HET ZWUGEN GODS behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN PAUWTJE EN PIET VAN OPA door N. W. v. Diemen de Jel Pauwtje tikt aan de kamerdeur van Opa, Geen antwoord. Pauwtje tikt nog een keer. Weer geen antwoord. Anders roept Opa altijd: „Binnen! Kora maar binnen!" En nu roept hij niets. Zou Opa slapen? Slapen in zijn stoel? Dat doet hij nog al eens een keertje. Dan zit Opa zoo stil als een muis, de ogen dicht, de mond een beetje open en de handen over elkaar. Pauwtje tikt voor de derde keer, nu wat harder. Maar er komt nog geen antwoord. Heel zacht doet Pauwtje nu de deur open, een klem eindje maar. Voorzichtig steekt ze haar hoofdje naar binnen en kijkt rond. Hé kijk, wat is dat nu? Opa is er niet! Zijn grote stoel is leeg en de divan ook. Zou Opa ook al uit zijn, net als va en moe? Maar neen, dat /.ou toch wel niet! Opa gaat nooit van nuis. Hij is te oud om uit te gaan. Pauwtje doet de kamerdeur wat verder open. Ze zal maar eens naar binnen stappen? Eigenlijk mag ze dat niet. Dat weet Pauwtje heel goed. Hoe het komt, dat ze niet in de kamer van Opa mag komen? Wel zo. Een poos geleden wou op een koude dag de kachel van Opa niet goed branden. Daarom zat Opa bij moe in de kamer. Wat deed Pauwtje toen? Ze haalde stilletjes een doos lucifers en pa pier uit de keuken. Daarmee stapte ze naar de kamer van Opa. En nu zou zij de kachel eens flink laten branden. Maar het ging mis, helemaal mis. De vlammen van het brandende papier kro pen tegen Pauwtje's vingers op. O, o, wat deed dat een pijn! Pauwtje schreeuwde het uit. Gelukkig, dat moe toen net de gang in kwam. Ze nam haar gauw mee naar de huis- kanier. Moeder en Opa deden wat ze konden om do pijn te verzachten. En Doortje, de dienst bode. werd om den dokter gestuurd. Wél vier weken lang moest Pauwtje haar handen in doeken gewikkpld houden. En Opa zei: „Jü, Pauwtje, jü mag niet meer in mijn kamer komen, als ik er niet ben. Goed verstaan?" Nu vandaag behoeft de kachel in de kamer van Opa niet te branden. Het is zonnig, zacht weer, en dusBuiten smelt do sneeuw weg. Pauwtje doet de deur wat verder open. Ze doet een paar stapjes naar binnen. Zal ze nog verder gaan? Haar hartje begint een beetje onrustig te kloppen. Hoe dat komt weet Pauwtje wel. Toch keert ze niet naar de gang terug. Ze kijkt eens in de kamer rond. Het lijkt er haar zo vreemd, nu Opa er niet is. En toch is er niets veranderd. Daar rechts staat de kachel van Opa. Daar links is de boekenkast. Hier, vlak bij haar. staat de divan. Achter de tafel is de grote leunstoel. En kijk. op tafel ligt de dikke Bijbel, waar Opa zoveel in leest. Gisteren mocht ze op Opa's knie naar de platen kijken, die er in staan. Wat blinken de zilveren hoeken van die Bij bel. Dat komt door de zon, die er precies op schijnt. Soms vertelt Opa weieens een mooi verhaal uit ztin Bijbel. Opa vertelt haast nog mooier dan moe. Pauwtje gaat nog een stapje verder de ka mer in. Zie, wat ligt daar naast de Bijbel? O, ze ziet het al. Dat is de tekendoos van broer Jan. Hoe komt die doos naar nu? Opa tekent toch immers niet meer? Broer Jan wel. Die tekent, en schrijft, die rekent en leest. Dat leert nij allemaal in school. Over een jaar zal zij ook naar school gaan. Nu is ze nog te jong. Pauwtje gaat neg wat verder de kamer in. Ze wil toch weieens zien, wat er in die doos van Jan allemaal zit. Opeens blijft ze staan. Ze schrikt een beetje. „Piet-piet-piet" klinkt het achter de boeken kast. De schrik is gauw over. Ze weet wel, wie dat daar doet. Daar achter de kast zit de vink van Opa in zijn kooi. Opa zegt nooit „vink", neen! Opa zegt al tijd „Piot". En zo noemen ze in huis alle maal de vogel. Pauwtje loopt de kamer nog wat verder in, tot ze bii de kooi is. „Dag Piet," zegt ze, en de vink zegt: „piet, piet, piet!" Dat betekent