DEFAITISME NET MOEDERTJES door A. Wagner 't Was de eerste dag van de grote vacantie. Els en Hanny waren al vroeg op, want Moe der had beloofd, dat ze in de vacantie 's mor gens er bij mochten zijn, als hun broertje Pim gewassen en aangekleed werd. Pim was een gezellige baby van vier maan den en de twee zusjes waren wat dol op hem. Na 't ontbijt gingen ze naar Pims kamertje, om te kijken of de kleine baas al wakker v/as. Neen hoor, hij sliep nog. Even stonden de zusjes met wijze gezichtjes naar hun slapend broertje te kijken. Maar dat duurde niet lang. Els aaide voorzichtig met haar vinger over Pims neus. „Niet doen," zei Hanny. „Hij moet toch wakker worden," vond Els. Ja, dat was zo. 't Was zijn tijd. Pim werd wakker, toen Els hem had aan geraakt. Eerst kneep hij zijn oogjes stijf toe, daarna rekte hij zich eens uit, wreef met z'n vuistjes in z'n ogen, geeuwde en deed toen z'n ogen wijd open. Hé, daar stonden de twee zusjes. Die kende hij wel, die kwamen dikwijls met hem spe len. Hij lachte eens vriendelijk, terwy'l hij van Els naar Hanny en van Hanny naar Els keek. Hij greep naar Els haar neus en kraaide van pret, toen hij die te pakken had. „Kom Els", zei Hanny, „nu gaan we vast zijn kleertjes en alles klaarleggen." Ja, dat was leuk. Ze wisten wel zowat wat er voor nodig was, om Pim netjes aange kleed te krijgen. Daar gingen ze aan de gang, als twee kleine moedertjes. Bij 't badje legden ze eerst zeep, een spons en 't speldenkussen met de veiligheidsspel den. Dat was een begin. Nu de poeder en die zalf, die Moeder gebruikte, als Pim z'n huidje ruw was. En nu schone kleertjes. Die waren in de kast. Een luier, een broekje, een hemdje en een truitje. Alles was zo klein. Daar kwam Moeder de kamer in. Vol ver stelen, terwijl Hanny de wieg in orde mocht maken. Even later lag Pim weer rustig in zijn wieg en toen de meisjes nog eens naar hem kwa men kijken, waren ze zó voldaan, alsof ze hun broertje zelf helemaal hadden gewassen en aangekleed. bazing bleef ze staan. Wat was dat een ver rassing. Alles lag klaar. Wel, wel, wat een knappe dochters had Moeder al. Nu zouden ze maar eens gauw aan 't was sen gaan. Moeder maakte 't badje klaar, haalde Pim uit zijn wieg, kleedde hem uit en daar begon de pret! Wat kon die Pim spar telen en trappelen in 't water! De zusjes vonden het enig en Pim zelf had plezier voor tien. En als hij dan zó hard plaste, dat de water droppels in 't rond vlogen en de zusjes net deden of ze er voor weg wilden lopen, dan kraaide Pim het uit! Toen 't wassen klaar was, werd mijnheer in een handdoek gerold, op de aankleedtafel gelegd en afgedroogd. Daarna werd hij vlug aangekleed en Els mocht zijn haartjes bor- DE MORGEN De morgen, de morgen, Heeft goud in de mond Dan ben ik zo vrolijk Zo fris en gezond. Dan kan ik zo zingen, Dan kan ik zo springen En hupp'len in 't rond. De morgen, de morgent Verbeuzel hem niet. Hij stemt u de snarent De dag is het lied! Des morgens gebeden! Gij weet niet wat heden De dag u dan biedt. J. DE LIEFDE. Hij heeft al drie maal hard geroepen: Woef- waf Maar moeder heeft 't zeker niet gehoord, want ze is er nóg niet. Drie van ons hebben al een naam. D'e twede op 't plaatje heet Pluto, de laatste Duco. En wie Castor is, weten jullie al. Weet je hoe ze aan die namen komen? Die hebben ze van ons kleine baasje gekre gen, van Keesje. Hij kende maar drie mooie namen voor kleine hondjes. Maar morgen komt zijn grote broer Koos thuis. En die weet nog een hele boel mooie namen. En dan krijgen we er allemaal een; ik ook. Tot zó lang moeten we dus wachten. Woef-waf! roept Castor weer. En Duco zit zachtjes te