Een Vorstelijke
Gezinstragedie
ONS
ONVOLPREZEN
ONDERWIJS
Uw belangstelling wctcn-cb
<3-
door Hendrika Kuyper-van Oordt
Wanneer men veel dynastische historie leest, met
name de familiegeschiedenis van vorsten, dan
ontkomt men niet aan den indruk van een be
paald feit: dat in de middeleeuwen, en ook nog
veel later, het hofleven even rijk aan ceremonieel
en praal, als arm aan comfort en eenvoudige
hygiëne was en dat de jeugd daar zeker niet het
minste van te lijden heeft gehad. De talrijke lijf
artsen, die den Koning en zijn gezin bijstonden,
hebben daarbij misschien wel eens het spreek
woord bewaarheid „veel honden zijn der hazen
dood".
Van de toestanden onder de burgerij is weinig
bekend uit die tijden; het middeleeuwsch huisge
zin welker geschiedenis te boek 6taat is het vorste
lijk gezin, of dat van den hoogen adel. En dan
lezen we meestal geen opwekkend verhaal. Er
werd fel en sterk geleefd spreekt niet Hui-
zinga in zijn prachtig boek van ..'s levens fel
heid" men was vroeg volwassen, huwde vroeg,
stierf vroeg. Het geboortecijfer in het vorstelijk
huwelijk is doorgaans hoog, doch het sterftecijfer
onder de kinderen ontstellend. De nrinsessen
werden met veertien, vijftien jaar reeds uitge
huwelijkt, niet pro forma, maar in werkelijkheid,
én men begrijpt tot hoeveel ellende dit voor deze
halfvolwassen vrouwtjes geleid heeft.
In een kort bestek als dit wil ik mij niet ver
liezen in een menigte van historische voorbeelden,
doch slechts enkele nemen en wel uit het grootste
en meest vermaarde vorstenhuis van Europa, het
oude Huis Gapet, dat in de takken Valois, Or-
léans-Angoulême en Bourbon tot aan de Revolu
tie, en ook nog daarna, in Frankrijk heeft ge
regeerd. En dan daaruit weer een gezin dat stof
heeft geleverd tot een ware tragedie: het achttal
kinderen waar Koningin Anna, hertogin Anna
van Bretagne, moeder van was. Deze tragedie
speelt zich af in het laatste tiental jaren der
15de en het eerste tiental der 10de eeuw, van
omstreeks 1495 tot 1512.
In Lodewijk XI. den somheren monarch, die, wel
iswaar, het Koninkrijk Frankrijk groot heeft ge
maakt, doch in zijn latere levensjaren aan de
grenzen van den waanzin stond, neigde' de oudere
tak van Valois reeds ten ondergang, en met Ka-
rel VIII, zijn zoon, stierf de staag uit. Het is
interessant genoeg om van beide gezinnen de fa
miliale gebeurtenissen eens na te gaan.
Lodewijk XI, in niet zeer gelukkigen echt ver
bonden met Charlotte van Savoyc, had een groot
aantal kinderen. Zijn eerste zoon, Lodewijk,
stierf klein; de tweede, Joachim, die kort op hem
volgde, heeft nauwelijks geleefd. Ook het vierde
kind, Louise, stierf klein. Dan volgt Anna; zij
huwde twaalf jaren oud, den Heer van Beau jeu,
en had een zoon en een dochter, het zoontje stierf
klein. De derde dochter, als Jeanne de Kreupele
bekend, huwde met den lateren Lodewijk XII, zij
bleef kinderloos. En tenslotte was er nog een
jongste broertje, Frangois, hij stierf klein, één
jaar oud.
Telkens keert die uitdrukking terug: mort en bas
age,1) klein gestorven
Zoo hebben dan Lodewijk en Charlotte bijna geen
kleinkinderen gehad. Of, tochde vier van
Karei VIII en Anna van Bretagne.
