De Kracht des Geloofs behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT De prinsesjes Taka en Tont, kinderen van het Japanse keizerlijk paar, toen zij met Nieuwjaar op vacantle gin gen naar de zeekust. HET HUISJE IN DE TUIN door Riek van den Berg 5) De meisjes speelden zó prettig samen! Ze ha ^den de poppen al wel vièr keer uit- en aa: gekleeden baby gesust en thee gedron- ke:. en biscuitjes gegeten, zo veel. Het trc nmeltje was helemaal leeg. En Tineke kon maar niet genoeg krijgen van Co, die er nu zo keurig uit zag en die nu haar eigen pop geworden was. Ze hadden 't zó druk, dat ze de tijd en alles vergaten. Ze speelden en babbelden maar, en noemden elkaar „m'n zusje Ineke" en „m'n zusje Tineke". Dat had Ineke verzonnen en tel kens als ze het zeiden, lachten ze erom. Tot dat Ineke ineens uitriep: „Tineke, het wordt al donker". Ze vergat in haar schrik „m'n zusje" te zeggen, en liep naar het kleine, dol'fe raampje aan de achterkant van 't huisje. Tineke legde Co haastig neer en kwam naast Ineke staan. Tineke schrok ook. „Dan moet ik allang binnen zijn. Als 't donker wordt, is het al zeven uur." „Zeven uur? Dan moet ik naar bed! Dat kan toch niet." Maar de zon was al gedaald. Ja, 't moest haast wel zo zijn. „Kom dan gauw mee," zei Ineke gejaagd. Misschien zoekt Dina wel naar ons." Ze pakte vlug de poppen en de kleertjes bij elkaar en duwde Tineke het blaadje met de lege kopjes in de handen. Toen wilde ze de deur open maken. Hè, wat ging dat lastig. Ze duwde en duwde. De deur bleef dicht. „Hij wil niet," zei Ineke half huilend. Ze legde de poppen neer, greep met twee handen de knop en trachtte de deur met haar knie open te duwen. Ze merkte niet eens hoe vuil haar jurk werd van de deur, die natuurlijk niet zo mooi meer was. Ze probeerde nog eens. „Krak!" daar scheurde ze haar kous open aan een spijker. Ze merkte het niet eens. De deur, die nare deur wou niet open. Tra nen sprongen in haar ogen. „Laat mij eens proberen," zei Tineke. Haar lipjes trilden. Nu duwde Tineke, bónkte Tineke. Maar de deur bleef dicht. „Ik ik geloof dat hij op slot zit," zei ze treurig. „Op slot? O, Tineke!" Met grote verschrik te ogen keek Ineke haar vriendinnetje aan. Toen viel ze in een van de rieten stoeltjes óeer en snikte 't uit. Toen kon Tineke zich onmogelijk goed hou den en schreide mee. Zo zaten daar die twee, domme kindertjes opgesloten. Eindelijk waagde Tineke: „Zullen we :'t samen eensproberen?" Maar Ineke schudde haar hoofd, ,,'t Helpt toch niets," snikte ze, „de tuinman doet 't huisjeal tijd op slotals hij weggaato, nu moe ten we hier misschien héél de nacht blij ven als ze ons niet vinden o Tineke Ze snikte nog harder en kroop tegen Tineke aan. „Laten we eens roepen misschien horen ze ons," stelde Tineke schreiend voor. Ineke keek op. „Ja," zei ze en probeerde haar tranen weg te vegen, 't Maakte alle maal zwarte strepen over haar gezicht. Maar daar dacht ze nu niet aan. En Tineke ook niet. Twee behuilde gezichtjes keken door 't raampje. „Niemand ziet ons hier. 't Raampje is juist aan de achterkant," zei Tineke verdrietig. „We zullen eens roepen. Dina, Dina, één, twéé," begin Ineke. „Dinaaaa!" riepen ze allebei. Maar hun stemmetjes klonken zo zacht, 't Leek wel of er één wat gezegd had. „Nee, dat kan ze tóch niet horen," zei Ineke en ging weer naar haar stoeltje. Tineke wist niets anders dan maar bij haar te gaan zitten, 't Was een poos lang heel stil. De tranen waren weer gekomen en ze huilden allebei, heel zachtjes nu. Ineens schoot Tineke rechtop. „Ineke, we moeten bidden. Bidden helpt altijd, zegt WINTERLIEDJE Die natte, koude winter, Die gaat nog lang niet heen. Hij wil maar niet vertrekken En houdt de grond als steen. De dorre blaadjes vliegen Nog altijd langs de grond En alles ziet nog even dor En even doods in 't rond. Die