ANTIREVOLUTIONAIRE PARTIJ
Kou In het Hoofd
GOUD EN VUUR
VRIJDAG 1 NOVEMBER 1935
DERDE BLAD PAG. 9
TWEEDAAGSCIIE
CONFERENTIE
Politieke vraagstukken in
moeilijke tijdsomstandigheden
Prof. Grosheide refereert over
„Natuur en genade"
De taak van de
A nti-revolutionaire partij
In hotel „Witte Brug" te Den Haag is gis
termorgen te elf uur een door het Cen
traal Comité van anti-rev. kiesvereenigin-
gen uitgeschreven conferentie begonnen.
Deze zal twee dagen duren.
Prof. Dr F. W. Grosheide zal het on
derwerp „Natuur en Genade" beihandelen,
terwijl de heer J. Schouten zal spreken
over: De tegenwoordige politieke toestand
en de taak der anti-rev. partij.
De bijeenkomst stond onder leiding van
den heer J. Schouten. Deze opende op
eebruikelijke wij
ningswoord naar
aanleiding van
Ps. 143.
In dit korte
woord schetste hij
het karakter der
te houden bespre
kingen, welke in
band si aan met
de moeilijke tijd,
waarin wij leven.
Het woord was
daarna aan den
eersten referent,
nrof. dr F. W.
G r o s h e i d e, d ie
heit "belangrijke onderwerp behandedde
^Natuur en Genade".
Rede Prof. Grosheide
Spr. begint met op te merken, dat Rome
een zeer sterke onderscheiding heeft ge
maakt tusschen natuur en genade. Het ge
volg van de Roomsche theorie is. dat Rome
niet kent een vrije staat; maar een, die aan
de bovennatuurlijke wetten is onderworpen.
Luther verwiem dit wel. maar niet con-
sekwent. Hij verachtte de natuur niet; hij
eert het natuurlijke leven; maar hij komt
toch tot een indeeling in tweeën: de staat is
aarosch, de kerk hemelsch. Zoo kreeg ieder
een eigen terrein en de consekwentie was,
dat de Kerk onder de Staat kwam; al was
het aanvankelijk,
omdat de Kerk
de hulp der Over
heid noodigmeen
ae te hebben.
Het standpunt
der Gereformeer
den was, dat zij
heel het natuur
lijke leven wil
den stellen on-
oer de tucht der
genade. Zij bele
den, dat de Kerk
een eigen levens
sfeer dient te hoh-
hen en dat de
Overheid uit na
tuur en Schriftuur een eigen meening heeft
te vormen.
Dit oude vraagstuk der verhouding tus-
fechen natuur en genade kreeg door het
optreden van Barth en Brunner op
nieuw belang.
De Zwitsersche of dialectische theorie
zag hier de spanningen, waarop zij zich
kon beroepen.
Wat bedoelt Brunner?
Spr. gaat dan na wat Brunner bedoelt
met Gebot und Ordnung, Gebod en ordi
nantie. Voor hem is er geen blijvend gebori
Gods; wel wordt de Christen elk oogen-
blik voor de Wet Gods gesteld en telkens
moet hij zich buigen onder 't gebod. Sledhts
is er het algemeene geibod der liefde; wat
dit van ons vraagt, moet voor elk bepaald
geval uitgemaakt worden.
Brunner voelde hier het mankement en
daarom vindt hij de ordinantiën Gods in
de werkelijkheid om ons heen. Maar dat is
gansch anders dan een gebod. De wereld is
boos, maar zij is niet geheel ondeugdelijk
geworden.
Ook de Staat is een gebroken gemeen
schap en-dat blijkt daaruit, dat in de Staat
de macht regeert.
Hier is en blijft het terrein der zonde.
Vie aan politiek doet. bevindt zich op het
terrein der zonde en zoo doemt het conflict
op tusschen liefde en zondige macht.
Wie zoo redeneert kan van geen over
brugging spreken: Christelijke politiek is
'daarom onmogelijk. Alle staatkunde is met
zonde belast. Maar hij is te praktisch om
te adviseeren niet aan politiek doen. Men
zoeke er het beste maar in.
