m
m
i
13
B
I
SS
f§
ÊI
EB
nu
B
EENZAMEN
door A.v.d. Vlugt-Walop
4)
Toen Matclone dan ook belde, kwam hij met do
groote zwarte poes in zijn arm binnen.
„Zoo kerel, jij blijft zekor spelen, dan ga ik eens
thuis vertellen dat er hier zoo'n mooie poes is, die
jij kan oragen".
Willie, zijn aandacht geheel bij het dier, knikte
even in de richting van vader.
„Nu vent, geef vader maar een kus".
Dan stapte mijnheer van Beekum, gevolgd door
Matelone, de vestibule in. Willie trok met zijn
schat naar de keuken.
Had het ventje zich bij het afscheid flink gehou
den, hoe meer de dag vorderde, des te heviger be
gon hij naar huis te verlangen, en toen hij 's avonds
in zijn bedje lag hoorde Sijtje hem zachtjes hui
len.
Och dat schaap dacht natuurlijk aan zijn moeder,
't was ook zoo stil hier in huis, en dan dat kleine
kereltje daar alleen boven.
Kom ze ging wat bij hem zitten, ze zou hem
in slaap rnaken.
Ze deed de deur van de kamer open, en daar, mid
den in het bed, zat Willie met een behuild ge
zichtje; twee dikke tranen biggelden over zijn
wangen.
„Ik-wil-naar-huisl"
„Ik-wil-bij-Frans-sla-ha-pen!"
„O, oh", rustigde Sijtje. „Wie is Frans?"
„Mijn broer", was bet antwoord.
„Is hij al groot?" vroeg Sijtje onverstoord verder.
Vlug streek Willie de ruggen van zijn beide han
den langs de oogen, knipperde nog even het
vocht van dc laatste tranen weg, en viel dan da
delijk in het gesprek: „Groot, hij is al tien".
„Gaat ie al school?" vroeg Sijtje, voor wie de leer
plichtwet ten eene male niet bestond.
„Al lang, hij zit al in de vierde," blufte het
ventje nu.
„F.n hij heeft een autoped".
„Zoo, die zet ie dan zeker op als ie naar school
gaat" vroeg Sijtje, aan wier loven nog nooit zulk
rollend materiaal was voorbijge.gleden.
„Opzetten? Daar rijdt ie natuurlijk mee".
„Maar nou maak je me wat wijs, hij heeft toch
zeker geen auto?" kwam Sijtje weer.
„Nee, maar een autoped rijdt net zoo hard, als je
inet je eene voet er op staat en met de andere af
duwt" constateerde het kind.
„Kan die pet dan rijden?" verwonderde zich Sijtje,
terwijl ze de handen ineen sloeg. „Moet ie die dan
niet opzetten?"
Nu schoot het kind in de lach.
„Oo, ooweet je niet wat een autoped is, heb
je er nog nooit een gezien?"
Sijtje moest bekennen dat ze er heusoh nog nooit,
nooit een gezien had, maar dat ze heel graag wil
de weten hoe zoo'n ding er uit zag. Kon Willie
er morgen een voor haar uitteekenen op de lei in
de keuken?"
„O, best" was het antwoord.
„Weet je wat, dan moet je nu gauw gaan slapen,
dan krijg je morgen een griffel van mc en een
lei, en dan moet jij er eens een voor me tecke-
nen, zoodat ik goed kan zien, wat voor een ding
zoo'n autoped is".
Gewillig liet het kereltje zicli nog eens instoppen,
vlijde zijn hoofdje op het kussen, en viel onder
het bedenken hoe hij zoo iets gewichtigs zou
klaar spelen, in slaap.
IV
De voornaamste reden waarom Willie naar zeo
werd gezonden, was wel omdat het kind geen eet
lust had en zwak en teer bleef.
Voor Matelone, die altijd gewend was vlug te
eten en altijd alleen in een kleine tien minuten
haar ontbijt genuttigd had was het een
raadsel dat het ventje dan nog maar
een blokje van zijn boterham op had. En daar
haar pogingen om hern wat vlugger te doen hap
pen. gewoonlijk faalden, kwam ook hierbij dik
wijls Sijtje te pas.
Alle versjes en grapjes waar ze vroeger Matelone
mee gepaaid had, kwamen vanzelf weer in haar
gedachten terug en Matelone stond meer dan eens
verwonderd over dc resultaten die Sijtje's opvoe
ding had.
