Hervormd-Geref. Predikanten
Vergadering
JUSTUS VAN EFFEN
SPECTATOR,
VRIJDAG 13 SEPTEMBER 1935
TWEEDE BLAD PAG. 5
Wij onderrichten het zaad der geloovigen.
Iedere vorm van onderwijs gaat er van
uit dat. de stof geleerd kan worden. Op deze
stolling berust iedere didactiek en metho
diek.
De catechese moet echter uitgaan van de
onderstellingen van incarnatie (Kierke
gaard).
In zooverre staan catechese en prediking
onder één hoofd. Catechese en prediking
mogen echter niet samenvallen. Spr. her
innert aan het Doopformulier waarin ge
wezen wordt op de noodzakelijkheid om de
kinderen te onderwijzen in de leer van den
Het weten van Gods beloften is als 't
ware een bemiddeling tusschen het hooren
van het Woord Gods en het geloof dat
spreekt.
In de catechese is het wezenlijk, in de
prediking accidenteel.
Het doel van de catechese mag men niet
zoeken in de vorming van de godsdienstige
persoonlijkheid. Wat is het doel van de
catechese?
In de Kerk is men niet werkende ziende
op het doel, maar ziende in het gebod.
Het wekken van het geloof is het doel
van prediking en catechese.
De hilaritas, waarvan Augustinus sprak,
vindt men alleen in het Doopverbond.
Voorts is het doel het kerkelijk medeleven
van het gemeentelid. Het onderricht in de
leer der kerk is blijvend. Van de catechese
leidt men het zaad der geloovigen naar de
prediking.
In het Protestantisme Is de gcloovige niet
minder gebonden aan de kerk dan in het
R.-Katholicisme (meer nog in het geeste
lijke).
T. a. v. punt 2 wilde spr. iets zeggen over
de verhouding: Schrift en Kerk.
Deze verhouding is door de Reformatie
stellig wat scheef getrokken (Boissevain).
Practisch kan men wel zeggen dat Schrift
en Kerk het brandpunt vormen van do
ellips van het catechetisch onderwijs.
Protestantsch gesproken kan men het.
kerkelijke, katholieke ook zoeken in de zui
verheid van de leer. Barth (Duitschland)
legt dan ook de nadruk op de leer.
Ook in de catechese moet dit tot uitdruk
king komen. De leer der Kerk zal moeten
worden onderwezen. Eeuwen lang heeft
men daarvoor de Cathecliismus gebruikt.
De Catechismus bewaart nauwgezet do
grens tusschen kerk en school. De sobere
behandeling van Schepping en Praedesti-
natie blijft bij de Catechismus binnen de
Kerk.
Inzooverre is de Catechismus als -leer
boek volkomen geslaagd. Maar spr. vindt
het geen juist boek voor het catechetisch
onderwijs. Het is te diep geestelijk voor de
leerlingen. De gemeente leeft volgens spr.'s
gevoel bij het stuk der dankbaarheid.
Van het stuk der ellende heeft men een
leer der machteloosheid gemaakt.
De rijkdom van de Catechismus treft men
zelden in de gemeente. Is dat niet een aan
wijzing dat het als leerboek practisch vol
komen onbruikbaar is?
Geen Catechismus meer op de cate
chisatie maar des te meer op den
kansel, zeide spr.
Gaat men dan over tot het gebruiken van
andere boekjes dan ziet spr. veel gevaren.
Maar B ij bellezen en Kerk
geschiedenis wil spr. als stof
van het catechetisch onderwijs. De
leer komt dan wel incidenteel ter
sprake.
De exegese zij in de catechese In "den
vorm van bijbellezen, zoo eenvoudig moge
lijk. De Schrift is vrij cn aan deze vrijheid
moet onze kerkelijke exegese onderworpen
blijven.
Dogmatiek komt dan naast de archeolo
gie te staan als hulp van de exegese.
De Vaderlandsche Kerkgeschiedenis is
nog steeds het stiefkind van de catechese.
