Ludwig von Beethoven (1770-1827)
het „Heiligenstadter Testament"
HET AQUARIUM
en
In de zomer van 1802 maakte Beethoven één van
zwaarste gemoedscrisissen door die hem 00k
getroffen hebben. Een kunstenaar, zooals hij, met
zulk een gevoelige natuur, wordt getroffen door
de gedachte aan den naderenden dood en in het
eenzame dorpje „Hciligenstadt" schrijft hij zijn
testament, zóó aangrijpend, zóó echt Beethovensch,
dat ook dit document een gewichtige bladzijde
Vormt in de levensbeschouwing over Beethoven,
en, waardoor wij tevens een dieper inzicht beko
men omtrent zijn innerlijk leven.
Ik laat u hierbij volgen een vrije vertaling van
dit testament, dat geadresseerd was aan zijn broe
ders Karei en Johan.
„O, gij menschen, die mij voor een vijandig, stug
©1 misantropisch persoon verklaren, wat doot gij
mij een onrecht. Ik weet niet de oorzaken waarom
gij mij zoo betitelt. Mijn hart en zinnen waren
van kind af aan vervuld van goed aoen. Zelf,
groote daden te verrichten, daartoe voelde ik mij
geroepen. Maar bedenk dat ik sinds zes jaren in
©en hulpelooze toestand verkeer, door domme dok-
Iers verergera. Jaar in, jaar uit leefde ik in de
hoop weer gezond te worden; eindelijk gedwongen
tot do overtuiging dat dit lijden misschien geen
einde zou nemen. (B. was lijdende aan een steeds
toenemende doofheid). Met een vurig tempera-
inent geboren, graag in gezelschap willende ver-
keeren, pioest ik mij reeds vroeg éénzaam afzon
deren, éénzaam mijn leven doorbrengen.
Wilde ik mij soms over dit alles heen zetten en
zocht ik de menschen op, o hoe hard was dan
de ontgoocheling door mijn slecht gehoor te voor
schijn geroepen; en toch was het mij niet moge
lijk tegen de menschen te zeggen „spreek luider,
schreeuw, want ik ben doof'. Ach, hoe zou 't mo
gelijk zijn, dat ik het verlies van een zintuig, dat
bij mij nog volmaakter behoorde te zijn dan bij
een ander, hoe zou ik dit verlies kunnen open
baren. Een zintuig dat ik eens in volmaakten
vorm bezat, volmuaktrr nan wellicht één of ander
in mijn vak, o, ik kiui dat niet wereldkundig
maken.
Van mijn kundigen arts moest ik zooveel mogelijk
mijn gehoor sparen, hoewel dit in volkomen te
genspraak is met mijn natuurlijken aanleg. Maar
welk een ontmoediging als iemand die bij me was,
in de verte een fluit hooide en ik niets. Zulke
gebeurtenissen brachten mij in vertwijfeling, en
het scheelde weinig dat ik zelf mij het leven wil
de benemen.
Alleen de kunst, die hield mij ervan terug. Ik wil
de deze wereld niet verlaten vóór ik alles vol
bracht ban waurloc ik mij geroepen voelde en
zoo verleende ik dit ellendig leven nog eenig uit
stel; waarlijk „ellendig" leven om een flink
lichaam door zoo'n vlugge verandering in dezen
slechten toestand te brengen.
Reeds op mijn 28e jaar gedwongen om philosoof
te worden is niet makkelijk, en voor een kunste
naar zwaarder dan voor een ander.
Goede God, Gij ziet in mijn ziel, Gij weet het dat
in mijn innerlijk slechts naastenliefde en welda
digheid huizen.
O, menschen als gij eens dit leest, zoo weet dan
dat gij mij onrecht hebt aangcuaan, en de onge
lukkige, hij troostc zich één zijns gelijken te vin
den, die, trots alle hindernissen der natuur, alles
gedaan heeft wat in zijn vermogen was om in de
rij dor waardige kunstenaars en menschen opge
nomen te worden.
U, mijn broeders Karei en Johan, vraag ik, zoodra
ik dood hen, om prof. Schmidt (de arts van B.)
te verzoeken mijn ziekte te beschrijven en deze
bladzijf.cn er bij te voegen, opdat de wereld na
mijn dood zooveel als mogelijk is met mij ver
zoend zal worden.
