ZONDAGSBLAD
-ter-krantje
Voor knutselaars
EEN BOEKENLEGGER
Deze neger maak je van Eralen en ijzerdraad.
De hoed van een rechte kraal; en heb je deze
niet, van een stukje van een rond stokje waarin
jje een gaatje boort. De rand van den hoed maak
je van een houten knoop.
Het kleine kraaltje dat voor hals dient, wordt
Üwars doorboord. Rijg nu hoed, hoofd cn romp
&an een dubbel ijzerdraad. Onder aan den romp
eplijt zich het dubbele ijzerdraad, waarna de
kraaltjes voor de beenen worden aangeregen. Nu
.wordt het ijzerdraad omgevouwen, zoodat de
kralen er niet meer afschuiven. De armen komen
aan een apart stukje ijzerdraad. In den hoed
wordt een klein oogje gedraaid, waaraan je een
snoer van kleurige glazen kraaltjes bevestigt.
Wanneer je het kralen snoer tusschen de blad-
Bijden legt, blijft het negerpopje er buiten hangen,
wat een erg leuk gezicht is.
GIPSTEGELTJES
Het is heusch niet zoo moeilijk, van die aardige
gipstegeltjes te maken met een plaatje er op, zoo,
dat je 't heele gevalletje aan den muur van je
slaapkamertje kunt hangen. Bij den drogist haal
jje wat gipspoedcr en maakt daarvan een dik
papje. Is 't papje klaar, dan leg je een mooi
plaatje op een schoteltje, dat je aardig van vorm
tvindt. Eerst 't plaatje van achteren nat maken
en met je vinger ruw wrijven; dan „houdt" het
gips. Natuurlijk komt de goede kant van het
plaatje naar beneden te liggen, netjes in 't mid
den. Terwijl je nu 't schoteltje met gips vol giet,
houd je met een speld of iets anders 't plaatje
stijf tegen den bodem, opdat er geen gips onder
kan komen. Is 't schoteltje vol genoeg, dan kan
*t zaakje blijven staan tot het gips hard is. Nu
nog een lintje achter het tegeltje ('t best doe je
dat, vóór het gips hard is) en het tegeltje is klaarl
Een getal raden
63
63
63
63
Vraag Ier-and een getal in gedachten te nemen
beneacn 64, of zeg dat je van iemand die nog
geen 64 is, dat je zijn leeftijd kunt uitrekenen.
Hij moet je nu vertellen in welke kolommen het
getal dat hij in gedachten genomen heeft of het
ADRI LAMMERS
[(Om voor te lezen)
Jetje gaat zitten op de stoel voor 't bureau
waar Henk zoo pas op gezeten heeft.
Wat een groot boek ligt daar.
Er staat een plaat op.
Jetje gaat met haar knieën op de stoel
zitten en buigt zich voorover om goed te
kunnen zien.
Met haar linkerarm rust ze op 't bureau.
Ze doet het boek open.
Wat leuk!
Er staan allemaal mooie platen in.
O... kjjk eenswat is dat?
Een blad, dat opgevouwen is.
Het is een kaart.
Jetje vouwt het blad uit... maar... ot
weenu stoot ze met haar arm tegen d«*
inktpot aan. De inktpot rolt om. De donkere
inkt stroomt over het groote blad.
Jetje schriktVreeseljjk
Op de kaart staat een plas inkt en op het
bureau ligt ook wat.
„Wat moet ik doen?" denkt Jetje.
Op eens ziet ze vloei. Ze legt het in de
plas inkt. De inkt dringt al verder in het
vloei. Heel gauw is het heele vloeitje don
kerblauw. Ze rolt het in elkaar.
O, wat zien haar handen er nu uit!
Als Vader nu eens kwam? Of Moeder?
Of Henk?
De schrik slaat haar
Jetje wordt angstig.
Ze loopt vlug naar de kist met oude lap
pen. Daar pakt ze er een paar uit.
Ze veegt er de inkt mee van het inktpotja
af en ook van het bureau.
