Lelie r la' rtd'iqe Ru b riek
<5
VAN ONZE KON NGIN
EEN GOEDE VRIENDIN
7t
Jan H. Eekhout,
XXX Sonnetten van Michel Anqelo.
Uitgave: Bosch en Keuning, Baarn.
Dat was zeker geen gemakkelijk werk, de sonnet
ten van den geweldigen geest, die Michel Angelo
fan H. Eekhout
was, over te zetten in onze taal. Uit het Ita-
liaansch misschien? Of uit het Duitsch?
Geweldig zijn de spanningen geweest in dat kun
stenaarsleven; daarvan getuigen ook deze dertig
sonnetten. Het zijn de spanningen van dien feilen
tijd, welke in dien mensc-h doortocht zoeken, en
belichaamd worden in zijn kunst: groot is hij als
beeldhouwer, groot ook als schilder.
Moeilijk is 't voor ons, uit deze vertalingen te
besluiten tot een oordeel over den dichter.
In de regel zijn vertalingen pogingen, waarhij
veel van 't oorspronkelijk schoon te loor gaat.
Jan H. Eekhout is een voortreffelijk vertaler,
blijkens hetgeen hij reeds publiceerde o.a. „Os-
maansche strofen" en in saamwerking met zijn
vrouw „Witte Muziek"; en ook deze soifnetten
bewijzen zijn talent.
Zeker is het dat wie van dien Renaissance tijd,
van de kunst dier eeuw weinig notie heeft wei
nig aan deze verzen hebben zal. 't Was wel goed
geweest, als ep een inleiding ware voorafgegaan
ter orienteering, in 't bizonder betreffende den
kunstenaar en zijn verhouding tot wie hij plato
nisch l'efhad: Vittoria Colonna; wel is er een
enkele aanteekening betreffende die liefde.
Ons, moderne menschen, spreken deze sonnetten
niet toe als het vers van onze tijd dat doen kan;
we vinden ze allicht: rhetorisch, al zullen we
- tevens erkennen dat ze bezield, machtig bewogen
zijn: het gaat er in om leven of dood.
We eindigen deze uitteraard korte recensie met
een enkel sonnet:
Michel Angelo's Sonnet der Machten
Men zegt mij dat een diepe drift tot leven
Den dood tot eenig oponthoud nog dwingt,
Een aarzelen vóór hij haar het hart doordringt
En wij vergeten zijn nabij-zijn even
Doch waartoe naar dien rijken roes te trachten,
Nu onrein ik al aardschcn lust bevond,
Nu 'k weet van ziel tot God het wit verbond
En God den dorst van alle mijn gedachten.
En toch nog zwijgt de wereld niet in mij,
Vermag het bloed haar lokroep niet te weren.
Gij dwaas, ik ben uw donst. Dood is nabij
Almachtige God, doof ras oud bloerts begeereu
Want vrees wordt mij, te wank'en... Heer, doe Gij
Mij ganech in dorst naar U alleen verkeeren.
'Be Kringloop, door Af, J. Kastelevn.
Uitg.: Enen J. Bijleveld, Utrecht "35
Ik vermoed dat dit een debuut is: van dezen dich
ter lazen we, meenen we, in „Ópwaartschc We
gen" ala eens eerder eon vers.
Als we eens een vergelijking mogen wagen met
de poëzie van Bert Bakker, hier onlangs bespro
ken („Reizigers dan zouden we ten gunste van
den laa'ste willen opmerken- hij is directer, rneer
los van het rhetorisch geijkte beeld, hoewei -
zooals we indertijd schreven nog te veel ont-
lecnend aan andere voorgangers.
Kastelevn 2ui-ft verzen te publiceeren, die be
paald ouderwetsch-rhetorisch zijn als uit de dagen
van ten Kate etc. Hoe durft hij te schrijven:
Nog houdt de stille nacht de sluimerend' aard
gevangen:
de liefdevolle koestring van haar duister kleed
wekt nog in 't scheidingsuur het innig tcee
verlangen
der willige overgave, die
Vreeselijkl
En dat lied te getoonzet voor vierstetnmig koor.