vast: „goededag, Pauwtje!" Ze doet nog een stapje dichter naar de kooi èn begint de vink eens goed te bekijken. Wat zit die Piet toch in elkaar gekropen. Zijn veren staan ruw uit. Net als haren van een borstel. En wat kijkt hij verdrietig! Zou hij het koud hebben, omdat de kachel niet brandt? Maar het zonnetje schijnt toch! „Heb je het koud. Piet?" vraagt Pauwtje. De vink schudt zijn veren een beetje uit en zegt weer: „piet, piet. piet". Wat hij daarmee zeggen wil, weet Pauwtje niet. Ze kijkt eens naar zijn drinkglaasje. Dat is bijna nog geheel vol. Nu kijkt ze in zijn voerbakje. POPPENDOKTER Mijn kleine poppenmoeder, Zeg, word je nog niet moe? Het klokje slaat al zeven uur. Je oogjes vallen toe. Hé, neen, moe, toe nog eventjes, Het gaat nu net zo fijn, Ik ben een poppendokter, En Bero heeft zo'n pijn. Hij is op straat gevallen En deed zijn knietje zeer. Hij huilde toch zo vrees'lijk erg Maar nu schreit hij niet meer. Ik gaf er gauw een kusje op, Dat hielp een beetje al, Toen deed ik er een doekje om En hoop dat 't helpen zal. Hij zal wel gauw weer beter zijn En anders weet ik wat Hij krijgt een poeder, net als ik! Zeg moe, hoe vindt u dat? Ik weet nog heel wat beters, Zegt moe, mijn kleine vrouw, 'k Breng poppendoktertje naar bed En Bero slaapt bij jou. Ik dek je lekker onder, En ik geloof dan wis: Als je morgen wakker wordt. Dat Bero beter is. En daar is nu bijna geen zaadje meer in. „Heb je honger. Piet?" vraagt Pauwtje. De vink gaat rechtop zitten. De veren val len glad langs zijn lijfje. Hij draait ziin kopje naar Pauwtje en zegt vrolijk: „piet, pietpiet, pietpiet, piet!" Zou dat nu betekenen, dat hij honger heeft? Pauwtje weet het niet. „Zeg nu eens,N heb je honger of niet?" vraagt ze. Maar nu geeft Piet geen antwoord. Hij draait zijn kopje van Pauwtje af. Hij steekt zijn snavel tussen zijn veren en be gint te pikken. „Wat doe je nu toch, malle Piet?" vraagt Pauwtje. Doch Piet geeft geen antwoord. Hij doet maar niets dan pikken tussen zijn veertjes. Opeens ziet Pauwtje in een hoekje van de kooi iets liggen, dat helder blinkt. Ha, ze ziet al wat het is. Dat is een brokje suiker. Piet heeft dat van Opa gekregen. fVolyende week verder) WIE DOET DIT HENK NA? Kleine Toos Op-de-ruit heeft een mozaïk spel ge- krpgen. Dat ken je wel. he? Er zit zo'n gaatjes- rooner in. daar moet je met kleine gekleurde knikkertjes figuren op leggen. En nu heeft Henk vooi zijn zusje een mooi voorbeeld getekend, leder blokje stelt een knikkertje voor Toos vindt het prachtig en als ze hei gelegd heeft, moet iedereen haar mooi eendje zien. En weet je wat Miep doet? Zij haalt haar hnndwerkdoosjn en gaat het pa troontje ook namaken: met kruissteken op een lnpje grove witte 9lof Ze maakt een heel rijtje eendjes Zo wordt het een aardig randje, dat later dienen kan tpr versiering van een slabbo voor haar kleine zus. Henk Is vergelen het eendje een oog f,o geven, maar dut doen jullie er wel bij, he? 84 ZATERDAG 15 FEBRUARI No. 7 JAARGANG 1936 Deze dingen doet gij, en Ik zurijg; gij meent, dat Ik ten eenenmale ben gelijk gij: lk zal u straffen, en zal het orde lijk voor uwe oogen stellen. Psalm 50 tl Deze dingen doet gijen Ik zwijgl Welke dim/en heeft de Heere hiermede op het oog? 't Zijn schandelijke dingen, waaraan de aansre- aprokenen zich schuldig maken, en die zij onder een schijn van vroomheid zoeken te bedekken. Als gij die menschen aanhoort, zoudt gij meenen met Godvreezenae lieden te doen te hebben. Zij hebben het verbond Gods in den mond. cn praten vlot en vaak over de inzettingen des Hoeren. Maar onder üil heilige masker schuilt een hart vol van hol heid. Zij kennen de Tien Goboden uit hun hoofd en reciteren ze zonder ook slechts éénmaal te haperen Maar wrt het gehoorzamen aan die ge boden betreft dóórvan willen zij niet weton. zij