arme bomen staan daar, Van alle pracht ontdaan, Geen blaadje is gebleven, 't ls alles weggegaan. En al mijn mooie bloemen, Waar zijn ze nu toch heen? Waar zijn ze toch gebleven? Die bloemen groot en kleen? Waarom is alles nu toch Zo somber en zo dood? Waarom toch is het winter, En ziet de lucht als lood? Waarom toch is het buiten Zo triestig en zo koud? Waarom toch zingt geen vogel, Geen vogel in het woud? Omdatomdat de Heere Het zo heeft daargesteld, Zijn liefde geeft ons bloemen, Spreidt ook de sneeuw op 't veld. Zijn wonderlijke wijsheid Doet wiss'len keer op keer, De koude en de warmte, Zijn wil beschikt het weer. Geen mens kan dit verand'ren, En dit is immers goed! Wij weten toch zo zelden Welk weer het wezen moet. moeder." Tineke had een kleur gekregen. Haar ogen werden opeens weer '11 beetje big. „Maar we zyn stout geweest, we hebben niets tegen Dina gezegd," zei Ineke benepen. „En toch mag het. Je moet juist als je stout geweest ben óók bidden," zei Tineke, toen ze een poosje nagedacht had. „Bid jij dan maar. Ik durf niet," zei Ineke zacht. Ze vouwden de handen en sloten de ogen. Toen bad Ineke, 't Waren maar een paar korte zinnetjes. Maar toen ze „amen" ge zegd had, zei ze bly„Je zal zien, dat de Heere ons nu helpt. Laten we maar eens voor 't raampje gaan staan." Met de armen om elkaar heen keken ze naar buiten en wachtten stil 8. WEER TERECHT „Ziezo, dat is klaar. Nu zal ik de kinderen maar eens gaan roepen om te eten. 't Is al bij half zeven en Tineke moet straks naar huis. Juf zal straks ook wel komen. Die brengt Ineke dan wel naar bed," zei Dina. Ze ging de trap op naar boven. „Ze hebben heerlijk stil gespeeld. Ik heb niets geen last van ze gehad," dacht ze tevreden, terwijl ze de kamerdeur opendeed. „Ineke en Tineke, komen jullie?" Er klonk geen antwoord. D'ina keek de ka mer in. Ze was leeg! Dina schrok even. Dan lachte ze ineens en zei„De deugnieten. Ze hebben zich natuur lijk verstopt." Ze deed kasten open en dicht. Maar hoe ze ook zocht op kamers en gangen en hoe ze ook riep, de kinderen warén nergens. Nu werd Dina toch heus wat angstig. Plot seling schoot haar iets te binnen. „Ze zullen naar Tineke's huis zijn gegaan," en meteen stapte ze de keuken al door, over 't tuinpad naar de overkant. Ze klopte aan. Er was géén bel aan het huis. Onmiddellijk werd de deur geopend door Tineke's moeder. „Dag juffrouw," zei Dina. „Zijn de kinderen hier?" „De kinderen?" vroeg moeder verbaasd. „Ik dacht dat ze by u waren?" „Ik zie ze nergens. Ik dacht, dat ze mis schien hierheen gegaan waren," zei Dina verslagen. „Ik heb ze de hele middag niet gezien," schrok moeder. (Slot volgt 60 ZATERDAG 1 FEBRUARI No. 5 JAARGANG 1936 En dc Heere zeide: zoo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbeziënboom zeggen: word ontworteld en in de zee geplant! en hij zou u gehoorzaam zijn. Lulias 17 G. *t Geloof ie ongetwijfeld onmisbaar om zalig te worden. Jezus legt er telkens den nadruk op: wie in Jen Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar wie den Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gons blijft op hem. Hij is uit den hemel gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. •En ais de stokbewaarder aan Paulus en Silas Vraagt; „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde", ontvangt hij het antwoord: „Geloof in den Ileero Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis". Maai "t geloof heeft ook een andere zijde. Men smaalt er wel eens op, alsof het er alleen om te doen was in den hemel te komen, 't Is goed, zóó heet het dan, voor afgeleefde menechen dio niets meer van het leven te verwachten hebben. Maai wat hebben stoere en kloeke mannen er aan in den strijd hier op aarde? Die strijd is zoo bang, dat wij niet genoeg hebben aan uw geloof, dut ons enkele een uitzicht