Wist Matelone er dikwijls niets op te zegge.n als
het kino zeurde van dit niet lusten en dat niet
eten, dadelijk was Sijtje met een grapje klaar, cn
veelal kwam Matelone bij het oudje om raad, of
liet het aan haar over om het kereltje te helpen
bij zijn maaltijden.
Zoo de eerste morgen toen het ventje de eierdopjes
klaar zag staan, waar zoo straks de wanne eieren
ingezet zouden worden. Hij had al een poosje ge
keken naar de zwarte silhouetjes op zijn beker
en bordje, toen hij plots togen Matelone zei: „Maar
De tijgers in dc Whipsnade Zoo in
Engeland waren met de pas geval-
len sneeuw niets in hun schik. Men
lette op het eigenaardige spoor, dat,
de dieren in de sneeuw nalaten.
cl lust ik niet, ik hou alleen van koek op mijnt
brood".
„Kom vent, een boterham met ei en een met koek,
dat gaat toch wel. Dan word je gauw groot"
„Lk wil er alleen een met koek", was het ant
woord. En hoewel dit op een bescheiden toontje
gezegd werd, hoorde Matelone er toch genoeg kin
derlijke onverzettelijkheid in. Ze wipte eens even
naai- de keuken om aan Sijtje te vragen of ze voor
de kleine niet liever een ei zou klutsen. Maar
Sijtje die de eieren al gekookt had, vond zoo'n
uitzondering trouwens heclemaal niet noodig.
„Nee, zoo moest de freule niet beginnen, aan zul
ke kinderkuren moest ze zich niet storen. Ze
moest regel en orde houden, want anders speelden
die kleuters gauw de baas. Zij, Sijtje, zou wel zien
er een mouw aan te passen."
In de keuken teekende ze even, zoo goed ze kon,
een gezicht op een ei, twee wenkbrauwen, waar
onder twee oogen stipten, een driehoekige neus en
een hreede streep voor mond. En bovenop werd
een hoed geteekend met een rand die heelemoal
rynd het kopje van het ei liep.
In oe kamer, waar het zonnetje zoo vriendelijk
door de groote vensters scheen, zat het ventje
netjes op zijn stoel, het servet al voorgebonden om
zijn halsje.
Hij zat daar zoo lief in zijn lichtblauw vyella
pakje, met zijn vlossige blonde haar en keek met
zijn groote oogen naar Matelone die boterhammen
maakte, terwijl Sijtje de eieren uit haar mandje
een voor een in de dopjes zette.
Hè, nu kroeg hij tooh een ei en hij had al aan
tante gezegd, dat hij geen ei lustte.
Maar wat een raar ei...
Hij boog zich wat meer voorover...
OfEen gezicht stond er op, een heuselijk ge
zicht]
„Waar kijk jij zoo naar, Willie," deed Sijtje ver
wonderd.
„Kijk maar," wees het ventje. „Er staat een ge
zicht op mijn ei."
„O, neo maar, heb jij een mannetje in Je eier
dopje, zoo iets heb ik nog nooit gezien."
Ook tante moest het ei bekijken.
Nee, nog nooit hadden ze zoo'n ei gehad, altijd
een wit of een klein beetje bruin, maar een ei
met een neus, een mond en oogen er op, dat was
nop nooit gebeurd.
Willie trof het dat hij nu juist dat ei had.
„Maar," zei Sijtje peinzend, terwijl ze naast
Willie ging zitten, „ik vind het maar een onbe
leefde mijnheer, jij niet?"
Vragend keek Willie haar aan: „Waarom?"
„Wel," was Sijtje's antwoord, „hij is in de kamer
gekomen en hij heeft niet eens zijn hoed afgezet."
Met open mond zat het ventje te luisteren.
„Dat kan hij toch niet," zei hij dan.
„Kom," knorde Sijtje, „als hij 't niet kan, dan zal
ik net wel doen," en meteen nam ze een mes en
sneed liet kopje van het ei.
„En die hoed," besprak ze met Willie, „die geven
we niet meer terug."
„Lekker niet," beaamde het kind en hapte tegelij
kertijd het stukje ei uit het kopje op, dat Sijtje
op zijn lepeltje had geschept
In een wip was het op, want daar werd naast zijn
bordje het lecgc dopje neergelegd. Dat moest hij
nu met zijn vuistje plat slaan, want het hoedje
mocht zoo niet blijven, dan kon het immers weer
opgezet worden.