Karei namelijk was de derde zoon, de eenige die
in leven bleef. Hij is in 1492 gehuwd met her
togin Anna, de erfdochter van Bretagne, aie daar
mede dit groote deel van West-Frankrijk aan de
Kroon heeft gebracht. Karei zelf is als jonge man
gestorven, en zijn vier kinderen zijn hem in den
dood nog voorgegaan.
De oudste daarvan was een jongetje, Charles
Orland geheetcn, wiens zacht en droefgeestig ge
zichtje hiernevens staat afgebeeld. Het kind was
teer en moest met de uiterste zorgen omringd
De kleine kroonprins Charles Orland.
322
worden. De kleine Dauphin resideerde te Amboise,
het kasteel waar ook zijn vader zijn jeugd had
doorgebracht, zoo angstvallig bewaakt door den
achterdochtigen Lodewijk XI, dat het Fransche
volk haast vergat dat er een Kroonprins was,
want niemand kroeg hem ooit te zien. Deze angst
en achterdocht van Lodewijk XI, ook wat rijn
eigen persoon betrof, heeft later absoluut zieke
lijke vormen aangenomen.
Hoe 't zij, ook voor Charles Orland werd 't kasteel
van Amboise bijna in staat van belegering gesteld.
Doch meer nog dan tegen uiterlijk geweld was
het verweer gericht tegen alles wat de gezond
heid van het prinsje kon bedreigen. Wanneer een
vreemdeling in Amboise (stad) zijn intrek nam,
dan moest diens gastheer er terstond den slot
voogd van verwittigen. Hecrschte ziekte in den
omtrek, dan mocht niemand daar van daan bin
nen de wallen komen. Brak een epidemie echter
ter plaatse zelf uit ,dan moest de Dauphin ver
voerd worden naar een van de kasteelen in Tou-
raine. En in alle omstandigheden moest zijn vader
van al wat er met hem gebeurde stipt op de
hoogte worden gehouden.
Van de desbetreffende brieven zijn er bewaard
gebleven. Het prinsje sukkelde nogal eens. Het
doet naief, maar toch ook ontroerend aan te ver
nemen uit die deftige ambtelijke rapporten der
kamerheeren, authentieke stukken en echte be
scheiden, dat Charles Orland veel moeite heeft
met tandjes krijgen; hij lijdt daardoor ook aan
de ingewandjes. Van de ondertandjes is er één
door, en 't andere komt. In de bovenkaak ziet
men de voortandjes liggen „als kraaltjes". Daar
komen die krampen van en de buikloop. De on
derteekenaars van het rapport voegen er aan
toe, dat ze nu al zes weken lang de ontwikkeling
dier tandjes in 't mondje dag aan dag hebben
gadegeslagen.
Ook de min. Framboise Forest, heeft aan Koningin
Anna geschreven; het prinsje is licht ongesteld.
Heel gerust op den toestand schijnt men echter
niet, men wil er de moest ervaren gcncesheeren
bij hebben, maar als de Koning een van zijn eigen
lijfartsen zendt is dat nog wèl zoo goed. De be
doeling is duidelijk: de Kamerheeren verwachten
nu juist niet zooveel van de versterking in aan
tal van de leden der Faculteit, doch ze willen
verantwoord wezen.
Van de spijsverteringsstoornissen die het prinsjo
doen lijden brengen de kamerheeren mede een
minutieus en realistisch verslag uit. 't Postscrip
tum heeft 'n gevoelstrckje, iets wat meestal vreemd
blijft aan het schrijven der ietwat letterknechtc-
lijke koninklijke ambtenaren. De missieVc is zóó
in een enveloppe gesloten, dat de Koning haar
indien hem zulks behaagt aan de Koningin kan
laten lezen. „Hare Majesteit zou kunnen ontstel
len, bij 't vernemen van de volle waarheid." Anna
van Bretagne was namelijk zwanger van een
tweeden zoon, dien geen beter lot dan den eer
sten zou treffen.