Het is dan ook om uit teschreeuwen.
Of:
Het grootc dagfestijn in kleur cn klank voldragen,
getemperd nu de bron zich naar het Westen
wendt
heeft in zijn gouden poorten die de tijden schragen,
het eigen bloedend rood van 't sterven ingeënt;
Nou, nou! Stel je dat maar eens voor, sinds de
inenting niet meer in de mode is
En toch: deze (jonge?) dichter heeft ook wel
andere snaren op zijn harp, om nu ook eens ouder-
wetsch te spreken. Verzen van en voor deze tijd.
B-v.
Werkeloozen
Zij dolen dag aan dag door eindelooze straten,
met elke morgen weer een lauw begin;
het oude rhythme heeft hun hart verlaten,
gij keeren zonder lusten tot den avond in.
het leeg gebaar der werk-ontwende handen,
wekt meer erbarmen dan de felste klacht;
dit ie de kust waar sterken eenzaam stranden.
houd ik, houdt gij nog bij het wrak de wacht?
die blijven, bidden staag: houd onze handen sterk,
en: geef ons heden, Heer, ons dagelijksch werk.
Zie, dat is toch wel een belofte van betere dingen
dan rhetörische aardigheidjeswan-taal, die kant
noch wal raken.
Zoo zou het vera: De Onnoozele voortreffelijk
mogen heeten van dictie, als daar niet opeens een
valsch beeld dissoneerde: „soms werd een snaar
geheeld"; en dan loopt het mis, want die snaar,
geheelddreef die onnoozele naarenfin, doet
er niet toe; 't is hopeloos mis.
Kasteleyn grijpt naar heel hooge en diepe din
gen; hij moet zijn „onderwerp* nog niet zoo ver
van hem af zoeken. Een stemming te verwoorden
lukt hem poms vrij goed; zooals het lied dat
„Stemming" heet.
Hij wilde „ruimer vlucht", hij wilde „zelf zich
wegen scheppen, in 't geb'ed der vrijheid", maar
heeft ervaren dat zoo'n koene vlucht biet meevalt:
het liep uit ©P verraad aan „de oude weg en 't
oude Woord".
Het valt ook niet mee, de nieuwe „slag" te vin
den van het nieuwe lied dat aansluit op het „oude
Woord". Kasteleyn tracht er wel naar. Hij weet
wat eenzaamheid is; hij weet, dat we als gemas-
kerden langs elkaar heen praten en„.... schreien.
Totdat onze moede leden
zich strekken naar 't enge graf;
als de ernst alle spel dcet verbleeken
en de doodsnood de wetten zal breken,
dan vallen de maskers af.
Ten slotte: Kasteleyn is, ondanks veel rhetorisch,
dat absoluut uit de tijd is, mij sympathieker dan
Bert Bakker, want hij tracht uit het eng-lyrische
los te komen en te verstaan de geest van den tijd
om het breed-episch verband met het leven te vin
den. Zoo in „Oudejaar".
Wij huiveren voor de stille stonden
en het aangrijpend nachtelijk uur;-
wij vreezen 't teeken aan den muur,
het vonnis onzer duistere zonden:
gewogen en te licht bevonden;
wat is een jaar, wat telt ©en uur,
wij-moeten voort, het doel wijkt verder;
Heer, zet Gij zelf de remmen aan,
wees dezer wilde kudde herder;,
Witte Velden, door Boel HouwinS.
Uitg.: „Holland", Amsterdam. 19115,
't Motto luidt; „Zie, ik zeg u: heft uwe oogen op
en aanschouwt de velden; zij zijn wit, om te
oogsten."
'k Meen, dat we tfen dichter Houwink het best
verstaan en waardceren kunnen tevens als we
opmerken, hoe hij in zoo simpel mogelijke woor
den heeft getracht zijn ontboezemingen uit te
zeggen: hij heeft zich ook als dichter leeren ver
soberen, om rechtuit te kunnen zeggen, wat hem
op het hart ligt. Wat hij met het motto bedoelde,
zegt het vers, dat het kleine boekje opent:
De dichter spreekt.
