ANTIREVOLUTIONAIRE PARTIJ Kou In het Hoofd GOUD EN VUUR VRIJDAG 1 NOVEMBER 1935 DERDE BLAD PAG. 9 TWEEDAAGSCIIE CONFERENTIE Politieke vraagstukken in moeilijke tijdsomstandigheden Prof. Grosheide refereert over „Natuur en genade" De taak van de A nti-revolutionaire partij In hotel „Witte Brug" te Den Haag is gis termorgen te elf uur een door het Cen traal Comité van anti-rev. kiesvereenigin- gen uitgeschreven conferentie begonnen. Deze zal twee dagen duren. Prof. Dr F. W. Grosheide zal het on derwerp „Natuur en Genade" beihandelen, terwijl de heer J. Schouten zal spreken over: De tegenwoordige politieke toestand en de taak der anti-rev. partij. De bijeenkomst stond onder leiding van den heer J. Schouten. Deze opende op eebruikelijke wij ningswoord naar aanleiding van Ps. 143. In dit korte woord schetste hij het karakter der te houden bespre kingen, welke in band si aan met de moeilijke tijd, waarin wij leven. Het woord was daarna aan den eersten referent, nrof. dr F. W. G r o s h e i d e, d ie heit "belangrijke onderwerp behandedde ^Natuur en Genade". Rede Prof. Grosheide Spr. begint met op te merken, dat Rome een zeer sterke onderscheiding heeft ge maakt tusschen natuur en genade. Het ge volg van de Roomsche theorie is. dat Rome niet kent een vrije staat; maar een, die aan de bovennatuurlijke wetten is onderworpen. Luther verwiem dit wel. maar niet con- sekwent. Hij verachtte de natuur niet; hij eert het natuurlijke leven; maar hij komt toch tot een indeeling in tweeën: de staat is aarosch, de kerk hemelsch. Zoo kreeg ieder een eigen terrein en de consekwentie was, dat de Kerk onder de Staat kwam; al was het aanvankelijk, omdat de Kerk de hulp der Over heid noodigmeen ae te hebben. Het standpunt der Gereformeer den was, dat zij heel het natuur lijke leven wil den stellen on- oer de tucht der genade. Zij bele den, dat de Kerk een eigen levens sfeer dient te hoh- hen en dat de Overheid uit na tuur en Schriftuur een eigen meening heeft te vormen. Dit oude vraagstuk der verhouding tus- fechen natuur en genade kreeg door het optreden van Barth en Brunner op nieuw belang. De Zwitsersche of dialectische theorie zag hier de spanningen, waarop zij zich kon beroepen. Wat bedoelt Brunner? Spr. gaat dan na wat Brunner bedoelt met Gebot und Ordnung, Gebod en ordi nantie. Voor hem is er geen blijvend gebori Gods; wel wordt de Christen elk oogen- blik voor de Wet Gods gesteld en telkens moet hij zich buigen onder 't gebod. Sledhts is er het algemeene geibod der liefde; wat dit van ons vraagt, moet voor elk bepaald geval uitgemaakt worden. Brunner voelde hier het mankement en daarom vindt hij de ordinantiën Gods in de werkelijkheid om ons heen. Maar dat is gansch anders dan een gebod. De wereld is boos, maar zij is niet geheel ondeugdelijk geworden. Ook de Staat is een gebroken gemeen schap en-dat blijkt daaruit, dat in de Staat de macht regeert. Hier is en blijft het terrein der zonde. Vie aan politiek doet. bevindt zich op het terrein der zonde en zoo doemt het conflict op tusschen liefde en zondige macht. Wie zoo redeneert kan van geen over brugging spreken: Christelijke politiek is 'daarom onmogelijk. Alle staatkunde is met zonde belast. Maar hij is te praktisch om te adviseeren niet aan politiek doen. Men zoeke er het beste maar in. Barth is consekwenter Barth, de andere theoloog, is veel con sekwenter. Er is wel algemeene genade, maar die is louter negatief; men