Otis koH vetheid EEN GEHEIME TERECHT STELLING door P. van Renssen Men spreekt wel over do „duistere middeleeuwen", doch zou elke tijd niet zijn eigen duisternissen hebben gehad? Zéker de achttiende eeuw, waaruit wij hier een in meer dan één opzicht duister ■voorval willen vertellen. Het was Sint Maartensavond, Novemiber 1776, dat een eenvoudig gekleed man zich door het gure, triestige herfstweer over den duisteren straatweg naar het stadje Landau spoedde. Een zwakke lichtschijn tegen de lucht overtuigde hem ervan, dat hij het stadje naderde, en weldra zag hij de donkere stadsmuur voor zich oprijzen. Hoewel Landau niet ver van den Rijn, aan den Queich lag, was het nu reeds 63 jaar in handen der Franschen, en sedert de stichting der ves tingmuren, in 1688, hadden deze al menige belege ring doorstaan. He man trad het stadje door de Noorderpoort binnen, ging echter de stad niet in, maar haastte eich langs de binnenzijde der vestiugmuuur, waar het diep denker was. Als hij niet geweten had, dat het op dit oogenblik Sintmaartensavond was, dan zou het verre gezang der kinderen, die al zin gend langs de huizen hun Sint-Maartensgave trachtten op te halen, er hem wel aan herinnerd hebben. Doch de man had andere dingen aan zijn hoofd. Hij rustte niet vóór hij, soms bijna strui kelend over het slechte plaveisel, een toren ge vonden had, die in de vestingwal was ingebouwd. Met een zwaren slag liet hij de klopper op de deur vallen. Spoedig hoorde hij binnen eenig gestom mel, het luikje in de deur ging open en een ruwe stem vroeg, wat hij wenschte. Het leek wel, of de man schrok. Geen wonder: achter de deur stond ongetwijfeld Jerome Menges, de beul van Landau, en zijn luguber beroep liet nooit na, ieder die met hem in aanraking kwam, vrees aan te jagen. „Nou, hóór ik nog wat?" vroeg de beul barsch. En nu kwam de buitenman met zijn boodschap. Deze was kort genoeg. Hij werd gestuurd door twee heeren, die hem bij de Daumühle vanuit hun koets, die daar nog wachtte, hadden aangespro ken en gevraagd, of hij zoo spoedig mogelijk „meester" Menges bij hen wilde brengen. Ze wil den hem oogenblikkelijk spreken. Patsf het luikje ging toe, en weinig later kwam do beul van Landau, gewapend niet met het beruchte beulszwaard, maar met een flakkerende lantaarn, naar buiten. Het was een groote, forsche man met wreede trekken. Hij hield de lantaarn hoog, zoodat hij den boodschapper in het gezicht kon zien, en keek dezen met eenig wantrouwen aan, terwijl hij hem vroeg, zijn boodschap nog eens te herhalen. Deze deed dit grif. daar hij ver langde. weer weg te komen, en voegde eraan toe, dat het zeker rijke heeren moesten zijn, daar ze. hem voor zijn boodschap ruim betaald' hadden. Vergiste hij zich niet, dan zou er voor den beul heel wat te verdienen vallen. Nu spitste Menges zijn ooren. Dat iemand hem, de beul, zou durven beetnemen, daar was geen eprake van. De boodschap klonk goed, en geld verdienendaar had hij wel ooren naar. voor al nu sinds kort verschillende beulsprivileges, die Veel inbrachten, waren opgeheven. Hij knikte, ten teeken, dat hij aan het verzoek gehoor zou geven. De boodschapper, blij dat hij ondpr de oogen van len beul vandaan kon komen, maakte na een '.orte groet dat hij weg kwam. De scherprechter zelf spoedde zich door de NoorderpOort naar buiten. Bij de Daumühle ontdekte hij prompt der koets, waarbij hij zich aanmeldde. Er bleken in derdaad twee heeren in te zitten: ze waren bei den gemaskerd en zagen er welgesteld uit. De beul rook geld. temeer, toen de heeren hem meedeelden, dat er een flinke som voor hem te verdienen viel. indien hij met hen mee wilde gaan om een executie te voltrekken. Hoewel het een vreemde, ongetwijfeld onwettelijke zaak betrof, aar/.eMe hij niet. De heeren stonden niet toe, dat bij naar