op een betere toekomst in de eeuwigheid opent! Daaraan hebben die menschen gelijk. Maai zij vergeten iets groots, 't Geloof is heusch niet uitsluitend een redmiddel om grijsaards in de heerlijkheid binnen te leiden, 't Is óók voor het aardsche heden de geweldigste kracht, die bestaat. Of hebben zij nooit in Gods Woord ge lezen dat door 't geloof Israël de Roode Zee droogvoets doorgegaan is, de muren van Jericho gevauen zijn, velen dc kracht des vuurs hebben uitiièbluscht, en zelfs hun dooden uit de opstan ding wedorgekregen hebben? Kennen zij het Schriftwoord niet, dat niet op de toekomst, rnaar op het heden slaat: „En dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof?" En welk een geestelijke kracht het geloof in het aard sche leven is, blijkt eveneens uit het antwoord, dat Jezus zelf aan de Apostelen geeft op hun bede om geloofsvermeerdering: „Zoo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen .moer- be/ienboom zegeen: word ontworteld, en :.n de zee geplant! en bij zou u gehoorzaam zijn? 't Was een bemoedigende gedachte. 'Allereerst voor de apostelen. Uur. dienst zou hen na de hemelvaart naar de heldenwereld roejien, die. andei's dan Israël, onder de ongebroken macht van het rijk der duisternis lag. Zij hadden de opdracht om in den naam van Christus beslag op die wereld te legsrm, de vcken voor Hem te winnen, alle afgodische al taren omver te stouten, de tempels af te breken, inplaats daarvan kerken op te bouwen waarin de Heer» in geest en waarheid aangebeden moest wrraen, en daarmede het geheele aanzien, de ge- heole structuur vuil het leven der menschheid tot in don grond to veranderen en te heiligen, dit was geen kleinigheid, nietwaar? Va-sj als een diepgewortelde boom sfond dtJAr het heidendom met zijn maehlige priesterscharen; 't werd eestennd door do mannen der toeninallcre wetenschap, 't had zijn wortelen ingeboord en verankerd' in 't nationule leven, 't genoot de be scherming van den staat, het rustte op een JEZUS-VERLANGEN Mijn loven is Uw licht; mijn doen, mijn derven, Mijn' hope, .mijn geluk, Mijn ecnigste en mijn al. Wat kan ik, zonder u, Als eeuwig, eeuwig sterven, Wat ben ik, zonder u, Dat ik beminnen zal. Laat alles zijn Voorbij, gedaan, verleden, Dat afscheid tusschen ons En oiepe kloven spant; Laat morgen, avond, al Dat hoen moet, henen treden, Laat Uw oneindig licht Mij zien, in 't Vaderland! Dan zal ik vóór O neen, niet vóór Uw oogen, Maar naast U, nevens U, Maar in U bloeien zaan;*) Zoo gij mij, schepselken, In 't leven wilt gedoogen, Zoo in Uw eeuwig licht Me gij laat binnengaan. GUIDO GEZLCLLE. Zaan weldra. eeuwenoud verleden, 't scheen de gekroonde dwaasheid deze geheele religie, ja, ook deze ge- heelt samenleving, dio er van doortrokken was, te willen ontwortelen en in het hart dor zee te verzetten. Wat hadden de Apostelen als wapentuig? Niets dan t geloof in den Christus! Niets dan het kruis tegenover een geharnaste menschheid, die in zware drommen tegen hen over stond, onwrikbaar en vastberaden, bezield dt»or den geest uit do' diepte, waartegen geen broze menschenkracht of menschenwijshcid opge wassen is. Maar ondanks hun zwakheid, henben zij coor de kracht des geloofs en mot het zwaard des Geestps, dat is Gods Woord, hetwelk zij pre dikten. het heidendom overwonnen. Zonder ge bruik van geweldmiddelon te maken, en zonder mei mensehenmacht aan den ingewortclden moer beziënboom te rukken of te wrikken, hebben zij eenvoudig in den Naam des Floeren gesproken: Word ontworteld, en hij is hun gehoorzaam ge- <5 een minderwaardig wezen was, dat men t bost deed naar den achtergrond te schuiven. Maar dO"r de macht des geloofs hebben betere inzichten zuh baar gebroken. Stond er niet geschreven, lat er in het koninkrijk Gods geen verschil tusschen man en vrouw is? Aan het Christendom heelt uo