Een Vorstelijke Gezinstragedie ONS ONVOLPREZEN ONDERWIJS Uw belangstelling wctcn-cb <3- door Hendrika Kuyper-van Oordt Wanneer men veel dynastische historie leest, met name de familiegeschiedenis van vorsten, dan ontkomt men niet aan den indruk van een be paald feit: dat in de middeleeuwen, en ook nog veel later, het hofleven even rijk aan ceremonieel en praal, als arm aan comfort en eenvoudige hygiëne was en dat de jeugd daar zeker niet het minste van te lijden heeft gehad. De talrijke lijf artsen, die den Koning en zijn gezin bijstonden, hebben daarbij misschien wel eens het spreek woord bewaarheid „veel honden zijn der hazen dood". Van de toestanden onder de burgerij is weinig bekend uit die tijden; het middeleeuwsch huisge zin welker geschiedenis te boek 6taat is het vorste lijk gezin, of dat van den hoogen adel. En dan lezen we meestal geen opwekkend verhaal. Er werd fel en sterk geleefd spreekt niet Hui- zinga in zijn prachtig boek van ..'s levens fel heid" men was vroeg volwassen, huwde vroeg, stierf vroeg. Het geboortecijfer in het vorstelijk huwelijk is doorgaans hoog, doch het sterftecijfer onder de kinderen ontstellend. De nrinsessen werden met veertien, vijftien jaar reeds uitge huwelijkt, niet pro forma, maar in werkelijkheid, én men begrijpt tot hoeveel ellende dit voor deze halfvolwassen vrouwtjes geleid heeft. In een kort bestek als dit wil ik mij niet ver liezen in een menigte van historische voorbeelden, doch slechts enkele nemen en wel uit het grootste en meest vermaarde vorstenhuis van Europa, het oude Huis Gapet, dat in de takken Valois, Or- léans-Angoulême en Bourbon tot aan de Revolu tie, en ook nog daarna, in Frankrijk heeft ge regeerd. En dan daaruit weer een gezin dat stof heeft geleverd tot een ware tragedie: het achttal kinderen waar Koningin Anna, hertogin Anna van Bretagne, moeder van was. Deze tragedie speelt zich af in het laatste tiental jaren der 15de en het eerste tiental der 10de eeuw, van omstreeks 1495 tot 1512. In Lodewijk XI. den somheren monarch, die, wel iswaar, het Koninkrijk Frankrijk groot heeft ge maakt, doch in zijn latere levensjaren aan de grenzen van den waanzin stond, neigde' de oudere tak van Valois reeds ten ondergang, en met Ka- rel VIII, zijn zoon, stierf de staag uit. Het is interessant genoeg om van beide gezinnen de fa miliale gebeurtenissen eens na te gaan. Lodewijk XI, in niet zeer gelukkigen echt ver bonden met Charlotte van Savoyc, had een groot aantal kinderen. Zijn eerste zoon, Lodewijk, stierf klein; de tweede, Joachim, die kort op hem volgde, heeft nauwelijks geleefd. Ook het vierde kind, Louise, stierf klein. Dan volgt Anna; zij huwde twaalf jaren oud, den Heer van Beau jeu, en had een zoon en een dochter, het zoontje stierf klein. De derde dochter, als Jeanne de Kreupele bekend, huwde met den lateren Lodewijk XII, zij bleef kinderloos. En tenslotte was er nog een jongste broertje, Frangois, hij stierf klein, één jaar oud. Telkens keert die uitdrukking terug: mort en bas age,1) klein gestorven Zoo hebben dan Lodewijk en Charlotte bijna geen kleinkinderen gehad. Of, tochde vier van Karei VIII en Anna van Bretagne. Karei namelijk was de derde zoon, de eenige die in leven bleef. Hij is in 1492 gehuwd met her togin Anna, de erfdochter van Bretagne, aie daar mede dit groote deel van West-Frankrijk aan de Kroon heeft gebracht. Karei zelf is als jonge man gestorven, en zijn vier kinderen zijn hem in den dood nog voorgegaan. De oudste daarvan was een jongetje, Charles Orland geheetcn, wiens zacht en droefgeestig ge zichtje hiernevens staat afgebeeld. Het kind was teer en moest met de uiterste zorgen omringd De kleine kroonprins Charles Orland. 