m
mêiÈ
M t
Z*
I 'S
Uw bfclanqinelliiKi waoid)
Lelie t ku ncüqe Ru b i-iek
POLDERLAND
SCHAAKRUBRIEK
Redacteur: W. J. H. CARON. Jacob Marisstraat 42,
Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon
dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres
te richten.
Probleem no. 474
(No. 5 van den wedstrijd)
I
■L".
ati
1
Ibll
K
«MS
Wit begint en geeft in twee zetten mat
Wit (5)Kh8, Tc7, Tg7, Lgl, Pa5.
Zwart (4): KbS, TaS, La6, pi. b7.
Probleem no. 475
(No. 6 van den wedstrijd)
symjl
JHL
Wit begint en geelt in drie zetten mat.
Wit (5): Ka6, Del, Tc3, Ld5, Lc3.
Zwart (2): Ke5, Lh8.
Een lastige opgave!
Correspondentie
Wegens vroeger inzenden der copy voor het Kerst
nummer is het thans niet mogelijk de namen te
vermeiden dergenen, die goede oplossingen inge-
zonoen hebben.
A. L. Uw schrijven is beantwoord in de rubriek
van 9 November.
J. V. De handleiding voor het oplossen van pro
blemen is verkrijgbaar bij F. W. Nanning, Gerar-
duslaan 15, Eindhoven. (5 zegels van 5 ets. in
sluiten).
I) d- M. en S. Z. In no. 472 kan een der loopers
door promotie ontstaan zijn.
FRANSCHE VERDEDIGING
Gespeeld in het landentournooi
te Warschau, Aug. *35
Wit: KERES (Estland) - Zwart: STAIILBERG
(Zweden)
1. e2e4 e7—e6
2. d2di d7o5
3. eie~5
Het handhaven van den pion op e5 legt wit ver
plichtingen op. Hiertegenover bezit wil het voor
deel van druk op de zwarte stelling.
3c7c5
Het beste antwoord. Het zwarte tegenspel valt uit
een in tweeërlei actie: a. ondermijning van den
indringer, gelijk met den tekstzet geschiedt; b.
rcchtstreeksche aanval (de zetten 6 tot 13).
4. Pgl—f3 DdSb6
5. Lfld3
Dit interessante denkbeeld is van NimzowtisCh
afkomstig. Wit geeft pion d4 op om zich snel te
kunnen ontwikkelen en e5 als een wig in het
zwarte spel te houden. Een zwarte pion op d4 i3
bovendien voorloopig ongevaarlijk.
5c5Xd4
6. 0—0 Pb8d7
7. Pbld2 Pg8e7
8. Pd2b3
Hoofddoel is niet d4 nogmaals aan te vallen maar
pion b2 te camouflecren, om Lel zonder risico in
het spel te brengen.
8Pe7c6
9. Tfl—el g7g6
10. Lel—f4 Lf8g7
11. Ddld2 0-9
12. h2h4!
Hannibal ad portas!
Thans dreigt h4h5 met tweeledige bedoeling: óf
na gXh partij te trekken van de destructie der
zwarte koningstelling met Lf4h6; óf zelf op g6
te nemen, waarna zwarts intentie f7f6 te spelen
voor goed verijdeld is wegens de zwakte van g6.
1 2Db6c7
Zwart verliest het kernpunt niet uit het oog en
ensceneert een vierledigen aanval op e5.
13. Dd2e2
Het eenige, maar nu staat Lf4 ongedekt. Het cri-
tieke oogenblik der ontknooping is aangebroken.
1 3f7—f6
14. e5Xf6 Dc7Xf4
15. De2c6f Tf8—f7
16. f6Xg7 Pd7e5
17. De6eSf Kg8Xg7
18. Telxeö
Op PXe5 volgt eenvoudig 19. DXeof DXeö 20.
PX©5 en wit staat gewonnen.
Stand na 18. TelXe5
18Lc8h3
Zwart versmaadt remise door Lg4. Bijv. 18
Lgi; 19. DxaS PXe5; 20. PbXd4 PXfSt; 21. PXf3f
LXf3; 22 gXf Dxf3; 23. DXa7 (om f2 te dekken)
Dg4f; 24. Kfl Te7 en zwart geeft eeuwig schaak op
h3 en gt
19. De8Xa8 Pc6Xe5?
Ook nu was nog remise mogelijk door 19
LXg2; 20. Tf5 (het eenige; na KXg2 gaa twit mat).
20gXf; 21 KXg2 Dg4t; 22. Kfl DXf3, waar
na wit niet mag vluchten naar el wegens Te7t en
spoeoig mat m.a.w. zwart kan na 23. Kgl Te7 re
mise houden.