Je kunt nog wel wat donkere vegen op,
het hout zien, maar dan moet je goed kijken.
Wat zal ze nu met die kaart doen? Z<s
weet er geen raad mee.
Hoort ze daar iemand komen?
De schrik slaat haar om het hart.
Vlug duwt ze het boek onder de boeken*
kast, tegen de muur.
Ze holt weg uit de studeerkamer.
De beide vieze lappen en het vloeitje heef8
7e nog juist meegenomen.
Ze holt naar „Goudblond-Liesje" en Hana
en doet net alsof ze speelt...
Ze luistertmaar ze hoort niemand.
Dan duwt ze de vieze lappen en het
Vloeitje achter een houten koffer, in een
donker hoekje.
Haar handen veegt ze af aan de binnen*
kant van een oude jurk.
Naar Vaders studeerkamer durft ze niet
meer te gaan.
(Volgende week verder.)]
Jan vindt het pret-tig
Als ik 's mor-gens wak-ker word,
Kijk ik eerst naar bui-ten.
Blij ben 'k, als het zon-licht schijnt
Vroo-lijk op de rui-ten,
En be-ne-den in den tuin
De vo-gel-tjes al flui-ten!
Maar wan-neer de zon niet schijnt,
En de nattte re-gen
Tries-tig langs de ra-men druipt,
Denk ikhoe de we-gen
Nu vol leu-ke goot-jes zijn.
Die kom ik al-le-maal te-gen!
Als ik dan naar school toe ga
Kruip 'k diep in m'n jas-je.
'k Loop zoo hard ik loo-pen kan:
Rep-je, rep-je, ras-je!
'k Geef er niks om, trap ik soms
Per on-ge-luk in een plas-je!
getal dat zijn leeftijd aangeeft voorkomt. Tel
daarna de getallen die met vette letters boven de
kolommen gedrukt staan op, en de som die je
krijgt is het getal dat hij in gedachten genomen
heeft of het getal aat zijn leeftijd aanduidt.
Voorbeeld: Iemand neemt in gedachten het
getal 45. 45 komt voor in de zesde kolom, in de
zevende, in de negende en in de tiende.
Dus. moet jc optellen 32, 1, 4 en 8. De som van
deze vier getallen is 45.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Leert verdragen, zonder klagen,
Wie gij zijt;
Die verdraagt, schoon gejaagd,
Wint den strijd.
Wie zegt het 't eerst
Grappige vragen om op te geven
Welke menschen zitten noch in de kou, nocK
in de warmte? (Zij, die stéénl)
Welke vogel heeft geen vleugels, vecren en
snavel? (De spotvogel).
Hoe komt htt dat 't vuilste dier, het varken,
er toe bijdraagt dat wij, menschen, netter zijn?
(Doordat het ons de haren voor onze borstels
levert).
Wat voor haar heeft een schimmel? (Paarden
haar).
Wanneer blijven, als je tien van tien aftrekt,
tien over? (Als je je handschoenen uitdoet).
Welke vogel lijkt het meest op een ooievaar®
[(Zijn vrouwtje).
Welke stal is het helderst? (Een kristal).
Waarheen vliegen de vogels? (In de richting
yan hun snavel).
Wie kan een trein over zijn hoofd laten rijden
zonder dat hij eenig letsel krijgt? (Hij, die ondec
een spoorbrug staat).
Wanneer loopt een haas over een boomstam®
[(Als deze haar in den weg ligt).
Twee aten wat zij niet hadden, want hadden
zij gehad, wat zij niet hadden, dan waren ze niet
geweest, wat zij waren. Wat aten zij? (Twee
mageren aten vet).
Een gans, in boter gebraden, hoe schrijf je
'dat met drie letters? (D-a-t).
Wie verstaat dit Fransch: De coulipe töte sen
yile? (De koe liep, tot zij viel).
Vertaal: Aalatik, zijdron koffie? (Aal at ik,
zij dronk koffie).
Hoe schrijf je 90 met 4 cijfers? (89%).
Welke boomen hebben geen kronen? (Stam-
boomen).
