tl
m
DE GOUDEN
POSTDUIF
i
ÜS
BI
ÉfB
1
door K. Jonkheid
3)
Nu wordt ze brutaler, stapt kordaat naar bin
nen en loopt de trap op. Daar is oen kamertje
zonder ramen. In het schuine dak, heel hoog,
is een dakraam. De ruit is vuil en er ligt klimop
overheen. Hoewel de zon helder schijnt, is het
licht gedempt. De deur heeft grendels van binnen
en van buiten. Het vertrek kan dus dienst doen
als geheime bewaarplaats van gevangenen en als
laatste toevlucht, waar men zich verbergen en
verschansen kan. In 't midden staat een zwaro
bouten tafel, het eenige meubelstuk. Naast de
deur is een afgetimmerde slaapplaats zonder
beddegocd. In de hoeken wonen bedaarde oude
apinnen.
In een van de wanden is een ijzeren kastje in
gemetseld, recht onder het dakraam. De ijzeren
deur staat op een kier. Nieuwsgierig trekt Do
rothy het deurtje open, maar de scharnieren zijn
doorgeroest en met een harde slag valt het zware
voorwerp op de vloer.
Roerloos luistert Dorothy of er eenig gerucht is
van naderende voetstappon of van stemmen, die
roepen. Daar hoort ze een deur dichtslaan. Ze
rent de trap af, drukt op de onderste knop, lang
zaam en geruischloos draait de deur dicht.
Ze gaat even zitten om op dreef te komen en
denkt na. Waar bevindt zich dat dakraam? Onder
liet klimop, dus in de rechterachterhoek van "t
huis. Ze loopt naar buiten om zich de situatie in
te denken. Ze kijkt naar de muur, naar het klim
op, naar het dak. Niets te zien. Laat dat voor-
loopig maar zitten.
't Is heerlijk weer, fijn voor een wandeling. Ze
kijkt rond om te genieten van het uitzicljt. Op
de weg langs het bosch nadert een ruiter. Wat
heeft die man zich uitgedost. Hij draagt een
slappe hoed met drie struisveeren, een pruik,
welks lokken om zijn schouders hangen en een
brecde kanten kraag om de hals. De manen van
zijn paard zijn met lint doorvlochten, de staart
is dubbelgeslagen, ineengedraaid en met twee
linten saamgeenoerd. Aan weerskanten van de
kop fladdert een strik.
Zeker een feestganger, denkt ze. De ruiter heeft
haar gezien en laat zijn blik onafgebroken rusten
op haar figuur. Die onbeschaamdheid noopt haar
heen te gaan. Maar als ze de deur wil sluiten
ziet ze, dat hij het hek binnenrijdt. Nu ziet ze
ook, wie het is. Neef Richard. Weerzin rijst op in
haar ziel en ze besluit hem te weerstaan.
Rustig gaat ze hem tegemoet, nieuwsgierig hoe
het zal afloopen. Richard lacht toe en knikt, in
zijn oogen komt iets triomfantelijks. Maar haar
woorden zijn koud als hagel. „Vader i£ niet
thuis," zegt ze kort. De triomf in zijn oogen
maakt baar bits en vijandig.
Zijn glimlach bevriest, maar rustig en hoog is
zijn antwoord; „Dat wéét ik. Hij is een aristo
craat."
Als hij van zijn paard stapt, glijdt, haar blik
langs zijn rechte gestalte. De zwierige kleedij uit
Kareis tijd, die nog algemeen gedragen wordt,
kleedt hem beter, dan de stakerige coupe van de
Cromwellsche Puriteinen, waarin hij zich ver
toont als haar vader thuis is. Maar zijn gezicht is
onsympathiek en de klevende blik van zijn
strakke oogen griezelig.
Hij wacht haar noodiging niet af, maar stapt
ongevraagd naar binnen. Waarom zou hij niet?
Zijn paard wordt verzorgd door Jack, die dadelijk
toeschoot.
„Wat heb je 't rustig."
„Heel rustig."
„Dat is wel een voorrecht."
„Een wanhopig voorrecht."
„Waarom wanhopig? Heb je 't liever onrustig?"
„Dat niet. Maar 't is zoo eentonig."
„Dus, mijn gezelschap komt niet ongelegen!"