322 worden. De kleine Dauphin resideerde te Amboise, het kasteel waar ook zijn vader zijn jeugd had doorgebracht, zoo angstvallig bewaakt door den achterdochtigen Lodewijk XI, dat het Fransche volk haast vergat dat er een Kroonprins was, want niemand kroeg hem ooit te zien. Deze angst en achterdocht van Lodewijk XI, ook wat rijn eigen persoon betrof, heeft later absoluut zieke lijke vormen aangenomen. Hoe 't zij, ook voor Charles Orland werd 't kasteel van Amboise bijna in staat van belegering gesteld. Doch meer nog dan tegen uiterlijk geweld was het verweer gericht tegen alles wat de gezond heid van het prinsje kon bedreigen. Wanneer een vreemdeling in Amboise (stad) zijn intrek nam, dan moest diens gastheer er terstond den slot voogd van verwittigen. Hecrschte ziekte in den omtrek, dan mocht niemand daar van daan bin nen de wallen komen. Brak een epidemie echter ter plaatse zelf uit ,dan moest de Dauphin ver voerd worden naar een van de kasteelen in Tou- raine. En in alle omstandigheden moest zijn vader van al wat er met hem gebeurde stipt op de hoogte worden gehouden. Van de desbetreffende brieven zijn er bewaard gebleven. Het prinsje sukkelde nogal eens. Het doet naief, maar toch ook ontroerend aan te ver nemen uit die deftige ambtelijke rapporten der kamerheeren, authentieke stukken en echte be scheiden, dat Charles Orland veel moeite heeft met tandjes krijgen; hij lijdt daardoor ook aan de ingewandjes. Van de ondertandjes is er één door, en 't andere komt. In de bovenkaak ziet men de voortandjes liggen „als kraaltjes". Daar komen die krampen van en de buikloop. De on derteekenaars van het rapport voegen er aan toe, dat ze nu al zes weken lang de ontwikkeling dier tandjes in 't mondje dag aan dag hebben gadegeslagen. Ook de min. Framboise Forest, heeft aan Koningin Anna geschreven; het prinsje is licht ongesteld. Heel gerust op den toestand schijnt men echter niet, men wil er de moest ervaren gcncesheeren bij hebben, maar als de Koning een van zijn eigen lijfartsen zendt is dat nog wèl zoo goed. De be doeling is duidelijk: de Kamerheeren verwachten nu juist niet zooveel van de versterking in aan tal van de leden der Faculteit, doch ze willen verantwoord wezen. Van de spijsverteringsstoornissen die het prinsjo doen lijden brengen de kamerheeren mede een minutieus en realistisch verslag uit. 't Postscrip tum heeft 'n gevoelstrckje, iets wat meestal vreemd blijft aan het schrijven der ietwat letterknechtc- lijke koninklijke ambtenaren. De missieVc is zóó in een enveloppe gesloten, dat de Koning haar indien hem zulks behaagt aan de Koningin kan laten lezen. „Hare Majesteit zou kunnen ontstel len, bij 't vernemen van de volle waarheid." Anna van Bretagne was namelijk zwanger van een tweeden zoon, dien geen beter lot dan den eer sten zou treffen. In de maand Augustus van 1497 is Karei VIII te Turijn; daar verneemt hij dat in Amboise do pokken heerschen. Nu schrijft hij een brief aan „de Kamerheeren van Monseigneur de Dauphin", welk een antwoord is op oen ontvangen schrij ven hunnerzijds: het behelsde goede berichten van zijn zoontje. Maar de heeren hebben zelf geschre ven dat er in de stad Amboise veel kinderen ziek liggen aan de pokken; de Koning heeft zich ter stond beraden met zijn artsen die hem verge zellen, en ze hebben gezegd, dat deze ziekte zeer te vreezen is. Zij zijn van oordeel, dat er te Am boise een vergadering moet belegd worden van vier met name genoemde geneeshceren, en ook nog andere. Die moeten het eens zien te worden over de vraag of „de gezegde ziekte van de kin derpokken" besmettelijk is, d.w.z. overgaat van persoon op persoon, of dat zij „in de lucht" zit. Concludeert de vergadering tot dit laatste, name lijk, dat „de lucht" besmet is, dan moet Mon seigneur verhuizen, naar Montrichart, Chisse, of Moncontour, volgens advies. Als 't gevaar niet Al te groot