huis terugkeerde om zijn zwaard te ha len; r!if zou te vee! tijdverlies geven. Daarom be sloot hij. ineens mee te rijden en in Neustadt zijn colleea hpt beulszwaard ter leen te vragen. Dit Werd goed-rekpurd. Men reed weg en in Neustadt stanfe Ie heul uit om kort daarop met het zwaard teriur te komen. Opnieuw zette het voertuig zich in hewecing, en nu deelden de heeren Mencres mee dat hem het geld slpchts zou worden uitbe taald als hij de belofte aflegde, de geheele onder neming geheim te houden en er in toestemde, do tocht geblinddoekt voort te zetten. Menses, die wel begreep dat geheimhouding hier alles was, beloofde en liet zich blinddoeken. Van het gesprek, clat de heeren te zamen voerden, verstond hij niets, daar zij zich van het Latijn bedienden. iGaandeweg raakte Menges door het schommelen van den reiswagen in slaap; hij werd echter wak ker toen de koets stilhield om van paarden te wisselen, maar sliep toen spoedig weer in. Eerst toen de wagen ten tweeden male stilhield ont waakte hij opnieuw. Nu mocht hij, echter nog steeds geblinddoekt, de wagen een oogenblik ver laten, ontving ook eenög eten en drinken, maar steeds bleven naar hij bemerkte, de heeren bij hem als om hem te bewaEen. Onder zijn blinddoek door meende hij nu daglioht te zien schemeren. Weldra stapten ze weer in en pleisterden op de zelfde wijze nog verschillende malen éér zij blijk baar hun bestemming bereikten. Hier werd Men ges eenige trappen opgeleid en op een bank neer gezet De stille, die de nu komende uren van daadloos wachten vervulde, werd slechts onder broken door de eentonige stap van Menges' be waker. Eindelijk, eindelijk kwam iemand binnen, die in het Latijn eenige woorden met den bewaker wis selde en hem ten slotte zijn blinddoek afdeed. In 't eerst was Menges verblind door het licht, dat in de kamer scheen en het duurde even, voor zijn zoo lang aan het duister gewende oogen de dingen om hem heen onderscheiden konden. Toen echter kon hij, hoe gehard hij overigens was, nauwelijks een beweging van afgrijzen bedwingen: hij bevond zich in een particuliere gerechtskamer. Vóór hem was een hoop zand, en daarop bevond zich een houten beulsblok. Geen venster was te zien, aan alle zijden was de wand met zwart laken bekleed, en het licht, dat in zijn oogen pijn gedaan had, was afkomstig van enkele koperen kandelaars, waarin flakkerende kaarsen brandden. Een oogenblik flitste de afgrijselijke .gedachte door hem heen, dat men zich op hem wreken wilde en dat hij hier zijn eigen dood te verbeiden zat. Doch nog vóór dit schrikbeeld zich in een beweging van instinctief verweer kon openbaren knarste een deur. Een zwart gordijn week opzij en tegelijk wist de beul, wien de terechtstelling gold: een man trad de kamer in, de hals diep ontbloot en verder slechts in een fijn batisten hemd gekleed. De onderkant van het gelaat was bedekt met een doek van zwart krip. Achter den man traden twee lange, in pijen gehulde monniken binnen. Ze hadden de kappen diep over hun oogen getrok ken, zoodat hun gezichten, evenals dat van den veroordeelde, onherkenbaar waren. De man, die het eerst was binnengekomen, ont stelde zichtbaar bij het zien van het geïmprovi seerde schavot. Een oogenblik was daar de ver bijstering voor den dood, die de beul reeds in zoovele oogen gezien had. Doch dadelijk daarop herstelde de ter dood veroordeelde zich, ging moe dig op het blok toe en keek de gemaskerde man nen, die Menges begeleid hadden, een oogenblik strak aan. Toen knielde hij neer met zijn hoofd op het hout, blijkbaar bereid, over enkele seconden te sterven. Dit alles ,en ook het volgende, geschiedde in de diepsto stilte. Er klonk geen woord. Slechts de monniken prevelden hun gobed. Een der gemas- kerden gaf een teeken. De beul hief het zwaard, het suisde door