leert* er niets door van God kennen of van Zijn or dinantiën. In de natuur vindt men er niets uieer van en dus is polilick geheel en al verwerpelijk. Wat heeft dit alles ons te zeggen? De antinomie van Brunner is echter ge vaarlijker, omdat hij ons een uitgewerkt systeem gaf. Zijn fout is, dat hij gebod en ordinantie van elkaar los maakt en dus een tegenstelling in God veronderstelt. Hij verwerpt dus de leer van Calvijn, dat wij bii het licht der Schrift uit de natuur Gods wil lecrcn kennen. Nu doen zich opmerkelijke verschijnselen voor in de praktijk. Barth is socialist, zij het niet in de gewone zin des woords. Of Brunner een rol speelt in de politiek is spr. niet bekend. Barthianen vindt men in ons land bij do Chr. historischen. Ten onrechte; want con- sekwent zou zijn niet aan politiek te doen Zij wijzen dat af, omdat zij juist van de spanning, de paradox houden. Onze houding Hoe moet onze houding zijn? Christus is niet opgekomen tegen de na tuur, maar tegen de zonde; natuur zoo breed mogelijk genomen. In die natuur werkt de genade: „door Mij regeeren de Ko ningen". Het bestaan der overheid bewijst over heel de aarde, dat in de natuur Gods genade werkt. Deze genade in het hart der menschcn en in de natuur daalt van Christus af. Deze stelling vraagt nadere toelichting. Sommige denken bij algemeene genade alleen aan het beeld Gods in ruimer zin Maar dan vergeet men, dat het een nieuwe daad Gods was, toen Hij de overheid in stelde. Ook mag men niet. zeggen: alles is voor den Christen bizondere genade en al zijn werk zou in dat licht gezien moeten wor den. Maar deze theorie komt zeer dicht bij Barth en bij de oude Doopsgezinden. De Christelijke overheid zou dan orgaan van Gods Koninkrijk zijn. Maar het konii aan op de betrekking, waarin de mensch tot God staat en het komt dus ook hier alles van Christus' werk. Hier moet gedacht aan de leuze van Groen: Er staat geschreven en er is geschied. Groen worstelde ook niet het probleem: natuur en genade. En hij zag in de Schrift wel beginselen, maar geen praktische aanwijzingen. Die vond hij in de geschiedenis en daarom kwam hij tot zijn leuzen. De geschiedenis leert de consekwenties aer beginselen Dr. Kuyper heeft deze gedachte ver der ontwikkeld in zijn „De gemecno gratie". Daarin worden de rechten en plichten der overheid afgeleid uit Gods Woord. In Jes. 28 wordt gesproken van de land man: zijn God onderricht hem. Dat is de zelfde gedachte. Beteekcnis voor het staatkundig leven Wat volgt uit deze beschouwing voor het staatkundig leven? Dat in die ontwikkeling nog veel goeds is; b.v. het Romeinsche recht; maar ook dat we het licht der Schrift noodig hebben om als Christelijke overheid te regeeren. Voor de burgers volgt hieruit, wat God in 't staatkundig leven van ons eischt Echter: we mogen de natuur niet verach ten; aan de geschiedenis alleen hebben we genoeg. God leert ons ook door de natuur Het doel en het Woord Gods. zijn te hoog, dan dat wij ze volkomen zouden kunnen doorgronden. Problemen blijven er, al moe ten wij er naar streven de eenheid tusschen natuur en genade te vinden. Dit kost tijd; men kan de fouten niet in een handomdraaien verbeteren. De natuur leert ons ook, dat er langzame wijziging kom. Praktische politiek veronderstelt stage hervorming; de Staat heeft een ander le ven dan de Kerk. Het komt er maar op aan, dat men be wust naar de harmonie zoekt. Natuur en geschiedenis moeten we steeds zien