Grapjes
In de les in natuurlijke historie was de rhino
ceros behandeld en de onderwijzeres wilde zien,
of de kinderen onthouden hadden, wat zij ervan
.verteld had.
Piet, wendde zij zich tot een kleinen jongen:
noem jij eens iets, dat gevaarlijk is om dicht
bij te komen en dat één hoorn heefL
Een auto, juffrouw, antwoordde de scholiefi
280
sss..ESSH|S S" 1
aSÉWïïlli a U
behoorende bij
ZATERDAG 21 SEPTEMBER - No. 38
JAARGANG 1935
Gebed en reukwerk
En er kwam een andere ensrol en stond aam
liet altaar, hebbende een souden wierookvat*
en hem werd veel reukwerka gegeven, opdat
hU het met de gebeden aller heiligen zoude
leggen op het gouden altaar, da* voor den
troon is. Openbaring 8 3.
Bij de opening van het zevende zegel van het
boek van Gods raadsbesluiten is het einde aller
dingen genaderd.
Na het zevende zegel zal er geen achtste zegel
meer te verbreken zijn.
De zeven engelen treden tevoorschijn, die met
hun zeven bazuinen de signalen zullen geven
voor de gerichten Gods, die over Zijn wereld zul
len losbreken.
Voorsbands wordt evenwel nog geen bazuin-
geluid vernomen. De gerichten Gods worden nog
weerhouden. Er is in den hemel een stilzwijgen
omtrent van een half uur. En in die gespannen
hemelstilte vindt een zinrijke handeling plaats
bij het gouden altaar voor den troon.
Do gebeden aller heiligen worden op dat gou
den altaar opgedragen voor God.
Vraagt ge misschien wie deze „heiligen" wel
rijn, wier gebeden daar in den hemel omhoog
wolken?
Het zijn geen „heiligen" in absoluten zin, ver
heven boven alle aanraking van zonden, onbe-
roedeld en onbevlekt. Want in dien absoluten zin
is alleen God heilig.
Het zijn ook geen „heiligen" in den Roomschen
zin: een aparte klasse van geloovigen, die geeste
lijk en zedelijk boven de andere geloovigen zou
den uitsteken. Want daar weet do Schrift niet
van.
Neen, deze „heiligen" zijn heiligen in schrif
tuurlijken zin. Gelijk er in de apostolische brieven
van de „heiligen" te Rome en te Corinthe, te
Efeze cn elders gesproken wordt. Gelijk ook wij,
indien we deze schriftuurlijke zegswijs zouden
aandurven, kunnen spreken van de „heiligen" te
Rotterdam of waar ook.
Het zijn degenen, die door genade het eigendom
van Jezus Christus zijn: de geloovigen, de ge«
meente, de kerk des Heeren.
Hier ziet Johannes in zijn visioen ook onze ge
beden opgedragen voor den troon.
Eer deze gebeden nu inderdaad opstijgen voor
God, vindt er in de wereld van den hemel iets
.ten behoeve van die gebeden plaats.
Daar is een engel, een andere dan de zeven
met de bazuinen. Hij staat bij het altaar. Hij
heeft een gouden wierookvat. En hem wordt veel
reukwerk gegeven, opdat hij dat reukwerk met
'die gebeden of eigenlijk staat er: ten behoeve
van die gebeden leggen zou op het gouden
altaar voor den troon van God.
Men heeft bij dezen anderen engel wel willen
'denken aan onzen Heere Jezus Christus, den
hemelschen Hoogepriester, die de gebeden der
zijnen opdraagt. Zoo doet onder anderen de
Jkantteekcning van onze statenvertaling, die hier
dus niet aan „een" engel, maar aan „den" Engel
ides Heeren denkt
Maar deze verklaring ls toch niet juist. Hier
is immers een engel, aan wien veel reukwerk
wordt gegeven. Aan den Heere Jezus behoeft niets
te worden gegeven in den hemel. Hij is de groote
Priester in het huis Gods, die zelf offer cn reuk
werk is en die zich, naar het getuigens der
Schrift, voor ons heeft overgegeven tot een offe
rande en een slachtoffer, Gode tot een welrieken-
den reuk.