Tegelijkertijd verklaar ik u beide tot erfgenaam
van mijn klein vermogen (als men het zoo noe
men kan), verdeel het eerlijk en helpt elkander.
Wat gij mij aangedaan hebt Is u reeds lang ver
geven. Gij, broer Karei, dank ik voor de vooral in
de laatste tijd bewezen aanhankelijkheid. Ik hoop
dat gij beiden een zorgeloos en beter leven zult
hebben dan ik had. Houdt uw kinderen kracht
als deugd voor. Dat alleen kan gelukkig maken;
niet het geld. Ik spreek uit ervaring. Deze deugd
heeft mij uit mijn ellende weg getrokken, zoodat
ik door geen zelfmoord mijn leven eindigde.
Leef wel en houd van elkanocr.
Alle vrienden dank ik, in 't bijzonder Vorst Lich-
nowsky en prof. Schmidt.
De instrumenten van Vorst Lichnowsky moet één
van u beiden maar bewaren, doch laat er geen
twist om komen. Zoodra u het geld noodig hebt
verkoop ze dan. Ik ben blij dat ik zelfs in mijn
graf u kan helpen.
Zoo geschiede het.
Met vreugde ga ik den dood tegemoet. Komt hij
vóórdat ik gelegenheid gehad hob mijn kunste
naarstalent geheel te toonen, zoo zal hij ondanks
mijn hard noodlot toch nog te vroeg komen en zou
ik hem wel iets later willen ontmoeten.
Doch ook dan ben ik tevreden, bevrijdt hij mij
niet uit een oneindig lijden? Kom, wanneer jo
wil: ik ga je moedig tegemoet.
Leeft wel en vergeet mij niet al ben Ik dood. Ik
mag 't aan u vragen, omdat ik in mijn leven aan
u gedacht heb, om u gelukkig te maken: zoo zij
het!
Heiligenstadt, 6 October 1802.
LUDWIG VON BEETHOVEN.
Naschrift:
Zoo zien wij hieruit, dat B. ook al was hij pas
32 jaar, geen angst voor de dood meer had. Hij
was reeds met deze idee verzoend, door zijn ont
zettend lot, de doofheid. Nu kunnen wij ons te
recht voorstellen hoe een toonkunstenaar, zooals
hij, een groote angst moet hebben voor het min
deren van zijn gehoor.
In 1796 in 't middelpunt staande van de muzikale
belangstelling, op een hoogte en aanzien zooals
geen zijner voorgangers, met een schitterend voor
uitzicht, wordt hij getroffen door een langzaam
toenemende vermindering van zijn gehoor. Met
groote kracht verzette hij zich daartegen, probeer
de alles (baden, buiten wonen, alle soort dokto
ren bezoeken), doch te vergeefs. Machteloos staat
hij; hij vindt geen hulp meer en doorziet wat hem
gebeuren gaat en den afloop: de groote, crisis
treedt in en Beethoven vervalt in den ziele-toe-
stand zooals zijn testament die ons ten volle laat
blijken.
Alleen het geloof aan een hoogere bestemnvng
en de liefde voor zijn kunst beletten hem zelf
moord.
Gelukkig heeft B. deze crisis overwonnen en keert
hij vol moed in de werkelijkheid terug. Eén jaar
was er verloopen sinds dien, daar ontsiaat
reeds de „Eroiea"-symphonic, gevolgd door nog
grootere werken.
Al waren hem dan ook vele aardsche genoegens
ontzegd, het componecren werd hem niet ontno
men.
Zijn werken staan nog steeds als een rots in de
branding en zijn voor hen, die worstelen en ver
twijfelen, een groote steun. Er is geen componist
op te noemen, die 109 jaren 11a zijn dood zoo in
ternationaal geëerd en verstaan wordt.
Welke moderne componist zal zoo'n vuurproef
doorstaan?
Men zal zijn werken altijd blijven spelen en tref
fend zegt prof. dr. W. Mengelberg: „Beethovens
kunst vereenigt klassieke schoonheid en sterkste
individualiteit. Alle levensopvattingen vinden zich
zelve, tot kunst verheven, bij B. terug; alle ras
sen, alle nationaliteiten herkennen hun ziel in die
van Beethoven. B.