Voor alles kerkgeschiedenis
op de catechisatie!
De catechisanten moeten weten hoe alles
gegroeid is. Zóó komen we aldus spr.
in de lijn van de Reglementen.
Over den v o r ra cn de methode wilde
spr. kort zijn. Het gaat om de methode des
geloofs. Van nieuwere psychologische cn
paedagogische oordeelen wil men tegen
woordig meer laten leeren.
Het is volgens spr. beter zich te verdie
pen in de beteekenis van het Doopverbond.
Spr. stond nog stil bij de menschenkennis
in het pastorale ambt en wees in het bij
zonder op de waarachtigheid.
Onwaarachtigheid is de worm van het
brengt, gemeerd aan den steiger
Sir Samuel Hoare tijdens zijn te Genève gehouden rede over Engelands hou
ding in het Abessynisch gesdhil.
catechetisch onderwijs.
Onmondigheid der leeken hoort niet thuis
in het Protestantisme. Er moet vrijuit ge
sproken worden. In de vragen van de ge
loofsleer moet men bewust met paradoxen
afdalen. Theologisch vindt de deugd van
het. open en eerlijk staan in de dingen
haar wortel in den Bijbel. De catecheet zelf
levert deze deugd over aan de hoede van den
H. Geest.
De techniek voor het hanteeren van deze
stof laat zich zelf vinden. De catechese
moet gegeven worden met dankbare ver
wondering.
Discussie.
'Aan de discussie die op dit referaat volg
de, werd deelgenomen door Ds. Vermaas,
Ds. Schulte Ds. Bakker (Amsterdam), Ds.
Woelderink, Ds. Engel en Dr. Kromsigt.
Voornamelijk kwamen er vragen los over
het in praktijk brengen van het door den
referent voorgestelde. Velen hadden er be
zwaar tegen om de Catechismus niet meer
te onderwijzen op de catechisatie. Wel was
men het algemeen eens met de opinie dat
andere boekjes over dogmatiek enz. eigen
lijk niet deugen voor het catechetisch on
derwijs. Dr. Kromsigt merkte op dat in een
groote stad zelden gelegenheid is om de
catechismus geheel door te nemen. Bij
de opponenten vertoonde zich een hard
nekkigheid over het nalaten van Catechis-
muslezen op catechisatie.
Ds. Ruler wees er in zijn
op, dat men toch in
B ij bellezen moet
daarvoor nogmaals ee;
De voorzitter
met dankgebed.
ieder geval dan het
invoeren. Spr. voerde
sterk pleidooi,
sloot de vergadering
De Unie-Collecte
De discussie op het referaat
van Dr. Kromsigt
Ds. A. Avan Ruler spreekt
over Onze Catechese
Over de te Utrecht gehouden vergadering
van Ned. Herv. Geref. predikanten kan nog
het volgende -worden gemeld:
MORGENVERGADERING
Op het referaat van Dr. Kromsigt over
het onderwerp: „De Overheid cn de Wet
Gods", volgde een breedvoerige discussie.
Discussie.
Ds. Klomp, van Woudenberg, bracht
den spr. dank voor het openlijk uitspreken
Eijner meening. Ref. heeft zijn oude stok
paardje weer bereden tegen Kuyper en
ten deele tegen de Chr. Ilistorischon. Ref.-
doet zijn „tegenstanders" geen recht. Kuyper
iö juist de man geweest, die voor de waar
heid Gods gestreden heeft. De verhouding
van het Jodendom en de tegenwoordige vol
ken tot God if. thans geheel anders. Het ter
rein van de Overheid is beperkter dan dat
van de Kerk. Spr. wees op het tiende ge
bod. De kwestie van het „Haagschc bord"
(onder minister Heemskerk) staat n'et *n
verband met art. 36. Spr. acht de schrap
ping door de Gereformeerden (Doleerenden)
zeer juist. De voorstelling alsof de A. R.
het geheele art. 36 geschrapt hebben, is vol
gens spr. dwaas.