In de maand Augustus van 1497 is Karei VIII
te Turijn; daar verneemt hij dat in Amboise do
pokken heerschen. Nu schrijft hij een brief aan
„de Kamerheeren van Monseigneur de Dauphin",
welk een antwoord is op oen ontvangen schrij
ven hunnerzijds: het behelsde goede berichten van
zijn zoontje. Maar de heeren hebben zelf geschre
ven dat er in de stad Amboise veel kinderen ziek
liggen aan de pokken; de Koning heeft zich ter
stond beraden met zijn artsen die hem verge
zellen, en ze hebben gezegd, dat deze ziekte zeer
te vreezen is. Zij zijn van oordeel, dat er te Am
boise een vergadering moet belegd worden van
vier met name genoemde geneeshceren, en ook
nog andere. Die moeten het eens zien te worden
over de vraag of „de gezegde ziekte van de kin
derpokken" besmettelijk is, d.w.z. overgaat van
persoon op persoon, of dat zij „in de lucht" zit.
Concludeert de vergadering tot dit laatste, name
lijk, dat „de lucht" besmet is, dan moet Mon
seigneur verhuizen, naar Montrichart, Chisse, of
Moncontour, volgens advies. Als 't gevaar niet Al
te groot is zou de Koning echter liever zien dot
zijn zoontje te Amboise bleef; men kan er dan
voor zorgen dat geen enkel kind uit de stad in
't kasteel komt. Zij, die de omgeving van den
Dauphin uitmaken mogen ook onder geen beding
verkeer hebben mot lieden uit de stad. Verder
stelt de Koning zijn eigen lijfartsen met do ver
gadering te Amboise schriftelijk in verbinding.
Werkelijk vergaderen do medici, en na lange
besprekingen stelt men vast, dat de Dauphin zijn
residentie niet behoeft te verleggen, doch dat n. >n
elk contact van het kasteel met de stad zal be
letten. De vergadering is overigens vrij optimis
tisch gestemd. Er liggen in de stad weliswaar
veel mcnschen en ook veel kinderen ziek, doch de
meeste gevallen hebben een goedaardig verloop.
Er is niets van gebleken, dat de lucht „pestilent"
zou wezen. En daar had Zijne Majesteit toch van
gesproken: als er geen „besmette lucht" was, en
geen „doodsgevaar", dan moest Monseigneur blij
ven waar hij was. Voor afdoende isolatie zal ge
zorgd worden.
Do geneeshceren van Amboise hebben reden ge
kregen hun advies te betreuren. Zij spraken wat
al te stellig en telden den toestand te licht.
Had men het prinsje maar bijtijds weggebracht
uit Amboise! Juist had Koningin Anna aan de
voedster geschreven om haar te bedanken voor
Graftombe der beide Prinsjes.
de geruststellende berichten, toen de doodstijding
van Gharles Orland haar bereikte. Hij was drie
jaar, twee maanden en zes dagen oud. Waar
schijnlijk is de ziekte een roQdvonkepidemie ge
weest, die den geheelen omtrok van Amboise
teisterde. De geneesheeren spreken in hun rap
port van „rogolies" (rougéoles) „die een besmet
telijke ziekte zijn".