bij het licht der Schrift. Doet men dat niet, dan openbaren zich de booze gevolgen; gelijk spr. nader uitwerkt. Immers sommigen komen tot overspanning van de genade, anderen tot overschatting der natuur. Wij moeten streven naar de rechte verhouding. Op dit punt is wellicht meer voorlichting noodig. Voorts zullen in concreto politieke wen- clien geformuleerd dienen te worden, welke op deze beschouwing gebouwd wor den. Hierna wordt gepauzeerd. Discussie referaat-Grosheide Aan de discussies namen deel de heeren Prof. A. Anema, Prof. H. Dooyeweerd, H. Oldenhuis van Bierum, Dr. K. Dijk, A. J. Rotteveel, Den Haag, Ds. B. E. J. Bik, Enk huizen, K. Kruithof, Ds. D. Steenhuis. Haren, J. Zandberg, den Haag, Prof. J. Severijn, Ds. J. C. Woelderink, Ouderkerk a. d. IJssel, Mr. P. G. Knibbe, Leiden, A. Zijlstra en de Voor zitter. Meegedeeld werd dat het referaat in druk il verschijnen. Plaatsgebrek belet ons van 't gesprokene door de debaters 'n resumé te geven; we moe ten ons beperken tot het antwoord van den referent, Prof. Grosheide, waardoor de ver schillende onderwerpen toch weer gememo reerd worden. Antwoord Prof. Grosheide Het gemeenschappelijke in de discussie was, volgens spreker, de beteekenis der na tuur. Daarbij werd de natuur zoobreel m o g e 1 ij k een nevenstelling, nog meer dan tegenstelling met de genade. Wie het beperkt tot b.v. de Roomsche leer, moet tot de conclusie komen ,dat er heelemaal geen tegenstelling is. Onder natuur verstond spr. het gehecle menschelijk leven, zooals dit niet onder de bizondere genade Gods staat. In de natuur werkt de algemeene ge nade, ook, zooals Calvijn zegt, de al gemeene verbondsgenade. De scheiding tusschen algemeene en bizondere ge nade is alleen menschelijke onder scheiding; in de verbonds algemeene genade raken ze elkaar. Er is geen en kel terrein, waar de wet Gods niet werkt. Een ambtsgebed, waarin de Naam van Christus niet genoemd mag worden, is een gruwel. Men moet Gods zegen, maar om Jezus' wil, afsmeeken. In de theologie van Barth en Brunner gaat het om een voortdurend worden; alles is dynamisch; de mensch ook. Denken en zijn zijn één; al denkendfe leef ik. Maar dan kan er van ethiek geen sprake zijn: geen stati sche moraal. Inconsekwentie van Brnnner Omdat dit vastliep kwam Bninner met zijn Gebot und Ordnung. Schriftcritiek is daarvan de grondslag. De Heilige Schrift wordt niet als norm aanvaard. Hier tegenover staat, dat wij uit Gods Woord Zijn ordinantiën hebben af te leiden voor het leven; een moeilijke taak, maar wie zich dicht bij de Schrift, houdt., bereikt resultaten. En de geschiedenis, ook al heeft deze geen normatief karakter, komt ons daarbij te hulp. Onze belijdenis spreekt in art. 2 van d e kennis Gods; deze leeren we uitsluitena uit de Schrift. De Staatkunde heeft ook te rekenen met de natuur. De overheid in het Paradijs was een gansch andere dan de straffende overheid na de zondeval. Want God liet de dingen niet op zijn beloop. De overheid geldt alleen voor deze bedeeling. Daarom kan men alleen spreken van schepping en herschep ping, als men het laatste begrip heel ruim neemt De Kerk behoort ook tot de schepping, als men daarmee bedoel' de onzichtbare verga dering der geloovigen; maar met die kerk komt de overheid niet in aanraking. Dan hebben we een bepaald instituut met een bepaalde belijdenis. En dan komen we op het terrein der bijzondere genade. Zoo staat, het ook met de wetenschap. De