Ds. Barger, van Heukelom, wees erop
dat Staat en Kerk niet congruent zijn. Het
verwonderde spr. dat ref. Staat en Kerk ver
geleek bij lichaam en ziel. De ziel geeft den
toon aan: de Kerk kan dat niet. Het wijst
op reorganisatie.
Dr. Schulte, em. pred. te Hilversum,
aeide dat wanneer in de 16e eeuw de Ned.
„politici" op hetzelfde standpunt hadden
gestaan, als de A. R. in hun glorietijd, er
weinig van Nederland terecht gekomen zou
rijn. Art. 177 van het Ind. Reglement had
.volgens spr. nu reeds geen waarde meer.
Ds. A. A. v. Rule r, van Cubaard, wees
op twee mogelijkheden: De Schrift wordt in
de Kerk uitgelegd en door de Kerk aan de
Overheid voorgehouden, of de Overheid gaat
zelf de Schrift hanteeren. Spr. vroeg of
Rocn. 13 wel een Overheidslecr was.
Ds. D a t e m a, van Ochten, achtte het on
juist om over beginselen te spreken, juis
ter is het woord: „waarheid". Scherp reageer
de spr. tegen het gesprokene door Ds.
Klomp.
Ds. Langman, van De Lier, betoogde
dat de kwestie van de Herv. Kerk een zaak
van de Kerk zelf is. In navolging van Ds
Gravemeijer noemde spr. art. 36: een pro
fetisch artikel dat nooit 'beleefd is.
Ds. Lingbeek, van Voorthuizen, waar
schuwde ernstig tegen schrapping van art
177." De drang daartoe komt volgens spr.
van Roomsche zijde.
Ds Woelderink. van Ouderkerk a. d.
iJssel, had de groote lijnen gemist in het
referaat.
Antwoord van den referent.
Dr. Kromsigt moest wegens vergevor
derd uur zeer kort zijn in zijn antwoord
Spr. wees erop dat de moeilijkheden in de
practijk ons niet ontheffen van de cischen
van Gods Woord. Barth heeft vo'gens spr.
deze kwestie nog moeilijker doen worden.
Niets is er gevaarlijker voor het nationale
leven, zoo eindigde spr. dan het onder
mijnen van Gods Woord.
MIDDAGVERGADERING
Des middags hield Ds. A. A. v. Ruler
van Cubaard (Friesland) een referaat over
het onderwerp:
Onze Catechese.
Spr. ving aan met te zeggen dat hij niet
kan sproken over dit stuk practischo
theologie uit ervaring, want spr.s praktijk
is nog maar kort.
De catechisatie is een der moeilijkste
dingen. Spr. wilde ervoor waken dat zijn
referaat in de toonaard der klachten zou
vervallen.
Het kerkopbouw-geschrift van Prof. Roose
over de catechisatie heeft veel gekregen
van een klachtenboekje. Spr. betreurt dat
In een dankbare verwondering wil spr
over het catechiseeren spreken. Het is een
singuliere genade Gods.
Spr. wilde, zijn onderwerp in drie deelen
behandelen: 1. De grondslag en doel van
de Catechese; 2. Inhoud of stof van de
Catechese. 3. De vorm of methode van de
Catechese.
Spr. mist voortdurend de theologische toon
in de huidige beweging om de Catechese
te vernieuwen van grondslag en doel
Men is vervallen in de school-idee. Door de
nationale beweging die cr is en komt wordt
de verhouding Kerk en Staat voortdurend
gesteld. Meer nog dan in de prediking zal
de Nat. Soc. Staat trachten in te grijpen in
de catechese. Het zal er dan om gaan of
men de lijn van Schleiermacher zal voort
zetten of dat men zal opkomen voor do
vrijheid van de Kerk ook in haar cateche
tisch werk.
De eenige grondslag van de catechese is
het doopverbond.