Er zijn twee navrante bijzonderheden in deze
historia morbi van een driejarig kind. De naam
van den dokter te Amboise, die het eenst wordt
genoemd is die van Ollivier Laurens. En deze
was zeer bijzonder toegevoegd aan de moeder;
Koningin Anna had hem uit Bretagne laten over
komen
En ten andere: de vergadering zal onwillekeurig
wel onder invloed hebben gestaan van des Ko-
nings wensch, den Dauphin niet uit Amboise te
verwijderen, althans niet dan bij zeer dreigend
gevaar. Heeft den vader wellicht de angst ge
dreven dat hét jongetje op weg naar een ander
kasteel iets overkomen zou? Tot de oorspronke
lijke bepalingen, d.w.z. die gemaakt waren lang
voor de ziekte uitbrak, behoorde onder meer, dat
er in den omtrek van het kasteel niet gejaagd
mag worden en honderd manschappen van de
Schotsche garde onafgebroken de poorten moeten
bewaken, zoowel van het kasteel als van de
stad. Als de Dauphin in een draagstoel of op
eenige andere wijze Amboise verlaat dan moeten
bewapende boogschutters hem vergezellen. Het is
alsof de Koning elke beweging of verandering
vreest, omdat die onheil kan brengen. En nu had
hij zijn wensch: „als 't ecnigszins kan moet de
prins blijven", geuit, schriftelijk zelfs, en de ver
gadering had daar maar al te goede nota van
genomen
Karei was wanhopig, zijn eigen, ook niet sterke
gezondheid, kwam den schok nauwelijks te boven.
Hij moest de hoop op nakomelingschap opgeven,
zijn kinderen hadden geen levensvatbaarheid
meer. Het tweede zoontje. Karei, stierf een maand
na de geboorte, het derde, Francois, na enkele
dagen, het laatste, een meisje, Anna, na acht en
veertig uren.
Karei VIII zelf werd slechts acht en twintig
jaar.2) Zijn weduwe hertrouwde met den mail-
nelijken verwant die 't naaste tot den troon stond,
dat was Lodewijk van Orléans, Lodewijk XII. Hij
verstiet voor haar zijn vrouw, Jeanne de Kreu
pele, bovengenoemd. Doch ook met haar kinderen
uit haar tweeden echt had Anna geen geluk; alle
toovermiddelen van haar bijgeloovig geboorteland
riep zij te hulp, maar 't baatte niet, het noodlot
dat de Koningin vervolgde liet zich niet bezweren.
Nog tweemaal bracht zij een dood jongetje ter
wereld, verder werd er geen manlijk oir meer
geboren, en de jongere tak van het Huis Valois
stierf eveneens uit.
Twee meisjes bleven in 't leven. Dat waren
Claude, die met Francois d' Angoulöme is gehuwd
geweest en ook maar vijf en twintig jaar oud
werd. Deze Frangois d' Angoulêmc was thans do
naaste mannelijke verwant en heeft als Frans I
den troon beklommen.
Do jongste dochter van Koningin Anna was
de uit de geschiedenis der Herovering zeer be
kende Renata van Ferrara, eigenlijk Renée de
France, die door haar zwager Frans aan hertog
Ercole d' Este werd uitgehuwelijkt, een veelbe
wogen leven heeft gehad, en in goeden ouderdom
is gestorven.
le Docteur Cabanës Enfanccs royalcs.
2) le Docteur Cabanès les Morts mysterieuses de
l'Histoire.
door K. Lantermans
In Klontjeburen was een nieuwe koster noodig.
Liefhebbers genoeg. De toestanden waren om
streeks 1860 voor de boeren slecht, maar voor de
arbeiders dubbel bedroevend. Elke jonge kerel
wilde dat baantje met een beetje vast geld er
graag bij hebben.
Na een paar vergaderingen waren de hoeren het
er over eens, dat Harm Jan het worden moest.
Een vent als een boom, 28 jaar, wou gaan trou
wen. Als hij in de kerk met de oogen rondkeek,
hoefde de dominee heel niet te letten op de on
deugende jongens op de klunderbeune (gaande
rij). En als hij oen „kerkelijk ambt" had, als de
kerkvoogd zei, zou hij zich zelf ook wel in
toom houden, waar men anders nog niet zeker
van was.
Harm Jan verscheen in de vergadering, maar
daar bleek het, dat hij maar een paar letters
lezen en heel niet schrijven kon.
„Hoe komt dat, Harm Jan?" vroeg dominee.
