r
<5
DE REUZEN
VECHTEN
Een gebod van den Keizer Augustus
Veertig eeuwen van te voren door God aan de
mensen gegeven was.
Maar behalve Maria en Jozef wist niemand er
van.
Heel Bethlehem sliep, en niemand dacht er aan,
dat de lang beloofde Heiland als een gewoon
Kindje op de wereld gekomen was. En dat niet
iu een prachtig paleis of in een deftig huis, maar
in een stal.
Neen. behalve Maria en Jozef wist niemand op
aarde er van.
Maar in de hemel was 't feest! Tienduizen
den engelen zongen hun schoonste liederen -
want eindelijk was Hij op de droeve aarde geko
men, die de zonuige mensen weer met God ver
zoenen zou.
En o, wat waren die engelen blij, toen zij die
heerlijke tijding op aarde mochten gaan bekend
maken.
i die
In de velden van Bethlehem-Efratha waren i
nacht herders, die de wacht hielden over hun
kudden.
Zij waren dat werk gewoon, want als goede hcr->
de re pasten zij aag en nacht trouw op hun scha
pen. Meer dan eens gebeurde het, dat een wild
dier probeerde een schaap van de kudde weg te
nemen. En daarom waren deze herders vooral
's nachts, als de kudden sliepen, trouw op hun
post.
O, wat schrokken zij plotseling! Wat was dat daér,
vlak vóór hen? Verschrikt vielen de herders neer
en zij durfden hun ogen niet opheffen naar dat
licht, dat zo heerlijk maar ook zo vreselijk was
dóór, vlak vóór hen.
Maar uit dat licht klonk een stem, en die stem
was o zo vriendelijk: „Vreest niet, want zie, ik
verkondig u grote blijdschap, die al den volke
wezen zal!"
Ja, toen durfden de herders hun ogen wel op te
slaan, en ze zagen een Engel des Hccrcn, &ie vlak
lij hen stond. O, wat zag die Engel er heerlijk uit,
en al het licht en de glans uit de schone hemel
had hij meegebracht naar de donkere aarde.
En de herders luisterden, heel eerbiedig maar
ook vol diepe blijdschap naar wat de Engel hen
verder meedeelde: „Heden is u geboren oe Zalig
maker, welke is Christus de Heere, in de stad
Davids. En dit zal u het teken zijn: gij zult he*
Kindeken vinden in doeken gewonden en liggende
in de kribbe!"
En toen o, toen werd het nóg heerlijker: 't was
net of de hemel in de donkere veloen van Beth
lehem-Efratha was neergedaald.
Nu zagen de herders een menigte enge
len, in hemelse jubel God prijzende. Die engelen
zongen en zó schoon als in die nacht is op
aarde nóóit gezongen.
De herders konden de woorden van dat Engelen
lied goed verstaan en zij hebben die woorden nooit
meer vergeten. De Engelen zongen: „Ere zij God
iu de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de
mensen een welbehagen!"
Toen de Engelen weer naar de hemel gevaren
waren, was 't weer donker in de velden van Beth
lehem-Efratha!
Maar de grote blijdschap was gebleven in de
harten van de herders en o, wat verlangden zij
er naar om het Kind te zien, waarvan die
eerste Engel gesproken had en die menigte van
andere Engelen zo schoon gezongen.
„Laten we gauw naar Bethlehem gaan!" zeiden ze
tot elkander, en inct grote spoed gingen zij naar
de stal.
En duar vonden zij Maria en Jozef, en het Kin
deken liggende in de kribbe alles zoals de
Engel tot hen gesproken had.
Een heel gewoon Kindje, goboren in een stal.
Maar 't viel die heroers niet tégen. Neen, heel eer
biedig bogen zij hun knieën en hoe dankbaar wa
ren ze, dat zij de eersten mochten zjjn om den
geboren Zaligmaker te aanbidden.
Aan Maria en Jozef hebben zij verteld wat er in
die nacht in de donkere velden van Bethlehem-
Efratha geschied was.
