Lelie t-ku nd'iqe Ru h riek
HEIMAN
DULLAART
1636 6 FEBRUARI 1936
Weinig en vage levensbiezonderheden
Als bij zo vele andere figuren van de tweede
rang uit de 17e eeuw treft bij hernieuwde studie
van Dullaart telkens weer het teleurstellend ont
breken van levensbiezonderheden, die toch on-
misbaar zijn, willen we ons een scherp beeldvor
men van zijn persoonlijkheid. Wel stellen de be
kende gegevens ons in staat de hoofdmomenten
uit zijn leven aan te duiden, voorzover zich dit
naar buiten openbaarde, maar van 't innerlijk
ontwikkelingsproces blijven we verre, vooral bij
een man als Dullaart, die door physiekc on
macht en aangeboren bescheidenheid beide, het
openbare leven schuwde, en die ook in zijn ge
dichten, maar heel sporadisch en dan nog veel
te vaag voor 't trekken van vaststaande conclu
sies handelt over persoonlijke aangelegenheden.
Des te meer is het in dergelijke gevallen te be
treuren, als de vrees gerechtigd is, dat onacht
zaamheid of gebrek aan piëteit van nabestaanden
dieper doordringen in de levensbiezonderheden
voor goed onmogelijk hebben gemaakt.
Sober is het levensverhaal, dat we Van Dullaart
kunnen verstrekken. 6 Febr. 1636 is hij te Rotterdam
geboren als zoon van een welvarend korenkoper.
Vóór zijn tiende jaar reeds verloor hij zijn moe
der, bezweken aan dezelfde kwaal, de tering, die
ook hem een groot aeel van zijn 48-jarig leven
ondermijnde. Een klassieke opvoeding ontving hij
niet; van de vreemde talen beheerste hij alleen
het Frans. Zijn artistieke aanleg bleek al vroeg;
dit deed zijn vader besluiten hem bij den be
roemden schilder Rembrandt in de leer te doen.
Op 16-jarige leeftijd (1652) trekt hij naar Amster
dam, waar bij ongeveer zeven jaar vertoefd heeft.
Ongeveer 1660 in zijn geboortestad teruggekeerd,
moet hij zich, door voortdurende lichamelijke
zwakheid, onthouden van iedere actie op 't open
bare levensterrein. Als Prinsgezinde werd hem
in 1672 bij 't verzetten van de wet door den jon
gen Stadhouder Willem UI een plaats aange
boden in de Rotterdamse vroedschap. Hij heeft dit
aanboa niet aanvaard. Alleen heeft hij de Waalse
gemeente, waarvan hij lid was, gediend eerst als
diaken, daarna als ouderling. De laatste levens
jaren nam zijn lijden zo zeer toe, dat hij zich
zelfs aan het gezellig verkeer met zijn vrienden
(waarover aanstonds iets naders) moest onttrek
ken. Zijn biograaf David van Hoogstraten
beschrijft zijn laatste levensjaren aldus: „Zijn
zwakheid ook met het meerderen zijner jaren toe
nemende, deed hem van alles afzien, van Schil
deren, van Dichten, van Zingen, van Gezelschap
pen, ja bijkans van eten en drinken, waarin hij
zoo spaerzaatn was, dat hij pas zo veel genoot,
dat er het lijf bij te houden was. Ook wert het
gestel zijner herssencn zoo zwak, dat hern het
sproken en hooren spreken verveelde, zonder dat
het verstant egter zijn kracht verloor."
Zijn dichterlijke vriend Oudaen kon dan ook te
recht na zijn overlijden spreken van een „ingaan
tot het leven", daar 't laatste deel zijns levens
niet anders geweest was
als een dood,
Wie zouw die quaal een leven heten?
Waarin men van zijn tijdgenoot,
Zelfs bij zijn leven, wordt vergeten:
'k Acht, menig denkt hier anders niet,
Of Dullaart is al lang verscheiden,
Van wien m'allang noch hoort, noch ziet;
Van wicn men deze lieff'lijkheiden,
Van elk verwonderd*) en begeerd,
(Vergeefs verwacht) allang ontbeert.