Dc kleine vuist sloeg in een ommezien het hoedje
plat, dat nu onder het ei in het eierdopje gedepo
neerd werd.
„Maar, zie eens hoe kwaad hij nu kijkt, wat een
groote oogen zet ie op," schrok Sijtje plotseling.
Meteen kreeg het ventje een hapje en nog een.
„O gelukkig," nu kon dat stukje van de schaal
afgebroken worden, de oogen waren verdwenen,
het mannetje kon niet meer kijken.
Matelone, die glimlachend te luisteren zat, keek
naar Sijtje mot stille bewondering. Wat was dat
oudje bij kinderen op haar plaats; wat wist zo
het kleine ventje af te leiden, en waar haalde zo
toch de grapjes vandaan?
Want daar ging het weer verder: „O, kijk, wat een
straatjongen, hij haalt zijn neus voor ons op.
Zeker omdat we zijn hoed afgenomen hebben."
Weor werden vlug oen paar hapjes genomen en
Jict stukje schaal met dc driehoekige neus vci>
dween.
„Hè, hè, gelukkig," riep Sijtje.
„Gelukkig" zuchtte het ventje na, vol verwachting
wat er nog meer zou gebeuren; want daar zette
Sijtje alweer zoo'n gewichtig gezicht, en angstig
nop ze: „Och, och, wat heeft ie toch een grooto
mond. Ik ben zoo bang. dat ie straks op ons gaat
brommen en ons uitscheldt voor lioedendief. Want
wij hebben toch eigenlijk samen zijn hoed afgeno
men en stukgemaakt, is het niet zoo?"
„.Ta," beaamde Willie gewichtig: „wij samen."
„En wij kunnen hem niet eens meer teruggeven,
wont hij is heclemaal plat."
„Heelemnnl plat," hernam Willie, terwijl hij
haastig het hapje nam dat Sijtje hem voorhield:
Dan nog een, cn het ei was op.
Nu werd ook de leege dop omgekeerd in 't eicr-
dopjo gezet, en Willie mocht er hem heelcmaal
induwen. Dan ging ook die leelijkc mond weg.
„Dat is nog goed afgcloopen, hij liceft gelukkig
«iets gezegd," constateerde Sijtje. „Nu jongeheer,
vraag jij nu maar aan tante een boterham met
koek, want ik moet naar de kouken."
Met een blik van verstandhouding naar Matelone
verdween Sijtje; maar oer ze dc deur door was
riep het ventje; „Krijg ik morgen weer zoo'a
mannetje?"
40
KRUISWOORDRAADSEL
4
L
4
5
t
3
7
8
1
nr
44
41
43
D
45
4t
47
48
44
IS
14
1
11
u
li
fg
15
U
4
B
n
SCHAAKRUBRIEK
Bedacteur: W. J. H. CARON. Jacob Martsstraat 42,
Amsterdam-West Men wordt verzocht correspon
dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres
te richten.
Probleem No. 478
(No. 9 van den wedstrijd)
HORIZONTAAL:
4. Aanstoot geven.
G. Finsche havenstad.
7. Europeaan.
9. Modder.
11. Aanlegplaats.
12. Italiaansch schilder (17de eeuw).
13. Voedsel tot zich nemen.
14. Zangstem.
15. Putemmer.
18. Pers. voornaamwoord (Fr.).
21. Vervoeging van het werkwoord azen.
22. Minder (Fr.).
23. Vochtig.
25. Inhoudsmaat.
26. Wenteling.
VERTICAAL:
1. Paarden ziek te.
2. Vischmand.
3. Stad in Afghanistan.
4. Rivier in Spanje.
5. Plaatsje in Gelderland.
6. Jongensnaam.
8. Strekking.
10. Toegangsbewijs.
11. Deel van een locomotief.
16. Bak.
17. Stadje in Yorkshire (Eng.).
19. Vervoeging van het w.w. looien.
20. Lijn (Eng.).
24. Meisjesnaam.
De oplossing die men ons niet behoeft toe to
zenden geven wij in het nummer van volgende
week.
Zwart (9): Kei, Th4, Lbl, Lh7, Pc3, pi.cl, di, f2,fG4
Tweczct.
Sleutclzct: 1. Tf5—g5.