En toen zij de stal verlaten hadocn, gingen zij
óveral de blijde boodschap brengen, dat de Hei
land geboren was en wat de Engel hen van dit
Kind gezegd had.
Die herders van Bethlehem waren de eerste pre
dikers van hel heerlijke Kerstevangelie!
Zo werd de Ileerc Jezus geboren.
Tc Bethlehem. In een stal.
Maar zal 't voor ons wMrlijk Kerstfeest zijn, dan
moet Hij in ons aller hart gelioren worden.
Bidden wij daarom vooral op Kerstfeest
O, mocht mijn hart Uw kribbe wezen,
Dij Kind, zo groot, al zijt Ge klein;
Mocht Gij daar sluimeren en waken,
Het U ten wieg en leger zijn.
Dun was in waartieid mij gegeven
Een heerlijk lot in angst en pijn.
O lieer, opdat Ge in mij kunt leven.
Wil eerst in mij geboren zijnt
door C. Key
(Slot)
Bram en Albert jachten achter hem voort. Bram
kén haast niet meer. „Als 't maar niet bij ons
thuis is" denkt Albert
„Wat zal vader zenuwachtig zijn... En moeder..."
Overal zijn lantaarns aan. Achter de gordijnen is
lampelicht.
Een auto suist voorbij, remt knarsend... een zwaai
en verder. Bijna cr onder: 'n hond!
Bij Cor thuis zijn ze allemaal wakker. Cor vertelt
Vader is naar de zolaer, om daar te kijken.
De kazerne belt 't postkantoor op: „Hallo, hier
Postkantoor... ja, een benzineauto in brand... Nee,
geen hulp nodig... Ja, bonjour!'
Bij 't station van 't lokaaltje staan de mensen
op lam tenen. En overal, waar vandaan je over de
spoorbaan kijken kimt zijn witte gezichten boven
zwarte kleren. Als de vlammen hoog opslaan, zie
je, dat 't er geweldig veel zijn. Op balkons, op de
daken!
De reuzen vechten! Het is volle maan!
Een benzineauto. Vlak erbij een spoorwagon.
,Die is ook gevuld!" fluistert het van mond tot
mond.
„O, dan gaan we d'r allemaal aan!" angsligt het
oan.
En wat verder nóg een tankwagen. „Die is ook
vol!" „De wagon brandt al!" „O nee, nog niet!"
„Jawel, kijk de vlammen slaan er van boven uit!"
Twee luitenants staan te kijken. „Verdrejd!" z>
de een ,,'k vergeet alteed m'n lucifers, zég, en lèt
me ze nu net bee me habben!" „Wat 'n tempera
tuur! Dat ze daarmee niet wachten tot T winter
is!" vindt de ander.
Er gaan nu brandweerlui over de spoorbaan. Slan
gen trekken ze mee. Hun helmen glinsteren. De
mensen dringen. Een agent staat onder een lan
taarn, waar een jongen in zit.
„Tèng, tèng, tèng!" 'n locomotief. Die ko>mt de
bedreigde tankwagen weghalen. Maar hij durft
niet meer. Staat stil. De branaweer spuit. De auto
is toch niet meer te redden. Rode Kruis-mannen
bukken over een juffrouw, die flauw gevallen ia
De reuzen vechten maar.
Hal kijk, hoe die éne: hot vuur z'n lange han
den, z'n begerige vingers omhoog slaat, de donkere
lucht in!
Kijk, hoe hij over de wagon heenstrijkt!
En het water. Er zijn nu zes strelen, die al maar
door m 't vuur sissen. Zal 't vuur 't dan winnen?
Hoor: de één loeit en juicht met donker dof ge
luid. En de an Ier sist en plast neer, altijd ooor.
De reuzen vechten! Nu zien de mensen het. Het is
volle maan...
Toen de grote tankwagen ook in brand ging..*
Toen wervelden de vlammen hoog de lucht in.
Een daverende knal!!
De mensen vló«»cn terug, 't Was nèt klaarlichte
dag. Maar de brandweer week niet!