TOREN-UURWERKEN
Alle stationsklokken ontvangen lederen morgen
van een centrale het tijdsein. Wij mogen dus
gevoeglijk aannemen, dat zij den juisten tijd aan
geven.
Aangezien de inwoners onzer oude veste zich
houden aan den tijd, dien liet uurwerk van den
Lange-Jan-torcn hun verkondigt en dit oude uur
werk van mcening is, dat liet beneden zijn waar
digheid is, om zich door zoo'n kleine stationsklok
te laten „koejencercn" (zeggen ze hier), zoo ge
beurt het vaak. dat beide klokken een niet onbe
langrijk verschil in tijd aangeven, wat nog ver
groot wordt door het feit, dat het Zuid er-wij zer-
bord min of meer aristocratische neigingen ver
toont. De Fransehen zeggen: „l'Aristncratie so
fait attendre". Dat doen die wijzers ook. Zc komen
twee tot drie minuten achteraan.
Als dus een vreemdeling op dat wijzerbord kijkt
en bevindt, dat het zes minuten voor vijven is,
terwijl zijn trein precies vijf uur vertrekt en hij
daarbij weet, dat liet maar vier minuten loopen
is, dan heeft hij dus nog twee minuten over.
Maar die wijzerplaat heeft hem bedrogen en
daar nu eenmaal de Lange-Jan heel deftig drie
minuten achteraan komt, zoo zal onze nMzigerde
treurige ervaring opdoen, dat hij te laat aan den
trein komt. Als hij dan tot zijn verbazing Ihj-
merkt, dat het perron zoo leeg is als een leeg
gegeten ei en nerveus den stationschef 0111 in
lichting vraagt, zal deze hem vriendelijk-deel-
nemend meodeelen, dat do trein zoo juist behou
den en wel Arnemuiden is gepasseerd.
Nu is het een ieder bekend, dat klokken met
slingers in den winter voor- en in den zomer
a c h t e r loopen. Dit is een gevolg van een na-
tuurwel, dat do voorwerpen door de koude in
krimpen en door de warmte uitzetten. Togen deze
wet kan de lange slinger van het uurwerk van
onzen Lange-Jan nu óók niet op. Vandaar, dat
bij onze klokken de koperen discus door eeu
schroefdraad kan zakken en stijgen. Nu kan men
de slingcrlengtc best ecnige malen per jaar naar
behoefte wijzigen, maar dat gaat niet alle dagen
of wel bij iedere tempcratuurswijziglng. Dauioin
vervaardigde dan nok Harrison de z.g. „rooster-
slingcr", die bij alle temperaturen altijd even.
lang blijft.
Hij vormde een soort rooster uit een viertal sta
ven, twee van ijzer en twee van zink.
De ijzeren waren van onder en boven door een
dwarsstaafje vast verbonden. De zinken waren
van onder aan het onderste dwarsstaafje van de
ijzeren bevestigd, maar van boven apart gokop-
peld door een derde dwarsstaafje, waaraan ook
de eigenlijke slinger met discus was bevestigd.
Do slinger kon zich echter van onder door een
ruime opening vrij bewegen.
Gesteld nu eens, dat door temperatuursverhoo-
ging de ijzeren staven 1 mM langer worden, dan
wordt de liccle rooster, dus ook de slinger 1 mM
langer en zou de klok gaan achterloopcn. Die
zinken staven echter zetten twee mM uit. Waar
nu echter de ijzeren maar een mM langer kun
nen worden, zouden zij beletten, dat de zinken
hun tweede mM langer worden, ware het niet,
dat deze vrijelijk naar boven zich kunnen ver
lengen en dit dan ook gedwongen women to
doen, daar tegen de wet van uitzetting haast geen
kracht bestand is. Hot gevolg hiervan is nu al
heel duidelijk, nl., dat de discus evenveel om
hoog ais omlaag gaat, dus op zijn plaats
b 1 ij f t.
Op die wijze wordt dus de invloed van de tem
peratuur .gecompenseerd" (vandaar ook de naam
„c.ompcnsatieslingcr").