20. Da8e8 Pe5c6
GedwongenI Er dreigde nemen op e5, terwijl 20.
PXf3t, 21. gXf DXf3, 22. De5t Kh6, 23. Dg3
aan wit een blijvend materieel voordeel schenkt.
21. DeSXtf!
Uitstekend! Het ondernemend spel van den pas
18 jarigen Estlander wekt bewondering. De dame
wordt geofferd en wit neemt het initiatief.
Kg7Xf7
22. Pf3g5f
23. Pg5Xh3
24. Tal—el
25. Pb3d2
Dreigt g5g4 met winst vt
26. Pd2—f3!
27. Pf3g5!
Niet gXb 28. Te6f KXgö,
Kh4, 31. TXh6t.
28. Pg5Xf7+
29. Ph3f4
30. Ph7—g5
Het matzet wordt dichtgerogen.
Kf7K
Df4Xh4
g&—g5
Dh4h6
een der paarden.
g5—e*
Dh6h5
9. fit Kh5, 30. L<
30.
31. Pf4h5f
32. Tel—cG
33. Ld3—g6
34. Te6f6t
Lg6h7f
Dh6d6
Kg7—(8
DdG—b4
Pc6e7
Kf8g8
Ivg8b8
Het zesde zintuig
Veel dieren, vooral degene die in het water of ia
moerassen leven, hebben dit was reeds lang
bekend een zesde zintuig, waarmee zij den
graad van vochtigheid kunnen waarnemen.
Hiermee is het hun mogelijk op grooten afstand
met absolute zekerheid de aanwezigheid' van wa
ter te bespeuren.
De Fransche geleerde Sacha-Souplet heeft de proef
genomen met een aftandsche blindfe pad. Het diec
werd op een paar kilometer afstand van het moe
ras, waar het thuishoorde, neergezet en geobser
veerd. Een paar minuten wist de pad niet wat te
doen. Plotseling draaide hij zijn kop om, alsof hij
de lucht insnoof, en sprong toen zonder aarzelen
ce weg in, naar het moeras.
Ook schapen bezitten dit „zesde zintuig". Iedere
herder zou dat bevestigen. En dikwijls heeft zijn
kudde hem bij een bron gebracht, waar hijnog
nooit eerder geweest was.
De dansende muis
De resultaten van langdurig onderzoek bewijzen
wel, dat de dieren een zeer hoogen graad van ge
voeligheid bezitten. Maar hoe stellen zij zichzelf
nu eigenlijk voor? Om deze vraag te kunnen b®^
antwoorden, of in ieder geval in aie richting te
kunnen \Verken, maakte men gebruik van een
spiegel. Uit de manier, waarop de verschillende
dieren zich jegens hun eigen spiegelbeeld ge
droegen, wilde men nagaan, of en in hoeverre
hun zelfbewustzijn ontwikkeld is.
Een papegaai, die in den spiegel keek, en op zijn
vleugel iets zag dat ér niet hoorde, trachtte dat
met zijn snavel zoo snel mogelijk te verwijderen
en pikte niet naar zijn spiegelbeeld, doch naar
zichzelf!
Een wit muisje, dat men voor een spiegel zette
en met rust liet, was weldra aan zijn spiegel
beeld gewend, en scheen er al gauw plezier in te
hebben: men zag hoe het met zijn staart allerlei
bewegingen maakte voor den spiegel.
OPLOSSING RAADSELS
uit de Kinderkrant van vorige week:
bUs
bries
balSpel
feesTmaal
LUISTERVINK
knorRepot
lokVink
brink
iNa
II. Meeldraad,
OPLOSSING
Overschrijding van de demarcatielijn!
36. TfGf8f en mat op don volgenden zet.
Een prachtige strijd!
Van de Rebus uit het vorige nummer.
Het gevoel, dat we niet aan ons zelf behooren,
maar aan anderen, is wat ons staande moet
houden in het leven.
OPLOSSING
van het Kruiswoordraadsel uit het vorige nummer
I. ïris; 2. Rest; 3. Iser; 4. Stralsunó; 5; Linsingen;
6; Aveu; 7. Lawn: 8 Arad; 9. Ivar; 10. Newa;
II. Lei; 12. Gera; 13. Erna; 14. Naam.
440
door JAN KNAPE Mz. Uitgave
van Bosch en Keuning te Baarn
Öit boek van Jan Knape is een eersteling zonder
pretenties. Van den
schrijver weten we
alleen iets af, door
dat hij een en ander
over zichzelf en de
aanleiding tot het
sohrijven van dit
boek verteld heeft in
het tijdschriftje Op
gang, dat behoort bij
de serie, waarin het
boek verschenen is.