Barth is consekwenter
Barth, de andere theoloog, is veel con
sekwenter. Er is wel algemeene genade,
maar die is louter negatief; men leert* er
niets door van God kennen of van Zijn or
dinantiën. In de natuur vindt men er niets
uieer van en dus is polilick geheel en al
verwerpelijk.
Wat heeft dit alles ons te zeggen?
De antinomie van Brunner is echter ge
vaarlijker, omdat hij ons een uitgewerkt
systeem gaf. Zijn fout is, dat hij gebod en
ordinantie van elkaar los maakt en dus
een tegenstelling in God veronderstelt. Hij
verwerpt dus de leer van Calvijn, dat wij
bii het licht der Schrift uit de natuur Gods
wil lecrcn kennen.
Nu doen zich opmerkelijke verschijnselen
voor in de praktijk. Barth is socialist, zij
het niet in de gewone zin des woords.
Of Brunner een rol speelt in de politiek
is spr. niet bekend.
Barthianen vindt men in ons land bij do
Chr. historischen. Ten onrechte; want con-
sekwent zou zijn niet aan politiek te doen
Zij wijzen dat af, omdat zij juist van de
spanning, de paradox houden.
Onze houding
Hoe moet onze houding zijn?
Christus is niet opgekomen tegen de na
tuur, maar tegen de zonde; natuur zoo
breed mogelijk genomen. In die natuur
werkt de genade: „door Mij regeeren de Ko
ningen". Het bestaan der overheid bewijst
over heel de aarde, dat in de natuur Gods
genade werkt.
Deze genade in het hart der menschcn
en in de natuur daalt van Christus af.
Deze stelling vraagt nadere toelichting.
Sommige denken bij algemeene genade
alleen aan het beeld Gods in ruimer zin
Maar dan vergeet men, dat het een nieuwe
daad Gods was, toen Hij de overheid in
stelde.
Ook mag men niet. zeggen: alles is voor
den Christen bizondere genade en al zijn
werk zou in dat licht gezien moeten wor
den. Maar deze theorie komt zeer dicht bij
Barth en bij de oude Doopsgezinden.
De Christelijke overheid zou dan orgaan
van Gods Koninkrijk zijn. Maar het konii
aan op de betrekking, waarin de
mensch tot God staat en het komt dus ook
hier alles van Christus' werk.
Hier moet gedacht aan de leuze van
Groen: Er staat geschreven en er is
geschied. Groen worstelde ook niet
het probleem: natuur en genade. En
hij zag in de Schrift wel beginselen,
maar geen praktische aanwijzingen.
Die vond hij in de geschiedenis en
daarom kwam hij tot zijn leuzen. De
geschiedenis leert de consekwenties
aer beginselen
Dr. Kuyper heeft deze gedachte ver
der ontwikkeld in zijn „De gemecno
gratie". Daarin worden de rechten en
plichten der overheid afgeleid uit
Gods Woord.
In Jes. 28 wordt gesproken van de land
man: zijn God onderricht hem. Dat is de
zelfde gedachte.
Beteekcnis voor het staatkundig leven
Wat volgt uit deze beschouwing voor het
staatkundig leven?
Dat in die ontwikkeling nog veel goeds
is; b.v. het Romeinsche recht; maar ook
dat we het licht der Schrift noodig hebben
om als Christelijke overheid te regeeren.
Voor de burgers volgt hieruit, wat God
in 't staatkundig leven van ons eischt
Echter: we mogen de natuur niet verach
ten; aan de geschiedenis alleen hebben we
genoeg. God leert ons ook door de natuur
Het doel en het Woord Gods. zijn te hoog,
dan dat wij ze volkomen zouden kunnen
doorgronden. Problemen blijven er, al moe
ten wij er naar streven de eenheid tusschen
natuur en genade te vinden.
Dit kost tijd; men kan de fouten niet in
een handomdraaien verbeteren. De natuur
leert ons ook, dat er langzame wijziging
kom. Praktische politiek veronderstelt stage
hervorming; de Staat heeft een ander le
ven dan de Kerk.