Zelf heeft Dullaart bij 't naderen van zijn le-
ivenseiiid, op ontroerende wijze vertolkt de doods
aanvaarding, die niet behoefde te eindigen in een
machteloos berusten, maar die in blijde verwach
ting hcenzag óver het pinde naar de openbaring
van de hemelse heerlijkheid. In clat vers „Aen
mijne uitbrandende kacrse" beluisteren we het
geluid der totale overgave, dat ons zo vertrouwd
geworden is door Dullaart's 20ste-eeuwsc lotgenote
Jacqueline van der Wuals.
O haast gebluschte vlam van mijne kacrs! nu dat
Gij mijnen voortgang stut in 't naerstig onder-
[zoeken
Van nutte wetenschap, in wijsheidvolle boeken
.Voor een leergierig oog zoo rijkelijk bevat,
Verstrekt gij mij een bock, waar uit te leeren
[staat
Het haast verloopen uur van mijn verganklijk
[levens
Een grondles, die een wijs en deuchtzaem hart
[kan geven
Aan een aandachtig man, wien zij ter harte gaat.
bewonderd.
Maar levend zinnebeeld van 't leven dat verdwijnt,
Gij smoort in duisternis nu gij uw licht gaat
En ik ga door de dood uit mijne duisternissen
Naar 't onuitbluschlijk licht, dat in den Hemel
[schijnt.
Dullaart's verdraagzaamheid
Uiterst klein was Dullaart's vriendenkling. De
Amsterdamse jaren hebben, voorzover wij weten,
geen vriendschapsbanden gelegd, hoewel hij daar
toch met acht anderen heeft samengewerkt aan
een dichterlijke parafrase van het „Onze Vader".
In Rotterdam treden naast den predikant der
Waalse gemeente Ds De Rochefort, vooral op de
voorgrond Joachim Oudaen en Frans van Hoog-
straen. Dit is wel zeer opmerkelijk, dat de vol
strekt orthodoxe Dullaart, die er in z'n jonge
Jaren blijk van had gegeven, dat hij van Room
sen niets moest hebben, toch bevriend blijft met
den laatste, die, evenals Vondel, van Doopsgezind
Rooms geworden was, terwijl de eerste, als Re
monstrant en aanhanger van Jan de Wit, zowel
in 't godsdienstige als in 't staatkundige zijn
tegenvoeter was.
Heeft onafgebroken lijden hem misschien mild
gestemd jegens zijn medemensen?
Leerling van Vondel en Rembrandt
Dullaart was een man van veelzijdige kunst
aanleg. Niet alleen als dichter, maai- ook als
schiloer nam hij een eervolle plaats in onderzijn
tijdgenoten, terwijl hij bovendien een goed ken
ner en groot liefhebber was van muziek.
Werd niet een zijnor schilderstukken voor een
Rennbrandt verkocht? Helaas is bijna al zijn
schilderwerk, dat hij bij testamentaire beschik
king aan zijn vader vermaakte, óf verloren ge
gaan öf althans niet meer te herkennen. Slechts
één stuk „do Urinedokter" is thans nog in ons
land aanwezig. Het is het eigendom van Dr Hof
stede de Groot.
Had zijn vader hem den besten schilder tot leer
meester gegeven, in zijn dichten ondergaat hij
niemands invloed sterker dan die van Vondel, al
weet hij daarbij bewijs van zijn onweerspreke
lijk talent zijn zelfstandigheid te be waren. Zijn
forse en klankrijke Alexandrijnen zijn in hun
stevige hechtheid Vondclliaans van toon en
structuur.
Gedichten bijna alle na z'n dood uitgegeven
Weinig heeft 't gescheeld of Dullaart's gedichten
hadden 't lot gedeeld van zijn schilderstukken.