Een vlammende stroom als een waterval bruiste
uit de wagon. En ze spoten maar door.
Gelukkig geen „belendende percelen" om nat le
houden. Gevaar voor uitbreli''-"? was er hoege-
naaxna niet. En de kijkers vonden er niets meer
aan, toen na de eerste knal er geen tweede meer
volgde. Ze dropen af. Ze praatten over de brand.
En fantaseerden telkens groter vlammen en tel*
kens heviger knallen.
Maar ne reuzen vochten, en bleven vechten tot
vlak voor dat de reveille geblazen werd. En het
vuur werd verslagen.
19. Crisis
Albert was 't steegje ingerend. De „veldwachter"
liep ineens door. Alles in huis was nog donker!
Dus tóch niet wakker? Er doorhéén geslapenfi
Niets gemerkt? Géén strdf?
O, de schuurdeur zat dicht, hij kon dus niet door
de schuur op do binnenplaats komen. Achterom*
Gauwl En terug ronde Albert, 't Achterpad opi
de binnenplaats! Met één zet stond hij op de
richel van 't W.C.-rnampjc, dan op 't onderste
dak, tjoep: 't bovenste.
En ineens, toén pas, herinnerde hij zich: Toén
waren z'n deuren dicht geweest, en móéder was
op de binnenplaats gekomen, en
Maar nu waren de deuren ópen! Voorzichtig om
't kniesterende grint, ging hij naar binnen. En
dan, in één jachtend, overkropt-zenuwachtig ge-
jaag kleedde hij zich uit, met in z'n hoofd niets
dan één duizelig hegeren: gauw, stil, dadelijk in
bed kruipen. En uit gewoonte, vóórdat ic eronder,
kroop, knielde hij eerst neer, z'n ogen stijf dicht,
z'n vingers knellend. En ineens wist ie:
Niet bidden nou! Hij hftd al gebeden immersfi
Of tóch niet? O, 't was zo'n tijd al geleden! En
nóu kón die toch niet bidden? God was immers
bóós op hem? Hardop zei hij: „Néé!" Toen schrok
hij er zelf van en, met z'n ogen wijd open, schoot
hij z'n bed in. Z'n handen plukten zenuwachtig
aan de dekens. Hè, warm, warm, heerlijk! En nu
voelde hij griezelige glibber-trillinkjes over z'n
gezicht, en z'n voorhoofd, net of er een stijve band
omheen zat.
Tegelijk hoorde hij, op de kamer van z'n zus 't
licht knippen. Die had hem gehoord! O, nou was
tie erbij 1
„Laat ze 't niet gehoord hebben, Hoorei" bad ie
dwingend.
Nee, niet bidden! Dat mocht niet!
En daar hoorde hij, over de zolder, haar zachte
stappen kraken. Of was ze 't niet? Was 't verbeel-
ding? Nu was 't weer stil. Alleen de maan plekte
door de vitrages. Waarom bonsde nou z'n hoofd
zo? Wét had ie dun gedddn? 't Was immers de
schuld van
Eigen schuld! eigen schuld! dreunde het.
Slapen! Slapen! gilde Albert, wanhopig, er tegen
in, zonder geluid.
Maar 't hielp niet. Nou werd ie ziek. Ziek!
De dokter... O, 't was Jieel erg. Moeder zou bleek
bij z'n bed staan. Beneden in de tussenkamer zou
die liggenEn ze gingen 'm opereren. O, en
z'n zij deed óók al zo'n pijn. Hij gooide fcich op z'n'
andere zij. Nou ging dienou ging dieHij
durfde, wilde 't vreselijke woord niet denken.
FLIP EN DIK KRENTENMIK
tekst en illustratie van h. kanneoieter.
10. Dik was de eerste, die de
wogrollenoe bal inhaalde en met
eon groep de mops te pakken
had. Maar wat was dat nou?
Die twede mope was achter de
bal gesprongen on narn het
zaakje van de eerste over.