„Ik herinner me niet, zoo iets gezegd te
hebben."
Richard zwijgt. Wat is ze koud en afstootend.
^,Er is anders onrust genoeg," begint (hij weer.
„Zoo, ik dacht, dat het nu vrede is."
„In plaats van oorlog komt nu sluipmoord. De
Royalisten, de Roomse-hen, de Anabaptisten, do
dwepende aanhangers van bot Vijfde Rijk, allen
spannen samen, om den Lord Protector te ver
moorden. Maar laat ze voorzichtig zijn, ze zullen
hun lot niet ontgaan!"
„Welk lot?" Ze denkt aan Droghcda.
„Gevangenis, verbanning, verbeurdverklaring,
dc dood op het schavot."
„Verschikkelijk." Ze huivert. „Daar sta ik
buiten."
„Gelukkig. Maar je vrienden en buren en be
kenden, staan die er ook buiten?"
„Natuurlijk."
„Ik hoor soms verdachte geruchten."
der vele prachtiyc Zieitserschc merenJ
Dorothy vlucht naar buiten. Wat moet zo be
ginnen? Het overvalt baar zoo. Ze kan Richard
niet nemen, ze is bang voor hem. Hij is niet te
vertrouwen, dat ziet ze duidelijk. Hoe is 't moge
lijk, dat vader het niet ziet! Ze huivert, als ze
zich indenkt als vrouw voor altijd aan hein te
zijn verbonden. Hoe griezelig.
Ze loopt verder, verward, peinzend, overleggend
wat ze doen zal, zonder uit te kijken, zonder op
te letten waar ze gaat en plotseling staat ze
tegenover Guy, lachend en vroolijk. Maar zijn ge
zicht wordt vragend, hij ziet haar verwarring.
„Er is toch niets?"
„O, nee. niets. Ik schrok een beetje. Ik was in
gedachten."
„Over mij toch niet? Of wel?"
„Volstrekt niet Ik dacht nu ecus aan een
ander. En daar moet jij me nu juist op betrap
pen! Dat komt zeker, doordat ik niet uitkeek."
„Dan zal ik het maar vergeven. Ik liep juist
uit te kijken naar jou. Mijn nieuwe duivenhuis
is klaar en ik heb John White opdracht gegeven,
me wat jonge postduiven te bezongen."
Ze wandelen langzaam verder en weten niet, dat
ze begluurd worden.
Als ze ten slotte afscheid nemen en Dorothy
naar huis wil gaan, ziet ze dat toevallig Jack
Black daar voorbij loopt. Ze laat hem passeeren.
Voor 't eerst in haar leven merkt ze, welk een
v&lsch lachje die jongen heeft.
XI.
John White is een arme eemouuigc man, maar
de streek is hem goed bekend en ieder weet, wie
John White is. Doordat hij veel op de weg is,
wordt zijn dienst vaak gebruikt voor het over
brengen van boodschappen en brieven. Hij han
delt in pluimvee en gevogelte en tegenwoordig
ook in duiven. Die nieuwe mode bezorgt hem
aardig werk en winst.
Richard kent hem ook. Hij ziet hem juist met
een korf duiven de weg afstrompelen.
John groet eerbiedig en weet niet, wat hem over
komt, als Richard hem aanspreekt.
„Zeg John, wat doe je tegenwoordig qjet al die
duiven?"
„Die verkoop ik. Sir. Dat gaat best, ik verkoop
meer duiven dan kippen."
John is een praatvaar.
„Alle menschen kennen me en ik heb een massa
klanten. En goeie klanten ook De jonge Lord
Lacy heeft me juist oen partij thuiavliegers be
steld. U weet wel, dat zijn die dieren, die nooit
verdwalen. Op grootc afstand kunnen ze dc wqg
nog vinden. En dan krijgen ze een briefje aan
hun poot of aan. een vleugel en zoo brengen zo
dat over."
Sir Richard schijnt verbaasd over dat wonder.
Hij kijïït argwanend en niet een onderzoekende
vraag in zijn oogen.
„Hebt u 't nooit gehoord?" vraagt John famijiaar.
„Ja zeker, zeker."
*s Middags is hij bij oom. Hij hoeft belangrijk
nieuws. In de stal spreekt hij eerst met Jack.