Heer, geef mij een eenvoüdig woord,
dat spreekt tot armen en verdrukten,
te vaak heb ik het hart bekoord,
tfan hen die nimmer voor U bukten,
Mr Roel llouwinli
Die waanden, dat wat ik hun zei
meer was dan Uw volkomen woorden;
niet ik, o God, niet ik, maar Gij,
zeg Gij hun wat hun trots nooit hoorde!
Laat mij maar met de kleinen zijn
en met hun hulpelooze vragen,
want eenmaal zal Uw zonneschijn
ook in de dorste levens dagen:
Ik heb geen haast, o Heer. De tijd
is weggegleden uit mijn handen.
Ik heb geen haast; Uw eeuwigheid
maakte nog nooit geloof te schande.
Laat mij in deze stilte maar
en in dit armelijk vertrouwen
als ik Uw liefde dus bewaar,
zult Gij wel eens m'Uw wil ontvouwen.
Overigens vërhalen deze verzen van vallen en op
staan, van klacht en blijdschap. Ze zijn inder
daad eenvoudig, al is er zoo nu en dan ook het
nog al te sierlijke woord, dat de zin verdonkert.
Wel is de Christus hier het omzongen middelpunt.
„Bij de Kribbe" zegt hij:
Wij zijn de herders niet, noch de wijzen, noch'
de kinderen,
Wij staan voor U met hulpelooze armen
en onze knie heeft nimmer zich gebogen:
o Kind wil onze ledigheid gedogen 1
Wij hebben meer de wereld liefgehad dan Uwen
Vader,
maar door den nacht kwam steeds Uw licht ons
nader
en heeft ons weder thuisgebracht: tezamen
dwalende en trouwe schapen. Amen.
Het vers dat de dichter ten geleide aan „Bartje"
meegaf, is hier aanwezig; het is zoo scherp-
waar wat hij zegt: „Wij staan tusschen hen (de
kinderen) en hunne droomen vaak als een muur
van angsten opgericht."
Dit boekje „Witte verzen" is een opmerkelijk spe
cimen Van Christelijke verskunst van en voor
dezen tijd. Ik zou zoo zeggen: Deze poëzie bewijst,
dat zij ongelijk hebben, die meenen dat in „Op-
waartsche Wegen" de kunst in haar dienend ka
rakter niet meer aan de orde is, sinds het „con
flict", dat helaas scheiding bracht, zich betrok op
de vraag: is dichten niet, althans voor den Chris-
tendichter, get jigen?
Vraagt Houwink zelf niet, een woord te mogen
doorgeven voor de armen en verdrukten? Niet
rijn woord, wat zou dat? Hij wil ah dichter wat
zijn voor de kleinen met hun hulpelooze vragen...
Daar moet God toch zeker aan te pas komen?
Heeroma heeft zeker een afschuwelijk misverstand
ln de christelijk-literaire wereld gebracht. Hopen
we op cenheidspogingen
Het Licht der wereld,
geheel geteekend door Clara van Mesdag,
Bigot en Van Bossum, Amsterdam.
Corrie Jacobs en Tony de Ridder verzamelden
eenige Kerstliederen, oude en nieuwe, waurbij
CJaia van Mesdag haar kleurige primitief-bedoelde
teekeningen gaf. Het valt je op dat de oude mid-
deleeuwsche Kerstleysen en -liederen ver over
treden wat in deze tijd aan goed-bedoelde maar
poëlisch-zwakke navolging wordt gepresteerd Wij
bedoelen de moderne liedjes van Tony de Bidder,
Tine Korting-Roemer, e.a.
Ook Guido Gezel Ie is hier aan 't zingen.
Een fijn artistiek uitgevoerd boekje, dat in de
Uilenreeks (No. 20) een goed figuur maakt.