Hoe liandig dit allemaal zo
gebeurde, weet niemand te ver
tellen, maar als de' wind vloog
de bal voort met de homi er
achter aan.
„Hé," schreeuwde Flip. „O, Dik
kijk eens, daar heb je nog zo'n
dier! Dat is nummer drie!"
11. Dik Krentenmik stond bekend
om zijn harde lopen, zo dik als
hij wus. Hij bleef dan ook vlak
achter de bal, terwijl de sprin
gerige Flip achteraan kwam.
Spoedig had hij de twede mops
te pakken, en met de heide
beestjes onder zijn arm hollende
dacht hij: „Zie zo, jongens, en
nou dc bal nog en dan hebben
we het verloren schaap weer te
rug".
Maar jawel, mopsic nummer drie
kreeg zo'n schik in 't geval, (.at
hij direct achter de rollende hal
rende en haar verder wegduwde.
Plotseling hoorde Dik zijn vriend
gillen: „Pas op, Dik, daar koint
nummer vier aan!"
12. Die arme Dik. Zijn armen
had hij vol, wat moest hij 1111
beginnen? Als die langzame Flip
nou maax eens een beetje barder
liep, dan zouden ze spoedig die
malle mopsen allemaal te pak
ken krijgen. „Allo, Flip, ren eens
oen beetje harder, jong, ik heb
mijn armen vol met beesten."
Op datzelfde moment sprong de
vierde mops naast de derde ach
ter de hal en samen gallopeerden
zij mot dc dikke Krentenmik
achter zich aan.
„O," gilde Flip opeens, dddr hob
je nummer vijf!"
13. Nu werd hot Flip toch dl
te bar. Met oen rcuzesprong
graaide hij naar het diertje,
duwde het dikke beestje onder
zijn arm en probeerde nu zo zijn
vriend ill le halen. Maar vóór
hij daartoe een poging kon
wagen, sprong een zesde mops
hond voor zijn voeten. Doch ge
lukkig voor Flip kon hij ook dit
442
De beschrijving
„En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er
oen gebod uitging van den keizer Augustus, dat
de geheele wereld beschreven zou worden."
De beschrijving hier bedoeld hoeft plaats gehad
ongeveer 8 jaar voor onze jaartelling.
(Abusievelijk is het begin van onze jaartelling
6 d 7 jaar te laat gesteld: Christus is geboren
niet in het jaar 1 maar 6 k 7 v. Chr.).
Dergelijke beschrijvingen waren nicl nieuw, wel
in Palestina, waar dit de eerste beschrijving was.
Het was een systeem van belasting-inning dat
reeds 300 v. Chr. in Egypte onder dc Ptolomceön
gebruikt werd. De beschrijvingen werden gehou
den om de 14 jaar. In die tijd werden (vooral in
het Oosten) kinderen zelf vaders en familiehoof
den, verkregen -eigendommen door koop of
erfenis. Andere eigenaars stierven of hadden
hun eigendommen verkocht.
Het is natuurlijk geen bloote volkstelling geweest,
zooals wel eens is voorgesteld. Het zou dan zeker
niet gepleit hebben voor Augustus' doorzicht en
staatmanstalent als hij daarvoor al de moeite
had laten doen: dat c-en ieder naar zijn eigene
stad gaan moest.
Een zoo'n ingrijpende maatregel enkel ten gerieve
ivan den gehaten overheerscher zou ongetwijfeld
.verzet, misschien wel oen opstand hebben ont
ketend.
In de Bijbel staat dan ook niet, dat de geheele
wereld „geteld" moest worden, maar „beschreven"
(apographesthai), dat misschien liet best te ver
talen is door registreeren.
Een ieder moest worden ingeschreven op do cen
sus-, belastinglijsten met vermelding van vermo
gen en eigendommen, waarnaar do belasting
moest worden betaald. Hierbij had con soort
persoonsbeschrijving plaats, evenals in contracten
bij koop en verkoop.