Het komt er maar op aan, dat men be
wust naar de harmonie zoekt. Natuur en
geschiedenis moeten we steeds zien bij het
licht der Schrift. Doet men dat niet, dan
openbaren zich de booze gevolgen; gelijk
spr. nader uitwerkt. Immers sommigen
komen tot overspanning van de genade,
anderen tot overschatting der natuur. Wij
moeten streven naar de rechte verhouding.
Op dit punt is wellicht meer voorlichting
noodig.
Voorts zullen in concreto politieke wen-
clien geformuleerd dienen te worden,
welke op deze beschouwing gebouwd wor
den.
Hierna wordt gepauzeerd.
Discussie referaat-Grosheide
Aan de discussies namen deel de heeren
Prof. A. Anema, Prof. H. Dooyeweerd, H.
Oldenhuis van Bierum, Dr. K. Dijk, A. J.
Rotteveel, Den Haag, Ds. B. E. J. Bik, Enk
huizen, K. Kruithof, Ds. D. Steenhuis. Haren,
J. Zandberg, den Haag, Prof. J. Severijn, Ds.
J. C. Woelderink, Ouderkerk a. d. IJssel, Mr.
P. G. Knibbe, Leiden, A. Zijlstra en de Voor
zitter.
Meegedeeld werd dat het referaat in druk
il verschijnen.
Plaatsgebrek belet ons van 't gesprokene
door de debaters 'n resumé te geven; we moe
ten ons beperken tot het antwoord van den
referent, Prof. Grosheide, waardoor de ver
schillende onderwerpen toch weer gememo
reerd worden.
Antwoord Prof. Grosheide
Het gemeenschappelijke in de discussie
was, volgens spreker, de beteekenis der na
tuur. Daarbij werd de natuur zoobreel
m o g e 1 ij k een nevenstelling, nog meer
dan tegenstelling met de genade. Wie het
beperkt tot b.v. de Roomsche leer, moet tot
de conclusie komen ,dat er heelemaal geen
tegenstelling is. Onder natuur verstond spr.
het gehecle menschelijk leven, zooals dit niet
onder de bizondere genade Gods staat.
In de natuur werkt de algemeene ge
nade, ook, zooals Calvijn zegt, de al
gemeene verbondsgenade. De scheiding
tusschen algemeene en bizondere ge
nade is alleen menschelijke onder
scheiding; in de verbonds algemeene
genade raken ze elkaar. Er is geen en
kel terrein, waar de wet Gods niet
werkt.
Een ambtsgebed, waarin de Naam van
Christus niet genoemd mag worden, is een
gruwel. Men moet Gods zegen, maar om
Jezus' wil, afsmeeken.
In de theologie van Barth en Brunner gaat
het om een voortdurend worden; alles is
dynamisch; de mensch ook. Denken en zijn
zijn één; al denkendfe leef ik. Maar dan kan
er van ethiek geen sprake zijn: geen stati
sche moraal.
Inconsekwentie van Brnnner
Omdat dit vastliep kwam Bninner met
zijn Gebot und Ordnung. Schriftcritiek is
daarvan de grondslag. De Heilige Schrift
wordt niet als norm aanvaard.
Hier tegenover staat, dat wij uit Gods
Woord Zijn ordinantiën hebben af te leiden
voor het leven; een moeilijke taak, maar
wie zich dicht bij de Schrift, houdt., bereikt
resultaten. En de geschiedenis, ook al heeft
deze geen normatief karakter, komt ons
daarbij te hulp.
Onze belijdenis spreekt in art. 2 van d e
kennis Gods; deze leeren we uitsluitena
uit de Schrift. De Staatkunde heeft ook te
rekenen met de natuur. De overheid in het
Paradijs was een gansch andere dan de
straffende overheid na de zondeval. Want
God liet de dingen niet op zijn beloop.
De overheid geldt alleen voor deze
bedeeling. Daarom kan men alleen
spreken van schepping en herschep
ping, als men het laatste begrip heel
ruim neemt
De Kerk behoort ook tot de schepping, als
men daarmee bedoel' de onzichtbare verga
dering der geloovigen; maar met die kerk
komt de overheid niet in aanraking. Dan
hebben we een bepaald instituut met een
bepaalde belijdenis. En dan komen we op
het terrein der bijzondere genade.