De Amerikaansche torpedojager tiMac Donough", die een bezoek aan
van de HollandAmerikalijn,
KUNST EN LETTEREN
Zijn naam is onafscheidelijk
verbonden aan de Holland
schc, Shecfqjor&i
Hij stierf tweehonderd jaar
geleden op 18 Sept. 1735
Onder het groot aantal schrijvers dat
zich gedurende het eerste kwart van
de 18e eeuw bezig hield met de be
oefening van de „Vaderlandse lette
ren" zijn er maar drie, wier naam bij
het nageslacht enigszins bekend geble
ven is. Het zijn de blijspeldichter Pie-
ter Langedijk; de landman-dichter Poot
en in de derde plaats Justus van Ef
fen, wiens naam onafscheidelijk ver
bonden is aan de „Hollandsohe Spec
tator". Over dezen laatste willen we
hier in verband met het tweede eeuw
getij van zijn sterven een enkele op
merking maken.
Zijn leven
In 1684 werd Justus van Effen te Utrecht
geboren. Hij sproot uit de kleine burger
stand: zijn vader was officier bij de caval-
lerie en volgens Justus' eigen getuigenis
waren in die dagen de militairen (ook die
van hogere rang) gezien „als een hond in
het kegelspel". Geen wonder dus, dat de
vader er op uit was zijn enige zoon te doen
bekwamen voor een meer eervol ambt dan
ïijn deel des levens was.
Aanvankelijk had deze poging succes; na
een vlotte 6tudie op de Latijnse school begon
hij in Utrecht rijn academische studiën. Of
deze door een al te lichtzinnig opgevat stu
dentenleven zijn vertraagd dan wel, dat
Justus een tijdlang begeerte heeft gehad 't
vaderlijk beroep te kiezen (hij 6preekt later
over zichzelf telkens als over een oud-mili
tair), de feiten dienaangaande staan niet vol
komen vast, maar zoveel is wel zeker, dat
hij, toen hem op ongeveer twintigjarige
leeftijd zijn vader ontviel, zijn studiën nog
niet had voltooid. De zor<r voor 't onderhoud
van zijn moeder en enige zuster maakte 't
noodzakelijk, dat hij een betrekking zocht en
to zien we hem een lange reeks van jaren
als gouverneur van aanzienlijke jongelui in
ïijn onderhoud en in dat van de zijnen voor
zien. Pas in 1727 (op 43-jarige leeftijd dus)
slaagt hij er in, tegelijk met een van zijn
pupillen, in Leiden zijn studie te beëindigen.
Maar dan nog duurt het. ongeveer vijf jaar,
vóór hij door voorspraak van een der adel
lijke heeren. aan wiens huis hij lange tijd
verbonden was, zich een 'positie verwerft,
die hem in staat stelt een eigen gezin te
vormen. En ook toen nog waren zijn levens
omstandigheden allesbehalve rooskleurig: hij
bracht het niet verder dan tot commies bij
's Lands magazijnen te 's-Hertogenbosch.
Een slepend maaglijden, dat zijn huwelijks-
JUSTUS VAN EFFEN
jaren zeer versomberde, nam hem weg op
54-jarige leeftijd, 18 Sept. 1735.
Zijn gouverneurschap
Bracht zijn positie als gouverneur hem
materiëel jarenlang weinig voordeel, daar
6taat tegenover, dat hij juist daardoor de
man geworden is, die door zijn grote talen
kennis eil brede wereldwijsheid een belang
rijke plaats verkreeg in de cultuurgeschie^
denis van ons land. Vooreerst verwierf hij
zich een grote kennis van 't Frans, de taal,"
die toentertijd in aristocratische kringen
uitsluitend als conversatietaal gold. Daar
door komt het, dat Van Effen als auteur
van Franse geschriften twintig jaar eerder
naam maakte dan als schrijver van Hol
landse essays. En deskundigen getuigen dat
zijn Frans zeer goed de toets ener redelijke
kritiek kan doorstaan.