Een jong schrijver,
over zichzelf.
Zoo'n inleiding is
voor een jong auteur
altijd een gevaar
lijke bezigheid. De
bedoeling is uitste
kend. Meesta^ ge
beurt zooiets op ver
zoek van den uitgever. Die vraagt dat uit reclame
overwegingen; dat is zijn goed recht Maar toch
ook met de bedoeling, buiten het commercieele om,
om den jongen' schrijver dichter bij zijn publiek
te brengen. Inzooverre is het een gelukkige varia
tie op het prospectus door den uitgever zelf. Er
is echter een bezwaar aan verbonden. Voor den
jongen schrijver zelf staat de deur al dadelijk
op een kier voor gewichtigdoenerij. Ook wel vol
komen te goeder trouw. Ieder auteur is geneigd
zijn eigen boek belangrijk te vinden, een middel-
rnang auteur wellicht zelfs meer dan een goede.
Ieder auteur, ook de zeer middelmatige, is gauw
van zichzelf overtuigd, dat hij schrijft uit inner-
1 ij ken drang, dat hij móet schrijven. Stel je voor,
dat hij het tegendeel beweerde. Ieder auteur is
ook wel „gegrepen" door iets in zijn leven of
omgeving ,wat hem tot het schrijven dwingt
Naruurlijk is dit en veel meer, bij een kunstenaar
zeker het geval de spontane uitingen van
kunstenaars uit allerlei tijd bewijzen hot
maaide middelmatige schrijver, zelfs de
boekenknutselaar, die eigenlijk heelemaal geen
schrijver is, maar alleen handig met zijn taaima
teriaal omspringt, voelt het, dikwijls volkomen te
goeder trouw, ook zoo in zichzelf en van zichzelf.
De echtheid van zijn ontroeringen en de kracht
van zijü verbeelding kan de schrijver niet bewijzen
door een betoog ot een min of meer lyrische ont
boezeming, maar enkel en alleen door zijn boek.
Of liever, wat gaat ons zijn ontroering en ver
beeldingskracht aan, indien hij niet in staat is
deze in zijn werk gaaf tot uiting te brengen.
Daarbij komt dan nog, dat een zeker vertrouwen
in de belangrijkheid van zijn werk, een jong
schrijver er licht toe verleiden kan vele détails
uit zijn innerlijk en uiterlijk leven mee te doe
len, die in geen enkel opzicht den kijk op zija
werk vermogen te verscherpen. Onbewust schiet
hij dan zijn doel voorbij. ïn plaats van zijn werk
dichter bij het publiek te brengen, wat toch de
bedoeling zal zijn, gaat hij beminnelijk tusschen
zijn werk en het publiek instaan. Dat brengt voor
den schrijver zelf nog de risico moe, dat voor
den lezer, die wel genoeglijk naar tie zelfopenba
ring heeft geluisterd, de kennismaking met het
boek tegenvalt, omdat de verwachtingen te hoog
gespannen zijn. /ooats men onder de bekoring kan
komen van een prettig causeur, die wat idealis
tisch zijn levenskijk etaleert, en bij diepere ken
nismaking tot de ontdekking moet komen, dat
hel toch maar een heel middelmatig mcnschje is,
wel een nette kerel, maar toch maar heel gewoon.
Et zit iets bekoorlijks in de poging om een boek
dichter hij de lezens te brengen door den schrijver
zichzelf en zijn werk aan het publiek te la'an
voorstellen, maar het moet daarbij gaan om bet
boek en nog eens om hel boek. En ten slotte, "en
boek moet voor zichzelf spreken, of liever zelf
Spreken. En daarom is mij het sympathiekst een
jong schrijver, die een eersteling uitgeeft en
zwijgt, zwijgt en afwacht
Als zijn boek niet zelf spreekt, kan trouwens geen
enkele toelichting over de grootschheid en zuiver
heid van zijn bedoelingen het redden.