Zoo staat, het ook met de wetenschap. De
Christelijke wetenschap zoekt in alles de
eere Gods, al komt ze tot de dezelfde resul
taten. De verhouding tusschen God en
mensch beslist.
Gelukkig is bij de Barthianen nog al eens
een te loven inconsekwentie te ontdekken;
zij streven ondanks zichzelf, naar Christe
lijke politiek. Het genadewerk van Christus
laat zich tenslotte gelden op elk gebied des
levens.
Taak der Overheid
De overheid moet voor de handhaving van
Gods wet in de staat waken. Wat niet wil
zeggen, dat de latere Lutherschen te recht
de Staat heerschappij bezorgoen over de
Kerk. Luther zelf leerde het wel anders.
Overigens bracht de geschiedenis ons ver
der dan Luther en Calvijn.
Andere groepen
Hoe een Duitsch sportvlieger, op weg n-aar Bremen, bij het maken van een noodlanding nabij Delfzijl terecht kwam
repliek. Spr. maakte eerst enkele opmerkin
gen over de C.D.U. en de S.G.P.
De C.D.U. heeft wel een open oog voor de
maatschappij, maar de door haar aangewe
zen weg is niet de juiste. Zij ziet eenzijdig
naar een belang en grijpt één stuk uit ae
Heilige Schrift aan om daarop haar poli
tiek te bouwen.
De S.G.P. is ook eenzijdig wat b.v. uit
komt in het critiseeren van de treinenloop
op Zondag. Zij ziet voorbij, dat de overheid
rekening heeft te houden met de verhoudin
gen in ons volk.
De overheid is gebonden aan de wet Gods;
zij heeft deze te handhaven op staalkundig
gebied; b.v. door het gebod der liefde toe te
passen door het booze te straffen. Bij Brun
ner is dat onmogelijk die zegt; daarvoor is
de natuur te zeer verdorven. Dat is het prin
cipieel verschil tusschen ons en Brunner.
Het natuurlijke leven heeft een doel in
zich zelf. maar ook voor de Kerk: om weinig
rechtvaardigen zou Sodom gespaard zijn.
Spr. zet dan uiteen. Jat het niet van de
personen der overheid afhangt, dat de wet
Goqs gehandhaafd zal worden. In „Ons Pro
gram" wordt thans niet meer gesproken van
het geweten der overheidspersonen, maar
van de overheid.
Tenslotte brengt Prof. Grosheide een klei
ne wijziging aan in zijn stellingen, zoodat
deze nu aldus luiden:
Stellingen „Natuur en Genade"
I. Het oude vraagstuk van de verhouding
tusschen natuur en genade heeft door het
optreden van Barth en Brunner opnieuw
belang gekregen.
II. Bij Barïh en Brunner vinden wij een
oualisme. dat principieel te veroordeelen is
en dat voor de practijk van het staatkundig
leven geen oplossing geeft.
III. Om tot het juiste inzicht te komen van
'o beteekenis. die natuur en genade heb
ben voor het stai kundig leven, moeten we
uitgaan van het feit. dat we geen andere na
tuur kennen, dan een, waarin Gods genade
werkt.
IV De A.R partij staat krachtens haar
beginsel op het standpunt, dat we voor het
staatkundig leven de natuur hebben te raad
plegen bij het licht van Gods Woord.
V Een fout van enkele hedendaagsche
politieke partijen, die zich zeggen te plaat
sen op den grondslag van Gods Woord, is,
dat ze voor 't minst in de practijk, h^fieen
uit de natuur kan worden afgeleid óf te
hoog stellen óf verwaarloozen.
Thans word' de discussie over dit onder
werp gesloten en komt het
Referaat-Schouten
aan de orde, nadat de Voorzitter den refe
rent en de debaters hartelijk dank heeft
gezegd.