Had iemand eigendommen aan vaste goederen
of erfrechten, dan zullen deze meestal wel gelegen
hebben in de gewezen woonplaats dor erflaters,
als regel voorouders, dus in de eigen geboorte
plaats, de „eigene stad". Daarvoor ging men op
reis. Eigen voordeel bracht dit mede. Het dogma
(bevel) des keizers ging dus zeer paedagogisch
van de overheid gepaard met eigenbelang en
eigen recht.
door A. J. DE WEERDT
Jozef zal misschien, zelf uit Bethlehem afkomstig,
bij de plaats hoewel geen grootgrondbezitter of
rijk huiseigenaar: hij was arm ook eenig
eigendom bezeten hebben. Het schijnt dat de
bouwlieden van Bethlehem een goede naam
hadden en naar alle oorden des lands trokken,
vooral naar Galilea, om daar hun ambacht uit te
oefenen. Zoo is Jozef misschien te Nazareth ge
komen en heeft daar Maria ontmoet, die in die
plaats woonde.
Het bevel van Augustus brengt hen in Bethlehem.
De beschrijving, die over het geheele Romeinsche
wereldrijk plaats greep en in Palestina voor het
eerst gehouden werd, vorderde vauzelf sprekend
heel wat tijd, zoodat velen geruimen tijd in hun
,ieigene stad" moesten vertoeven. Zoo ook Jozef
en Maria. Men moet het zich niet voorstellen
alsof de reis een paar dagen of een week voor de
geboorte van den Heere Jezus gedaan werd. Een
zwangere vromv maakt zulk een moeilijke reis
van enkele dagen niet meer tegen het einde van
haar zwangerschap. We lezen dan ook in de
Schrift „dat de dagen vervuld werden, dat zij
baren zou". Haar dag was dus bij hun aankomst
in Bethlehem nog niet gekomen, Jozef en Maria
hebben ongetwijfeld alle voorzichtigheid in acht
genomen, die hij een zwangere vrouw past en
hebben de reis wellicht 2 it 3 maanden voor de
geboorte volbracht
Stal en Kribbe
In Bethlehem is het druk, de herberg (karavan-
sera) is vol en ook bij particulieren is geen
onderdak meer te krijgen. En zoo zien Jozef en
Maria zich tenslotte genoodzaakt genoegen te
nemen met een stal. Het is dus door samenloop
van omstandigheden (natuurlijk niet buiten Gods
bestel om) dat zij geen onderdak konden vinden.
En we gelooven niet dat dit aan de slechtheid en
(boosheid der Bethlehemictcn moet toegeschreven
worden. Er waren misschien wel meer stallen in
gebruik in het overvolle stadje. Toch is het niet
„toevallig" dat Jezus werd geboren in een stal
Maar God heeft het zoo gewild en zoo bestuurd.
Zijn Zoon moest onder die armelijke omstandig
heden geboren worden, tcrwille van zondaren.
„En zij baarde haren eerstgeboren Zoon en wond
llem iu doeken en legde Hem neder in de kribbe".
Het oorspronkelijke woord voor kribbe (phatné)
duidt aan een houten of steenen voederbak,
waarin het vee: ezels, rundéren, geiten hun
voedsel ontvingen.
Met de stal en de kribbe is veel gesold.
De overlevering heeft voor de geboorteplek des
Ilcilands een grot aangewezen. Boven de grot
heeft Constantijn de Groote (f 337) een basilica
opgericht
„Heden is dit nog het eenigc gebouw in Palestina,
dat getuigt van de bouwkunst van dezen keizer".
De Kerk der Geboorte is „een oud gebouw, dat
duidelijk de sporen draagt van een veelbewogen
geschiedenis. l)e meeste ingangen zijn dichtge
metseld. Vijandelijke aanvallen maakten dat
noodzakelijk. De kerk heeft dus ook als vesting
gediend. De nauwe, lage ingang toont hoezeer
men hier in verleden tijden op verdediging be
dacht heeft moeten zijn. Meermalen is dit gebouw
vernieuwd en uitgebreid en gelijk de heilige-graf-
kerk te Jeruzalem, is het thans een samenstel
van onderdeden, waarvan verschillende gezind
ten elk hun eigen stuk bezitten (n.l. Grieksch-
Katholieken, Roomsch Katholieken en Arme
niërs)".