werpen z- achtei hun rug en malen er in de ^ersto verte niet om. Wat noa erger is, zij overtreden ze zonder blikken of blozen. Zij verkeeren met dieven er overspelers. het kwaadspreken is hun een tweede natuur hun tong. die zooeven Gods wet reencerde koppelt bedrog, zij scheppen in lai-tecn behagen,'t is een zwarte lijst van zonden, dubbel zwaar, omdat zij door kinderen de« verbonds ccpleeird worden, en zulks nog wel onder een schijn van heiligheid. Schijnheil:g)»eid is een heel groot kwaad. Jezus heef» er dikwijls lezen getoornd. Ook i»i zijn dagen kwam deze zonde niet zoo zeioen voor. Menig Wee heeft zijn zachtmoedige mond er tegen gesproken: ..Wee u. gij Schriftgeleerden en Parizeen, gij geveinsden! want gij eet do huizen der weduwen op. n. dat onder den schijn van 'ang te bidden; daai-om 'uit gij te zwaarder rordeol ontvangen." Christus verwijt hen terecht, dat 'Ij het buitenste des drinkbekers reinigen, terwijl /ij van binnen vol van rooi en onmatigheid zijn. Hij noemt die huichel&acs witgepleisterde graven, dio van buiten wel schoon schijnen, ofschoon zij van binnen vol dcvxlsbeendereen en alle onreinigneid zi;n. En hoe is bet dan. dat God, die in don Psalm als hoogste Rechter verschijnt, de huichelaars stil laat begaan, ofschoon Hij hen door en Joor kent? Hoe is het dan. dat Hij hen zegt: Deze dingen doet gij,en Ik zwijg?" Dit zwijgen Gods wekt bij een oppervlakkige bor schouwing den indruk, dat de Heerc zich van het zondigen der menschen niets aantrekt. Trekt Hij zich dan in den hoogon hemel terug al9 een kille en ongevoelige Majesteit, die zich niet gekrenkt en beleedigd voelt, wanneer een broos schepsel tegen Hem opstaat, zijn woord en wet in den wind slaat, en naar het goeddunken zijns harten Leeft? Verwachten wij niet, dat de Rechter der gansche aarde recht zal doen en dc misdaad met ongewroken zal laten? Zeker verwachten wij ditmaur Hij zwijgt. Hoe wordt zijn heilige Naam onder de menschen dae aan dag. uur aan uur gesmaad, zijn Woord veracht, zijn Kerk verguisd, zijn Koninkrijk bo- laagd, zonder dat Ilij ingrijpt, en zijn hand op den gekalkten wand van Belzazar's znui het von nis neerschrijftHi; zwijgt De zwaarste vloekwoorden kaatsen tegen den hemel op, de gcofste lasteringen worden Hom schier onoj>houdelijk in het aangezicht geslingerd, men spot met zijn ééniggeboron Zo:n, in wien Hij een welbehagen heeft, men smaalt op het kruis, waaraan het dierbaarste bloed vergoten is. u.-aar er schiet geen bliksem uit zijn hand naar beueden om de kwaaddoeners met één slag te vellen, .Hij zwijgt. Hij ziet met zijn oogen, die de gansche aarde doorwandelen, welke een massa onrecht er ge pleegd wordt; hoe gehurnaste volken door bloed waden om gebieden aan zich te trekken, waarop zij geen aanspraak hebben; hoe de misdadigers moord en doodslag plegen om zich le verrijken; hoe de schandelijkste gruwelen gepleegd worden, en vele de ongerechtigheid inzwelgen als water. Het geweten der menschen schreeuwt er tegen in, de zonde ie zóó groot, dat zij ten hemel schreit cn om vergelding roept,maar Hij zwijgt. Dit zwijgen Gods. dat dikwijls voortduurt, wan neer de zonde zich achter een uiterlijk van schijn heiligheid verstopt, is een pijniging voor ieder dio éénic rechtsbesef heeft: op narde wordt de mis daad, zoodra zij ontdekt is. streng gestraft, maar de Rechter in den hemel schijnt haar over zijn kant te laten gaanGod ziet het aan en zwijgt! <3" Pas op! schrijf Gode niets omgerijmds toe. Vraag liever, waarom Hij soms zwijgt, waar het kleine meneehenkind direct zou spreken? Zijn zwijgen komt niet voort uit zwakke toegeeflijk heid. zooals men die soms bij slappe ouders jegens hun schuldige kinderen ziet. Het is evenmin een blijk van onmacht om het kwaad te straffen, maar van zijn schier onbegrensde lankmoedigheid, die