Maar bovendien was zijn gouverneurschap
oorzaak, dat hem 't voorreoht ten deel viel
gedurende langer tijd in 't buitenland te
vertoeven, wat in die dagen voor iemand
van Van Effens stand een ongedacht buiten
kansje was. Als gezantschapssecretaris
maakte hij eenmaal een reis naar Zweden
(1719) en tweemaal naar Engeland (1715 en
1727). Hij was nl. tegenwoordig bij de kro
ning van George I en George II. Vooral zijn
Engelse reizen moeten van biezondere be
tekenis geacht worden voor zijn vorming.
Niet slechts hierom dat hij op deze wijze 't
in die dagen hier te lande nog slechts wei
nig bekende Engels goed onder de knie
kreeg, ook niet in de eerste plaats, omdat hij
persoonlijk kennis maakte met 6011 beroemd
geleerde van die tijd, den groten natuur
kundige Newton, maar wel in 't biezonder
omdat hij in aanraking kwam met de
geest, zo als die sprak uit de
Engelse geschriften, die op 't vasteland van
Europa nog zo goéd als totaal onbekend
waren.
Tweeërlei uitwerking van deze kennisver
rijking kunnen we bij Van Effen constate
ren: hij komt uit onder de algehele over
heersing die het Frans op zijn geest had en
in hem ontwaakt de zucht om in zijn eigen
taal in zijn eigen land te creëren, wat hij in
Engeland als belangwekkend middel tot
volksonderwijzing en volksopvoeding had
leren kennen. Hij is de eerste, die door zijn
vertaalwerk ons volk in kennis brengt met
Defoe's beroemd verhaal van Robinson Cru
soe. Bovendien vertaalt hij Swift's The Tale
of a Tub in 't Frans; aan deze laatste on
derneming was een ijdele zucht om te geu
ren met zijn talenkennis niet geheel vreemd.
De Hollandsche Spectator
We stipten boven al aan, dat de Hol
landsche Spectator" 't werk is, dat
Van Effen's naam lange tijd bij 't nage
slacht heeft doen voortleven. Wat was
dit voor een werk en welke be
tekenis heeft het gehad? Reeds
als jong mens van ruim vijf en twintig
jaar, verkerend in een kring van Haagse
vrienden, allen be>zield met belangstelling
voor kunst en wetenschap, begon hij met
enkelen hunner een voor die tijd bijna ge
heel nieuwe onderneming. Hij speelde n.L
een belangrijke rol bij de opriohting van een
soort tijdschrift, dat, natuurlijk in 't Frans,
er op uit was de aandacht te vestigen op
internationale werken van importantie op
theologisch, filosofisch en literair gebied.
Was een dergelijk pogen hier niet geheel
en al nieuw de vermaarde uitgeweken
Franse hoogleraar Pierre Bayle had reeds
in Van Effen's geboortejaar te Rotterdam T
voorbeeld gegeven toch is deze uiting van
critisohe zin van grote betekenis
geweest voor de ontwikkeling
van journalistieke beoordeling,
zoals wij die in de 18e eeuw lang
zamerhand zien ontstaan.
Nadat dit eerste tijdschrift, dat „Journal
litéraire de la Haye" gedoopt was, het lot
had ondergaan, dat ook thans nog zovele
van zijn navolgers treft, waagde Van Effen
nog driemaal een poging met een Frans
periodiek: alle gingen vrij spoedig de weg
op van de eersteling. De periode dezer onder
nemingen valt ongeveer tussen 1711 en 1720.
Intussen had Van Effen in Engeland ken
nis gemaakt met de Spectatoriale geschrif
ten van Addison en Steel e. Toonde de
periodieke versohijning wekelijks of twee
wekelijks van deze geschriften overeen
komst met het werk door Van Effen zelf in
Nederland in 't Frans begonnen, de geest en
de inhoud van deze geschriften was geheel
anders dan die van 't Journal. Het warer.
zedekundige verhandelingen, die ten doel
hadden het volk te manen tot deugd en
nauwgezette plichtsbetrachting.
Deze opvatting van do taak van een tijd
schrift bekoorde Van Effen zozeer, dat van
toen af de lust in hem ontstond om of
zelfde wijze in zijn moedertaal iets derge
lijks te ondernemen.