Dit systeem nu wordt ook aangetroffen bij de
zeer zuiver loopende „Chronometers". Waar nu
de torenuurwerken vaak zeer lange slingers be
zitten, daar komt het me vreemd voor, dat, voor
zoover ik weet, bij die oude uurwerken geen
roosters!ingers zijn aangebracht. Men heeft wel
getracht door oio slingers van zeer oud hout te
maken, dat niet meer krimpt of uitzet, hierin te
.voorzien, maar het resultaat is blijkbaar niet
Jan" van Middelburg
54
voldoende. Wat nu ten slofte Ket lot van dien te
laat gekomen reiziger betreft, zoo kan ik tot uw
geruststelling nog mededeeJen, dat van uit dezen
„zelfkant" van Nederland na rijf uur nog trei
nen naar Holland vertrekken.
(Dit brengt me in gedachten een vraag van
iemand: „Kunt u mij ook zeggen, hoe laat do
laatste trein van hier naar Amsterdam ver
trekt?", waarop de gevrnague antwoordde: „Dat
kan ik u niet zeggen, mijnheer, want ik ben
geen profeet, maar ik vermoed, dat u dat'wel
niet meer beleven zult").
Middelburg. G. K. A. NONHEBEL.
Wanneer we hier iets over het aquarium gaan
vertellen, zullen er zeer zeker onder de talrijke
aquarium-liefhebbers, die we onder de lezers van
dit blad aantreffen, ook vele beginnelingen zijn,
die juist bij den aanvang hunner liefhebberij
eenige voorlichting ten zeerste op prijs zullen
stellen. Daarom willen we ln de eerste plaats
iets vertellen over:
De inrichting van een aquarium.
Een aquarium is een moestal glazen bak, gevuld
met water, welke dient om het leven der in het
water voorkomende planten en dieren nauw
keuriger to kunnen bestudeeren, dan dit in de
vrije natuur mogelijk zou zijn. Hieruit volgt dus,
dat de inrichting van een aquarium zooveel mo
gelijk de natuurstaat moet nabijkomen. De be
ruchte ronde „goudvischkommen" zijn volkomen
uit den boozc; zij zijn niet alleen onaesthetisch,
doch hebben ook nadeeligen invloed op den ge
zondheidstoestand der waterbewoners, door de be
lemmering bij de normale ontgussing van het
water, en door het als brandglas wecken bij in
vallend fel zonlicht. Als aquarium schaffe men
zich een eenvoudig, solide hoekijzeren spijlaqua
rium of ook, in de kleinere maten, een volglas-
aquarium aan.
Het pas aangeschafte hoekijzeren aquarium kan
nog niet direct ingericht worden. In de kit, waar
mede de ruiten zijn vastgezet, de menie en de
verf zijn nog bestanddcelen aanwezig, welke gif
tig op de toekomstige bewoners zouden werken.
Om deze gifstoffen te verwijderen, wordt een
nieuw aquarium grondig ingewaterd. Men
vult den bak tot aan den rand met water, en
laat hem enkele dagen zoo staan. Er komt dan
een olieachtig vliesje op liet water drijven. Men
giet nu den bok leeg en vult hem nogmaals. Deze
handeling wordt herhaald, totdat zicli geen vet-
laagjo meer op het water vormt. Daarna kan
worden begonnen met do eigenlijke inrichting.
De bodemgrond.
Een universeel recept voor de samenstelling van
een goeden bodemgrond is niet te geven. De
samenstelling hiervan moot zich aanpassen aan
de omstandigheden. Een goede voedingsbodem
.voor de planten wordt verkregen door den booem
eerst te bedekken met een laag aard&ppelklei;
hierop een laag veen (in den vorm van lange
plakken bij aquariumhandelaars verkrijgbaar)
aan te brengen, en het geheel met goed gewas-
sohen zand te bedekken. Soms wordt aangeraden
kachelroet of kolengruis door den bodemgrond
te mengen. Dit heeft geen zin, daar r.e planten
deze stoffen niet als zoodanig uit den bodem
kunnen opnemen.