Hem heel veel doet verdragen, eer Hij den recK- tersioel beklimt om vonnis ie vellen. De boosdoeners zien dit zeil niet in. Lees slechts in den tekst, hoe God hun toespreekt, om te bewijzen, dat hun inzicht in zijn regeeriug uiterst gebrekkig is: „Gij meent, dat Ik ten eenen- maie ben gelijk gij",gij beeldt u in. iai lk van dezelfde meening ben als gij. namelijk dat de overtreding mijner geboden zeer wel straffeloos kan geschieden, als men er maar een schijn van vroomheid als een scherm vóórschuift; gij naakt u een God naar uw eigen beeld en gelijkenis, vergetende, dat het omgekeerde de waarheid is, daar de men>ch naar Gods beeld gemaakt is. God straft het kwaad, maar niet terstond. Niet zoo snel als de donderslag op den bliksem volgt. Dit geschiedt zelfs bij de menschelijke rech ters niet steeds. En waar de menschen ultoos go- haast zijn, omdat het leven kortstondig is, daar heeft God die met eeuwigheden rekent, geen -aast Hij behoeft met zijn oordeelen en vcroordeeien geen spoed te maken, daar duizend jaren voor Ilem als één dag zijn. Hij kun lunkmocdig zijn om den zondaar tijd tot bekcering te geven Zoo is Hij lankmoedig geweest in de dagen van. Nouch: 'bomlerU twintig jaar liet hij verloopen, eer <iè zondvloed kwam. Eveneens in dc dagen van Sodoni én Gomorrha, Hij heeft gewacht totdat Uo maat der'zonde overliep, en de gnddeloozcn tot het uiterste gedaan hadden. Er is bij den ITeere wel uitstel van t gericht, maar nooit wordt dit afstel. God is lankmoedig, om zelfs voor den grootsten zondaar een deur der hope open te laten, maar Hij is ook van grooto kracht, le zijner tijd breekt Hij bet zwijgen, en dan blijkt, dat Hij rechtvaardig is in zijn spreken en rein is in zijn richten. Een oud hoekje te Voorschoten. Zulke knusse, intieme plekjes zijn er nog heel wat te vinden, ook al verdwijnt de laatste jaren veel. Het moderne verkeer eischt ook in dit opzicht veel „slachtoffers". Vandaar, dat de Ilecre aan 't slot van het vers verklaart: „Ik zal u straffen, cn het ordelijk voor uwe oogen stellen". De lankmoedigheid Gods duurt naar den zin van 't woord zelfs wel lang, maar niet eindeloos. Er breekt een oogenbhk aan, waarop de Alwetende allo ongerechtigheden van den zondaar openlegt, zoodut ieder ze als do zijne erkent, en daarom ja cn amen op het von nis zal moeten zeggen. Ordelijk zal Hij ze stellen. Niet als een verwarde massa zal ITij u uwe zonden doen zien. maur de eéne naast dc ando re geplaatst, gegroepeerd naar hun aard, soort bij soort, zoodat gij er een duidelijk overzicht van krijgt, er is er niet één vergeten, en bij de overtreders in den Psalm zul dc schijn heilig heid boven aan staan. Ik zal u straffen, zegt de Heere. Heel dikwijls doe Ik het reeds tijdens uw leven: het is dikwijls te zien. dat het kwaud reeds op aarde gewroken wordt. Maar al verkrijgt de zon- do hier beneden niet steeds haar gerechte straf, de jongste Dag, waarop de vierschaar gespannen wordt, is in alle geval cle dag der rechivnardige vergelding, waarbij alles vereffend wordt Niemand mcene, dat hot kwaad ooit onge straft blijft. Hoe lankmoedig en barmhartig do Iloere ook is, Hij geeft Zijn rechtvaardigheid niet prijs, waarmede Hij de misdaden der vade ren bezoekt aan de kinderen tot het derde cn vierde lid dergencn, die op de hnozen weg der vaderen voortvaren en zijn geboden verarhlen. En waar wij uilen overtreders zijn, zou er voor ons geen uitzicht op ontkomen bestaan, indien Golgotha er niet was. Aan het kruis heeft do Rechter der gansche aarde getoond, dat Ilij, wel verre van de zonde ongestraft te loten, ze vreeso- lijk aan Zijn éénigen Zoon gestraft heeft, opdat alle overtreders, die in Hem geloovcn, mochten weten, dat zij van do straf voor eeuwig zijn ont hoven. 73

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13