De heer J. Schouten sprak over:
Spr. behandelde allereerst den toestand
van 's lands financiën. Die is sinds 1931
steeds achteruit gegaan; we kennen alleen
nog maar tekorten. Tot eind Dec. 1935 zullen
we ruim 554 millioen gulden zijn ingeteerd
na allerlei .'oekhoudkimdige bezuinigingen
en na het overbrengen van allerlei uitgaven
ten laste van den gewonen dienst naar den
kapitaaldienst. Bovendien is er in het Ge
meentefonds een feitelijk tekort van f120
millioen en ook is de aflossing van Rijks
schuld belangrijk vertraagd. Dit laatste be-
teekent een bedrag van zeker 130 millioen.
Voor 1936 is er een feitelijk tekort van
ruim 119 millioen. Na de door de Regeering
gedachte dekkingsmiddelen te hebben aan
Smelt in kokend water
gegeven, merkte spr. op, dat niettemin 1936
een effectief tekort zal opleveren. Dat is ge-
olg van de z.g. perspectiefbezuinigingen,
zooals bij de spoorwegen (17 millioen), door
het capitulantenstelsel (bijna 5 mill.), door
het overbrengen van uitgaven naar den ka
pitaaldienst, door het opschorten van stor
tingen in de sociale verzekeringsfondsen.
Het effectief tekort zal door dit alles zeker
50 a 75 millioen gulden zijn, zoodal we aan
het eind van 1936, dus in 6 jaar, 600 mil
lioen zullen zijn ingeteerd.
Deze cijfers leeren, dat de bezuinigingen
op de rijksuitgaven tegen gevallen zijn.
Tot ons leedwezen D dientengevolge tot
erhoogde belastingen moeten worden over
gegaan; al zullen we er geen bezwaar tegen
hebben indien de reisbelasting nog iets ver
der zal worden verhoogd.
Intusschen maken wij hiervan de Regeo
ring geen verwijt, mits zij overtuigend dui
delijk maakt dat deze maatregelen onver
mijdelijk zijn. Als het even kan moet ech
ter de verhooging van de omzetbelasting
achterwege blijven.
De critiek op het financieel beleid van de
Regeering is onjuist voor zoover die critiek
beweert dat teveel is bezuinigd. Gingen we
nog eenigen tijd zoo door als tot nu toe. dan
ontstaat een onoragelijke druk en zouden al
lerlei sociale maatregelen gevaar loopen te
verdwijnen.
De aanpassing aan lager levensniveau, kan
men zeggen, is ook e' bevredigend geweest
Maar dat is niet de srhuld der Regeering. Te
groote verwachtingen zijn er geweest om
trent het resultaat van allerlei maatregelen
op het levensniveau van ons volk. Het kun
nen van de Regeering in dit opzicht is veel
beperkter dan voor enkele jaren werd aan
genomen. We zijn aan het naar boven krab
belen nog niet toe gekomen.
Op het beleid der Regeering in dit opzicht
is critiek geoefend.
Allereerst door de voorstanders oer z.g.
consekwente deflatie. Het is nog steeds niet
duidelijk, wat dit laatste begrip concreet in
houdt. Ten deze geldt eenigszins het: zoo
veel hoofden zooveel zinnen.
Wij doen beter ons met dit standpunt niet
in te laten, maar wel een open oog te hebben
voor wat de overheid heeft, te doen op eigen
gehiea, maar ook voor wat ze niet heeft te
doen op een gebied, dat het hare niet is
Ware in het'verleden de zin gevolgd van
verschillende voorstanders van consekwente
deflatie .dan zouden we nu nog enkele hon
derden millioenen meer zijn ingeteerd. Zij
zijn mede verantwoordelijk voor de vertra
ging in het werk der bezuiniging en in de
verlichting van de lasten voor het bedrijfs-
Er wordt gevraagd om een andere mone
taire politiek. Dit is een uiterst moeilijke
kwestie, waarvan de heoordeeling door aller
lei moderne theorieën er in de laatste jaren
niet gemakkelijker op geworden is.
We doen verstandig niet toe te geven aan
economische opvattingen, waardoor de laat
ste vastigheden van het economisch leven
worden weggenomen. We kunnen niet over
gaan tot opvattingen, waarvan de deugdelijk
heid niet onomstootelijk vaststaat
Bij devaluatie zouden we ons slechts kun
nen neerleggen, indien ze door oorzaken van
buiten onontkoombaar zou worden. Maar dan
nog bleven de. moreele bezwaren er tegen
onverzwakt.