Uw belangstelling waaid)
Ontdekking van nieuwe volksstammen
Jack Hides, de 28-jarige leider van een patrouil
le, welke het onbekende gebied van Papoea se
dert langen tijd exploreerde, vertelde dezer da
gen bij zijn terugkomst te Port Moresby (Nieuw-
Guinca) zeer interessante bijzonderheden, waar
van de „Str. Times" een en ander meedeelt.
Het resultaat van deze expeditio was, dat het
geheimzinnige land, hetwelk nog acht maanden
geleden onbekend was, thans bekend geworden
is als een gebied, dat bewoond wordt door een
primitieve bevolking van minstens honderddui
zend mcnschcn met een lichtgctintc huid, die
den grond bewerken met houten spaden.
De expeditio trok over drie bergketenen met
een hoogte van 11.000 tot 14.000 voet, talrijke ri
vieren, niet inbegrip van de waterscheidingen
van de Fly, de Purari en de Kikori, waarbij zeer
groote ontberingen werden geleden. Dikwijls
hadden de deelnemers absoluut niets te eten,
terwijl zij duarhij de aanvallen van vijandelijke
stammen moesten afweren. Hun tenten waren
door dc regens ten slotte onbruikbaar geworden,
en zij moesten onder rotsblokken of onder ande
re beschuttingen in liet bosch slapen. Toch stier
ven slechts twee der inheemsclic deelnemers.
Het intcrcssanstc moment, dat Hides beleefde,
was toen hij, nadat twintig dagen waren besteed
aan het uithouwen van een weg door een kalk-
gebergte van 8000 voet hoogte, waar niet het
minste water of eenig voedsel werd aangetroffen,
in een boom klom en een vallei zag, die zich
over een afstand van twintig tot dertig mijlen
uitstrekte, met op vele plaatsen op de hellingen ge
cultiveerd land.
„Het was een streek, welke wij reeds lang hoopten
te vinden," zeide Hides. „Wij daalden af naar de
vallei en bevonden ons weldru tusschen duizenden
inboorlingen, met een Aziatisch type, dat nog niet
bekend was: korto mcnschcn met bruin-getinte
huiden, en groote raagbollen, versierd met bloe-
In dichterlijke verzamelwerken waren tijdens zijn
leven maar enkele verzen verschenen. Den Goud-
sen regent, Govert Cinq, die vele manuscripten,
heeft gered, weten wij 't dank, dat niet alles is
verloren gegaan. Hij stond aan David van Hoog
straten, den zoon van Dullaart's vriend Frans, zijn
documenten af en zo verscheen in 1719, 35 jaar,
na 's dichters dood, dc ongeveer 200 pagina's tel-»
lende bundel, die thans velen zo lief is.
Geestelijke kunst
Veel variatie biedt 't dichtwerk van Dullaart nief*
Behoudens enkele tijdzangen op schokkende oor
logsgebeurtenissen van zijn dagen, waarin ge-
sneu vclae vlootvoogden hulde wordt gebracht; en
gelegenheidsdichten voor vrienden en kennissen,
wanneer vreugd of leed hun deel was, treffen wo
voornamelijk geestelijke poëzie in deze bundel
aan. Maar deze poëzie is van uitnemend gehalte.
Vier uitbreidingen van Psalmen (80—104—121—
134) zijn vooral bedoeld als sterking en troost
van 't Nederlands Israël van 1672, dat leed onder
de vernietigende druk van overmachtige vijanden.
Het hoogst stijgt Dullaart's kunst in zijn „Rouw
klacht van den Apostel Petrus over zijn verzar
kinge"; maar vooral in de tien sonnetten op het
lijden en sterven van Christus, die hun weerga
in onze literatuur niet hebben.
In heerlijke taal, vol paralellen en contrasten,
tonen ze ons zijn meesterschap in de poëzie; hun
gaafheid van bouw, hun rijkdom van klank, hun
diepte van gevoel, maar bovenal hun innige ge
loofskracht maken zo tot een onwaardeerbaar
bezit. Moge één voorbeeld voor alle volstaan:
Op de speer die zijne zijde doorstak
Hou op, verwoede Speer, d'onnoozle borst te
[breken!