De engel in dit visioen is dus niet de Heere
Jezus Christus zelf, maar een dienende engel, die
in ondergeschiktheid aan den hemelschen Hooge
priester slechts hulpdienst verricht
Gelijk oudtijds, toen de tempel cr nog stond,
de priester uit de menschen in het Heilige het
reukwerk brandde, terwijl het volk daarbuiten in
den tempelvoorhof handen cn harten ophief tot
God in den hemel.
Dezelfde priesterlijke dienst, die eeuw aan eeuw
in het aarcteche heiligdom werd verricht door
priesters van Aaronietische afkomst, vindt nu in
het hcmclsch heiligdom plaats door den engel,
die den Priester naar de ordening van Melchi-
zedek dient.
Johannes ziet dus, dat voor de gebeden aller
heiligen reukwerk moet worden geofferd en véél
reukwerk uit het gouden wierookvat op het gou
den altaar.
Daar in den hemel waar alles edel is en zui
ver: een gouden wierookvat en een gouden altaar,
kan niet het kwalijk-riekende van onze zonden
worden binnengebracht Het heilig reukwerk
moet uit onze gebeden uitzuiveren a'Ies wat uit
ons is, zoodat alleen Gods werk er in overblijft
Pas van den rook van dit reukwerk omhuld, kun
nen onze gebeden opstijgen voor den troon van
den driemaal Heilige. Alleen de verdiensten van
onzen Heere Jezus Christus, door dit reukwerk
voorgesteld, maken onze gebeden aangenaam bij
•God!
Er hebben zich zoo velerlei zonden in onze ge
beden gemengd. Er is zooveel egoïsme in bin
nengeslopen. We hebben zoo menigmaal gebeden
met een gedeeld hart, dat twee kanten tegelijk
op zou willen.
We vragen zooveel door een dwalend inzicht
in ons waarachtig belang. En dat is tegen Gods
wil. En zou ons slechts schade berokkenen.
Ja, als ge al de gebeden van Gods kinderen ia
deze wereld zoudt kunnen hooren, zoudt ge be
merken, dat ze soms rechtdraads tegen elkander
in bidden.
Waarbij dan nog komt, dat we bij ons bidden
soms zoo wankelmoedig en twijfelzuchtig zijn. Da
spanning van het geloof in den levenden God, die
hooren zal en verhooren, is vaak zoo erbarmelijk
verslapt. Onze gebeden zijn dan ontaard in vrome
volzinnen, waaruit de innerlijke kracht weg is.
Hoe kunnen die bezoedelde en verslapte gebe
den ooit den troon Gods in den hemel bereiken?
Hier is het antwoord. Er is engelendienst ten
behoeve van onze gebeden in den hemel. Er wordt
reukwerk voor de gebeden der heiligen ontstoken.
En zóó worden onze gebeden daar op het hemel-
altaar gereinigd, gezuiverd, geheiligd!
De hemel weet die gebeden aller heiligen, al
moet er nog véél reukwerk aan worden toege
voegd, op prijs te stellen.
Voor de wereld der engelen is het een geweldig
wonder, hetwelk den hemel in spanning doet
zwijgen, dat er in deze tegenwoordige booze
wereld een volk is, welks gebeden naar den
hemel opstijgen.
In dié gebeden rijst Gods eigen werk ten
hemel op.
Er is toch niemand, die waarlijk bidt, al is het
nog zoo aarzelend cn onbeholpen, of hij is van
God biddende gemaakt.
Het is de Geest der genade en der gebeden, die,
woning makend in het monschenleven, begonnen
is bet hart van dien mcnsch te wederbaren. Die
Geest heeft oen oor gegeven, dat luistert naar het
evangelie. En een oog, dat met verwondering ziet
den rijkdom der genade in Jezus Christus. En die
Geest heeft het gebed in ons wakker gemaakt.