Oplossing van probleem no 473
(no 4 van den wedstrijd)
Wit (8): Kbi, De7, Tel, Te8, Lb8, Pci, Pc3, pi.a7«
Zwart (4): Ka8, Dfo, Pa4, pLb7.
Driezet.
Slcutelzet: 1. De7hi.
De oplossing kan in het kort aldus aangegeven
worden:
1. De7h4 Dfa willekeurig; 2. een witte figuur
slaat de Dame enz.
Dit probleem laat de volgende nov. opl. toe: 1«
Lb8d6f KXa7, 2. PcGf KaG, 3. Ta8t; 1
Dc8, 2. Pc6—bXc, 3. TXc8£
Goede oplossingen ontvangen van: J. v. d. Berg
(2, 0), Zaandam; M. v d Berg (2, 6), J. Daams
(2, 3), J. v Donkelaar (2, 6), G. Holleman (2, 6),
R. D. v Kooij (2, 3), W. J. Loove (2, 3), A. J. do
Ruyter (2, 3), A. Snoek (2, 3), J Vermeulen (2,
3), Th Visser (2, 6), J. A. v Vliet (2, 3), allen te
Rotterdam; J. J. de Best (2, 3), Scheveningen; A.
van Diermen (2, 0), Spakenburg; C. II. v d Gaag
(2, 6), W. Korpershoek (2, 6), Vlaardingcn; II.
Jansens (2, 0), Langerak; Joh. Klijnsmith (0, 3),
Overschie; Ph. J. vd Linden (2, 0), Leiden; D. do
Mos (2. 0), Naaldwijk; H. P. Nellcke (2, 0), Er-
melo; M. Opbroek (2, 3), H. C J. Spier (2, 3),
J. F. Stoffels (2, 3), Den Haag; J. A. Scheepma
ker (2, 3), Noordwijkerhout; A Verduyn (2, 3),
Honselersdijk; M. G. v Nieuwenhuizen (0, 2), Me
lissant; C. D. Poortman (2, 3), Maassluis; J. J.
Ruitenberg (2, 3), G G. Versenoaal (2, 3), Wer
kendam; J. G. v d Hoovcn (2, 3), Zuidland; Joh.
Visser (2, 3), H. L Ambacht; N. N. (2, 0); D.
Zemel (2, 3), Leimuiden; S. Zctstra ('2, 0), Dor
drecht.
CORRESPONDENTIE
Twee beginners te Dordt. Daar do oplossingen
steeds onjuist waren, raad ik u, de gepubliccerdo
oplossingen nauwkeurig te controleeren.
C v. d. B., Oud-Beyerland. De nos 1 en 2 ston
den in ons blad van 23 Nov. Men inag oplos
sen wat men wil Geen onkosten.
G. G. den H. en A. N. Het zal zwaar zijn zulk
een bona op to richten, zoo het althans degelijk
zal geschieden.
J. K. te Overschie. Als ik U vertel, dat de namen
der openingen in het Tijdschrift van den Kon.
Ned. Sch. B. (Maart 1935) vijf pagina's beslaan
fijn gedrukt! dan gevoelt U, dat ik Uw
vraag hier moeilijk kan beantwoorden. U zoudt
kunnen trachten het te betrekken uit de bibl*
eener schaakvcroeniging.
ALJECHIN-VERDEDIGING
Onderstaande partij is gespeeld aan het ecrslo
bord van den wedstrijd Amsterdamsche Schaak
club tegen het Vcreenigd Amsterdamsch Schaak
genootschap. De A.S.C., die reeds vele malen
kampioen van Nederland was, werd smadelijk
verslagen. De houwdegen Van Hartingsvclt was
de ecnigc, die zijn partij wist te winnen. Het was
een fraaie strijd, waarin we Van Hartingsveld op
gijn best aantreffen tegen zijn geduchten tegen
stander.
Wit: H. v HARTINGSVELD. Zwart: S. LANDAU.
1 tö—ei Pg8f0
2 Pblc3
Ecu zeer solide variant, Schei-per, maar ook
riskanter is het opspelen van den e-pion, die
spoedig aangevallen wordt met d7d6.
2 d7d5
3 e4e5
Het aspect is nu geheel anders dan een zet te
voren. Practisch is Wit nu wel gedwongen tot ei
e5: er dreigde dXc. Zelf nemen op d5 is Wit het
sterkste. Na 3. eXd PXdó, 4. PXdó DXdó heeft
Wit een Paard op c3 noodig om een tempo te
winnen.