Terloops zij er op gewezen, dat no. 16 dier Uilen-
reeks een mooi bundeltje „Moderne Lyriek" is,
door C. J. Kelk en Halbo C. Kool verzameld. De
hoeren hebben een keus gedaan uit de besten, en
geen wonder dat hier door den liefhebber veel
pude bekenden gevonden worden. Ik meen dat de
hoekjes in stevige bandjes slechts 0.75 kosten.
.Voor de verzorging van hun uiterlijk aüe lof.
A. WAP EN AAR.
62
Miss Winter is bij de Koningin gebleven tot deze
15 jaar oud was. En uit de laatste jaren vertelt ze
iets in haar boekje, dat jullie ook wel leuk zul
len vinden.
Het kleine Koninginnetje plaagde graag, en ze ver
zon eens eer. St. Nicolaasgrap, die haar gouver
nante nooit is vergelen.
Miss Winter vertelt daarvan:
„Na een paar keer op Hollandse wijze de St.
Nicolaasavond te hebben meegevierd, beschouwde
ik mijzelve als volleerd, en ging zelfs zo ver mij te
beroemen op het wantrouwen en de achterdocht,
waarmede ik alle er enigszins vreemd uitziende
fcnevcn en-pakjes ontving. De Koningin wist dit en
besloot tot andere middelen de toevlucht te nemen,
om mij er in te laten lopen,
liet middagwerk was geëindigd, de laatste onder
wijzer vertrokken en ik haastte mij naar mijn ka
mer te gaan en mij snel voor het middagmaal te
verkleden. Aan do deur van mijn zitkamer kwam
ik een lakei tegen, die mij vertelde, dat er uit Am-
sierdam per spoor een grote houten kist was ge
komen, aan mijn adres; dat de kist in mijn kamer
stond; en dat de mannen, die ze van het station
hadden gebracht beneden bij den portier stonden
te wachten op het geld; twaalf gulden voor de
vracht en het bezorgen.
„Dat moet een ver-gissing zijn. Ik wacht niets uit
Amsterdam en ik zal zeker geen twaalf gulden be-
taien voor iets, dat mij op zicht gezonden wordt",
zeide ik. Ik opende de deur van mijn kamer en
was niet weinig geërgerd, toen ik er een reusach
tige, houten, blijkbaar zeer zware kist vond staan,
op zulk een onhandige wijze neergezet dat ik biina
de kamer niet kon binnenkomen. Mijn verontwaar
diging gaf zich lucht in het beknorren van den
lakei, dat hij zo dom was geweest, een kist van die
afmeting in mijn zitkamer te doen zetten en dan
nog op zulk een onhandige manier, dat ik mijn
kaïner haast niet binnen kon gaan!
Toen ik de kist van naderbij bekeek, merkte ik,
dar zij afgezonden was door een grote firma in
Amsterdam; en menende, dat dit een nieuwe wijze
van reclame was, gaf ik last de kist aan den be
steller van het station terug te geven, met de
boodschap er bij, dat ik weigerde de kist in ont
vangst te nemen. De hele geschiedenis had mij
mooi opgehouden en het werd dringend noodzake
lijk mij te reppen gedurende de korte tijd, die nog
over was voor het middagmaal.
Vijf minuten later hoorde ik een luid kloppen op
mijn kamerdeur, gevolgd door de boodschap, dat
de mannen beneden absoluut weigerden, zowel
het paleis te verlaten zonder betaling, als de kist
weer terug .te brengen naar het station. Zij voeg
den er de mededeling aan toe,' dat het hoge be
drag veroorzaakt werd door het feit, dat de inhoud
van de houten kist grote waarde had en tot een
hoog bedrag verzekerd was.