Want mijne ondankbaarheid heeft reeds, wee
(mij! te wreet
Door al te laffe weelde uw vinnich ampt bekleedt.
En in dat quyneud hart God zelf naar 't hart
[gesteken*
Maar ik voel door 't Berouw die punt te rug
(geweken;
En zie, wat bloet mijn hart ook door mijn oogen
[zwectj
Doch zulk een heclzaam vocht, dat mijne ziel
[niet weet,
Of dezo bronnen rijkst van bloet of balsem leken.
Ach Heiland, dio zoo bloet! ach Zonaaar.die zoo
[ween tl
Gingt gij eens vocht aan vocht, en hart aan
[hart vereent,
Wat zoeter bitterheid! wat troostelijker lijden!,
O Speerl die mijn geloove een schilt der liefde zijt,
Kom, open fluks die borst, ik hijgc al naar den tijd,
Dat ik 'er smelten mag, dat ik ér in mag glijden,
Dr J. KARSEMEIJER.
men. Velen hunner droegen pruiken, welke er als
hoofddeksels van kozakken uitzagen. Anderen had
den tanden van dieren in hun neusvleugels. Hier
waren geen gemeenschappelijke dorpen. De lieden
gevoelen zich volkomen onafhankelijk, en dulden
gocn inmenging van anderen."
<T
De Noordelijkste spoorweg
Van Europa
De meest noordelijke spoorweg van Europa, de
Ofotenhoan, bevindt zich in Zweden. Deze spoor
weg loopt vun oe Oostzeehaven Lu lea dwars door
Zweden in noordelijke richting en heeft tot eind
punt de havenplaats Narvik in Noorwegen. Zwe
den bezit zoo goed als geen kolenmijnen, hierom
heeft dc Zwcedsche staat beslag gelegd op do
grootste watervallen van het land, teneinde ze te
gebruiken voor de levering van electrischcn
stroom. De drijfkracht van den Ofotenspoorweg is
dan ook electricitoit en er bestaan plannen de
electriciteit als drijfkracht voor de meeste Zweed-
sche spoorwegen aan te wenden. Toeristen ma
ken van dezen spoorweg veelvuldig gebruik, daar
hij door de mooiste streken van Zweden voert.
Voor den handel is hij vooral van belang voor
het vervoer van hot veelvuldig voorkomende
Zweedsche ijzererts. Tijdens het begin van den
wereldoorlog scheen Rusland tot een oorlog met
Zweden geneigd, teneinde in het bezit van dezen
belangrijken spoorweg te geraken, daar deze lijn
een prachtverbinding was voor het aanvoeren
van munitie en geschut van Engeland via Zwe
den over Finland naar Rusland.
Klaver als tnenschelijk voedsel
Prof. Habcrland heeft cenigo jaren geleden de
voedingswaarde van klaver onderzocht en be
vonden, dat het een uitstekend voedsel voor
menschelijk gebruik Is. Klaver bevat tweemaal
zooveel eiwit als spinazie en meer vet don as
perges en spinazie. Afgekookt levert klaver een
zeer smakelijke groente.
38
RAADSELS
1. Uit de 20 woorden in onderstaande vakjes
moet je een bekend rijmpje van vier regels ma
ken. Je moet beginnen met het onderstreepte
woord.
vaak
wijt
wel
een
it
d"'
pa
"J
ten
bij
een
Ach
„u
hel.
deden
alle
de
dijt
2. Als ik open ben, dan ben ik dicht, en als ik
dicht ben, ben ik open. Ik kom alleen in do
winter als 't vriest
3. In welke steden sterven veel mensen?
4. Mijn eerste ziet ge niet voor de schemering
wijkt,
Terwijl aan iedere bloem, die bloeit, mijn
laatsto prijkt;
't Geheel verkondigt wijd en zijd
Het nieuws van iedere plaats en tijd.
Oplossing raadsels van de vorige week
1. taak, aak, Kaat.
2. blik, lik, ik.
3. Klopstock.
4. Maria, Ai en ram.
5. brandstapel.