Christelijke wetenschap zoekt in alles de eere Gods, al komt ze tot de dezelfde resul taten. De verhouding tusschen God en mensch beslist. Gelukkig is bij de Barthianen nog al eens een te loven inconsekwentie te ontdekken; zij streven ondanks zichzelf, naar Christe lijke politiek. Het genadewerk van Christus laat zich tenslotte gelden op elk gebied des levens. Taak der Overheid De overheid moet voor de handhaving van Gods wet in de staat waken. Wat niet wil zeggen, dat de latere Lutherschen te recht de Staat heerschappij bezorgoen over de Kerk. Luther zelf leerde het wel anders. Overigens bracht de geschiedenis ons ver der dan Luther en Calvijn. Andere groepen Hoe een Duitsch sportvlieger, op weg n-aar Bremen, bij het maken van een noodlanding nabij Delfzijl terecht kwam repliek. Spr. maakte eerst enkele opmerkin gen over de C.D.U. en de S.G.P. De C.D.U. heeft wel een open oog voor de maatschappij, maar de door haar aangewe zen weg is niet de juiste. Zij ziet eenzijdig naar een belang en grijpt één stuk uit ae Heilige Schrift aan om daarop haar poli tiek te bouwen. De S.G.P. is ook eenzijdig wat b.v. uit komt in het critiseeren van de treinenloop op Zondag. Zij ziet voorbij, dat de overheid rekening heeft te houden met de verhoudin gen in ons volk. De overheid is gebonden aan de wet Gods; zij heeft deze te handhaven op staalkundig gebied; b.v. door het gebod der liefde toe te passen door het booze te straffen. Bij Brun ner is dat onmogelijk die zegt; daarvoor is de natuur te zeer verdorven. Dat is het prin cipieel verschil tusschen ons en Brunner. Het natuurlijke leven heeft een doel in zich zelf. maar ook voor de Kerk: om weinig rechtvaardigen zou Sodom gespaard zijn. Spr. zet dan uiteen. Jat het niet van de personen der overheid afhangt, dat de wet Goqs gehandhaafd zal worden. In „Ons Pro gram" wordt thans niet meer gesproken van het geweten der overheidspersonen, maar van de overheid. Tenslotte brengt Prof. Grosheide een klei ne wijziging aan in zijn stellingen, zoodat deze nu aldus luiden: Stellingen „Natuur en Genade" I. Het oude vraagstuk van de verhouding tusschen natuur en genade heeft door het optreden van Barth en Brunner opnieuw belang gekregen. II. Bij Barïh en Brunner vinden wij een oualisme. dat principieel te veroordeelen is en dat voor de practijk van het staatkundig leven geen oplossing geeft. III. Om tot het juiste inzicht te komen van 'o beteekenis. die natuur en genade heb ben voor het stai kundig leven, moeten we uitgaan van het feit. dat we geen andere na tuur kennen, dan een, waarin Gods genade werkt. IV De A.R partij staat krachtens haar beginsel op het standpunt, dat we voor het staatkundig leven de natuur hebben te raad plegen bij het licht van Gods Woord. V Een fout van enkele hedendaagsche politieke partijen, die zich zeggen te plaat sen op den grondslag van Gods Woord, is, dat ze voor 't minst in de practijk, h^fieen uit de natuur kan worden afgeleid óf te hoog stellen óf verwaarloozen. Thans word' de discussie over dit onder werp gesloten en komt het Referaat-Schouten aan de orde, nadat de Voorzitter den refe rent en de debaters hartelijk dank heeft gezegd. De heer J. Schouten sprak over: Spr. behandelde allereerst den toestand van 's lands financiën. Die is sinds 1931 steeds achteruit gegaan; we kennen alleen nog maar tekorten. Tot eind Dec. 1935 zullen we ruim 554 millioen gulden zijn ingeteerd na allerlei .'oekhoudkimdige