Jan Knape over zichzelf
Toch doet het me genoegen het artikeltje van
Knape gelezen te hebben vóór ik zijn boek onder
de oogen kreeg, want het is spontaan en open en
het stemt sympathiek tegenover den schrijver. Hij
is ambtenaar onder de bevolking van Flakkee,
waarover hij schrijft Hij is als zoon van een klem
kneuierboertje met de landarbeiders van zijn boek
opgegroeid, maar hij heeft ze pas later leeren ken
nen. Eerst toen hij als secretaris van een vereeni-
gi'ng voor toepassing van de Landarbeidcrawet
van 1918 een aantal van hen met regeeringssteun
aan een eigen bedrijfje hielp. Beter nog, toen de
crisis dit mooie werk had vernietigd, en bij als
ambtenaar de werkloozenzorg voor zijn rekening
kreeg. Hij moest toen als ambtenaar soms aard.
zijn bij de toepassing van de voorschriften, omdat
zijn plicht het eischte, maar hij heeft als mensch
meegeleden bij veel schrijnende ellende. Hij heeft
ook geleden onder den haat van de arbeiders, als
hij geen knoeierijen kon en mocht dulden. En zoo
is hij er toe gekomen om te schrijven over den
landarbeider, over zijn groote stoffelijke ellende en
rneer nog over zijn grooten geestelijken nood.
Want hij heeft dat land liefen dat volk
Landarbeiders in crisistijd
Zijn boek teekent ons het leven en den nood vaa
de familie Kessels. De jonge Kees Kessels is de
hoofdpersoon. Kees en zijn broer Jaap hebben bei
den met den godsdienst gebroken. Bij Jaap is dat
alleen luchthartigheid en onverschilligheid, bij
Kees zit het veel dieper. Welbewust wordt hij lid
van de S.D.A.P. en gaat de Voorwaarts lezen.
Voortaan verwacht hij alles van het ontwakend
proletariaat, al voelt hij spoedig, dat de oudere
generatie niet te winnen zal zijn. Hij wordt naar
voren gestuwd en als werklooze tot lid van den
gemeenteraad gekozen. Dan voelt hij echter al
spoedig, dat hij de mooie beloften van de strooi
biljetten niet zal kunnen inlossen en zijn eerlijk
heid voelt zich schuldig en hulpeloos tegenover
de arbeiders, die hem hebben vertrouwd en het
nu van hem verwachten. Ook valt de practijk van
het partijleven i hem bitter tegen. Dan krijgt hij
weer vast werk als voorman bij den grootsten
exporteur van landbouwproducten, die hem een
flinken vent vindt en „het rooie op den koop toe
neemt". Maar zijn positie tegenover de werkloozen
wordt scheef. Hij wordt belasterd en, als door zijn
toedoen een lijntrekker wordt ontslagen, krijgt hij
ook strubbelingen met de partijleiding.
De vijandige stemming groeit en op een avond
krijgt hij een steen tegen zijn achterhoofd. Bloe
dend komt hij thuis.
Stil zit hij te luisteren bij het Bijbellezen over
nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Maar dan
gaat hij naar boven met een opmerking over de
boeren: „Ze hebben ons eten gestolen".
Het pleit voor den schrijver, dat Kees aan het
eind van het boek de oplossing nog niet gevon
den heeft na dezen gang der dingen. Maar
als de schrijver meent, dat hij in de
figuur van Kees het socialisme bestre
den heeft, vergist hij zich toch. Aan de kern van
de tegenstelling tusschen Christendom en Socia
lisme komt de schrijver met Kees niet toe. Kees
is geen socialist Over zijn werkgever denkt hij:
„Als alle werkgevers zoo met hun werkvolk han-
deldén, dan zou de S.D.A.P. weinig recht van be
slaan hebben." Tot die conclusie kan een socia
list eenvoudig niet komen en in die richting ligt
het probleem niet waarmee de schrijver zijn ar
beider had moeten doen worstelen. Dat is een
groote zwakheid van het boek.
Indien de schrijver niet in staat was dieper in
deze kwestie door te dringen, had hij beter het
socialisme er buiten kunnen laten; zijn boek zou
er uaver door geworden zijn.
Want veel beter is hij in de teekening van dio
figuren, voor wie dat socialisme reeds vaa te
voren verwerpelijk is.
De jongere Jaap, die zorgeloos en onverschillig
leeft bij het oogenblik, is veel meer levensecht
Hij moet gaan trouwen met de dochter van een
nietsnutter, die drinkt ep steelt, en het loopt op
misère uit. Zijn schoonvader haalt hem over ora
mee konijnen te gaan stelen en Jaap raakt in de
gevangenis, liet mooist is daarbij de tegenstelling
tusschen het nette arbeidersgezin van de Kessels
en dr ruwe familie van de schoondochter; ook de
wij'.e. waarop de ouders van Jaap de moeilijkhe
den verwerken en ten slotte tot het inzicht komen
van eigen geestelijk tekort.
Het familieleven van de Kessels heeft Knape ook
in slaat gesteld een scherpe teekening te geven
van de godsdienstige beleving zijner arbeidersbe
volking. In het hcele boek is wellicht het best de
grootvader geteekend.