„Moeder was een weduwvrouw, dominee."
„Dan kon jij toch wel naar school gaan, om te
loeren, want zoo dom zie je er niet uit, dat je
niet leeren kunt."
„Ik ben alles samen geen maand op school ge
weest: bij de weg gcloopen: moeder was een
weduwvrouw."
„Ga even in de gang staan, Harm Jan", zei
dominee.
De vergadering duurde lang, heel lang. Dominee
vond, dat ze zoo'n koster niet gebruiken konden
en de boeren waren van oordeel, aat klokluiden,
vloervegen en schrobben niks met de geleerd
heid te maken had. Tot dominee volop het woord
nam en zei:
„Broeders, een dergelijke benoeming zou zijn een
slag in het aangezicht van het onderwijs, ons
onvolprezen onderwijs. Nemen we Harm
Jan, dan moedigen we eiken jongen aan om niet
naar school te gaan, en nemen we hem niet, dan
weet ieder, dat hij ons mooie onderwijs niet on
gestraft de rug toedraaien kan."
Meester, die alle boeken bijhield, en daarom op
alle vergaderingen tegenwoordig was, omdat de.
meeste heeren beter met de schop dan met de
pen bevriend waren, knikte toestemmend, waar
over de kerkvoogd boos werd: de meester had
enkel te luisteren, om te kunnen opschrijven:
daar werd de man voor betaald.
Na nog twee vergaderingen was het lot beslist,
riarm Jan werd niet benoemd, omdat hij te wei
nig geletterd was.
Woest was de vent. Drie maanden zette hij het
dorp op een fatsoenlijke manier een beetje op
stelten, maakte het vooral den dominee lastig.
Toen trouwde de vent envertrok naar Ame
rika. Over dat laatste feit was ieder in Klontje-
buren volkomen tevreden.
Niemand hoorde meer van Harm Jan, die naar
Amerika vertrokken was.
De jaren kwamen en gingen.
Moer dan dertig jaar gaf hij taal noch teeken.
Niemand in Klontjeburen dacht meer aan hem,
omdat er ook geen familie van hem woonde.
Daar verscheen een dikke kerel in het dorp.
Haast twee honderd pond. Een dikke pelsjas aan.
Een hoed met breede rand had hij op zijn dikke
hoofd. Harm Jan! Maar je kon hem haast niet
verstaan. Het was voor het grootste deel Engelsch
wat hij zei.
In de dorpsherberg nam hij zijn intrek. Zat dik
in de centen. Dat kon je maar zoo zien. Hij lieti
de rijksdaalders rollen, of het knikkers waren.
Hij keek eens rond, zei hij tegen de lui. De
ouderen kenden hem nog wel. Dat wil zeggen:
ze wisten wel, dat er vroeger eene Harm Jan
naar Amerika was gegaan. Maar of dat nou
dezelfae was, daar kon je nooit op aan. Met die
Amerikanen moest je al net zoo voorzichtig zijn
als met de Oostgangers. Hou je gedekt.
Maar zich van hem laten trakteeren in de her
berg, dat deden ze wel. Daar kun je geen
kwaad bij.
Hij keek eens rond, of hij in Klontjeburen niet
een geschikt terrein op de kop kon tikken, om
een mooie villa voor zich te laten bouwen. Hij
had drie groote boerderijen in Amerika, waar
nu zijn jongens op boerden. Hij wou hier in
Hollana blijven. Misschien in het dorp. Maar
het kon toch ook wel, dat hij naar de stad ging.
Als je het allemaal gelooven kon, wat hij ver
telde, dan was het heel mooi. Maar er was nie
mand bij, die het bevestigen kon. Hou je wat
gedekt.
Het plakte toch niet te best tusschen Harm Jan
en de oude dorpsgenooten. Eerst lachte men hem
achter zijn rug uit, om zijn gekke praten en zijn
vreemde kleeren, maar al heel gauw deden ze
het ook in zijn gezicht, vooral de jongeren.