bezuinigingen en na het overbrengen van allerlei uitgaven ten laste van den gewonen dienst naar den kapitaaldienst. Bovendien is er in het Ge meentefonds een feitelijk tekort van f120 millioen en ook is de aflossing van Rijks schuld belangrijk vertraagd. Dit laatste be- teekent een bedrag van zeker 130 millioen. Voor 1936 is er een feitelijk tekort van ruim 119 millioen. Na de door de Regeering gedachte dekkingsmiddelen te hebben aan Smelt in kokend water gegeven, merkte spr. op, dat niettemin 1936 een effectief tekort zal opleveren. Dat is ge- olg van de z.g. perspectiefbezuinigingen, zooals bij de spoorwegen (17 millioen), door het capitulantenstelsel (bijna 5 mill.), door het overbrengen van uitgaven naar den ka pitaaldienst, door het opschorten van stor tingen in de sociale verzekeringsfondsen. Het effectief tekort zal door dit alles zeker 50 a 75 millioen gulden zijn, zoodal we aan het eind van 1936, dus in 6 jaar, 600 mil lioen zullen zijn ingeteerd. Deze cijfers leeren, dat de bezuinigingen op de rijksuitgaven tegen gevallen zijn. Tot ons leedwezen D dientengevolge tot erhoogde belastingen moeten worden over gegaan; al zullen we er geen bezwaar tegen hebben indien de reisbelasting nog iets ver der zal worden verhoogd. Intusschen maken wij hiervan de Regeo ring geen verwijt, mits zij overtuigend dui delijk maakt dat deze maatregelen onver mijdelijk zijn. Als het even kan moet ech ter de verhooging van de omzetbelasting achterwege blijven. De critiek op het financieel beleid van de Regeering is onjuist voor zoover die critiek beweert dat teveel is bezuinigd. Gingen we nog eenigen tijd zoo door als tot nu toe. dan ontstaat een onoragelijke druk en zouden al lerlei sociale maatregelen gevaar loopen te verdwijnen. De aanpassing aan lager levensniveau, kan men zeggen, is ook e' bevredigend geweest Maar dat is niet de srhuld der Regeering. Te groote verwachtingen zijn er geweest om trent het resultaat van allerlei maatregelen op het levensniveau van ons volk. Het kun nen van de Regeering in dit opzicht is veel beperkter dan voor enkele jaren werd aan genomen. We zijn aan het naar boven krab belen nog niet toe gekomen. Op het beleid der Regeering in dit opzicht is critiek geoefend. Allereerst door de voorstanders oer z.g. consekwente deflatie. Het is nog steeds niet duidelijk, wat dit laatste begrip concreet in houdt. Ten deze geldt eenigszins het: zoo veel hoofden zooveel zinnen. Wij doen beter ons met dit standpunt niet in te laten, maar wel een open oog te hebben voor wat de overheid heeft, te doen op eigen gehiea, maar ook voor wat ze niet heeft te doen op een gebied, dat het hare niet is Ware in het'verleden de zin gevolgd van verschillende voorstanders van consekwente deflatie .dan zouden we nu nog enkele hon derden millioenen meer zijn ingeteerd. Zij zijn mede verantwoordelijk voor de vertra ging in het werk der bezuiniging en in de verlichting van de lasten voor het bedrijfs- Er wordt gevraagd om een andere mone taire politiek. Dit is een uiterst moeilijke kwestie, waarvan de heoordeeling door aller lei moderne theorieën er in de laatste jaren niet gemakkelijker op geworden is. We doen verstandig niet toe te geven aan economische opvattingen, waardoor de laat ste vastigheden van het economisch leven worden weggenomen. We kunnen niet over gaan tot opvattingen, waarvan de deugdelijk heid niet onomstootelijk vaststaat Bij devaluatie zouden we ons slechts