is zou de Koning echter liever zien dot zijn zoontje te Amboise bleef; men kan er dan voor zorgen dat geen enkel kind uit de stad in 't kasteel komt. Zij, die de omgeving van den Dauphin uitmaken mogen ook onder geen beding verkeer hebben mot lieden uit de stad. Verder stelt de Koning zijn eigen lijfartsen met do ver gadering te Amboise schriftelijk in verbinding. Werkelijk vergaderen do medici, en na lange besprekingen stelt men vast, dat de Dauphin zijn residentie niet behoeft te verleggen, doch dat n. >n elk contact van het kasteel met de stad zal be letten. De vergadering is overigens vrij optimis tisch gestemd. Er liggen in de stad weliswaar veel mcnschen en ook veel kinderen ziek, doch de meeste gevallen hebben een goedaardig verloop. Er is niets van gebleken, dat de lucht „pestilent" zou wezen. En daar had Zijne Majesteit toch van gesproken: als er geen „besmette lucht" was, en geen „doodsgevaar", dan moest Monseigneur blij ven waar hij was. Voor afdoende isolatie zal ge zorgd worden. Do geneeshceren van Amboise hebben reden ge kregen hun advies te betreuren. Zij spraken wat al te stellig en telden den toestand te licht. Had men het prinsje maar bijtijds weggebracht uit Amboise! Juist had Koningin Anna aan de voedster geschreven om haar te bedanken voor Graftombe der beide Prinsjes. de geruststellende berichten, toen de doodstijding van Gharles Orland haar bereikte. Hij was drie jaar, twee maanden en zes dagen oud. Waar schijnlijk is de ziekte een roQdvonkepidemie ge weest, die den geheelen omtrok van Amboise teisterde. De geneesheeren spreken in hun rap port van „rogolies" (rougéoles) „die een besmet telijke ziekte zijn". Er zijn twee navrante bijzonderheden in deze historia morbi van een driejarig kind. De naam van den dokter te Amboise, die het eenst wordt genoemd is die van Ollivier Laurens. En deze was zeer bijzonder toegevoegd aan de moeder; Koningin Anna had hem uit Bretagne laten over komen En ten andere: de vergadering zal onwillekeurig wel onder invloed hebben gestaan van des Ko- nings wensch, den Dauphin niet uit Amboise te verwijderen, althans niet dan bij zeer dreigend gevaar. Heeft den vader wellicht de angst ge dreven dat hét jongetje op weg naar een ander kasteel iets overkomen zou? Tot de oorspronke lijke bepalingen, d.w.z. die gemaakt waren lang voor de ziekte uitbrak, behoorde onder meer, dat er in den omtrek van het kasteel niet gejaagd mag worden en honderd manschappen van de Schotsche garde onafgebroken de poorten moeten bewaken, zoowel van het kasteel als van de stad. Als de Dauphin in een draagstoel of op eenige andere wijze Amboise verlaat dan moeten bewapende boogschutters hem vergezellen. Het is alsof de Koning elke beweging of verandering vreest, omdat die onheil kan brengen. En nu had hij zijn wensch: „als 't ecnigszins kan moet de prins blijven", geuit, schriftelijk zelfs, en de ver gadering had daar maar al te goede nota van genomen Karei was wanhopig, zijn eigen, ook niet sterke gezondheid, kwam den schok nauwelijks te boven. Hij moest de hoop op nakomelingschap opgeven, zijn kinderen hadden geen levensvatbaarheid meer. Het tweede zoontje. Karei, stierf een maand na de geboorte, het derde, Francois, na enkele dagen, het laatste, een meisje, Anna, na acht en veertig uren. Karei VIII zelf werd slechts acht en twintig jaar.2) Zijn weduwe hertrouwde met den mail- nelijken verwant die 't naaste tot den troon stond, dat was Lodewijk van Orléans, Lodewijk XII. Hij verstiet voor haar zijn vrouw, Jeanne de Kreu pele, bovengenoemd. Doch ook met haar kinderen uit haar tweeden echt had Anna geen geluk; alle toovermiddelen van haar bijgeloovig geboorteland riep zij te hulp, maar 't baatte niet, het noodlot dat de Koningin vervolgde liet zich niet bezweren. Nog