brommen. Wat bljjft moeder toch lang weg! Maar wie komt daar aan? Kijk, dat is Keesje! En hij draagt een groot bord in allebei zyn handen. Nu krijgen we eten van Keesje. Vind je dat niet aardig van ons baasje? Wij vinden het reuzen-fijn! GRAPJES Hij wist het Jan, vroeg'de meester, als ik je 9 appels geef en nog 5 appels, hoeveel heb je dan? Bijna m'n beide zakken vol, meester. Dat kon hij best Een heer bezocht eens een pijpcnfabriek en trof tiaar een leerjongen aan. Zeg, vrindje, zei de heer, kun jij ook al pijpen maken? Lange pijpen nog niet, mijnheer, maar korte, die kan ik wel al maken. Zo, dat vind ik verbazend knap, ik kan het bijna niet geloven. Toe maak jij dan eens een korte pijp voor me, dan krijg je een kwartje. Aanstonds nam tie jongen nu een lango pijp, bralt oen flink stuk van de steel af en zei: Alstublieft, mijnheer, hier hebt u een korte pijp, die ik zolf gemaakt heb. Verstandig IIoo gaat het met de papegaai, die je onlangs kooht? O, dat is het verstandigste beest, dat ik ooit zag; die zegt niets. Raak Mijnheer, vroeg een bedelaar, wilt u een armen, blinden man, niet een kleinigheid geven? Loop heen kerel, hoe kan ik nu weten of jij wor» kelijk blind ben? Iloorde u dan niet, dat ik u „mijnheer" noemde, arocg de bodelaar en ging zijns weegs. OP MOEDER WACHTEN j (Zie de foto hiernaast) Waar zou moeder toch blyven? Nou zitten we al een hele poos te wachten, en nog is ze niet thuis. We hebben allemaal honger, vreselijke hon ger en moeder komt maar niet. Castor (die op de foto in 't midden zit) kan by na niet meer uithouden. Piet Dom zou eens de kat het melk-snoepen afleren ZATERDAG 16 NOVEMBER No. 46 JAARGANG 1935 Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen brood is voor dezen niet genoeg, opdat een iegelijk van hen een weinig neme. Johannes 67. Er zijn in alle tijden uit allerlei motieven leugens omtrent den Hcerc Jezus Christus in omloop ge bracht. Een heel taaie leugen is wel deze, dat do Hccre Jezus Christus en Zijn evangelie zich alleen zou den bekommeren om de zaligheid onzer ziel en om ons eeuwig heil straks in den hemel. En dat de gewone zorgen van het leven over ons huis, ons brood, ons kleed, onzen arbeid en ons arbeidsgewin buiten Jezus Christus cn Zijn evangelie zouden omgaan! Geloof is goed voor de ziel van den mensch, voor zijn hart, voor zijn gemoed, hoe ge het ook noo- men wilt! Maar van je geloof kun je nu eenmaal niet eten! Zóó praat men het elkander na. Ook wol in kringen, die toch niet geheel vreemd zijn van Christ us 1 En dat, terwijl de Christus der Schriften toch zoo open oog heeft en zoo bewogen hart voor alle noo- den van Zijn volk. Wanneer de duizenden, die Hom in »en> hcel streken van noordelijk Galilca nog niet aan broodgebrek de honger, die hen straks kunnen kwellen d, VQOr ecn h H.J voelt hun str; zoo daJ men nog voeleï^joctjef mogelijk tracht in te den* fCr orn>k.' die andere tot zijn overtuiging is js Hij retjen| en bovenal, hoe die andere ook I zijn wijze de Waarheid hoeft trachten te dienen. Iedereen is tot een dergelijke waardeering met bekwaam. En 't valt ons verbazend tegen van een man als Prof. Brom, dat hij zijn Kerk cn zijn geloof, alias Vondels Geloof, nu, eenige ecuwen nk Vondel, niet andors weet te verdedigen dan ten koste van de objectieve waarheid, althans van een objectiviteit in 't oordeelcn cn veroordcelen, die van den hoogstaanden historicus mag worden verwacht. Prof. Brom is nog even fanatiek gebeten op het door Vondel gescholden „Decretum horrible", de leer der Pracdestinatie, als de dichter het zelf was in de hitte van den kerkstrijd tijdens het Twaalf jarig