„Hebt u 't gehoord, oom? De dolle ruiter is weer
in 't land."
„De dolle ruiter? Sexby? Die is toch gevlucht
naar Frankrijk?"
(U'ordf vervolgd
„Verdachte geruchten? Omtrent wie dan?"
Rij voorbeeld over dien zoon van Lady Lacy.
Hij moet een echte Royalist zijn en een stille
samenzweerder."
Ze voelt zich rood worden. Guy een samen
zweerder! Dat kan niet. Dat i6 lage laster.
Hij ziet haai' ontroering. Zacht aan. Niet for-
ceeren.
Ze herstelt zich, houdt zich onverschillig. „Zijn
daar bewijzen van?"
„Bewijzen nog niet. Wel aanwijzingen, die be
wijzen kunnen worden."
Meteen staat hij op. Voor vandaag is het ge
noeg. „Ik loop wel naar de stal voor mijn paard."
Dorothy is alleen. Dat kan niet dat is onmo
gelijk. Samenzwering, sluipmoord. Zou Guy daar
toe in staat zijn? Hij sprak wel bitter over Crom
well, dat is waar. Zou hij misschien tochtoch
er iets van afweten?
Ze gaat afleiding zoeken in wat bezigheid bij
mevrouw Fox. Als ze opstaat, voelt ze hoe haar
ibeenen beven.
De weduwe van Howards overleden broer heeft
hem een brief gestuurd. Ze schrijft over haar
zoon Richard en op diens verzoek. Breedsprakig,
vol overvloedige betuigingen van hoogachting
voor haar dapperen schoonbroeder en van toege
negenheid jegens haar edele nicht, kornit ze na
veel overtollige woorden eindelijk tot liet doel.
Richard heeft haar gesproken van zijn groote
genegenheid voor Dorothy en zijn moeder ver
zocht zulks bloot te leggen bij haar vader.
Dat bevalt hem. Hij heeft het wol geweten, er
zelfs op aangestuurd en Richard aangemoedigd.
Hij wil er dadelijk met haar over spreken.
Maar het gaat niet zoo vlot, als hij verwachtte.
Dorothy is zenuwachtig en wil er over denken.
„Kind, moet je daar nog over denken? Zoon
kostelijk aanzoek."
„Ja vader, maar
„Nu, wat maar?"
„'t Is voor mijn heele leven."
„Wat zou dat? 't Kan toch niet beter! Jij bent
mijn eenige dochter en Richard is de ocnige zoon
van mijn broer. Zoodoende komt alles weer onge
deeld in één hand. 't Is prachtig, 't Kén niet
mooier. Vind je zelf ook niet?"
„Zeker, vader."
„Maar wil je er toch liever nog over denken?"
„Liever wel."
„Geen bezwaar, hoor. Je bont nog jong genoog.
Zoo groote haast is er niet bij."
Het komt wel in orde, denkt vader.
284
KRUISWOORDRAADSEL
niet eerder dood danals de zon ondergaat.
O!..
Dan haalt hij 'n boekje uit z'n zak en vraagt:
Hoe heet jij?
Jan de Vries, zeg Ik.
Hij schrijft 't op en vraagt dan
Hoe oud ben je?
Dertien
Hoe heet je schip?
Nieuwe ZorgWaarom schrijf je oat op?
Dat is mijn geheim, schipper! Maar,ik
kan 't je ook wel zoggen,want,, misschien
word jo mijn vriend welik denk dat ik
vliegenier word.
Vliegenier? vraag ik en kijk hem aan
Ja, vliegenier! Maar dat mag je niet ver
tellenwant misschien word ik ook wel politie
agent, of schipperik denik dat ik schipper
wordik heet Engclbcrt.
V.
Als vader mij den volgenden morgen roept
slaat de klok vier uur. Kwart over vier zit ik
op 't roer en duwen vader en moeder het schip
van de wal.
Buurvrouw komt uit de roef en zegt tegen vader:
Hij is nog niet aan boord!
Dc knecht niet?
De schipper niet! Zeker opgepakt
't Is toch wat! zegt moeder.
Als we 't bolwerk om zijn en in de Worku-
mor trekvaart, kunnen we zeilen, 't Is schraal
zijwind, maar ik ben blij, want zóó zeilen we
Alles!Toch is zeilen niet altijd plezierig,
want nu moet ik aardappelen schillen. Ik trék
liever
Vóór den middag liggen we al aan de losplaats.