De klei, welke van aardappels gewonnen is, wordt
vooraf overgoten met heet water, en daarna zoo
lang verhit, dat ze taai-brijig is. Daarna kan ze
in het aquarium gedaan worden. Bij gebrek aan
aardappclklei kan ook slootmodder gebruikt wor
den. Deze moet echter zéér zorgvuldig worden
uitgekookt, om eventueelo schadelijke organis
men te vernietigen.
Het veen moet vooraf goed' worden ingewaterd,
bijv. door het een nacht met een steen verzwaard
in een emmer water to zetten.
Het zand (zee- of Maaszand) wordt onder de
kraan zorgvuldig gewassohen, d.w.z. net zoo lang
tot het boven het zand staande water absoluut
holder blijft.
Nadat de bodembedekking op de beschreven wijze
is samengesteld, kan het aquarium gedeeltelijk
gevuld worden met water, en kunnen de planten
worden ingezet. Bij het ingieten van het water,
moet men opwolken van hot zand voorkomen,
daar door eventueel bovenkomen van de klei-
menigvuldiging komt ze tegenwoordig in vrijwel
alle wateren voor.
Ondanks haar leelijke naam verdient do Water
pest toch ten volle een plaats in het aquarium.
Het is een goede zuurstofproducent, welke boven
dien de eigenschap heeft om fijne vuildeeltjes uit
het water tot zich te trekken en te doen ver
dwijnen.
Een tweede zeer goede en tevens zeer algemeen
voorkomende waterplant is het Hoornblad.
Evenals de Waterpest ontwikkelt het veel zuur
stof, en trekt ook vuiloecltjes tot zich, welke
echer niet, als bij de Waterpest, spoorloos ver
dwijnen, doch aan de planten blijven hangen,
zoodat deze af en toe eens afgespoeld moeten,
worden. Wortels heeft het Hoornblad niet; het
kan echter zoowel in het zand vastgezet, als in t
water drijvend gebruikt worden.
Het Hoornblad bloeit in Juli en Augustus met
kleine, zwak-roodachtige bloempjes, welke in de
bladoksels zitten. Deze bloempjes worden onder
water bestoven!
Behalve in Europa kan men het Hoornblad ook
op sommige plaatsen in de tropen aantreffen. Op
Java is het bijvoorbeeld niet zeldzaam.
Tot zoover voor deze keer over inrichting en be
planting van een aquarium. In een volgend ar
tikel hoop ik nog een aantal andere, algemeen
voorkomende en voor het aquarium in aanmer.
king komende planten te bespreken.
C. VAN DUIJN J
DE STERRENHEMEL
IN FEBRUARI
De kaartjes stellen elk het halve hemelgewelf
voor, boven den noordelijken en zuidelijken hori
zon, in den stand van 15 Februari 's avonds
te negen uur.
Do Poolster geeft het Noorden aan.
De circumpolaire sterrenbeelden, op het noord
kaartje binnen de gebogen lijn, gaan op onze
breedte niet ouder. De overige sterren komen op
en gaan onder.
De pijlen op de kaartjes geven de richting van
de hemeldraaiing aan.
De gebogen streepjes boven den zuidelijken ho
rizon stelt de ecliptica, de weg van de zon tusschca
dn vaste sterren, voor.
Bij de letter Z (Tweelingen) vindt men de po
sitie der zon op 21* Juni, de langste dag, bij H die
op 23 September, herfstnachtevening, aangegeven.
De sterrenbeelden
De groote Beer staat hoog in hot N.O., waar
Bootes niet de heldere ster Arqturus juist boven
den horizon verschijnt. In het Westen dalen Pe
gasus en Andromeda, terwijl Zwaan en Lier laag
in het Noorden staan.
In het Zuiden staat de Groote Hond met de
schitterende Sirius, de helderste ster des he
mels. Honger staan Orion, de Tweelingen, de Stier
en, nabij het zenith, de Wagennian met de heldere
Capella. In liet Oosten komen Leeuw en Maagd up.
De melkweg loopt van het Zuiden door Hot
Westen, naai- het Noorden.
Algolminima zijn waarneembaar: 1 ^ebr.
2.30 v.m., 3 Febr. 11.30, 6 Febr. 8.15, 21 Febr. 4.20
v.m., 24 Febr. 1 uur vjii., 26 Febr. 10 uur en 29
Febr. te 6.45.