Devaluatie heeft ook nog nergens afdoende
uitkomst gebracht. Zij brengt geen reëele
vermeerdering van koopkracht en is niet
dienstig om de kosten van onze huidige so
ciale en economische huishouding te ver
lichten.
Komende tot het algemeen regeeringsbe-
leid merkte spr. op, dat we met maatrege
len tegen extremistische richtingen voorzich
tig moeten zijn. He' gezag moet zich krach
tig laten gelden. Kan dit niet meer door een
geestelijk-zedelijk tekort, dan helpen ook uit
wendige maatregelen niet meer. De geeste
lijke vrijheid moet zoo lang mogelijk in stand
blijven.
In algemeen !s het binnenlandsch be
leid bevredigend te achten. In dit verband
werd aan de voornemens inzake concentra
tie der 'nzondere scholen aandacht geschon
ken.
Het buitenlandsch beleid mag zeer bevre
digend heeten, ook wat de economische zijde
van betreft. We zijn, groot gezien, aan
is verleden trouw gebleven.
Tenslotte behandelde spr. de politieke ver
houdingen van den dag, om te besluiten met
woord over de positie en de taak der
anti-rev. pertij.
In den nood van ons volk hebben we eigen
schuld en eigen tekort tezien. Dan pakken
an en we houden vol om de beteekenis
van het beginsel weer uiteen te zetten en
onder ons volk te brengen. (Applaus)
Na deze rede werd de vergadering ge
sloten.
Heden wordt zij voortgezet met gedachten-
wisseling over de rede van den heer Schout
GEMENGD
NIEUWS
Auto- en motor-ongelukken
Te Amsterdam is op de Noorder Am-
stellaan bij de Waalstraat een motorrijder
komen te vallen. Met vrij ernstige verwon
dingen is hij in het Tesselschadeziekenliuis
opgenomen.
Door het niet verleenen van voorrang ont
stond op den hoek van ae Haarlenisiraat
en den Rijksweg te Halfweg een auto
botsing. De aanrijdende auto, welke werd be
stuurd door den lieer A. V. uit Hoofddorp,
reed na de aanrijding door. hetgeen werd
opgemerkt door den gemeente-veldwachter.
Hij snelde de doorrijdende automobilist ach
terna en loste drie revolverschoten, die het
rechterspatbord van de auto troffen. De
vluchteling achtte het raadzaam te stoppen,
proces-verbaal werd opgemaakt.
De 26-jarige Den O., die met zijn rijwiel op
den Sloterweg te Hoofddorp reed, moest
nabij oen spoorwegovergang uitwijken voor
een passeerende luxe auto van den heer V.
Door een verkeerde manoeuvre werd hij ech
ter door de in volle vaart rijdende auto ge
grepen en een eind weggeslingerd. Vrij ern
stig gewond werd hij opgenomen en door den
inmiddels ontboden geneesheer verbonden.
Per auto is hij naar zijn woning o verge
bracht.
Op den Nieuwenmeerdijk kwamen 'n luxe
auto en een vrachtauto, vermoedelijk door
verkeerd uitwijken met elkaar in botsing,
met het gevolg, dat de personenauto omsloeg
en een inzittende dame zoodanig werd ge
wond, dat geneeskundige hulp moest woraen
ingeroepen.
Branden
's Nachts ontstond door onbekende oorzaaE
brand in de woning van de fam. K. R. aan
de Kalkovenweg te Almelo. Zoowel deze
woning als ook het naastgelegen pand van
den heer E. brandden geheel uit Met groote
moeite gelukte het de kinderen van het ge
zin Ivr. in veiligheio te brengen. Ook de in
boedels gingen nagenoeg geheel verloren*
Alles was verzekerd.
SOLLICITANTEN-OVERVLOED
Voor de betrekking van opzichter voor weg
en werken bij den dienst van gemeentewerk
ken te Wageningcn, salaris f1500. hebben
zich niet minder dan 402 sollicitanten aange
meld.