En direct na 't eten, scheppen we de eerste krui
wagen vol. Vader kruit dc hee-le vracht alleen
de wal opIk mag niet achter de kruiwagen
nog'k Heb er ook geen zin in. Ik schep
liever dan ik krui. En ik schil liever aardappelen
dan 'k schepik trek liever dan 'k aardappelen
schilzeilen, we moesten Altijd zeilen kunnen
over 't groote meerover de <aee! I>k ga naar
zeelaat Engclbcrt maar politie-agent of vlie
genier worden.
Toe jonge! Heb je de modder weer vastge-
trapt? Kom jij maar hierdan neem ik dat
stuk wel. Vader zijn schop gaat door de klei of
H papier is. Mijn schopwil niet.
Het wordt avonden nóg zijn we niet
leeg. Vader zegt niets meer. En moeder sjouwt
muar niet koffie.
Wij moeten ophouden.
't Is donker als we naar bed gaan.
Als vader mij den volgenden morgen roepi
lécht hij. 't Schip is al leeg en toch is de zon
maar net op
Wij hebben een prachtige wind! roept vader.
En als we net onder zeil zijn, komen we „Hoop
op beter" tegen.
't Begint te regenen uit 't Zuiden
Buurman, jc krijgt gladde planken! roept
IPader.
Jazegt buurman en kijkt naar de lucht.
*t Is er stil aan boord, 't Spijt mij om buurman.
Jammer dat 't regent voor buurman, hè vader?
Ja jonge!Maar hij had óók leeg kunnen
*>jn
Mag ik sturen, vader? 'k Wil 't heelemaal
leeren, wantladen en lossen en zoo, en
dat wil ik nietik wil vérenaltijd door
.VarenZou 'k naar zee gaan,, vader?
Zcilc op een stóómboot? lacht vader.
.Waarom lacht hij nou?
Einde
HORIZONTAAL:
2. Grieksch filosoof.
7. Waars chuwingssigr. aal.
10. Visch.
13. Hoofdstad van een Z.-Amerik.
15. Soort steltlooper.
16. Grassoort.
19. Fluweel.
21. Duitsch astronoom.
23. Meer.
25. Perzische rivier.
28. Jongensnaam.
30. Troef.
31. Trommelslager.
VERTICAAL:
1. Borgtocht.
2. Noord-Ilollandsch sta>
3. Watcrkeering.
4. Klein plantje.
5. Verwaande kwast.
6. Traag.
8. Lichaamsdeel.
9. Wapen in den schoonmaaksinj
11. Van salpeter afgeleid zout.
12. Boom.
14. Drinkbeker.
17. Bijbclsche figuur.
18. Sukkel.
20. Badgelegenheid.
22. Rivier in Roemenië.
23. Ontwikkelingsvorm van insecten
24. Gepelde granen.
26. Stuurinrichting.
27. Deel van een boerderij.
29. Friesche meisjesnaam.
30. Stad in Finland.
SCHAAKRUBRIEK
Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 42,
Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon
dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres
te richten.
Probleem no. 462
Van: W. E. CAINE
i
m
i
e-
PI
Wit geeft in twee zetten mat
Wit (7): Ka6, I)gl, Tbl, Le8, Pf4, Pf7, pi.c7
Zwart (7): Kh7, Dh6, Lg7, Pe5, Pg8, pi.c4, e6
Problee mno. 463
Van E. PLESNIVY
'h
m\
A
&Hi «s
1
A P,
jc*
Ifiv
k
t
A
MS
A
m s
m Ir
abcdeigh
Wit begint en geeft in drie zetten mat
Wit (10): Kb7, Db3, Ld6, Lh5, PeS, Pg3, pi.cg e2,
f2, hO
Zwart (8): Kc6, Ta2, Td5, Lel, pi.a7, b6, d3, d7
Men wordt verzocht de oplossingen binnen acht
dagen in te zeilden.
In het diagram van probleem 461 is een zwarte
pion oj) f5 weggevallen, waarna het probleem on
oplosbaar is. De oplossingen van de nummers
460 en 461 moeten daarom overstaan tot de vol
gende rubriek. De inzendtermijn wordt dus ver
lengd.