kun nen neerleggen, indien ze door oorzaken van buiten onontkoombaar zou worden. Maar dan nog bleven de. moreele bezwaren er tegen onverzwakt. Devaluatie heeft ook nog nergens afdoende uitkomst gebracht. Zij brengt geen reëele vermeerdering van koopkracht en is niet dienstig om de kosten van onze huidige so ciale en economische huishouding te ver lichten. Komende tot het algemeen regeeringsbe- leid merkte spr. op, dat we met maatrege len tegen extremistische richtingen voorzich tig moeten zijn. He' gezag moet zich krach tig laten gelden. Kan dit niet meer door een geestelijk-zedelijk tekort, dan helpen ook uit wendige maatregelen niet meer. De geeste lijke vrijheid moet zoo lang mogelijk in stand blijven. In algemeen !s het binnenlandsch be leid bevredigend te achten. In dit verband werd aan de voornemens inzake concentra tie der 'nzondere scholen aandacht geschon ken. Het buitenlandsch beleid mag zeer bevre digend heeten, ook wat de economische zijde van betreft. We zijn, groot gezien, aan is verleden trouw gebleven. Tenslotte behandelde spr. de politieke ver houdingen van den dag, om te besluiten met woord over de positie en de taak der anti-rev. pertij. In den nood van ons volk hebben we eigen schuld en eigen tekort tezien. Dan pakken an en we houden vol om de beteekenis van het beginsel weer uiteen te zetten en onder ons volk te brengen. (Applaus) Na deze rede werd de vergadering ge sloten. Heden wordt zij voortgezet met gedachten- wisseling over de rede van den heer Schout GEMENGD NIEUWS Auto- en motor-ongelukken Te Amsterdam is op de Noorder Am- stellaan bij de Waalstraat een motorrijder komen te vallen. Met vrij ernstige verwon dingen is hij in het Tesselschadeziekenliuis opgenomen. Door het niet verleenen van voorrang ont stond op den hoek van ae Haarlenisiraat en den Rijksweg te Halfweg een auto botsing. De aanrijdende auto, welke werd be stuurd door den lieer A. V. uit Hoofddorp, reed na de aanrijding door. hetgeen werd opgemerkt door den gemeente-veldwachter. Hij snelde de doorrijdende automobilist ach terna en loste drie revolverschoten, die het rechterspatbord van de auto troffen. De vluchteling achtte het raadzaam te stoppen, proces-verbaal werd opgemaakt. De 26-jarige Den O., die met zijn rijwiel op den Sloterweg te Hoofddorp reed, moest nabij oen spoorwegovergang uitwijken voor een passeerende luxe auto van den heer V. Door een verkeerde manoeuvre werd hij ech ter door de in volle vaart rijdende auto ge grepen en een eind weggeslingerd. Vrij ern stig gewond werd hij opgenomen en door den inmiddels ontboden geneesheer verbonden. Per auto is hij naar zijn woning o verge bracht. Op den Nieuwenmeerdijk kwamen 'n luxe auto en een vrachtauto, vermoedelijk door verkeerd uitwijken met elkaar in botsing, met het gevolg, dat de personenauto omsloeg en een inzittende dame zoodanig werd ge wond, dat geneeskundige hulp moest woraen ingeroepen. Branden 's Nachts ontstond door onbekende oorzaaE brand in de woning van de fam. K. R. aan de Kalkovenweg te Almelo. Zoowel deze woning als ook het naastgelegen pand van den heer E. brandden geheel uit Met groote moeite gelukte het de kinderen van het ge zin Ivr. in veiligheio te brengen. Ook de in boedels gingen nagenoeg geheel verloren* Alles was verzekerd. SOLLICITANTEN-OVERVLOED Voor de betrekking van opzichter voor weg en werken bij den dienst van gemeentewerk ken te Wageningcn, salaris f1500. hebben zich