OPLOSSING
Van de Rebns nil het vorige nummer
Ons leven is vaak zoo kunstmatig, dat ons doen
en laten op een machine beginnen te gelijken.
VOOR KNUTSELAARS
Een ketel van papier
Hieronder geven we de tekening van een leuk
knutselwerkje, waarvan vooral dc jongste broer
tjes en zusjes veel plezier zullen hebben. Kunnen
ze 't niet klaar krijgen, dan wil dc grotere broer
of zus of misschien vader of moeder natuur
lijk wel een handje helpen.
Om de ketel te kunnen maken, hebben wc nodig
een vierkant stuk papier 16 X 16 cM.
Vouw eerst de diagonalen; keer het vouwblad om
en vouw de middellijn ef; fig. 1.
Breng e en f naar elkaar toe; fig. II.
C en ook d op m vouwen; omkeren en a en li
eveneens op m vouwen; fig. III.
b terugslaan; fig. IV.
De driehoek m en b omvouwen langs s p; fig. IV
en je krijgt V.
Om fig. 6 te krijgen vouwen we b a naar benoden
zodat a van fig. V b ija van fig. VI komt.
Nu vouwen we punt b naar b' fig. VII.
Wat we nu met de driehoek rechts van fig. Ill
af gedaan hebben tot en met fig. VII, herhalen
we met de driehoek links; keren dan het vouwsel
om en doen met de driehoeken dio jo daar ziet
hetzelfde, fig. 8 en 9.
Blaas nu bij a fig. 9 in het vouwsel en je krijgt
den ketel van fig. 10.
HOE DE NAMEN DER
MAANDEN ONTSTAAN
ZIJN
De namen der maanden zijn duidelijk van vreemd©
oorsprong; de vernederlandste namen hebben geen
stand kunnen houden en zijn zelfs door velen
vergeten. Reeds Karei de Groote heeft echter ge
tracht Germaanse (Duitse) namen voor do over
geleverde Romeinse in de plaats te stellen. Onge
twijfeld heeft de liefhebberij voor Latijn en de
verering van die taal als bewijs van wetenschap
pelijke ontwikkeling meegewerkt om de Romeinse
benamingen te doen behouden.
Het duidelijkst blijkt dio Latijnse afkomst in de
namen der vier laatste maanden, September tot
December, afgeleid van de telwoorden: septc, octo,
novem en decern (7—8—9—10); wel is September
niet meer de zevende, maar dat komt, doordat do
oudste Romeinse kalender maar tien maanden
telde; men beweert, dat reeds Numa Pompilius
Januari en Februari aan het jaar heeft toegevoegd
als elfde en twaalfde maand; daardoor komt het,
dat Februari het met het overschot der dagen
heeft moeten doen en er wel wat bij te kort is
geschoten Later zijn die beide vooraan geplaatst
en nu maakt Februari met zijn 28 dagen wel een
wat gek figuur tussen Januari en Maart, dio er
elk 31 hebben.
Januari is genoemd naar Janus, den oud-Romein-
sen god van jaar- en tijdwisseling, van alle aan
vang en ingang, den schutspatroon van alle deu
ren en doorgangen, die met twee aangezichten
werd voorgesteld, verloden en toekomst. Karei de
Groote had deze maand wintermaand genoemd,
omdat de koude dan het hevigste is.
Februari hangt samen met een Latijns werk
woord dat „reinigen" beteekent. Of daarnaar ook
de bijnaam „Sprokkelmaand" is ontstaan, is niet
zeker; hier en daar in Duitsland heet de maand
„Sporkel", een naam, waarvan men de betekenis
en afleiding evenmin kent; want dat in Februari
het meest gesprokkeld wordt, is wel wat onzeker.
Maart is genoemd naar den Romeinsen oorlogs
god Mars. De bijnaam Lentemaand is duidelijk
genoeg.