Er was niets Aan te doen. De ellendige kist moest
opengemaakt worden, in de hoop, dat ik langs deze
weg wijzer zou worden. Toen enige van de planken
weggenomen waren, vond ik een brief, blijkbaar
geschreven door een lid der firma, waarin mij
gemeld werd, dat aan een beroemd kunstenaar
door voornoemde firma was opgedragen een mooi
geëtst portret van Hare Majesteit de Koningin te
maken, dat verkocht zou worden tegen de geringe
prijs van f 125.en dat de firma overtuigd was
dat ik tengevolge van de intieme verhouding, waar
in ik tot de Koningin stond, zeker een der eerste
koopsters van dit fraaie portret zou willen zr'n
Bovendien was om mij moeite te besparen het por
tret vast in een lijst gezet van f25, maar als
stijl dezer lijst niet naar mijn zin was, kon er
zeer gemakkelijk een nog mooiere en duurdere
lijst om gezet worden. Onmiddellijke betaling d
gemaakte onkosten, zo eindigde de brief, zou
hoogste op prijs gesteld worden.
Mijn verontwaardiging klom met iedere zin3neck
en de tijd verliep. Ik was natuurlijk laat voor hei
middagmaal, maar niet het minste besef omtrent
de eigenlijke betekenis van de kist en haar inhoud
kwam in mij op. Mijn leven gedurende de eerstvol
gende dagen werd vergald door die ellendige ge
schiedenis! Want ik bleef beslist weigeren het por.
trei in ontvangst te nemen, en de firma in Amster
dam weigerde even beslist het portret terug to
nemen. De toestand werd zo ondraaglijk, dat ik de
hulp inriep van den particulieren secretaris der
Koningin-Regentes om zijn raad en hulp te vragen
in een ongelegenheid, waarin ik geen uitweg zag.
Deze stap mijnerzijds werd beschouwd als het
grootste succes der gehele plagerij! Want zodra
de Koningin er kennis van kreeg, kwam zij dade
lijk naar mij toe en zeide lachend: „Ik vind het
even dierbaar als dwaas van u, dat u er helemaal
niet aan gedacht heeft, dat Sint-Nicolaas de kist
gesiuurd had!"
Koningin Wilhelmina is haar vroegere gouvei-
nant2 nooit vergeten. Deze werd voor haar eet
goede, oudere vriendin.
Als ze in Engeland vertoefde, liet ze nimmer na;
een bezoek te brengen aan miss Winter.
De laatste maal is dit geweest op 8 September van
het vorig jaar.
De grotere jongens en meisjes, die behalve ons
Zondagsblad ook de gewone krant wel lezen, heb
ben 't bericht zeker wel zien staan. En anders
hebben ze misschien van vader of moeder er wel
van gehoord: vorige week is te Saffron Walden
(Engeland) overleden Elisabeth Saxton
Winter, die van 1885 tot einde 1895 gouvernante
is geweest van Prinses Wilhelmina, onze tegen
woordige Koningin.
Deze deftige dame heeft dus onze Koningin heel
goed gekend, toen ze nog een jong meisje was.
Var. haar herinneringen aan dien tijd heeft miss
Winter latei* verteld in een mooi boekje, dat tot
titel heeft: „Toen onze Koningin nog Prinsesje
was" en dat door mcj. H. S. S. Kuyper werd ver
taald.
Uit dit boekje blijkt, dat onze Koningin een zon
nige jeugd heeft gehad en dat vooral haar moeder,
Koningin Emma, alles heeft gedaan wat maar
mogelijk was om 't haar dochtertje zo prettig moge
lijk te maken.
Wanneer de Koninklijke familie op Het Loo ver
toefde, dan was miss Winter de trouwe kameraad
van het Koninginnetje bij het metselen in haar
ïnoacl-boerderijtje, dan speelden ze samen met de
poppen en Prinses Wilhelmina had er maar
eventjes 23! dan maakten ze samen pret, net
als jullie en alle andere kinderen dit doen.
Prinses Wilhelmina bij haar duiven,
(Naar een foto van 1888.)
Prinses Wilhelmina bij de vijver.
(De dame rechts is waarschijnlijk miss Winter.)