niet minder dan 402 sollicitanten aange meld. DE WOLHANDKRAB In de omgeving van Maasland erl Maassluis worden een groot aantal wol hand krabben gevangen; de visscher van Dijk te Maasland heeft dit seizoen reeds 20 groote exemplaren gevangen. Het vorig jaar be machtigde hij er 10. Feuilleton EEN AMERIKAANSCHE GESCHIEDENIS door Paul Hutchens (30 Zonder ïeven te maken had Betty zich haastig aangekleed, Voorzichtig haar tentgenooten aan de andere kant van het gor dijn, dat dc tent verdeelde, niet wakker te maken. EenmaaJ buiten had ook zij de uitdaging van de heuvel gevoeld. Op de top van de heuvel had ze achter een rots een verborgen plekje gevonden, waar ze ging zitten om te rusten en te lezen in het kleine, zwarte in leder gebonden boek, dat ze in haar hand had. Nu zag ze hem toen hij stilstond bij de bron, voelde met hem de drang van zijn ziel, toen die antwoordde op de onweerstaan bare roep van den heuvel. Ze keek naar hem toen hij naar boven klom, keek en bewonderde. Wie was die jonge man? Welke man kon haar hart zoo onrustig maken? Ze kende hem niet. had hem pas een week geleden ontmoet onder omstandigheden die het haar onmogelijk gemaakt hadden op romantische manier over hem te denken. Ze moest zoo niet doen. 't Was dom yan haar. Hij zou natuurlijk wel andere interessen hebben. En zoo begon Betty tegen de roepstem van haar hart te vechten. Misschien was het tenslotte maar voorbijgaand en verbeelding. Eindelijk was hij op den top, triomphantelijk lachend. Zijn adem ging heel snel door de inspanning. Hij had haar nog niet gezien. Hij lachte en het leek wel of zijn ziel ook lachte. Dit was leven deze heuvels, deze lucht, de stille grootschheid van dit alles! Toen zag hij" haar. Zij zag er aardig uit die morgei! Haar haastig toilet had haar bekoorlijkheid nog verhoogd. Ze droeg een dunne roode sjaal aan de hals van haar eenvoudige japon. Haar wangen gloeiden nog door de inspanning van het klimmen. Hierop had Gerald heelemaal niet gerekend, al had hij over haar gedacht terwijl hij naar boven klom. De verrassing over meesterde hem. Hij wist niet wat te zeggen. „Heelemaal e 11 een?" vroeg hij. „Heelemaal niet!" antwoordde zij. „Is men ooit alleen op een plaats als deze?" Hij keek om zich heen alsof hij verwachtte iemand te zien. Zijn zelfvertrouwen kwam hem nu te hulp. Op de luchtige, plagende toon, waarop jonge menschen onder elkaar spreken, vroeg hij: „Waar heb je hem verstopt?" „Hij is niet verborgen", wilde zij zeggen. „Behalve voor hen wier oogen gesloten zijn en voor hen die verloren zijn". Maar ze voelde, dat ze met hem over deze heilige dingen nu niet spreken k,on. Mevrouw Raynor had haar verteld over zijn ongeloof, en ze wist uit eigen ervaring dat die vijand niet met ieder gewoon zwaard verslagen kon worden. Daarom antwoordde ze schertsend: „Hij is buiten in het volle gezicht, en even gemakkelijk te lezen als een open boek!" Haar oogen leken recht door hem heen te kijken, wat hem even hevig in verwarring bracht Maar dadelijk bedwong hij zich. „En mag ik weten wat voor soort boek?" „O, een roman". „Boeiend?" „Verschrikkelijk vervelend". „Misschien te diep voor de meeste lezers", zei hij vlug. „Hm. Misschien. Maar hoe raadde je het? Dacht je er heele maal vanzelf aan?" „Nee, ik las het net in een ander open boek." „En mag ik weten wat voor soort boek?" vroeg zij lachend. „O, een bock vol raadsels!