De Zon en de Maan
De zon treedt 24 Oct. in het teeken Schorpioen.
Het eerste kwartier eter maan van 5 Oct. staat in
den Schutter, de volle maan van 12 Oct. in de
Visschen.
De Planeten
De planeten, voor het bloot? oog zichtbaar, zijn:
Mercurius, Venus, Mors, Jupiter en Saturnus. Zij
stralen zelve geen liclit uit, maar weerkaatsen het
zonlicht.
Mercurius is 18 Oct. in beneden-conjunctie
niet de zon, maar is aan het einde der maand in
de Maagd, even voor zonsopgang alweer als mor
genster zichtbaar.
Venus is een schitterende morgen
ster. De planeet is rechtloopend in den Lc-'.w
en komt in het begin der maand 2J/£ uur en aan
het eind meer dan 4 uren voor de zon op.
Venus is in October van de grootte 4.3M, een
helderheid die geen ster of planeet ooit bereikt.
Sirius, de helderste ster des hemels b.v. is van do
grootte —1.58"".
Mars loopt door Schorpioen en Schutter en staat
na zonsondergang laag bov enden Z.-W. horizon.
De planeet is weinig helder.
Jupiter verdwijnt meer en meer in de avond
schemering.
Saturnus staat nagenoeg onbeweeglijk in den
Waterman en gaat begin October te 3 uur en aan
het eind der maand reeds te 1 uur onder.
De tijdsopgaven zijn in gewonen Amsterdamschen
tijd. Zomertijd tot 5 October i§ dus één
uur later.
In ons volgend nummer hopen we onze gewone
eterrekaartjes te geven en verder eenige interes
sante mededeelingen te doen over de verander
lijke ster Algol.
Fransche verdediging
Onderstaande partij is een proeve van bewerking
uit het zoo juist verschenen tournooiboek Moskou
1935 door Dr. Alb. Becker (uitg. Wiener ScJiach-
Kcitungj. De korte notatie is vervangen door de
lange.
Wit: RJUMIN
Wit:
1 e2—c4
2 d2d4
3 Phlc3
1 Lelg5
5 e4c5
6 h2—h4
Deze scherpe aanvul was in Moskou zeer in trek.
Zwart: STAHLBERG
Zwart:
Pg8f6
Lf8e7
Pf6d7
6
c7—
7 Lg5Xe7 Ke8Xe7
8 12—f4 Pb8c6
Zeer goed is ook dc voortzetting uit de ptuwj
Löwenfisch—Mcnchik: 8. cXd4 9. DX<I4
Pc6 10. Dd2 Da'i, eventueel f6.
9 d4XC5 Pd7Xc5
10 Ddlgi Ke7— f8
11 0-0-0 Lc8d7
12 Pg 1f3 TaS—c8
13 Thlh3 h7—h5
14 Dg4g3 g7—g6
Een overbodige veiligheidsmaatregel, want 15. f5
©Xfó! behoefde zwart niet te vreezen; krachtig
was een tegenaanval met 14Da5 en even
tueel Pb 4.
15 Dg3—f2 Dd8b6?
Dreigt wel is waar Pb3f, madr was Da5 ook hier.
16 Pf3d4 Pc6Xd4
17 Df2X<14 a7a6
18 Lfle2
Weinig levert op 18. PXd5 eX<15 19. e6
wegens Pd3f!
-18 Db6c7
19 Tdld2
Er dreigde Pc4
19
Ld7e8
20 g2g4! h5Xg4
21 Lc2Xgi Tc8d8
22 h4— h5 Dc7h6?
Verliest den kostbaarsten pion, gXh5 moest
geprobeerd worden.
23 hóXgO ThSXh3
24 Lg4Xh3 f?Xg6
25 Lh3Xe0! Db6—a5
26 f4—f5!
26 Pc5Xe6
27 fT»Xe6 Daó—c7
28 Dd4—f if Kf8gS
29 Pc3X<15 TdSXdó
Anders Pf6t
Rjumin speelt elegant en energiek
30 Td2X<13 Dc7c6
31 Td5d6 Dc6—at
32 Df4Xu4 LeSXai
33 TdO—<17
Zwart geeft op
289