GODS WERK GAAT DOOR HET HUISJE IN DE TUIN door Riek van den Berg (Slot) Vader was intussen ook opgestaan en had zwijgend geluisterd. „Ik ga ze zoeken, vrouw." zei hij beslist. HU greep z'n pet en ging met Dina mee. Moeder keek hen na door het raam. Toen ze verdwenen waren, draaide ze zich om. Ze kon er niets aan doen, dat ze zacht begon te schreien. O, als ze het bos ingelopen wa ren, als ze eens verdwaald waren. Niemand wist, waar ze heengegaan waren. Niemand? Moeder vouwde de handen en sloot haar ogen. Toen bad ze zachtjes voor haar kind. Voor twéé kinderen. Ómdat ze wist, dat God ze weer terug kón brengen. Gód zag hen dltijd en óveral Intussen was vader met Dina het huis in gegaan en had overal gezocht. Maar nér gens, nérgens, waren ze. Vader keek triest door het keukenraam, waar ze na de zoek- partij beraadslaagden, wat ze doen zouden. Dina droogde telkens haar ogen af aan haar witte schortje. „Wat is dat dom van me," zei vader opeens. „Zijn ze niet in het tuinhuisje' Daar speel de Tineke vroeger ook altijd," en meteen stapte hij de tuin al in op 't huisje at. „Ring-nng," klonk 't opeens. Daar kwam zowaar juf aanfietsen. Dina kwam haar haastig tegemoet en vertelde onder tranen, dat de kinderen zoek waren. O! Juf schrok ook al. Kinderen, o, domme, domme kinde ren! Wat heeft jullie domheid al niet te weeg gebracht! Plots hoorden Dina en juf iets roepen. Ze keken om. Daar kwam Tineke's vader aan draven. tljj zwaaide met z'n pet. „Gevon den. gevondenriep hij. „Waar? waar?" „Ze zitten :n 't tuinhuis. De tuinman heeft ze opgesloten; ik ga dadelijk de sleutel ha len. Wat is zijn adres „Breedstraat 7," zei Dina. Ze waren ineens opgefleurd. Vader ging gauw naar huis om z'n fiets te halen. ..Ze ziin er, moe." riep hij naar bin nen. In 't tuinhuis. Ze waren opgesloten. Ik ga gauw de sleutel halen." Hij sprong op de fiets en reed gauw naar het dorp. Toen hij na een half uurtje terug kwam, wachtten ze alle drie vóór 't huisje, moe der, jut en Dina. Gauw legde hij zijn fiets in het gras. Bij het tuinhuisje gekomen, stak hij de sleutel in het slotKrak" De deur ging open. „Moeder, vader!" „Juf!" Twee kindertjes kwamen naar buiten stormen. Maar wat zagen ze er uit. Vuile, slordige jurken, af gezakte kousen, behuilde gezichtjes. Och, och. Juf nam Ineke maar gauw mee, nadat ze Tineke's vader bedankt had voor z'n hulp. „Jou kleine domoor," zei ze. „Hoe kwam je nou zo. Ga maar gauw mee naar bed." Ineke zei niets. Ze voelde zich weer zo blij en veilig. En Tineke? Toen moeder haar een heleboel keer gezoend had, ging ze ook naar huis. En ze kreeg een paar boterhammen en warme melk. Toen hielp moeder haar gauw in bed. „Moe, weet u hoe 't komt, dat u ons zo gauw gevonden hebt?" zei Tineke. „Nou?" Tineke sloeg haar armen om moe's hals en fluisterde. „Omdat we er om gebeden heb ben, moes, Ineke en ik." „Ik heb óók voor jullie gebeden, kindje," zei moeder zacht. „Zullen we nu sémen dan ken Tineke knikte. Met haar handen in moeders handen dankten ze God. Dan stopte moeder haar lekker in. „Nacht kind. Ga maar gauw slapen," zei ze en gat haar nog een zoen. Alleen in 't donker lag Tineke na te denken. Ze keek naar Mientje en Nellie. Die sliepen allang. Hè, heerlijk, dat ze nu weer in de bedstee lag. Als ze nu nog eens in 't tuin- Om na Ie tekenen en/of te kleuren Van Iwee Roodborstjes Ze hadden zo'n vrolijke bruiloli gevierd, 1 Ze hadden van blijheid getierelierd; Ze hadden zo argloos, zo rustig vertrouwd, Heel dicht bij de mensen 't nestje gebouwd. En diep tussen wollige pluisjes, daar had Het wijfje drie eitjes gelegdEen schat. Die hun hartekens minden zo trouw 1 Toen is er een jongen gekomen, Een jongen met lachende mond; Die heeft er die eitjes genomen. Verpletterd ze tegen de grond. Ze hebben