de luchtEen harde slag en een val de veroordeelde was niet meer. Het zand kleurde zich rood van het wegvloeiende bloed. Dit was het korte resultaat van de lange voorbe reiding. De beul had zijn opdracht volvoerd. Men bracht hem, opnieuw geblinddoekt, naar een ander vertrek, waar hij zijn oogen mocht ontblooten. Op de tafel stond eten en drinken, in de hoek een bed, waarop Menges zich, na verzadigd te zijn, ter ruste begaf. Na geruimen tijd werd hij door de eemaskerden uit zijn sJaap gewekt en op de zelfde wijze als waaron hij gekomen was terug gevoerd tot de Daumühle, waar hij het vastge stelde loon ontving en ontslagen werd. Op den weg naar zijn huis kwam hij geen enkelen stadgenoot tegen, en weldra kreeg hij het veilige gevoel dat zijn geheime tocht door niemand was opiremerkt. De weken verstreken, maanden gingen om en de beul leefde zijn leven van eiken dag. Hij dacht nauwelijks meer aan het voorval, of het moest zijn, als hij zich 's avonds, af en toe, verlustigde in het gerinkel en de aanblik van het vele geld, dat hij zoo gemakkelijk verdiend had. En dan grimlachte hij. Zonals zoovele brute en sluwe menschep, was Menges echter tevens dom. Hij kon niet nalaten, oen enkele maal op zijn vermeende handigheid in het opknappen van ..karweitjes" te pochen, en zoo had hij het aan zirhzelf te danken, dat er ten slotte iets van zijn nachtelijke tocht uitlekte en de Magistraat ter oorc kwam. Maart 1777, dus nog geen half jaar na de daad, ontboden de burgemeesters hem op het stadhuis. Menges was echter opnieuw afwezig en kon dus niet komen. Den 7don April werd hem opnieuw het bevel gegeven, vóór te komen. Ditmaal was hij thuis en verscheen hij. Het verhoor, waaraan hij onderworpen werd, was De Grooteof Catherinakerk te Brielle niet malsch. Wegens zijn laatste afwezigheid ver ontschuldigde hij zich met de bewering, bij een ziek paard geroepen te zijn, buiten de stad, cn daar hij inderdaad ook als veearts optrad, klonk deze bewering heel aannemelijk. Anders echter stond het met zijn voorlaatste afwezigheid. Zijn uitvluchten in dit opzicht bevredigden niet, cn toen de al meer argwanend wordende magistraat hem aan enkele strikvragen onderwierp, stuitte men op allerlei tegenstrijdigheden. Ten slotte voelde Menges zich het vuur zóó na aan de sche nen gelegd, dat hij alle draaierijen opgaf en be loofde, de volledige waarheid te zeggen. Nu ver telde hij het geheele verhaal, dat wij hiervóór meedeelden, met de toevoeging, dat hij zijn last gevers niet kende, noch de plaats, waar zij hem heengevoerd hadden. Het verwijt, dat hij zijn ambt schromelijk misbruikt had, erkende hij als roohtvaardig, waarom hij de heeren om vergiffe nis smeekte. Zijn bekentenis werd op schrift gesteld en door hem onderteekend. Zijn straf was meer dan lank moedig: hij werd, met een ernstige vermaning, veroordeeld tot een hechtenis van veertien dagen. Met deze zeer lichte straf nam de aanwezige raadsheer des Konings, Philbert, echter geen ge noegen. Hij wendde zich tot den minister van Justitie, wien hij de ernst van het misdrijf onder oogen bracht Volgens Philbert moeist de beul van zijn ambt vervallen worden verklaard, veroordeeld worden tot een straf van drie maanden op water en brood. Als reden voerde hij aan, dat Menges' daad een belcediging der Fransche justitie was, daar de beulsmacht zich onder geen beding ver der mocht uitstrekken dan tot de uitoefening der door het gerecht bevolen executies. De minister van justitie, die niet gaarne van den beganen weg afweek, keurde echter de lichte straf van de stadsmagistraat goed. Menges werd na zijn arrest in zijn ambt hersteld, waartoe menschen met een nauw geweten trouwens vrij wel ongeschikt waren. Wie intusschen de zoo geheimzinnig terecht gestelde was? Hiernaar heeft men slechts kunnen