De zon, de maan en de planeten
Do zon treedt 19 Febr. in hot teckcn Visschen.
Do volle maan van 7 Febr. gaat in den Kreeft,
hot eei-ste kwartier van 29 Febr. in den Stier.
Van de planeten is Mercurius in hot begin
der maand irn benedcnconjunctie en dus niet
zichtbaar. 26 Febr. is de planeet in westelijke
elongatie en dris morgenster, maar gaat te kort
voor de zon op om zichtbaar te zijn.
Venus aan de morgenhemel blijft van groote
helderheid maar gaat allengs de zon tegemoet. Do
planoet komt in het begin der maand nog twee
uren, aan liet eind slechts een uur voor de zon op.
Mars loopt door Waterman en Visschen, gaat
van 3 tot 2 uren na do zon onder en staat dus
nog aan den avondhemel maar is weinig heldor.
Jupiter in den Schutter, bereikt in deze
maand ongeveer de helderheid van Sirius en
komt steeds vroeger op, aan liet eind dei' maand
te 3 uur.
Saturnus in den Waterman gaat steeds vroe
ger onder, aan het eind der maand gelijk mot
dc zon.
laag het water kan troebelen. Men kan dit berei
ken door op het zand een bord te plaatsen en
hierop het water te gieten.
Alvorens verder te gaan, moet ik nog even op
merken, dat de voedingsbodem, bestaande uit
klei- en veenlaag, niet den gelieelen aquarium
bodem behoeft te bedekken. Den voedingsbodem
legt men uitsluitend in de achterste helft van het
aquarium, alsmedg nog een strook langs de zij
kanten. De voorzijde blijft dus vrij.
Nu kunnen dus de planten ingezet worden. De
rangschikking hiervan is natuurlijk een kwestie
van smaak, doch als regel geldt, dat de voorzijde
van het aquarium onbeplant blijft, om een goed
gezicht op de erin levende dieren mogelijk te
maken.
Waarom is nu aanwezigheid van planten noodig?
Niet alleen „voor het mooi"! Planten zijn in een
aquarium onmisbaar, en wel om de volgende
reden.
Alle dieren behoeven voor hun ademhaling
zuurstof. De visschen onttrekken door mid
del van hun kieuwen de zuurstof aan het water,
zoodat dus na korter of langer tijd een tekort
zou kunnen ontstaan. De planten hebben nu
het vermogen om het door de dieren uitgeademde
koolzuur onder inwerking van het
licht met water om te zetten in zetmeel en
zuurstof. De volumehoeveelheid zuurstof, welko
wordt afgegeven, is kwantitatief gelijk aan de
volumehoeveelheid koolzuur, welke werd opge
nomen. Het gevormde zetmeel dient voor voe
ding van de plant zelf.
Alleen planten, welke bepaalde kleurstoffen be
vatten, meestal het zgu. bladgroen of chlo
rophyll rijn tot deze koolzuurassimilatie in
staat.
Er bestaat, dus een voortdurende wisselwerking
tusschen dieren en planten. De dieren nemen
zuurstof op, en geven koolzuur af; de planten
gebruiken dit koolzuur voor hun voeding en
ademhaling en geven weer zuurstof af, welke dan
door de dieren wordt opgenomen, en zoo gaat
deze kringloop tot in het oneindige door.
Daar ik mij voorstel, eerst uitvoerig de flora en
fauna van het inlandsche aquarium, dus planten
en dieren uit ons eigen land, welke met weinig
moeite en kosten in een koud wateraquarium ge
houden kunnen worden, te bespreken, zal ik nu
beginnen met het ten tooneelo voeren van enkele
der moest, geschikte en zeer algemeen voorko
mende waterplanten.
In de eerste plaats de Canadeesche Water
pest (Elodea Canadensis). Zooals de naam
reeds aangeeft is deze plant oorspronkelijk af
komstig uit Canada. Ze is met schepen meege
komen en in Europa langzamerhand ingebur
gerd. In 1836 werd de Waterpest het eerst waar
genomen in Ierland, omstreeks 1860 ook in Ne
derland. Door de sterke ongeslachtelijke ver