DE WOLHANDKRAB
In de omgeving van Maasland erl
Maassluis worden een groot aantal wol
hand krabben gevangen; de visscher van Dijk
te Maasland heeft dit seizoen reeds 20 groote
exemplaren gevangen. Het vorig jaar be
machtigde hij er 10.
Feuilleton
EEN AMERIKAANSCHE
GESCHIEDENIS
door Paul Hutchens
(30
Zonder ïeven te maken had Betty zich haastig aangekleed,
Voorzichtig haar tentgenooten aan de andere kant van het gor
dijn, dat dc tent verdeelde, niet wakker te maken. EenmaaJ
buiten had ook zij de uitdaging van de heuvel gevoeld. Op de
top van de heuvel had ze achter een rots een verborgen plekje
gevonden, waar ze ging zitten om te rusten en te lezen in het
kleine, zwarte in leder gebonden boek, dat ze in haar hand had.
Nu zag ze hem toen hij stilstond bij de bron, voelde met hem
de drang van zijn ziel, toen die antwoordde op de onweerstaan
bare roep van den heuvel. Ze keek naar hem toen hij naar boven
klom, keek en bewonderde. Wie was die jonge man? Welke
man kon haar hart zoo onrustig maken? Ze kende hem niet.
had hem pas een week geleden ontmoet onder omstandigheden
die het haar onmogelijk gemaakt hadden op romantische
manier over hem te denken. Ze moest zoo niet doen. 't Was dom
yan haar. Hij zou natuurlijk wel andere interessen hebben. En
zoo begon Betty tegen de roepstem van haar hart te vechten.
Misschien was het tenslotte maar voorbijgaand en verbeelding.
Eindelijk was hij op den top, triomphantelijk lachend. Zijn
adem ging heel snel door de inspanning. Hij had haar nog niet
gezien. Hij lachte en het leek wel of zijn ziel ook lachte. Dit was
leven deze heuvels, deze lucht, de stille grootschheid van dit
alles!
Toen zag hij" haar. Zij zag er aardig uit die morgei! Haar
haastig toilet had haar bekoorlijkheid nog verhoogd. Ze droeg
een dunne roode sjaal aan de hals van haar eenvoudige japon.
Haar wangen gloeiden nog door de inspanning van het
klimmen.
Hierop had Gerald heelemaal niet gerekend, al had hij over
haar gedacht terwijl hij naar boven klom. De verrassing over
meesterde hem. Hij wist niet wat te zeggen.
„Heelemaal e 11 een?" vroeg hij.
„Heelemaal niet!" antwoordde zij. „Is men ooit alleen op een
plaats als deze?"
Hij keek om zich heen alsof hij verwachtte iemand te zien.
Zijn zelfvertrouwen kwam hem nu te hulp. Op de luchtige,
plagende toon, waarop jonge menschen onder elkaar spreken,
vroeg hij: „Waar heb je hem verstopt?"
„Hij is niet verborgen", wilde zij zeggen. „Behalve voor hen
wier oogen gesloten zijn en voor hen die verloren zijn". Maar ze
voelde, dat ze met hem over deze heilige dingen nu niet spreken
k,on. Mevrouw Raynor had haar verteld over zijn ongeloof, en
ze wist uit eigen ervaring dat die vijand niet met ieder gewoon
zwaard verslagen kon worden. Daarom antwoordde ze schertsend:
„Hij is buiten in het volle gezicht, en even gemakkelijk te
lezen als een open boek!" Haar oogen leken recht door hem
heen te kijken, wat hem even hevig in verwarring bracht Maar
dadelijk bedwong hij zich.
„En mag ik weten wat voor soort boek?"
„O, een roman".
„Boeiend?"
„Verschrikkelijk vervelend".
„Misschien te diep voor de meeste lezers", zei hij vlug.
„Hm. Misschien. Maar hoe raadde je het? Dacht je er heele
maal vanzelf aan?"
„Nee, ik las het net in een ander open boek."
„En mag ik weten wat voor soort boek?" vroeg zij lachend.
„O, een bock vol raadsels!*'
^Moeilijk?"
„Erg."
„Maar misschien kunnen volharding en 'n goed verstand ze
oplossen!"