Bestand. Van Vondel kan men nog vergoe lijkend zeggen dat de kruitdamp van 't slagveld hem verblindde, afgedacht van zijn misbegrip ten opzichto van die leer. Voor Prof. Brom geldt deze .verzachtende omstandigheid niet. Wc doen, lezer, maar een greep: we kunnen hier maar aanstippen. Maar merk op, hoe fanatiek Prof. Brom uitpak ken kan. „Geen Paus in Rome heeft het geweten ooit zo'n geweld aangedaan als deze hervormer van ecn voortaan on vervormbare leer. Hij komt dc vreugde in de Blije Boodschap, al het kinderlijke, en liefe lijke en feestelijke in het Evangelie van de Brui degom doven. Voor zijn volgelingen wordt de ster yan Kerstmis, dc morgenzon van Pasen, de vlam .van Pinksteren bedekt door een schaduw, die dc Goddelijke Meester zelf in ernst wil overtreffen. Hij dringt het verbond van liefde weer in het Ver bond van vrees terug, om een heel de mensheid overstromende genade tot zijn eigen volk te be perken. (Wat bedoelt Prof? Het Franse volk? W.) Kalvijn meent God te kort te doen, wanneer iets anders in Hem wordt gezien dan de rechter; Kalvijn staart zich blind op de erfzonde, waardoor de genade zelf er tenslotte zwart uit gaat zien Kalvijn heeft geen gevoel voor dc grootmoedigheid, waarmee God Zijn dienaars een aandeel in Zijn verdienste toekent, waarmee God anderen in eigen macht! Geen verwachting van Zijn mededoogen! Tot dezen discipel zal onze Heiland nog in den laatsten nacht vóór Zijn grootc lijden moeten zeg gen: „Ben Ik zoo langen tijd met uliedcn en hebt gij Mij niet gekend, Filippus?" Datzelfde heilige verwijt moet van Jezus' gelaat hebben getrild toon Hij in Zijn discipel enkel den nuohteren re kenmeester en den preciesen cijferaar hoorde spreken en diens geloof ten ecnenmale bleek te zwijgen. Ja, er zijn er, niet enkel in do van Christus ver vreemde wereld, maar ook onder degenen, die van Ilem zijn, die schrander zijn in het cijferen en rekenen cn altijd Jezus Christus in hun som metjes uitschakelen. Volgelingen van Hem, wien gegeven is alle macht in hemel cn op aarde, en die toch naar Zijn zegenende handen in het leven van eiken dag niet vfagen. En die dan in ecn tijd van algemeene ie- vensbenauwing in het défaitisme wegzinken, eer 7.o het zich bewust zijn. Ze zien geen weg moor! Zo weten geen raad! Ze geven den moed op. Ze hebben geen oog voor Jezus! Cijfers zijn wel wat! Ze zijn wel zijn niet al les! Jezus Cliristus is alles! <5 JOOST VAN DEN VONDEL als verdediger van eigen zaak, wijl hij „zijn tegen stander bijna geen stap durft tegemoet te komen* uit vrees eigen zaak te verraden." Calvijn was nu eenmaal een geniaal zelfstan dig denker, die daarom minder-logische, meer naïeve geesten als Vondel was, deed terugschrik ken voor de diepten derGoddelijke Rede. Want, Prof. Brom vergeet dit primaire feit, dat een „zelfstandig denker" den moed hooft desnoods al léén te staan, als hij maar, zooals Cal vijn, weet voor God te staan en voor de WaarheidBrom zegt dat Vondel's ziel van nature Roomsch-K&tholiek was; hij dorstte naar gemeenschap, naar het grootsche, alomvattende van één heilige, algemeene, Christe lijke Kerk en was hij Mennist geboren, kinu van vervolgden om der wille van 't geloof, hij was ten slotte te veel humanist om 't uit te kunnen houden in ecn kerk als die der Reformatie, die de genade pri mair stelt en niet de vrije, maar de herboren wil erkent als dc mogelijkheid en werkelijkheid tot zaligheid. Rome's leer kwam zijn aan leg in het gevlij; en Rome's Kerk zijn behoefte aan een gezag dat op dc eeuwen steunt: zegt Brom zelf niet dat hij als denker als 't ware alles „auswendig" leert?1) En is Vondels heftig reageeren