tweemaal bracht zij een dood jongetje ter wereld, verder werd er geen manlijk oir meer geboren, en de jongere tak van het Huis Valois stierf eveneens uit. Twee meisjes bleven in 't leven. Dat waren Claude, die met Francois d' Angoulöme is gehuwd geweest en ook maar vijf en twintig jaar oud werd. Deze Frangois d' Angoulêmc was thans do naaste mannelijke verwant en heeft als Frans I den troon beklommen. Do jongste dochter van Koningin Anna was de uit de geschiedenis der Herovering zeer be kende Renata van Ferrara, eigenlijk Renée de France, die door haar zwager Frans aan hertog Ercole d' Este werd uitgehuwelijkt, een veelbe wogen leven heeft gehad, en in goeden ouderdom is gestorven. le Docteur Cabanës Enfanccs royalcs. 2) le Docteur Cabanès les Morts mysterieuses de l'Histoire. door K. Lantermans In Klontjeburen was een nieuwe koster noodig. Liefhebbers genoeg. De toestanden waren om streeks 1860 voor de boeren slecht, maar voor de arbeiders dubbel bedroevend. Elke jonge kerel wilde dat baantje met een beetje vast geld er graag bij hebben. Na een paar vergaderingen waren de hoeren het er over eens, dat Harm Jan het worden moest. Een vent als een boom, 28 jaar, wou gaan trou wen. Als hij in de kerk met de oogen rondkeek, hoefde de dominee heel niet te letten op de on deugende jongens op de klunderbeune (gaande rij). En als hij oen „kerkelijk ambt" had, als de kerkvoogd zei, zou hij zich zelf ook wel in toom houden, waar men anders nog niet zeker van was. Harm Jan verscheen in de vergadering, maar daar bleek het, dat hij maar een paar letters lezen en heel niet schrijven kon. „Hoe komt dat, Harm Jan?" vroeg dominee. „Moeder was een weduwvrouw, dominee." „Dan kon jij toch wel naar school gaan, om te loeren, want zoo dom zie je er niet uit, dat je niet leeren kunt." „Ik ben alles samen geen maand op school ge weest: bij de weg gcloopen: moeder was een weduwvrouw." „Ga even in de gang staan, Harm Jan", zei dominee. De vergadering duurde lang, heel lang. Dominee vond, dat ze zoo'n koster niet gebruiken konden en de boeren waren van oordeel, aat klokluiden, vloervegen en schrobben niks met de geleerd heid te maken had. Tot dominee volop het woord nam en zei: „Broeders, een dergelijke benoeming zou zijn een slag in het aangezicht van het onderwijs, ons onvolprezen onderwijs. Nemen we Harm Jan, dan moedigen we eiken jongen aan om niet naar school te gaan, en nemen we hem niet, dan weet ieder, dat hij ons mooie onderwijs niet on gestraft de rug toedraaien kan." Meester, die alle boeken bijhield, en daarom op alle vergaderingen tegenwoordig was, omdat de. meeste heeren beter met de schop dan met de pen bevriend waren, knikte toestemmend, waar over de kerkvoogd boos werd: de meester had enkel te luisteren, om te kunnen opschrijven: daar werd de man voor betaald. Na nog twee vergaderingen was het lot beslist, riarm Jan werd niet benoemd, omdat hij te wei nig geletterd was. Woest was de vent. Drie maanden zette hij het dorp op een fatsoenlijke manier een beetje op stelten, maakte het vooral den dominee lastig. Toen trouwde de vent envertrok naar Ame rika. Over dat laatste feit was ieder in Klontje- buren volkomen tevreden. Niemand hoorde meer van Harm Jan, die naar Amerika vertrokken was. De jaren kwamen en gingen. Moer dan dertig jaar gaf hij taal noch teeken. Niemand in Klontjeburen dacht meer aan hem, omdat er ook geen familie van hem woonde. Daar verscheen een dikke kerel in het dorp. Haast twee honderd pond. Een dikke pelsjas aan. Een hoed met breede rand had hij op zijn dikke hoofd. Harm Jan! Maar je kon hem haast niet verstaan. Het was voor het grootste deel Engelsch wat hij zei. In de dorpsherberg nam hij zijn intrek. Zat dik in de centen. Dat kon je maar zoo zien. Hij lieti de rijksdaalders