„Ik zal 't probeeren", zei hij. Eigenlijk was er meer beteeke
nis in zijn schertsende woorden dan hij aan de oppervlakte
wilde toonen.
„Dat zullen we zien", daagde ze hem uit Een oogenblik keek
ze hem recht in de oogen, haar eigen oogen lachend, hoewel de
schaduwen van de laatste dagen nog niet heelemaal van haar
gezicht verdwenen waren.
Opspringend rende ze toen in een vaartje de heuvel af. „Wie
't eerst bij het kamp is", riep ze naar hem over haar schouder,
terwijl haar sjaal achter haar aan waaide. Dadelijk ging hij
haar achterna. Lachend als oude kameraden kwamen ze hijgend
bij het kamp. De zon was op en keek lachend neer op een
wachtende, vroo'ijke groep van drie menschen,
„Net op tijd voor 't ontbijt Schiet op!"
HOOFDSTUK XVII
Ze ontbeten in de open lucht onder de zwaaiende takken van
een reusachtige spar bij de beek. Aan Betty, voor wie het geluk
van haar geloof, en de vreugde en vrede, die dat haar gaf nog
nieuw waren, gaf de stille zegenbede voor den maaltijd een
gevoel van verrukking, als zij nog nooit tevoren gekend had.
„Hoe kan ik U toch ooit genoeg bedanken, dat U mij hier
naar deze wonder-heerlijke plaats gebracht hebt", zei ze.
„Weet U zeker, dat U niet graag terug in Chicago wou zijn?"
vroeg Tim plagend. „Denk eens aan al dat bekende lawaai op
straat en de duizenden menschen en alles!"
„Je bedoelt: denk daaraan en vergeet 't onmiddellijk" O,
kijk eens naar het prachtige uitzicht daar", riep ze opgewonden.
Na 't ontbijt gingen Tim en Betty samen een conferentie
houden beneden bij de beek, terwijl Gerald en Meneer Raynor
met mannenmoed aan een aanval op het stapeltje .vuile vaten
begonnen.
„Neem me niet kwalijk als het lijkt', of ik U iets vraag over
iets waar ik niets mee te maken heb", begon Tim. „Maar ik;
zou wel eens willen weten of U zich nog een brief herinneren
kunt, die ik U daar in dat hospitaal in Chicago gebracht heb".
„Ja, dat geloof ik wel. Laat eens kijken", overpeinsde ze. „Ilc
geloof dat er een brief was, die de verpleegster op mijn tafel
legde. Maar ik moet hem in die kamer kwijt geraakt zijn, want
ik kan me niet te binnen brengen, dat ik hem gelezen heb."
„Dat dacht ik wel", mompelde Tim in zichzelf. Maar Gerald
had hem op *t hart gedrukt, niets te zeggen, wat haar onnoodig
op zou winden, en alleen maar uit te zoeken, of zij de brief
gelezen had. Daarom zei hij, op luchtige toon:
„Ik dacht, dat als U hem soms verloren had of zoo iets, U
misschien wel zou willen weten, of U een andere, net zooals
die, zou kunnen '"rijgen",
„Wat bedoel je nou?"
„O niets. Ziet U, hij kon wel eens belangrijk geweest zijn.
Daar dacht ik aan, toen .k hem U bracht, en daarom schreef
ik het adres op, dat links bovenaan de enveloppe stond. Tim
stak z'n hand in z'n zak en haalde z'n notitieboek te voorschijn;
tegelijk daarmee kwam een stukje wit linnen, dat tusschen de
bladen vast gezeten had. „En hier is de zakdoek; die U in het
laantje verloor, op die morgen, dat U weg liep."
Ze uerkende het doekje direct als het hare en lachte net zoo
dankbaar tegen Tim als die gehoopt had. „Dat is dan in orde",
zei hij. „Ik wist, dat 't de Uwe was, toen ik hem vond. Hier
hier is het adres" Hij gaf haar het boek en wees met z'n
vinger de plaats aan.
Betty nam het De naam herinnerde haar aan lang vervlogen
dagen.
H. F. FRANKS, advocaat,
14 Hamilton Square,
New York City.
'(Wordt vervolgd.)