Er zouden nog heel wat jaren voorbijgaan
vóór Van Elfen deze begeerte kon realise
ren. Maatschappelijke noodzaak dreef hem
vooreerst, tot ander werk, bovendien moest
de studie nog voltooid worden, wat pas in
1727 geschiedde, zoals we reeds boven zagen.
Daar kwam echter voor 't schrijven van een
Hollands tijdschrift voor Van Effen nog een
typische moeilijkheid bij; Zijn veelvuldig en
bijna uitsluitend gebruik van 't Frans had
hem 't .gemakkelijk en correct hanteren van
't Nederlands doen verleren, zodat 't schrij
ven in de moedertaal hem vooreerst heel
wat meer moeite kostte dan 't Frans schrij
ven. Aan de invloed van 't Frans is zijn etijl
nooit meer geheel ontkomen; hoe verdienste
lijk sommige „vertoogen" (zoals Van Effen
zijn essays noemde) mogen geschreven zijn,
toch komt hier en daar telkens weer de
Franse zinsconstructie om de hoek gluren.
Pas in 1731 vier jaar vóór rijn dood
verschijnt de eerste aflevering van 't tijd
schrift, dat zo'n grote invloed oefende in de
18e eeuw, dat een groot aantal periodieken
van dezelfde aard, maar alle van veel min
der betekenis in navolging van de „Hol
landse Spectator" ontstond.
Ondanks zijn steeds wankeler wordende
gezondheid hield hij vol tot ongeveer een
half jaar vóór zijn dood. toen het 360ste
vertoog het laatste was, dat uit zijn pen
kwam. Wel hebben enkele vrienden o.a.
Pieter Venver, de schrijver van Van Effen's
levensbericht, en Snakenburg af en toe hun
medewerking bij 't vullen van de Spectator
"'erleend, maar in vergelijking met hetgeen
Van Effen zelf er toe bijdroeg, js hun aan
deel zo gering, dat de traditie terecht, zon
der anderen te kort te doen, spreekt over
Van Effen's „Hollandsche Spectator". Veel
was hij nog van plan geweest toen hij de
pen moest neerleggen; allerlei beloften om
over verschillende onderwerpen te schrij
ven, kon hij tot zijn smart niet nakomen
en zijn hoge plichtsopvatting tot trouw aan
het gegeven woord maakt, dat hij eindigt in
't schrijnend besef een „bankrottier" te zijn,
nl. iemand, die te kort geschoten is in het
volbrengen van zijn vrijwillig op zich ge
nomen plicht.
Moralist
De roem van den gevierden zedemeester
van de 17e eeuw, Jacob Cats, heeft zich
niet ver over de grenzen van zijn eigen
eeuw voortgezet. Justus van Effen is eigen
lijk zijn laatste onvoorwaardelijke bewon
deraar geweest En Van Effen's waarde
ring begrijpen we te beter, naarmate we
hem zelf meer en meer als moralist, als
zedenverbeteraar, hebben leren kennen.
Deze lust tot onderwijzing en vermaan
sproot niet voort uit een overmatig zelfbe
wustzijn van eigen superioriteit, was waar
schijnlijk ook geen boetedoening voor eigen
jeugdige lichtzinnigheid (al heeft deze niet
totaal bij Van Effen ontbroken) zoals we
:ien bij zovele Middeleeuwse scribenten:
evenmin was zij een gevolg van een over
dreven of terecht pessimistische opvatting
omtrent de Vader'anrlse deugdzaamheid
Integendeel, over de Hollandse moraliteit is
hij optimistisch gestemd, zoals blijken moge
uit de volgende tirade: „Onder de lieden
van aanzien en het gros der Burgers hier
heerschen zo min ondeugden als in eenig
ander land". Neen, niet omdat alles wat hij
ziet en hoort zo verdorven is, grijpt hij naar
de pen, maar veeleer is 't hem een levens
behoefte om er naar to streven zo veel in
£ijn vermogen is er aan mee te werken, dat
zeden en gewoonten, dat levensopvattingen
plichtsbesef zich steeds meer volmaken, op
dat de „Deugd" door de „Reden" geleid,
immer meer heerschappij krijge en dat de
gemeenschap op hoger peil worde gebracht.