De geboortegrot bevindt zich in het Grieksche
gedeeJte van de kerk, voorin, onder de altaar-
In de geboortegrot te Bethlehem, Het altucun
bij de kribbe.
ruimte. In de grot is een nis, die van binnen
met marmer is bedekt. Een zilveren ster is in
de vloer van de nis ingelegd met de woorden
„Hic de virgine Maria Jezus Christus natus est".
Hier is Jezus Christus uit de maagd Maria ge
boren. Dat deze plaats lang niet met zekerheid
als „echt" is aan te wijzen, is wel duidelijk:
ruim drie eeuwen is een hecle tijd. Natuurlijk is
het mogelijk dat de grot als gemeenschappelijke
stal gebruikt werd en dat dc herders die van den
engel geen nadere boodschap krijgen dan dat het
Kindcke ligt „in de kribbe", direct begrepen heb
ben: het is d c kribbe, in d e stal.
Niet wel aan te nemen is het dat Jozef en Maria
een onderkomen gevonden hebben in de stal van
de karavansera. Want de herberg was vol dus
ook de stal van do lastdieren der gasten. Neen,
letten we er op hoe de toestanden in Palestina
heden ten dage zijn, en die na Jezus' geboorte in
sommige streken niet noemenswaard gewijzigd,
zijn, dan is het waarschijnlijker dat we de stud
elders moeter\ zoeken.
Een Oostersch huis, zooals de fellah het ook nu
nog bewoont, is niet groot, eigenlijk bestaat het
uit één groot vertrek. Deze ruimte wordt in
tweeën verdeeld, het achtergedeelte, dat dus het
verst van de deur verwijderd is, ligt eenigszins
hooger dan het voorste deel. In het midden is een
opgang van enkele treden. Het hoogcre deel
wordt gebruikt als woonruimte voor het gezin,
terwijl het lagere deel dient als stal voor het
vee. Op zii van de opgang vinden we een paar
voederbakken van hout of in steen uitgehouwen,
ook wel in de verharde grond uitgegraven. Dit
benedengedeelte van een huis zal nu Jozef ten
dienste hebben gestaan. De stal was ledig, het
vee was bij de herders in het veld (Luk. 2 8),
Valsche romantiek stelt de stal graag voor als
een afdakje met een bakje niet stroo en de os
en ezel als medebewoners.
Misschien behoorde de stal wol aan de herders.
Zoodat zij direct de boodschap des engels begrij
pen. Want de herders komen mot haast en
zonder zoeken of vragen gaan ze op hun doel af.
Een andere mogelijkheid is dat de herders (vromo
lieden als ze zijn, zooals blijkt uit de wijze waarop
ze op de engelenboodschap reageeren) met Jozef
en Maria in kennis zijn gekomen. En ofschoon
ze van het mysterie der ontvangenis wel niet
zullen hebben geboord, zullen zo toch wel ge
weten hebben in welke toestand Maria verkeerde,
F,n als bij ingeving denken zij op liet liooren van
de blijde boodschap aan haar.
Iloewol de Oostersehe vrouwen meestal weer heel
spoedig op de heen zijn na de bevalling en dan
hun gewone arbeid weer opnemen, is liet toch
niet aan te nemen dat Maria geheel zonder hulp
geweest is. Wel staat er „zij (n.l. Maria) wond
Hein in doeken en legde Hem in do kribbe". Maar
in het oorspronkelijke kun ook gelezen worden
dat die handelingen door een under verricht zijn,
ten behoeve van Maria,
De kindermoord
Als Herodes bemerkt dat de Wijzen de terugweg
hebben genomen langs Jeruzalem kent zijn woede
geen grenzen. En dan geeft dc wrivdo vorst