gissen. Meer dan een halve eeuw later, in 1835, berichtte de „Revue rétrespective" een brief over het myste- rieuse voorval ontvangen te hebben, waaruit viel op te maken, dat Frankfort het doel van de tocht zou zijn geweest. In het palcis van de vorsten van Thurn und Taxis, aldaar, zou een der leden van dit oeroude geslacht ter dood zijn gebracht wegens handelingen, die niet overeenkwamen met de eer dezer vorsten familie. Het doodvonnis zou Aiitge- sproken zijn door een familieraad, die de overheid niet in de zaak betrekken wilde en dus op eigen gelegenheid de gerechtigheid uitoefende. Zelfs al ware dit bericht juist wat onmogelijk gecontroleerd kan worden dan nog tast men omtrent den aard van het door hot onthoofde familielid gepleegde misdrijf volkomen in het duister. De geschiedenis zal dus wel in meer dan'één op zicht duister blijven. De uitvinder van de Dorschmachine In ons Zondagsblad van 2 Nov. namen wij een artikeltje op over de dorschmachine. Aan het slot deelden wij mede, dat de naam van den uitvinder ons niet bekend is. In antwoord daarop schrijft ons de heer G. J. van Ojen Jr. te Den Haag: Ik heb me gewend tot den landbouwkundige van de Arbeidsinspectie en heb er zelf nog eenige werken over nageslagen. Hieromtrent kan ik u nu het volgende medc- deelen: In 1785 bouwde Adreas Meikle in T y r- ringham (Schotland), de eerste dorschma chine met een van slaglijsten voorzienen trommel. De dorschmaohines, waarhij de trommel van pen nen is voorzien, dateeren uit lateren tijd: 1831, toen Samuel Turner, in Aurelines, staat New- York, deze liet patcntecren. 372 PONDERDAGAVOND WAT DEZE WEEK DE AANDACHT TROK EEN STEEN DER ERGERNIS, welke in 1905 „ter eere" van de verkiezing van üuymaer van Twist te Steenwijk door de winkelruit van den pet tenf abrikant Jan Brouwer in de Oosterstraat gekogeld werd, was Zaterdag ter receptie in de Witte Brug aanwezig. Het bestuur van de A.B. Kiesver- eeniging heeft hem van een passende in scriptie laten voorzien en hij komt alleen bij feestelijke gelegenheden voor de dag. En zoo wordt een steen des aanstoots gelijk we meermalen in het Oude Testament lezen een stille getuige van zegen; in politieke taal zouden we zeggeneen prachtige brok propaganda. Nu, daarvan kunnen we in onze dagen wei wat gebruiken. Want menigmaal mee- nen we in wijsheid te moeten magen naar de oxide dagen, welke gewis beter waren dan deze. Wanneer ergens een jongeren groep zich Mobiel verklaart en de straat op gaat om Nederland tot w aakz a a m- h eid op te wekken, dan wordt zulks in een vergadering van partijleiders hoog ge loofd en geprezen. Daar is nu volstrekt geen bezwaar teqen, maar het teekent onze werkeloosheid, dat zoo'ji club aan honderd andere ten voor beeld moet worden gesteld; het diende zoo te zijn, dat allen loopen, al kan slechts één de prijs verwerven. Natuurlijk dacht minister Colijn daaraan niet, toen hij in de Tweede Kamer zijn liartekreet liet hooren tegen het doo- dende evenredige kiesrecht, waardoor een parlementaire regeering in ons land onmo gelijk werd. De minister had. het slechts over het kleine parlijgrut, dat in de Kam.ei doorren woelt en krioel; samen vormen ze gemakkelijk een meerderheid, welke tegen kan roepen; maar ze weten niet te zeggen waar ze voor zijn. En nog altijd blijft het waar: de criliek is gemakkelijk, de kunst is zwaar. Maar ja, nu zitten we er mee. En de regee ring ook. Het zijn waarlijk geen prettiqe verhoudingen, waaronder het kabinet-Colijn het bewind voert. Een meerderheid van tegendeelen kan het wel ten val brengen, want elke fractie en elk groepje heeft zoo zijn eigen grieven; maar het moet blijven, want er is geen „xvorking majority", zoo als Dr Kuyper placht te zeggen: geen meer derheid, die een plan voor regeeringsarbeid onderschrijft. Dat