I)e grootvader is iemand, die den nadruk legt op
de bevinding. Hij kan de genade niet voor zich
zelf aanvaarden en wactit steeds weer op een
ingeving. Hij heeft nog le veel met zichzelf te
tobben om zich vrijmoedig te kunnen uiten en van.
zijn geloof te kunnen getuigen tegenover de jon
geren, maar hij blijft hun toch de waarheid voor-
liouoen. Daardoor is deze oude man ondanks zijn
tobberijen een stille kracht in het gezin. Heel mooi
is de wijze, waarop hij dan op zekeren keer aan
de zieke Mariet vertelt, hoe hij nu tot pereooniijke
zekerheid is gekomen, geschreid heeft van blijd
schap en zachtjes in zichzelf heeft liggen zingen
van de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, om
er dan toch ten slotte aan toe te voegen: „Mar
je mot het mar tegen geen mensch vertelle. Je
grontvaodertje moch' z'n eige soms nog es vergist
li awe, eh. Dat heit 'n al es meer gedaen."
De schrijver heeft blijkbaar scherp het verschil
gezien tusschen het echte en het onechte. Hij spaart
het kaf niet, maar hij laat ook met groote liefde
het koren zien. Juist ook, omdat dergelijke groe
pen van Christenen zoo vaak worden miskend en
over één kam geschoren, is dit boek alleen daarom
zeer lezenswaard.
Vooral ook, omdat Knape hierbij weinig rede
neert. maar het laat voelen uit de gesprekken dcc
personen zelf.
Die dialogen zijn in dialect Het boek wint daar
door aan locale kleur, maar het is toch de vraag,
of de schrijver bij de phonetische weergave niet
wat al te nauwkeurig heeft willen zijn. Die groote
nauwkeurigheid zal wellicht voor sommige lezers
de vlotte lezing te veel belemmeren.
Ik moet nog wijzen op een belangrijk tekort Te
genover de goede dialogen deze menschen pra
ten werkelijk als arbeiders is er veel te weinig
teekening van persoonlijke eigenaardigheden. Vaa
den grootvader vinden we:
,.Opa zal altijd ineengedoken te luisteren naar
het bijbellezen. Zijn hoofd voorover en zijn oogen
dicht Zachtjes ging zijn onderkaak op en aeer,
alsof hij nog wat zat na te kauwen. De ingeval
len mond leek net ©en vouw in een harmonica.
Af en toe trok hij zijn voorhoofd in grillige run-
pels" Dergelijke trekjes zijn zeer schaarsch. De
schrijver hoort beter dan hij ziet. Dat heeft ook
tot gevolg, dat wij van het land en den arbaid,
ondanks den titel, vrijwel niets te zien krijgen.
Ik verlang allerminst lange beschrijvingen, die de
banneling onderbreken, maar een aantal kleine
bijzonderheden, die op het terrein van het visueele
liggen, zouden toch aan personen en gebeuren een
relief hebben gegeven, dat ze nu nog dikwijls to
veel missen.
Van de liefde voor zijn land toont ons de schrijver
vrijwel niets, wel van de liefde voor zijn volk.
En dat is al heel wat.
D. J. GALLE.
Oudejaar
Twaalf slagen klinken uit den toren,
Dat alle menschen 't kunnen hooreni
De laatste slag klinkt dof en zwaar,
De laatste van 't gelieele jaar,
En wie verstandig handlen wil,
Zit bij die slagen ernstig stil.
Dat twaalftal slagen is een teeken,
Waardoor God zelf tot ons wil spreken:
Een jaar is weer voorbij gegaan.
Wat hebt gij met dien lijd gedaan?
Hoe hebt g'uw leven wel besteed?
Waf was er goeds in 'f geen gij deedt?
Waf is het antivoord op die vragen?
Ach Heer, wil me in myn zivakheid dragen, 1
Ga toch met mij niet in 't gericht.
Toon mij uio vriendlijk aangezicht,
Woon met uw Geest in mijn gemoed.
En wasch het rein in Jezus' bloed.
Eens op den jongsten aller dagen,
Heeft elke klok voor t laatst geslagen.
Dan komt, wie weet hoe ras, de Heer,
Als richter op de wolken neer.
Dan breekt een eeuwge morgen aan,
Die nimmermeer voorbij zal gaan.
Leer ons o Heer. Uw wil betrachten.
Zoodat wij blijde Uw komst verwachten.
Geef dat, wanneer die morgen rijst,
Ook onze mond uw liefde prijst,
Maak hier ons voor Uw komst bereid,
Dan loven we U in eeuwigheid.
J. A. WORM SER
429