veel droevige dagen getreurd. De kopjes angstig uit 't nestje gebeurd; Ze hebben gezwegen van naamloos verdriet, want wég was hun blijheid, wèg was hun lied. Toen zijn zij heel vèr van de mensen gevlucht. Doch diep in hun hartjes bleef droef gezucht Die hartekens bloedden van rouw. W. G. VAN DE HULST Uit: Kalender van Jong Nederland huis was, brrrIneens zat ze weer over eind. „Moe." „Ja, wat is er?" Moe kwam al haastig aan. „Moe, Go zit nog in 't tuinhuis. Ze heeft mooie kleertjes van Ineke gekregen en we hebben haar gewassen ook. Maar nu ben ik ze tóch weer vergeten." „Dan ga je haar morgen maar weer halen hoor. Ga nu maar lekker slapen." Tineke gleed weer onder de dekens. Moeder stopte haar nog eens extra in. Waar was ze gebleven met 't denken? peins de Tineke, toen moeder weer weg was ge gaan. Hè, haar oogen wilden niet meer open. Ze was geblevendat ze nog in 't tuinhuis waren en dat Ineke Maar verder kwam ze niet. Ze sliep als een roos. VOOR KNUTSELAARS De ketel van papier in No. 4 van ons Zondagsblad blijkt :n de smaak te zijn gevallen. Daarom geven WC hier nog zon werkje. Nu gaan we een kartonnen doos niet kraag maken. Y\ ai een kraag is? Dat is de opstaande rand in do doos, waar juist het deksel om sluit. A 10 10 10 1 1 10 <Q karton over te brengen. De maten staan aangege ven. Snijd langs de dikke lijn en rits de stippel lijnen. De lijn A—B pas snijden, nadat de stippel lijnen geritst zijn. Je hebt nu doos en deksel. In de doos maak je de kraag of rand. Neem die rand 1 zy2 c.M. hoog, dan loopt hij door tot de bodem van de doos en steekt er 2V? c.M. boven uit Doos en deksel omranden en met sierpapier beplakken. Ket deksel van binnen- en buitenkant; de doos «Ileen aan de buitenkant. Nu de rand inplakken. Voor we dit echter doen beplakken we de bin nenzijde met sierpapier en nomen dit laatste zo groot, dat Je omslagen van 3 c.M. krijgt. De rond inplakken en de doos ia klaar 72 ZATERDAG 8 FEBRUAP' No. 6 JAARGANG 1936 En hij nam den mantel van Elia, die van hem afoevallen was, en sloeg het water en zeide: Waar is de Heere, de God van Eliaja, Dezelfde? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging er door. 2 Koningen 2 li. E!i6a heeft alleen de opneming van Elia In het Overjordaansehe bijgewoond, en had gezien hoe hij in een onweder in vurige wagens met vurige paarden van de aarde scheidde Samen waren ze droogvoets dooi ae Jordaan heengegaan. De grijze profeet had zijn mantel die het teeken der profetische waardigheid was, saamgevouwen en opuerold tot een soort staf, waarmede hij het water geslagen had. Het wondei der Schelfzee had zich herhaald: in 't midden der rivier was een pad opengevallen, waarlangs zij gegaan waren naar de plaats der alorieuze scheiding. Onderweg nad Elisa zijn geestelijke vader ge vraagd. dat twee deelen van zijn profetischen Geest op hem mochten komen. Hij begreep dat ook de vele andere proieienzonen na het heen gaan van hun aller vadei een deel van zijn Geest moesten ontvangen om hun dienst voort te zetten, wanneer Elia zelf hen verlaten had Elisa raagt echter een dubbel erfdeel dat naar oastersche zene aan den eerstgeboren zoon toekwam. Zijn bede wa» daarom niet onbescheiden. Toch noemde Elia deze begeerte een „harde zaak" omdat de Heere Hleen over den Geest der profetie en zijn uitdeeling tvan beschikken. Maar dit zou Elisa hei teeken zijn van oe vervulling zijner begeerte: indien ie Heere hem vergunde Elia's opneming in de heerlijkheid met eigen oogen te zien. zou hij op twee deelen van zijn Geest moeen rekenen, en daarmede zijn opvolger als opperste hoofd der proletenzonen worden. Inderdaad heeft Eli»a hem zien opvaren. Ja, méér nog KI ia s profetenmantel viel van hem af onder het opstijgen. Met dien mantel ontving de