*' ^Moeilijk?" „Erg." „Maar misschien kunnen volharding en 'n goed verstand ze oplossen!" „Ik zal 't probeeren", zei hij. Eigenlijk was er meer beteeke nis in zijn schertsende woorden dan hij aan de oppervlakte wilde toonen. „Dat zullen we zien", daagde ze hem uit Een oogenblik keek ze hem recht in de oogen, haar eigen oogen lachend, hoewel de schaduwen van de laatste dagen nog niet heelemaal van haar gezicht verdwenen waren. Opspringend rende ze toen in een vaartje de heuvel af. „Wie 't eerst bij het kamp is", riep ze naar hem over haar schouder, terwijl haar sjaal achter haar aan waaide. Dadelijk ging hij haar achterna. Lachend als oude kameraden kwamen ze hijgend bij het kamp. De zon was op en keek lachend neer op een wachtende, vroo'ijke groep van drie menschen, „Net op tijd voor 't ontbijt Schiet op!" HOOFDSTUK XVII Ze ontbeten in de open lucht onder de zwaaiende takken van een reusachtige spar bij de beek. Aan Betty, voor wie het geluk van haar geloof, en de vreugde en vrede, die dat haar gaf nog nieuw waren, gaf de stille zegenbede voor den maaltijd een gevoel van verrukking, als zij nog nooit tevoren gekend had. „Hoe kan ik U toch ooit genoeg bedanken, dat U mij hier naar deze wonder-heerlijke plaats gebracht hebt", zei ze. „Weet U zeker, dat U niet graag terug in Chicago wou zijn?" vroeg Tim plagend. „Denk eens aan al dat bekende lawaai op straat en de duizenden menschen en alles!" „Je bedoelt: denk daaraan en vergeet 't onmiddellijk" O, kijk eens naar het prachtige uitzicht daar", riep ze opgewonden. Na 't ontbijt gingen Tim en Betty samen een conferentie houden beneden bij de beek, terwijl Gerald en Meneer Raynor met mannenmoed aan een aanval op het stapeltje .vuile vaten begonnen. „Neem me niet kwalijk als het lijkt', of ik U iets vraag over iets waar ik niets mee te maken heb", begon Tim. „Maar ik; zou wel eens willen weten of U zich nog een brief herinneren kunt, die ik U daar in dat hospitaal in Chicago gebracht heb". „Ja, dat geloof ik wel. Laat eens kijken", overpeinsde ze. „Ilc geloof dat er een brief was, die de verpleegster op mijn tafel legde. Maar ik moet hem in die kamer kwijt geraakt zijn, want ik kan me niet te binnen brengen, dat ik hem gelezen heb." „Dat dacht ik wel", mompelde Tim in zichzelf. Maar Gerald had hem op *t hart gedrukt, niets te zeggen, wat haar onnoodig op zou winden, en alleen maar uit te zoeken, of zij de brief gelezen had. Daarom zei hij, op luchtige toon: „Ik dacht, dat als U hem soms verloren had of zoo iets, U misschien wel zou willen weten, of U een andere, net zooals die, zou kunnen '"rijgen", „Wat bedoel je nou?" „O niets. Ziet U, hij kon wel eens belangrijk geweest zijn. Daar dacht ik aan, toen .k hem U bracht, en daarom schreef ik het adres op, dat links bovenaan de enveloppe stond. Tim stak z'n hand in z'n zak en haalde z'n notitieboek te voorschijn; tegelijk daarmee kwam een stukje wit linnen, dat tusschen de bladen vast gezeten had. „En hier is de zakdoek; die U in het laantje verloor, op die morgen, dat U weg liep." Ze uerkende het doekje direct als het hare en lachte net zoo dankbaar tegen Tim als die gehoopt had. „Dat is dan in orde", zei hij. „Ik wist, dat 't de Uwe was, toen ik hem vond. Hier hier is het adres" Hij gaf haar het boek en wees met z'n vinger de plaats aan. Betty nam het De naam herinnerde haar aan lang vervlogen dagen. H. F. FRANKS, advocaat, 14 Hamilton Square, New York City. '(Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 9