rollen, of het knikkers waren. Hij keek eens rond, zei hij tegen de lui. De ouderen kenden hem nog wel. Dat wil zeggen: ze wisten wel, dat er vroeger eene Harm Jan naar Amerika was gegaan. Maar of dat nou dezelfae was, daar kon je nooit op aan. Met die Amerikanen moest je al net zoo voorzichtig zijn als met de Oostgangers. Hou je gedekt. Maar zich van hem laten trakteeren in de her berg, dat deden ze wel. Daar kun je geen kwaad bij. Hij keek eens rond, of hij in Klontjeburen niet een geschikt terrein op de kop kon tikken, om een mooie villa voor zich te laten bouwen. Hij had drie groote boerderijen in Amerika, waar nu zijn jongens op boerden. Hij wou hier in Hollana blijven. Misschien in het dorp. Maar het kon toch ook wel, dat hij naar de stad ging. Als je het allemaal gelooven kon, wat hij ver telde, dan was het heel mooi. Maar er was nie mand bij, die het bevestigen kon. Hou je wat gedekt. Het plakte toch niet te best tusschen Harm Jan en de oude dorpsgenooten. Eerst lachte men hem achter zijn rug uit, om zijn gekke praten en zijn vreemde kleeren, maar al heel gauw deden ze het ook in zijn gezicht, vooral de jongeren. Nee, hij had er geen lust meer in, om in Klon tjeburen te gaan wonen en er na een werkzaam leven een rustige oude c.ag te slijten, zei hij. Maar hij wou er wel wat land koopen. Hij vertrok naar de stad. In Klontjeburen wist men al gauw te vertellen, dat hij even buiten de stad aan het bouwen was. Ieder, die naar de markt was gegaan, kwam met de boodschap terug, hoe ver ze al aan 't kasteel wiaren. De man moest toch wel barstende rijk C^nna dunne Ju Giet ci Domyta/ityar sa uallei- UdLtsj* Les trouppes et les Cuet Lodewijk XIII als jongetje vdn zeven maanden. Zie t artikel „Een Vorstelijke Gezins tragedie"). zijn. Waarom dat geld nou in de stad te ve.-»- gooien? Dat had hij toch op Klontjeburen moe ten brengen? Hij kocht een boerderij met land in Klontje buren. Toen alles mondeling besproken was, zaten ze bij den notaris in de stad op het kan toor, om alles te beklinken. Eerst teekende de verkooper. En toen was de beurt aan Harm Jan. „Nee, meneer, lezen en schrijven, dat is Fransch voor me. Ik zal een kruisje zetten en dan moet U er nog maar een paar getuigen bij nemen Hoe vreemd de notaris ook opkeek, liet bleef e» bij: Harm Jan, die rijk uit Amerika was terug gekomen, kon lezen noch schrijven. „Maai- meneer Harm Jan", zei de notaris einde lijk, „dat is toch heel jammer, dat U niet lezer» of schrijven kunt. Wat zult U in uw drukke leven daar een last van gehad hebben. Een man met zulk een doorzicht. Wat zou er van U ge worden zijn, als U wel lezen en schrijven had geleerd!" „Wat ik geworden zou zijn, als ik lezen en schrij ven had geleerd, meneer? Weet U dat niet? Ik wel: koster in Klontjeburen!" Is auto-radio gevaarlijk Men zal zich herinneren wat wij hierover opna men in 't Zondagsblad van 5 October jl. De con clusie was, dat een automobilist, die zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid, geen gebruik zal maken van de technisch zoo bewonderens waardige auto-radio. Van bevoegde zijde brengt men echter onder onze aandacht, dat vele „auto-rijders van naam" er heel anders over denken. En eerlijkheidshalve wil len we ook hun meening onder de aandacht onzer lezers brengen. Sir Malcolm Campbell, de bekende Engelsche renner en houder van het wereldrecord voor ab solute snelheid, zegt: Sinds twee jaar zijn twee van mijn wagens met radio uitgerust en ik moet bekennen, dat ik er veel genoegen van gehad heb. Ik kan heusch niet inzien hoe men onge lukken kan vreezen, omdat een radio in den wa gen zingt. Dan zou men dezelfde vrees moeten hebben als de bestuurder onder het rijden een deuntje zou fluiten. En de heer G. Roesc-h van de bekende Talbot- fabrieken beweert: Ik ben