrijmoedig heid, die kinderen in Indië eigen is, maar hem thuis brengen, noen, dat kunnen ze niet. Tenslotte vrAAgt Kas het maar, eenvoudig weg. Dat is im mers het beste, dat jo in zo'n geval kunt doen! VOOR KNUTSELAARS Een papieren beker Onlangs vertelden we in dit hoekje hoe een ketel van papier is te maken: deze week gaan we een papieren beker vouwen. Ons vouwblad 16 X 16 c.M. Zie fig. I. Vouw d op a, fig. II. Nu c op f; f ligt op de helft tussen a en b, fig. HI. Vouw nu b op e fig. IV en steek punt d tussen e-f, fig. V. Sla ten slotte a naar achteren om en je" beker is klaar. Je kunt er best uit drinken probeer het maar! 't Zijn heel gemakkelijke, eenvoudige karweitjes, waar jo echter vooral 's zomers aan 't strand, in 't bos of bij 't kamperen veel plezier van kunt beleven. Je hebt volop de tijd om je goed te oefenen RAADSELS „Wie ia u eigenlijk. Weer die jolige schittering ln dc ogen van den vreemdeling, alsof daar binnen bij hem een heel vuur van vrolijke plagerijtjes brandde. „Dat wéét jc toch wel? De groto slangendodcr na tuurlijk!" „Hè, nee, echt, meneer. Wie la u nou?" „Wie ik ben, jongelui? Nou, dat zal ik je dan eens vertellen. Mijn naam is Muller. Mijn beroep is dok ter. Mijn thuis is voorlopig nog in Pea Radja, en over een poosje hoop ik naar Sipirok te gaan om daar onder de Bataks tc gaan werken. Dan komt mijn vrouw ook; d.w.z. ze is nu nog mijn meisje, en dan krijg ik een eigen thuis". De prettige stem is onwillekeurig ernstiger gewor den, nu hot over de grote dingen van zijn leven gaat: werken op het zendingstcrrcin, onder de armste inlanders, die lichamelijk en geestelijk nog zoveel hulp nodig hebben. Dc jongens voelen wel, tiat het nu geen tijd is, om grapjes te maken; daarom zwijgen ze en wachten, de handen om de blote knieën gelagen, af, wat de jonge dokter hun verder nog vertellen zal en zien hem Intussen met hun blauwe ogen onderzoekend aan. Nu spreekt hij verder, met ecu stern, die diep uit zijn hart schijnt te komen. „Er is veel lijden op dc wereld, jongens. En daar door is er ook veel werk. Want wc zijn als Chris tenmensen toch verplicht om te doen, wat we kun nen. Alle groten onder Gods kinderen hebben al tijd geprobeerd om het lijden onder de mensheid te verzachten. De een op deze, en de ander op die manier. En de kleinen moeten toch zeker de voet stappen van de groten volgen. Daarom ben ik voor dokier gaan studeren. 'v .(Wordt vervolgd.). Liesje Riedé te Den Haag is ziek geweest èS heeft toen enige raadsels uitgedacht. We geven ze hier een plaatsje. I. X 1. medeklinker X 2. niet vast t X 3. richting, a i X i 4. Stadj- in Zuid-Holland, i X 5. register. X 6. klein hert X 7. medeklinker. Bij Juiste invulling vormen de letters op de kruisjes, van boven naar beneden gelezen, de naam van dezelfde plaats, dio met 4 bedoeld wordt. II. Uit onderstaande twee namen kan dezelfde zinspreuk gevormd worden: Alidn Beerdt Albert Dleda t ni. Ook uit deze naam kan een bekende zin spreuk gevormd worden: Ot Tersurs IV. En uit deze twee namen kunnen twee be roepen gevormd worden: Mies Bolt Koos du Rat Oplossing raadsels van de vorige week 1. gat, goot, geit, git. 2. schelp, schelm. 3. Napels, slapen. 4. Wijhe, Norg. 5. Het geheel van het letterraadsel is het woord hoogescholen. De onderdelen zijn: 1. H., voor 200; 2. bok; 3. broek; 4. mergpijp; 5. paddengif; 6. vaderszegen; 7. roofschepen; 8. kerkhoven; 9. Stroeve; 10. balen; 11. nek; 12. N. voor 900. GRAPJES Er was toeh verschil Vaaer, (die zijn zoon ecn lichamelijke kastijding heeft toegediend): Geloof me Jan, die klappen doen mij evenveel pijn als jou Jan: Dat kan wel zijn vader, maar toch zeker niet op dezelfde plaats. Zo meende Henk Schoolopziener: Jongens, waarom houdt ecn hond z'n tong uit z'n bek? Henk: Om in evenwicht te blijven met z'n staart, mijnheer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 14