haar tegenwoordige eere-positie te danken. All hans in de gekerstende wereld is zij uit huur vei nadering opgeheven, het taaie vooroordeel is ontworteld. Hetzelfde geldt van de slavernij, een kwaad, dat me: alle volken saamgegroeid was, en zelfs na eeuwen niet uitgeroeid scheen te kunnen worden. Ook die boom stond vast. En al is hij zelfs thans nog niet met wortel en tak uitgeroeid, in velo landen heeft hij geen weerstand kunnen bieden aan 't geloopwoord: „Word ontworteldt" maar heeft hij er aan moeten gehoorzamen. Gij kunt hier ook donken aan de veredeling van liet gezinsleven, waarin oudere en kinderen oen gesloten kring vormen en te zamen den weg des eeuwigen levens bewandelen; aan de maatschappij- vorming die door de kracht des geloofs ten eoneu- niaJe gewijzigd is; aan dc tirannie der staats hoofden. waaraan door den,.zuurdecsem des Evan- gel.fcs een einde gemaakt is;-aan.den opbloei dur werenschap onder de levenwekkende invloed van 't Christendom; aan de opvoeding der kinderen, die in 't heidendom verwaarloosd werd; aan uo verzorging van kranken naar lichaam of ziel, waaraan niemand oudtijds dacht; hoeveel is et: al ontworteld, dat eeuwen stand gehouden had! Fr bleef echter nog veel te doen over. Het heidendom was door de Apostelen wel prin cipieel overwonnen en in 't hart der zee verzet, maai het werkte nog eeuwenlang na in tal van zeden en gewoonten, in laaie tradities, dio zich niet in oen handomdraaien lieten uitroeien. Er waren voor de navolgende geslachten nog heel wat moarbezlcnboomcn door 't geloof te ontwor telen. Diep-ingeworteld was het denkbeeld, dat de vrouw Deze kracht dos geloofs moet zich ook in ons per soonlijk leven openbaren. Er zijn daarin dingen, die er naar Gods wil niet in mogen zijn. Wij zijn S0U13 behept met veroordeelen, die wij misscnuui al van 't vorige geslacht geërfd hebben, maar niet krampachtig mogen vasthouden, al liggen zij .wortel-vast in ons hart. 't Kan ook zijn, dat do volle en rijke ontplooiing onzer gaven belemmord wordt door enkele ontsierende karaktergebroken, waarover wij in onze korte oogenblikkcn zeil ver drietig zijn. Leg er u niet bij neer, bij uw opvlie gendheid on drift, bij uw* boozc humeur of u*/ spotzucht, waarmede gij iemand bezeert. Maak er u niet af met het zeggen, dat niemand zich zelf veranderen kan. Dit is slechts een halve waar heid De volle waarheid is, dat gij door de kracht des geloofs die moerbeziënboomen zeer wel kunt ontwortelen, en dan niet zóó, dat zij duar toch, zij het ontworteld, blijven liggen als iets hinder lijks, maar zóó. dat zij verplaatst worden in do zee en buiten uw levenskring raken. Die gebreken bchooren bij den „ouden mensch", en cie „oude mensch" is een zondig mcnsch, waarmede gij niet op voet van vrede moogt ver- keeren. Er komt moer uit op dan karaktergobrc- ken: alles wat in den omloop „zonde" genoom'! wordt, waarmede niet ontkend wordt, dat karak tergebreken die naam naar Gods oordeel oven goed verdienen. Is het nu niet waar, dat er menig ingeworteld kwaad is, booze hartstochten, onheilige begeerten, vleeschelijke lusten, die zóó onlosmakelijk met dun één of ander verbonden zijn als de wortelen van den moerbeziënboom met den grond, waarop hij staat? Vastgegroeid in 't kwaad. Eén met oen bepaalde zonde geworden. Dit is heel erg. Gij praat zulk een moerbeziënboom niet omver door goede voornemens te uiten eh dure beloften af te leggen, 't Helpt u zelfs niemendal het kwaad te besnoeien. Er is hier iets radicaals noo- dig. Een hart vol spijt richt niets uit. Alleen het geloof, dat aan Christus hangt, is hier wat waard* liet is alles waard. Al is het uwe zoo klein als een mosterdzaad, zoo gij tot bet kwaad zegtj „Word ontworteld en in de zee geplant", het zal u gehoorzaam zijn. 49

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9