RAADSELS
1. Met a ben ik een opening, met oo loop ik langs
het huis, met ei een viervoetig dier cn i ben ik
pikzwart.
2. Als m'n laatste letter een p is lig ik op het
strand, is zij daarentegen een m, dan ben ik een
deugniet.
3. Als ge de letters van een stad in Italië omzet,
krijgt ge een werkwoord, dat iets noemt, wat wij
allen op vaste tijden doen.
4. In de volgende zin zitten twee Nederlandse
plaatsnamen verborgen:
Wij hebben wel een piano, maar geen orgel.
5. Letterraadsel. Mijn geheel bestaat uit 12 let
ters en stelt inrichtingen van onderwijs voor,
waar doktoren, advocaten, enz. hun opleiding ont
vangen:
1 X
12 X
1. Romeins cijfer voor het getal 200.
2. Platboomd vaartuig, waarin men turf, veem,
modder en stadsvuil vervoert.
3. Gedeelte van het paardetuig, dat dient om
van achteren steun to geven bij het afrijden
van hellingen.
4. Bot, waarin zich de zachto zelfstandigheid
uit de beenderen van dieren bevindt.
5. Het" scherpe, bijtende vocht, dat de padden
uitzweten.
6. Heilwens of bede, die een vader toewensen
kan.
7. Vaartuigen door zeeroovers bemand.
8. Rustplaatsen der overledenen.
9. Niet glijdende, ruwe, hortende.
10. Grote zakken van matten of grof linnen, wel-,
ke dichtgenaaid worden en dienen om koop
mansgoederen in te verréndeu.
11. Achterste deel van de hals bij mens en dier.
.12. Romeins cijfer voor het getal 900.
Oplossing raadsels van de vorige week:
1. I-Iet cijfer 9: a. negen; b. 9; c. IX.
2. Het huis moet toch eerst opgebouwd wezen
vóór jo hel kunt afbreken.
3 De jongen had de halve varkenskop natuurlijk
met zijn eigen twee ogen gezien.
4. Het geheel is: schoenmaker. De afzonderlijke
woorden zijn: kers. Maas, oor, scheen, kerk.
5. Koe koek koekoek.
7. De hoed.
GRAPJES
Verkeerd begrepen
Tom, jij doet niets anders dan f ietsrijden, heb jo
dan helemaal geen idee in wat hogers?
O, jawel, pa, aLs U mij een rijpaard zoudt willen
gevenl
Hij wist wat er komen zou
Rechter (tot beklaagde): Ik zal de lijst van uw
vroegere misdaden eens oplezen.
Beklaagde: Dan zal Uwe Edelachtbare het mjj
wel veroorloven, aat ik'ga zitten.
Mooie aanduiding
Generaal (tot een recrunt): Weet je wie Lk ben!]
Reeruut: Ja, de generaal.
Generaal: 1-loe weet je dat?
Rccruut: De sergeant heeft gezegd: Hij daar, met
zijn roden neus en die grote ooren, is de generaal!
Bij den apotheker
Meisje: 'n Dubbeltje inscctenpoeder als 't u blieft
Apotheker: Voor mensen of voor beesten?
Meisje: Ja, dat weet ik niet, 't is voor Mevrouw*
Vader wist hei
Vader: Jan, waarom moest jij schoolblijven?
Jan: Omdat ik niet wist, waar de Azoren zijn.
Vader: Domme jongen, dan moet je ook maafl
onthouden, waar je je rommel laat.
De macht der gewoonte
Dokter: Wat scheelt U?
Patiënt: Pijn in de enkels, dokter.
Dokter: Laat mij uw tong eens zien.
Op school
Moeder: (tot Jan, die voor het eerst naar school
is geweest): Wel, Jan, hoe vond-je den Meester?!
Jan: Erg dom, moeder; hij weet niets, want hij
vraagt alles aan oils.
In het restaurant
Kellner: En hoe vond meneer vandaag z'n bief
stuk?
Heer: Nadat ik mijn bril opgezet, onder de aai-cL-
appellenpurce.