zooveel joneere de waardigheid, de kracht, den ijver voor 's Heeren Naam van zijn grooten voorganger, dien hij kenscheist als „wagen Israéle en zijne ruite- ren"Elia «vas voor de bescherming en vei ligheid des volks méér wnnrd geweest dan een geduchte gewapende legersrhare met strijdwagens en paarden hij had de monschen geroepen «ui de vreeze des Heeren. hur Gods Woord verkon ligd, hen opgewekt tot 't gelnol en hen daarmede van de hoede des Almachtigen verzekerddit werk moest doorgaan 't mocht ook door Elia's heen gaan niet even onderbroken worden. Elia laat zijn mantel vallen, «pdat Elisa hem mocht opheffen en Gods werk mocht voortzetten <7 Gods werk Is doorgegaanzie het aan Elisa, wanneer hij terugkeert naar de Jordaan, waar vijftig profetenzonen op zijn wederkomst staan te wachten. Elia had kort te voren de wateren uit eengeslagen. En nu zijn opvolgei voor de rivier staat, neemt hij denzeifden profetenmantel in do 'hand en slaat er mede op de wateren met den ge- loofsroep: „Waar is de Heere. de God van Elia? ja. Dezelfde?"en het water wordt herwaarts en derwaarts verdeeld. Droogvoets gaat hij er door. En de profetenzonen zijn overtuigd, dat de God van Elia. ja. Dezelfde met Elisa is. Hij is In staat dezelfde wonderwerken te doen en staat in dienst vnn dezelfde Goddelijke mogendheid, tij huldigen hem als hun hoofd, zeggende: „De Geest van Elia rust op Elisa", zij buigen zich voor hora ter aarde. Eén enkel profeet kan fn ©on kortstondig mon- schenleven het machtige werk Gods in zijn heilig Koninkrijk niet van 't begin tot het einde vol tooien. Hij mag den ijver en den Geest van Elia hebben, hij komt er niet mede klaar. Hij laat bij zijn heengaan veel meer onafgedaan dan wat hij In zijn dienst volbracht heeft 't Is oen genade werk van eeuwen. Het ééne geslacht moet voort bouwen op 't werk der vorige generatie. En als de eerste dienstknecht den mantel iaat vallen, noet er een ander zijn. die hem opheft om in denzelf den geest voort te gaan, totdat hij op zijn beurt afgelost wordt God zorgt er voor, dat de ander er Is. Reeds lang geleden had de Heere Elisa naast Elia gesteld, om hem toe te rusten voor de taak, waar toe hij later geroepen zou worden. Niemand De- hoefde er zich ongerust over te maken, wat er van Gods Koninkrijk terecht zou komen, wanneer een man als Elia weggenomen zou worden. Zijn opvolgei stond klaar, heelemaal klaar en toebe reid. Gezalfd met denzei fden protetischen Geest, maar toch weder andere in zijn bediening. Elia was een man des vuurs geweest, uit zijn mond sloegen vlammende woorden, en spatten schroeien de vonken omdat zijn tijd dit nóodis hnd. Elisa zal veel kalmer en zachter in zijn optreden zijn. do behoeften van zijn tijd waren andersGod geeft den rechten man op de rechte plaats, iedero periode krijgt de mannen, die er precies voor ge knipt zijn. <7 Gods werk moet doorgaan! En 't gaat ook door. God heeft een groot werk op aarde te doen, want VRIJE GUNST 'k Wil van genade leven Tot aan mijn jongsten snik, Aan haar mij overgeven ln 't uiterst oogenblik. De bron van mijn verblijden. Mijns harten vaste grond, Mijn troost in alle lijden ls Gods genaverbond. Mij werd op alle wegen Veel liefde en teederbeid. En niets dan enkel zegen. Door 's Heeren gunst bereid. Wie zou ze kunnen noemen. Zijn wondre liefdedadn? Beneden duizend bloemen, Daarboven zon en maan. Ik weet wat zij verkonden 'k Geniet er dankbaar van. Maar dat ik voor mijn zonden Genade vinden kan. Dat ls wel 't allergrootste. Daaraan ts niets gelijk; 't Geeft hoop zelfs voor den snoodste En maakt den armste rijk. Hoe, ion mijn hart vertragen Bi) lijden en verdriet Hoe zou 'k nog zélve dragen. Droeg Gods gena mij niet? Komt! wien de schuld doet beven, Juteh mede in vreugd en pijnl 'k Zal