met het plan van de arbeid der S.D.A.P. in politieis niets te beginnen is, bleek in de Tweede Kamer voldoende. Vergissen xoe ons nietdan zijn er twee partijen voor: ie S.D.A.P. zelf en de C.D.U.; een school haaien en een loodsmannetje of een pluimpje aan een leeuwen staart, dat meekwispelt als de manen schudden. En nu behoeft men niet te zeggen: twee is te weinig, want de derde brengt de vraat aan, overmits deze twee „praats" genoeg hebben maar het is zoo veel., dat ze hoogstens als plannenmakers geëerd worden. Men kent zulk volk ook in t dagelijksch leven. Ze hebben nog iets, xoaar de lommerd wat geld op geeft, of ze leenen bij familie; men doet inkoopen en vraagt vrienden te gast, en de buren constateeren een schijn van xvclvaart. welke even verbaast, doch spoedig verzwindt Zou het zoo ook gaan met devaluatie, waar over twee ministers nogmaals de staf ae- broken hebben? Het gaat bepaald lijken op een verboden vrucht, welke altijd aantrekkelijk schijnt. Men loopt er vol belangstelling omheen; men ruikt er eens aan; nxen ziet het blosje, dat lokt Maar Colijn zegt: ik geef geen slaappoeders; zeur er niet langer over. Wie devaluatie wil, moet het zelf doen; tv ij doen het toch nietI Het is een groote troostdat ons volle zeer duidelijk vertrouwen stelt in de woorden van Colijn. De geldmarkt, wordt steeds ruimer. Het officieele disconto is sedert de crisis van Juli/Augustus weer teruggeloopen tan 6 tot 3Y2 pet. De zakenmensehen krijgen weer moed. Hoe Jager rente hoe meer kaxis dat het herstel, waarvan loe een flauwe schemering meenen te zien. dóórzet. Het. is nog maar een wolkje aht eens mans hand. doch de profeet hoorde in Gods be lofte reeds het ruischen van een overvloe dige regen Se dingen te vergeven; Hij wil Je als Zijn lieve Bertie"ze kon bijna niet verder van aandoe ning, „...in ...Zijn ..armen wegdragen, hoor." Dan was er een spannende stilte; Bertie kreunde nog zachtjes en woelde onrnstig. Nog eens be duidde hij dat hij wat in moeders oor wilde fluis teren. Ze boog zich naar hem over. „Moesie, vadie", fluisterde het zwakke teere stem metje, „kom u ook bij mij, als de Hcere Jezus mij heeft weggedragen?" „Ja", knikten moeder en vader, die het ook ge hoord had, allebei, maar ze konden niet spreken. Moeder moest even opstaan en terzijde uithuilen, het overweldigde haar te sterk. Ze stond mot haar hoofd gebogen in haar zak doek tusschen haar beide handen cn haar lijf schokte van zenuwaandoening. De zuster, die het opmerkte, nam haar even me© in een ander vertrek en trachtte haar te kal- meeren. Als ze na een poosje door vader haastig geroepen wordt, komt ze nog met de zuster net op tijd om haar lieve Bertie in haar arm te nemen en hem aan haar hart te zien heengaan, zonder nog een woord van hem op te vangen. Weer is de zomer in het land en bloeien in volle schittering van oranje en goudgeel, de Oosündi- sche kerskelken aan de overkant langs de spijlen van ce veranda; weer rookt de oude mau z'n pijpje in het morgenzonnetje op de tweede etage op het achterbalkon; weer schettert cle felle ratlio- muziek tusschen de huizenrijen door over de tuin tjes; het is alles nog net als verleden jaar. De oude mevrouw legt zich na haar middageten op haar divan om haar tukje te vangen, maar het gesnap van de vroolijke kinderstem wordt niet meer gehoord. Als een weemoedige herinnering knerpt Lorre af en toe z'n: „Wat is het liefie?" gevolgd door het: „Opoe, dag opoe, O-Opoe-oe!" En opoe buigt het hoofd en de tranen springen in haar oogen. Ze schudt het hoofd en mompelt zacht voor zich heen: „Bertie, m'n joggie, ik wou al m'n middagslaap jes wel geven, als ik nog maar jou lieve stem metje kon hooren. „Maar de veranda van twee hoog is uitgestorven; de menschen zijn verhuisd naar een ander stads gedeelte, en Bertie