Van de maand April weet men met zekerheid
weinig; aangenomen wordt, dat hij samenhangt
met een Latijns werkwoord, dat „openen" bete
kent en dan zou de naam dus wijzen op groeien
en bloeien. Karei de Groote noemde haar „Oster-
monat" (Paasmaand), omdat Pasen meestal in
April valt.
Mei ontleent zijn naam aan den god van de
wasdom, Majus, daaruit is het verklaarbaar dat
groene twijgen ook mei genoemd worden en men
nog heden de Meiboom op het gebouw zet, als het
onder de kap is. Met dat groeien en bloeien houdt
ook de „Meiwijn" verband, voor welks bereiding
het Lieve Vrouwe-bed stroo behoort gebruikt te
worden, dat in deze maand bloeit.
Juni ontleent de naam aan Juno, de gemalin van
Jupiter; Karei de Groote noemde de maand
„Braakmaand", d.i. de maand waarin de velden
na de eerste oogst braak liggen, wat er op zou
duiden, dat de oogst in zijn tijd vroeger plaats had
dan nu. Ons „Zomermaand" laat aan duidelijkheid
niets te wenschen over.
Juli en Augustus heetten in de Romaanse kalen
der vanouds Quintilis (de 5de) en Sextils (do 6de).
Zij werden later genoemd naar Julius Caesar en
naar den eersten keizer Octavianus Augustus.
Over de maanden September tot December
spraken wij al.
Wat de door Karei de Groote gegeven namera
aangaat, zij heten respectievelijk: Houtmaand,
Wijnmaand, Herfstmaand en Heiligmaand naar de
gewoonte om in September brandhout te vellen en
in October den wijnoogst te doen plaats hebben,
wellicht is Herfstmaand juister voor November
dan, als bij ons, voor September; en Heiligmaand
voor December hield natuurlijk verband met het
Kerstfeest
In de loop der tijden zijn heel wat rijmpjes ontj»
staan op de namen der verschillen "3 mr inden.
Hier volgen enige op Januari:
Als in Januari wroet de mol,
Dan houdt tot Mei de winter vol.
Brengt Januari het sneeuwcnkleed,
Dan wordt veelal de zomer heet
Als de vorst in Januari niet komen wil,
Dan komt zij in Maart of in April.
Nieuwjaars morgenrood
Brengt meestal veel nood.
Groeit in Januari 't gras,
Zoo is er veel kans op misgewas.
Ook bestaan er vele tekeningen, die een beeld
geven van wat in een bepaalde maand gebeurt
Misschien heb je wel zo'n kalender thuis.
Bovenstaand plaatje zagen we op een Duitse ka
lender. In Duitsland wordt in Januari de wijn
in kelders bewaard. De mannen op het plaatje
komen zich overtuigen hoever het gistingsproces
al gevorderd is.
GRAPJES
Een paard in een trui
Op een dorpsschool laat de onderwijzer verschil
lende platen zien, waarop allerlei dieren staan
afgebeeld. Eindelijk komt er een plaat, waarop e<
zebra staat. „Wat zou dit voor een beest zijn, kin
deren?" vraagt hij. Plotseling roept Jantje vei?
achter uit de klas: „Meester, dat ls een paard
een trui."
Overeenkomst
Do juffrouw in de eerste klas vertelt de geschiede»
nis van Jozef en wel hoe hij in Egypte iu do go
vangenis werd opgesloten. Aan het eind van de les
steokt Jaapje met een van trots stralend gelaat den
vinger op en roept: „Juffrouw, juffrouw, mijn oom
heet ook Jozef en die zit ook in de gevangenis!"
Nut van het water
Onderwijzeres: „Nu Karei vertel jij mij eens welk'
nut hebben wij van he* water?"
Karcltje zwijgt.
Onderwijzeres: „Kom, waarvoor is het water
nuttig?"
Karcltje: „Omdat men anders niet bij de eilanden
zou kunnen komen".
A ut ornaat
Wat is de nieuwste automaat?
Weet ik niet
Zal ik het zeggen: "n Politiebureau.
Hoe zoo?
Wel je gooit or een steen in en er komt een politie
agent uit
47