van meening, dat do aanwezigheid van een radio-ontvanger op een wagen in geenen deele invloed heeft op de open bare veiligheid. Het besturen van een wagen is voor een bedreven rijder een hersen-kwestie en is semi-automatisch. Als de bestuurder een nieuwe ling is, zal hij op de eerste tochtjes wel aan wat anders moeten denken dan aan radio. Met het doorgeven van deze beide gezaghebbende stemmen meenen we de gulden regel van „hoor en wederhoor" te hebben toegepast. A ardkern-krachten Hoewel de aardkorst voor ons mcnschen onge veer het meest vaste is, wat wij ons kunnen voor stellen, is zij in werkelijkheid verre van onver- imdcrlijk. Dit komt, doordat er zich in het bin nenste van de aarde nog een gloeiende massa be vindt, waarin zich reusachtige krachten ontwik kelen. Tegenover die aardkern is de aardkorst voor alles, wat erop leeft en groeit, als een schei dend en beschuttend pantser, doah niet altijd houdt dit pantser stand, hoewel het ongeveer 1200 km dik is. Vergeleken met de middellijn der aarde van 1200 km is dit zeer respectabel, doch do krachten, welke zich in de aardkern ontwikkelen, zijn dan ook ontzaglijk groot. Ze veroorzaken aard hovingen, die bergen, gebergten, landen en zelfs werelddeelen doen scheuren, die stukken land van vele vierkante mijlen met een dikwijls be angstigende snelheid in de zee uitdrijven. Gewel dige erupties in het binnenste der aarde kunnen in enkele uren groote eilanden uit de zee doen opduiken ofdaarin doen verdwijnen. In de Duitsche wijn-gewesten De wijnboeren van het Rijnland zijn een vlijtig volk. I-Iun zware arbeid duurt het gansche jaar. In den winter, zoodra geen vorst of sneeuw meer te duchten zijn, wordt de mest in zware lasten in de bergen gedragen. Tot aan 't einde van het voorjaar wordt hier geputte grond bewerkt voor nieuwe aanplantingen. Dan worden de planten gesneden en gebonden. Zoodra het eerste groen te voorschijn komt, begint de strijd tegen het onge dierte: schimmels, rupsen, luizen en kevers. Voor al de druif luis maakt den wijnboer het leven zwaar. Het weer is voor hem ook een bron van voortdurende zorg. Vorst, hagel en regen in den bloeitijd kunnen de vruchten van zijn ganschen arbeid vernietigen. Wanneer het weer in den herfst zonnig is, dan weerklinken de vroolijke liederen van wijnboeren en -boerinnen door de wijnbergen. De meisjes plukken de druiven en sterke jonge mannen drar gen ze naar het dal. In het dorp stroomt dan wel dra, onder de persen, de wijn in de kuipen en van hier wordt hij verder in groote vaten in den kelder gepompt. Hier begint de wijn te gisten en aan het geborrel van het koolzuur, hetwelk hier bij ontsnapt, bemerkt men, dat het gistingsproces in vollen gang is. De tijd van den wijnoogst viert men in de Duit sche wijngewesten met vroolijke wijnfeesten. Do oude jaargangen dragen dan in ruime mate bij tot verhooging van de stemming. Ondanks zijn zwaren arbeid en zijn voortdurende zorgen is de wijnboer steeds bereid te gepaster ure feest te vieren. De goudvisch Ja Kees, dat is onze laatste knoop. Als die niet werkt zijn we geruineerdi. De goudvisch komt oorspronkelijk uit een meer in China. Dit meer ligt aan den voet van een berg in de provincie.Tehe-Kiang. Bij hun geboorte zien de goudvisschen zwart; eerst later worden zo donkerbruin en vervolgens goudkleurig. Vele gouftvisschcn hebben een afwijkende kleur, zoo zijn er zilverkleurige, roode en groene, maar elk dezer gekleurde visschen heeft steeds den me taalglans. Ook zijn er die verschillende kleuren hebben, en die men dus bont zou kunnen noemen. Voor omstreeks 300 jaar werden ze voor 't eerst naar Europa gebracht, waarschijnlijk tusschen 1611 en 1619. Eerst in 1753 zijn ze in ons land in gevoerd. 323

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 16