is verhuisd naar den hemel", denkt Opoe. Zal Opoe daar ook eenmaal heen verhuizen? DE STERRENHEMEL IN NOVEMBER De sterrenkaartjes De kaartjes stellen elk het halve hemelgewelf voor, hoven den noordelijken en den zuidelijken horizon, in den stand van 15 November 's avonds te negen uur. De Poolster, het eenige hemellicht dat altijd op dezelfde plaats staat, geeft het noorden aan,. De circumpolaire sterrenbeelden, op het noord- kaartje binnen de gebogen streoplijn, gaan op onze breedte niet onder maar beschrijven cirkelvormige banen rondom de Poolster. De overige sterren komen op en gaan onder. De pijlen op de kaartjes geven de richting van de hemeldraaiing aan. De sterrenbeelden Boven den noordelijken horizon trkken de aan dacht: de Groote Beer, de Zwaan, Cassiopeia, de Wagenman cn dc Tweelingen; in hot zuiden: Orion 1), Stier, Andromeda, Pegasus en Arend, waarvan de eerste juist opkomt en dc laatste on dergaat. De Melkweg loopt van het Oosten, door het zenith naar het Westen. Algol mini ma zijn waarneembaar: 4 Nov. te 5.15 (v.m.), 7 Nov. to 2 uur (v.m.), 9 Nov. te 10.50, 12 Nov. te 7.45, 27 Nov. te 3.45 (v.m.), 30 Nov. te 0.30 (v.m.). Mi ra, omicron uit den Walvisch, is een lang- poriodische, onregclmat ig veranderlijke ster. De gemiddelde periode is 330 dagen, waarhij do ster, wegens geringe helderheid, geruimen tijd onzichtbaar is en in het maximum de helderheid van de tweede grootte kan bereiken. Het vorige maximum was in begin Januari, zoodat het vol gende einde November valt, maar tijdstip en te hereiken helderheid zijn niet geheel zeker. Maar in November zal Mira voor het bloote oog zicht baar zijn. De maand November is rijk aan vallende sterren: van 1216 Nov. zijn de Leoniden, van 17.23 Nov. de Andromediden te verwachten, op welke oagen de aarde in haar baan door de me teoren-zwermen van dien naam gaat. De zon, de maan en de planeten Dc zon treedt 23 November in het teeken Schutter. Het eerste kwartier der maan van 3 Nov. staat in den Steenbok, de volle maan van 10 Nov. ia den Ram. Van de planeten is Mercurius, rechtloopend in Maagd en Weegschaal, in de eerste helft der maand zichtbaar als morgenster. Begin Nov. komt dc planeet 2 uren voor de zon op en bereikt de helderheid van dc sterren der eerste grootte en is b.v. nog iets helderder dan Wega uit de Lier, De grootste elongatie wordt bereikt op 2 Nov. Venus blijft een schitterende morgenster en komt 4 uren voor de zon op. De helderste der pla neten is rechtloopend in Leeuw en Maagd en be reikt 19 Nov. haar grootste elongatie (.zonsafstand aan de sfeer). S1» Js $£%,sncW%f- MmterTi staat laag hoven den horizon. Jupiter is niet zichtbaar. Conjunctie (samen- stand met de zon) 27 Nov. Saturnus, in den Waterman, trekt in dit wei nig schitterende sterrenbeeld wel de aandacht. De pianeet met den ring (voor het eerst door Huygens als zoodanig herkend) gaat in het mid den der maand to middernacht onder. In 1781 werd door Herschel in Engeland een pla neet ontdekt. De nieuwe planeet, die den naam Uranus 2) ontving, bleek op grooter zons afstand te slaan en langer omloopstijd te hebben dan Saturnus, die tot dien tijd als de buitenste planeet van het zonnestelsel had gegolden. Ura nus heeft, ook in den gunstigsten stand, slechts de helderheid van een ster der zesde grootte, ligt dus op '"e grens der zichtbaarheid voor het onge wapend oog en is alleen voor een scherp gezicht waarneembaar. De waarneming (bij helderen hemel, bij afwezigheid van maanlicht cn zonder dat kunstlicht hindert, is dus een aardige proef ter toetsing der gezichtssterkte. De huidige positie van Uranus staat op het zuid kaartje aangegeven, tusschen de sterrenbeelden Ram en Visschen. 1) Uitspr.: Orion. 2) Uitspr.: üranus. 369

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 17