Nee, hij had er geen lust meer in, om in Klon
tjeburen te gaan wonen en er na een werkzaam
leven een rustige oude c.ag te slijten, zei hij.
Maar hij wou er wel wat land koopen.
Hij vertrok naar de stad.
In Klontjeburen wist men al gauw te vertellen,
dat hij even buiten de stad aan het bouwen was.
Ieder, die naar de markt was gegaan, kwam met
de boodschap terug, hoe ver ze al aan 't kasteel
wiaren. De man moest toch wel barstende rijk
C^nna dunne Ju Giet ci
Domyta/ityar sa uallei-
UdLtsj* Les trouppes et les Cuet
Lodewijk XIII als jongetje vdn zeven maanden.
Zie t artikel „Een Vorstelijke Gezins tragedie").
zijn. Waarom dat geld nou in de stad te ve.-»-
gooien? Dat had hij toch op Klontjeburen moe
ten brengen?
Hij kocht een boerderij met land in Klontje
buren. Toen alles mondeling besproken was,
zaten ze bij den notaris in de stad op het kan
toor, om alles te beklinken.
Eerst teekende de verkooper.
En toen was de beurt aan Harm Jan.
„Nee, meneer, lezen en schrijven, dat is Fransch
voor me. Ik zal een kruisje zetten en dan moet
U er nog maar een paar getuigen bij nemen
Hoe vreemd de notaris ook opkeek, liet bleef e»
bij: Harm Jan, die rijk uit Amerika was terug
gekomen, kon lezen noch schrijven.
„Maai- meneer Harm Jan", zei de notaris einde
lijk, „dat is toch heel jammer, dat U niet lezer»
of schrijven kunt. Wat zult U in uw drukke
leven daar een last van gehad hebben. Een man
met zulk een doorzicht. Wat zou er van U ge
worden zijn, als U wel lezen en schrijven had
geleerd!"
„Wat ik geworden zou zijn, als ik lezen en schrij
ven had geleerd, meneer? Weet U dat niet? Ik
wel: koster in Klontjeburen!"
Is auto-radio gevaarlijk
Men zal zich herinneren wat wij hierover opna
men in 't Zondagsblad van 5 October jl. De con
clusie was, dat een automobilist, die zich bewust
is van zijn verantwoordelijkheid, geen gebruik
zal maken van de technisch zoo bewonderens
waardige auto-radio.
Van bevoegde zijde brengt men echter onder onze
aandacht, dat vele „auto-rijders van naam" er
heel anders over denken. En eerlijkheidshalve wil
len we ook hun meening onder de aandacht onzer
lezers brengen.
Sir Malcolm Campbell, de bekende Engelsche
renner en houder van het wereldrecord voor ab
solute snelheid, zegt: Sinds twee jaar zijn twee
van mijn wagens met radio uitgerust en ik moet
bekennen, dat ik er veel genoegen van gehad
heb. Ik kan heusch niet inzien hoe men onge
lukken kan vreezen, omdat een radio in den wa
gen zingt. Dan zou men dezelfde vrees moeten
hebben als de bestuurder onder het rijden een
deuntje zou fluiten.
En de heer G. Roesc-h van de bekende Talbot-
fabrieken beweert: Ik ben van meening, dat do
aanwezigheid van een radio-ontvanger op een
wagen in geenen deele invloed heeft op de open
bare veiligheid. Het besturen van een wagen is
voor een bedreven rijder een hersen-kwestie en is
semi-automatisch. Als de bestuurder een nieuwe
ling is, zal hij op de eerste tochtjes wel aan wat
anders moeten denken dan aan radio.
Met het doorgeven van deze beide gezaghebbende
stemmen meenen we de gulden regel van „hoor
en wederhoor" te hebben toegepast.