Al6 nu de gebeden aller heiligen bij de ope
ning van het zevende zegel worden opgedragen
in den hemel, dan wordt daar in de wereld der
engelen het werk van den Geest openbaar.
Die gebeden toonen, dat Gods genade machtig
ls om uit de gevallen mcnschheid in Christus
een nieuwe mcnschheid te herscheppen.
Kwam er nimmer en nimmer één gebed ten
hemel, dan zou Satan er inderdaad in geslaagd
zijn het werk van den Drieëenige te verderven.
De hel zou hebben gelachen!
Maar nu zijn daar die gebeden aller heiligen!
Van allen, die uit den dood ten leven zijn weder
geboren! Uit alle geslacht cn taal en volk en
natie!
Al moet er nog veel reukwerk aan worden toe
gevoegd, de hemel weet deze gebeden op prijs to
stellen.
Want in die gebeden aller heiligen blijkt het
leugenwerk van Satan verbroken te zijn en schit
tert de heerlijkheid van Gods genade.
Daar is de hemel stil van!
De engelen zien in spanning toe, als Gods werk
Üoor onze gebeden heen tot Hem wederkeertl
Maar er is véél reukwerk noodig, zullen onza
gebeden voor God oprijzen.
Onze beste werken zijn in dit leven altijd on
volkomen en met zonden bevlekt
Al hebben we in onze heiligste oogenblikkcn
alles vèr trachten te houden uit onze gedachten,
wat niet goed voor God is, er is altijd reukwerk,
en véél reukwerk noodig, zullen onze gebeden
den Heere aangenaam zijn. Want de Heere, onzo
God, kan alleen welgevallen hebben in Zijn eigen
werk. En alles, wat zich in onze gebeden inmengt
Uit ons eigen vleeschdaar walgt Hij vanl
Kleine gedachten dus van ons zeiven!
Er zijn menschen, van wie wij zeggen, dat zq
„gebedsgaven' 'hebben. Waarmede we dan bedoe
len, dat het hun gelukt om hetgeen in de harten
van hpn zelve en van wie met hen meebidden,
gestalte te geven in woorden voor God. En, in
derdaad, zóó te kunnen bidden, dat anderen ten
volle meebidden, is een aparte gave van den Hei
ligen Geest.
Maar ook die gebeden van begaafde voorbid
ders passeeren gelukkig het gouden altaar. En ep
wordt véél reukwerk voor gebrand! Laat nooit
iemand het wagen zich op deze gaven te ver
heffen!
Kleine gedachten van ons zelvenf
Maar, groote gedachten van onzen Heere Jezua
'Christus, die het reukwerk van Zijn middelaars-
verdiensten geeft om er de onzuivere gebeden dec
rijnen door te laten heiligen!
Véél reukwerk geeft Hij ten behoeve van onze
gebeden! Er is bij Hem geen tekort aan reuk
werk! Hoeveel er ook wordt geëischt ter zuive
ring van onze bezoedelde gebeden, het is er! Hij
gééft het!
Zóó kunnen onze gebeden opstijgenl
Zóó kan onze God er zich in verlustigen!
Zóó kunnen Hem verkwikken de gezuiverde ga-
beden van het volk, dat Hij zich heeft verkoren,
dat in het levensoffer van Zijn Zoon werd verlost
en door den Heiligen Geest is vernieuwd.
Christus op den weg
komt allen herwaarts cn tot Mij,
gij, die vermoeid zijt en belast,
ontbindt uw schoenen, weest mijn gast
en breekt het avondbrood met mij.
Maar Ik:
mijn weg voert aan Uw deur voorbij;
mijn juk is zacht en licht mijn last,
de avond vroeg, mijn voetstap vast.
Wat stelt U tusschen God cn mij?
Wie is de Herder aan uw zij?
Ik zie u dwalen op den tast;
gelijk een blinde, zoo gaat gij.
Laat van mij af en geef mij vrij;
ik kom het vaderhuis nabij.
En Hij:
Niemand komt tot den Vader dan door Mij.
BERT BAKKER.
273