van genade leven En eeuwig zalig zijn! Dr J. H. GUNNING J.H.zn. zijn heilig Koninkrijk moet uitgebreid worden over alle volken lot aan dc uiterete einden der wereld toe. Christus zeil is er mede begonnen door het in zijn bloed te gronden. Toen Hij. heel anders dan Elia. in heerlijkheid opgenomen was. heeft Hij het woord der genade aan de Apostelen toe vertrouwd om het in de wereld uit te dragen De één na den ander werd weggenomen, maar het werk moest doorgaan. De herders en leeraars der gemeente namen den mnniel op. die bij het sterven van hem afgegleden was. Ofschoon veel minder in waardigheid hebben zij. bezield door denzelfden profetischen Geest, voortgebouwd op de fundamenten, die door de Apostelen gelegd waren't werk ging door! En hoe is het thdns gesteld In de plaatselijks gemeente des Heeren met de voorgangers, die be reid zijn hun ziel voot den Naam des Heeren over te geven? De één gaat, de ander komt De stem der profetie mag geen dag. geen uur. geen oogen blik zwijgen, zij moet de ecuwen door met beider geluid voortklinken. maar dit is slechts mogelijk door een rustelooze opeenvolging van monden, dio sprelfcn: zoodra de dood den éénen mond ver zegelt, opent de andere zich om het Evangelie te verkondigen Er is rouw in de gemeenie. wan neet de ééne Dienaar van zijn post afgeroepen wordt. Maar zoodra de amtere verschijnt, dien -ie Heere j'uisl vooi déze roeping allang te voren toehereid heeft, is er gejuich in dezelfde ge meente....... de stem van hot Evangelie der ge nade klinkt voort, al vallen de Dienaren één voot één weg! Zij vormen te zamen een keten een levende keien van ontelbare schakels, van de Apostelen at tot op den huldigen dag toe en van den huldigen dag tot aan de wedernomst van Christus op de wolken des hemels. Gods werk gaat door! Dc dood. die ailes breekt, kan dat werk n>et breken. Zoodra een Elia in de heerlijk heid opgenomen wordt, staat >r een Elisa gereed, om den herdersstaf, dio aan zijn hand ontzonk, over te nemen. Wat hierbij zoo geruststellend ls? Elke nieuwe leeraar mag -oor zijn intrede deze tekst kiezen: „Waai is do Heere, de God van Elia? ja. Dezelfde?" Dezelfde God van den voorgangér ls ook die van den opvolger al heeft deze andere gaven er ta lenten, een andere methode van arbeiden, een minder ot sterker intellect, een grooter of kleiner vurigheid van geest in zijn prediking. De Heere weet. wat op con zeker tijdstip noodig voor de gemeente is In hoogste instantie zijt. wij het niet, die den nieuwen leeraar kiezen, maar Hij is het, die oen juist inzicht in de behoeften der disotpelen heeft, en zich nooit in de keuze vergist Indien dc opvolgers slechts met denzelfden pro fetischen Geest gezalfd zijn. zal hun prediking even bezield en gezegend zijn. Beiden zullen li- vieren droog slaan, en aldus instrumenten in 's Heeren hand zijn om zijn Koninkrijk te beves tigen cn uit te breiden. Door beider dienst zul len de wonderwerken van zijn genade geschieden, 't Zal in bun arbeid telkens weder blijken iat het dezelfde God is, die door hen werkt; dezelfde genade, die zondaren schuldbelijdend voor Hem op de knieën brengt; dezelfde Geest, die de o-tgen der blinden opent; dezelfde macht, die de koperen boelen der zonde in stukken breekt, zoodat ze van de polsen glijden; dezelfde God, die oen arm en verloren mensch maakt tot oen kind, van God bemind. De leeraren verdorren als 't gras, hoog stens bloeien zij een kort poosje als een bloem des velds. Ook dan vallen zij uitgebloeid weg, Indien zij niet eerder weggomaaid worden. Zij vergaan één voor één. Maar de Ileere God kent geen verandering noch 9chaduw van omkeering, en Jezu9 Christus is gisteren en heden dezelfde pn ia der eeuwigheid. 611

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 11