3 PfCd7
4 Pc3Xd5 Pd7Xe5
5 Pd5e3!
Bemoeilijkt de ontwikkeling van Lc8.
5 g7—g6
6 f2f4 Peöc6
7 Pgl—f3 Lf8g7
8 c2—c3!
Doet niet alleen den Loopcr „op graniet bijten",
maar dreigt tevens d2di, waarna Zwart niet
meer tot e7eó komt.
8 e7e5
9 f4Xc5 Pc6Xc5
10 d2q4 Pe5Xf3
In het algemeen is het niet aan te bevelen een
paard, dat reeds zoo veel gereisd heeft af te ruilen
tegen een dito, dat pas van stal komt en zeer
eeker, wanneer dit nog een stuk van den tegen
stander gunstig plaatst. Zwart had overigens reeds
moeilijk spel.
11 DdlXfS O-O
12 Lfle2!
Ld3 Is te gevaarlijk met het oog op het openen
van do d-lijn ooor zwarts c-plon. En Lei is niet
juist wegens Lc6.
12 c7c5
Offert een pion om van do open d-lijn t< sunncn
profitoeren.
13 d4 X c5 Dd8—hif
14 g2g3 Dlii—e7
15 Pe3d5!
En thans is het wit, dio den pion teruggeeft in
ruil voor ontwikkeling.
15 De7kc5
16 Lele3 Dcöd6
17 9—00! Lc8—f5
Een vergeefschc poging om eindelijk Lc8 te ont
wikkelen. Men merke op, dat Le6 niet gaat we
gnns Pd9— f6t en Dd6 gaat verloren. Beter was
Pc6.
18 g3g4!
Een vlijmscherpe dolksteek, zooals liet onmiddel
lijk gevolg leert
18 Lf5c8
19 gi—g5!
Schopt de dreiging PfGf In andoren vorm, maar
niet minder gevaarlijk.
19 DdGe5
20 Le3—fi Deoe6
21 Le2c4
Nergons rust voor de Dame! Dreigt weer PfGt
21 DeGgi
22 DI3— f2 PbSc6
23 Pdae3 Dg4—li3
24 Thl- gl
Langzaam wordt dc vijandelijke Koningin om
singeld.
21 PcGc5
25 Tgl—g3 Dh3h4
2G Lc4e2
Droigt Pg2, DXh2, Te3!
2G LcSh3
27 Fo3d5 Ta8e8
28 Df3e3
Valt Lh3 tweenun.. aan.
28 Lh3—f5
29 De3—f2 Pe5—g4
30 LeSXgi LfóXgi
31 Tul—d2 Te8cG
32 Pd9—e3
Dreigt TXgil
32 f7—f6
Ook na f5 33. gXf of li5 33. gXh of Lh3. 33. Df3
gaat ecu stuk verloreu.
33 g5Xfö Lg4li5
Stand na 33 Lg4—li5
SS
P5P
k
É|g
i
mm,
v>,
w
llff
1
i
iff**
Ó.Ü1;
§01;
31 TgSXgÖI! LhöXgG
Op DXf2 zou volgen TXgTf en TXC-
35 Df2Xli4 Lg7X*6
3G Lf4g5 TcG—ei
37 Lg5Xfö Opgegeven.
45
Wit begint en geeft in twee zetten mat.
Wit (10): Kg3, De2, Tf8, Lb7 en h8, Pfl en f7,
pi b4, c5, gó.
Zwart (9): Kdi, DfG, Ta8 en d8, Lgi, Ph7, pi aG,
b5 cn f2.
Probleem No. 479
(No. 10 van den wedstrijd)
Wit begint en geeft in drie zettcii mat.
Wit (10): KoG, Dfl, Lf5, Lg7, Pb3, Pd5, pi b5,
c3, e4, g3.
Zwart (11): KdG, Ta2, Td2, Pbl, Pgl, La3, pi a5,
a7, d3, 17, g5'
Men wordt verzocht do oplossingen binnen drio
.weten iu te zcndcu.
Oplossing van probleem no 472
(no 3 van den wedstrijd)
Wit (8): Kal, Dlih, Th7, Tf5, La8, Lc3., pi.c2, h3.