A ardkern-krachten
Hoewel de aardkorst voor ons mcnschen onge
veer het meest vaste is, wat wij ons kunnen voor
stellen, is zij in werkelijkheid verre van onver-
imdcrlijk. Dit komt, doordat er zich in het bin
nenste van de aarde nog een gloeiende massa be
vindt, waarin zich reusachtige krachten ontwik
kelen. Tegenover die aardkern is de aardkorst
voor alles, wat erop leeft en groeit, als een schei
dend en beschuttend pantser, doah niet altijd
houdt dit pantser stand, hoewel het ongeveer
1200 km dik is. Vergeleken met de middellijn der
aarde van 1200 km is dit zeer respectabel, doch do
krachten, welke zich in de aardkern ontwikkelen,
zijn dan ook ontzaglijk groot. Ze veroorzaken aard
hovingen, die bergen, gebergten, landen en zelfs
werelddeelen doen scheuren, die stukken land
van vele vierkante mijlen met een dikwijls be
angstigende snelheid in de zee uitdrijven. Gewel
dige erupties in het binnenste der aarde kunnen
in enkele uren groote eilanden uit de zee doen
opduiken ofdaarin doen verdwijnen.
In de Duitsche wijn-gewesten
De wijnboeren van het Rijnland zijn een vlijtig
volk. I-Iun zware arbeid duurt het gansche jaar.
In den winter, zoodra geen vorst of sneeuw meer
te duchten zijn, wordt de mest in zware lasten
in de bergen gedragen. Tot aan 't einde van het
voorjaar wordt hier geputte grond bewerkt voor
nieuwe aanplantingen. Dan worden de planten
gesneden en gebonden. Zoodra het eerste groen te
voorschijn komt, begint de strijd tegen het onge
dierte: schimmels, rupsen, luizen en kevers. Voor
al de druif luis maakt den wijnboer het leven
zwaar. Het weer is voor hem ook een bron van
voortdurende zorg. Vorst, hagel en regen in den
bloeitijd kunnen de vruchten van zijn ganschen
arbeid vernietigen.
Wanneer het weer in den herfst zonnig is, dan
weerklinken de vroolijke liederen van wijnboeren
en -boerinnen door de wijnbergen. De meisjes
plukken de druiven en sterke jonge mannen drar
gen ze naar het dal. In het dorp stroomt dan wel
dra, onder de persen, de wijn in de kuipen en
van hier wordt hij verder in groote vaten in den
kelder gepompt. Hier begint de wijn te gisten en
aan het geborrel van het koolzuur, hetwelk hier
bij ontsnapt, bemerkt men, dat het gistingsproces
in vollen gang is.
De tijd van den wijnoogst viert men in de Duit
sche wijngewesten met vroolijke wijnfeesten. Do
oude jaargangen dragen dan in ruime mate bij
tot verhooging van de stemming. Ondanks zijn
zwaren arbeid en zijn voortdurende zorgen is de
wijnboer steeds bereid te gepaster ure feest te
vieren.
De goudvisch
Ja Kees, dat is onze laatste knoop. Als die
niet werkt zijn we geruineerdi.
De goudvisch komt oorspronkelijk uit een meer
in China. Dit meer ligt aan den voet van een
berg in de provincie.Tehe-Kiang. Bij hun geboorte
zien de goudvisschen zwart; eerst later worden zo
donkerbruin en vervolgens goudkleurig.
Vele gouftvisschcn hebben een afwijkende kleur,
zoo zijn er zilverkleurige, roode en groene, maar
elk dezer gekleurde visschen heeft steeds den me
taalglans. Ook zijn er die verschillende kleuren
hebben, en die men dus bont zou kunnen noemen.
Voor omstreeks 300 jaar werden ze voor 't eerst
naar Europa gebracht, waarschijnlijk tusschen
1611 en 1619. Eerst in 1753 zijn ze in ons land in
gevoerd.
323