op dc Reformatie en de kern daarvan: de souverciniteit Gods, niet een vechten togen zichzelf, tegen den humanist-in-hem, omdat hij wel kende het dualisme van „zonde cn genade" maar niet de „oplossing" van liet probleem wilde in de richting der souve- reine, maar wel in die der. z.g.n. helpende genade? Inderdaad: 't is ecn grootsch probleem en we be hoeven er Vondel niet in 't minst een verwijt van te maken dat hij er mee worstelde, zijn leven lang, want niemand komt er ooit hoven uit, tenzij door de sprong des geloofs in Jezus Cliristus, Die, ons leven zijnde, ons verlost van de tegenstrijdigheden door ons te brengen bij Zijn Kruis; de balk en de dwarsbalk, de eigen wil en die gekruisigd 't Is dus wel ecn sterk polemisch boek, deze studie over „Vondels Geloof". Wo hebben respect voor de belozcnhcid-in-Vondel niet alleen* maar het zóó En Jozus Christus is gisteren en heden dezelfde en in dor eeuwigheid! Neen, Hij zal nu geen vijf gerstenbrooden zoge nen tot spijze voor dc vijfduizend. Dat bobben wo ook vandaag niet noodig. Wat we vandaag noodig hebben is, dat er van deze wereld, waarop om onzer zonden wil de vloek wat zwaarder drukt dan tevoren, die vloek worde getemperd! Er is brood genoog! En klooding genoog! En woon gelegenheid genoeg! En van alles, wat wc tot het leven van eiken dag van noode hebben, is er genoeg! En toch is er nood! Geen werk, geen afzet, geen vextier! Door menschen uitgedachte wegen schij nen stuk voor stuk te moeten doodloopen! Nu zal onze Hoe re Jezus Christus vandaag den vloek wel niet van deze wereld geheel opheffen! Dat zal Hij doen hij Zijn wederkomst! Dan her schept Hij zegenend uit deze tegenwoordige booze wereld het rijk der eeuwige heerlijkheid. Dati »voi.:verc'd van volkomen blijdschap. Maar dan heet het: „Geen kleinigheid op wordt hem te min, geen werkelijkheid te laag, want hij weet liet gewoonste nog iets van zijn geest mee te geven en liet eigenste weer algemeen ta maken". Welnu, de Reformatie heeft het oog ge opend voor de heerlijkheid van het profane leven, zoodat de transformatie tot schoonheid van het ordinaire in de Hollandsclte schilderschool moge lijk werd. e eindigen de bespreking van deze zeer eenzijdige Vondel-biographie met de opmerking dat deze studie tocli zoo heel veel moois tusschen de pole mische betoogen door vertelt van den grooten dichter, gedragen als ze wordt door groote bewon dering en groote liefde. Do finale is o toppunt- Tan-tegenspruak mot al 't voorafgaande, in de toon vanCalvijn en de Gereformeerde Confessie* Als Vondel sterft, wordt hem voorgelezen: „Met Uwen bloede, met Uwer Passiën, met Uwen verdiensten wil ik U Indalen voor mijne zonden, lieve Here. Hierop wil ik betrouwen ende niet op mijn eigen werken." Of zooals het oude rijmpje het zegt, con Calvinistisch rijmpje: Niets uit ons, Maar 't &l uit Hem, Zoo komt men in Jeruzalem. De „Vondel-brieven", een uitgave van de Wereld bibliotheek, zijn voor ieder, die zich interes seert voor een meer in tensere kennis van Von dels leven en pers/on- lijkheid, een bizonder welkome bron, die on- vertroebeld het beeld van den dichter èn uit diens eigen brieven èn uit die van zijn tijilgc- nooten weerkaatst. Deze uitgave, door Dr Sterck, den Vondel-kenner bij uitnemendheid, bewerkt, kwam met subsidie tot stand uit bet „Pater de Groot-fonds", Dr 1. F. M. StercH A. WAPENAAR* Brom zegt ervan: „ecn bestaand gedachtenstel- sel van buiten leert!" 3) Sinds we dit schreven heeft Dr. II. K. dc Raaf in de N. Rolt. van 9 Nov. (Avondhl.) op dit punt pen schryver scherp bccritisocrd. W. 367,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11