De m o r a a 1 p r e d i li i n g is bij Van
Effen een wezenlijk deel van zijn levens
beschouwing. Van Effen is in zijn wereld
beschouwing deels navolger, deels baanbre
ker. We wezen er reeds op, dat de Engelse
geest een stempel drukte op zijn levens-
openharing. Zowel naar vorm als naar in
houd is alles, wat Van Effen in de laatste
helft van zijn leven tot stand bracht, daar
van een bewijs. Terecht is meermalen op
gemerkt, dat de verderfelijke idee van de
Franse Revolutie, in 't laatst c<er 18e eeuw-
tot vreselijke realisering gekomen op het
vaste land van Europa onder aanvoering
van Frankrijk, reeds in theorie was geboren
in Engeland van 't laatst van de 17e eeuw.
John Locke verkondigde reeds de beginse
len, later door de Encyclopaodisten uitge
werkt. Ook Van Effen's wereldbeschouwing
was gevormd door den groten Engelsman,
die in Van Effen's jeugd, naast zovele an
dere verkondigers van afwijkende ideeën,
in de Republiek een veilige schuilplaats
had gevonden.
In de,.Hollandsche Spectator"
vinden we niet systematisch maar occasio-
t>
HOLLANDSCHE
EERSTE DEEL.
TE AMSTERDAM,
ET HERMANUS UYTWERF.
Be titelpagina van de Hollanasche Spectator
nee! tal van opmerkingen, 'die ons Van
Jsfien laten zien als aanvaarder van I.ocke's
dcistische opvattingen. De Godsdienst moet
leiden tot de deugd. Door de Godsdienst
wordt de band onder de mensen in hun
onderling samenwonen bestendigd. Maar
leert Van Effen die Godsdienst is vooral
de natuurlijke Godsdienst, de Godsdienst,
die door t verstand kan worden begrepen
en aanvaard. Met de Openbaring laat'hij
zich weinig in; de dogma's bieden te groto
moeilijkheid. Zo wordt Van Effen door zijn
deistische overtuiging in beginsel een pre
diker der Verlichting, die in de 18e eeuw
na Van Effen's dood velen als aan
lokkelijk ideaal voor ogen gaat zweven We
horen bij hem al zachtkens fluisteren de
woorden, die in de literatuur later een
Betje Wolf luid zal herhalen, die getuigen
van haat tegen de „fijnen", die onder 't mom
van uiterlijke vroomheid allerlei misbrui
ken en zonden kweken in hun gemoed. Hun
afkeer van kaartspel, schouwburg en dans
is hem een gruwel. Zijn anders zo krachtig
sprekende verdraagzaamheid zwijgt dan
stil, al moet er aan worden toegevoegd, dat
zijn uitspraken gematigd zijn in vergelij
king met wat latere schrijvers ons doen
lioren.
Realist
Uit dit alles moge enigermate gebleken
zijn, dat de verschijning van Justus van
Effen van belang is voor het schetsen van
de ontwikkelingsgang van 't Nederlandse
geestesleven. Daar betekent hij meer dan
in de literatuur in de engere zin des woords,
ofschoon niet zonder recht hem daar altijd
een plaats is ingeruimd. Immers hij doet
meer dan ons laten zien de gebruiken en
misbruiken van zijn tijd. Hij is in zekere
zin een baanbreker geweest op 't gebied van
de onbevooroordeelde boekbeoordeling; hij
betrekt ook buitenlandse werken binnen de
sfeer van zijn belangstelling, maar blijft
daarnaast (of liever: wordt daarnaast) een
strijder voor nationale oorspronkelijkheid.
Op één punt van literair belang wil ik
ten slotte nog de aandacht vestigen. Hoe
wel hun aantal gering is, is toch de realis
tische novelle bij Van Effen niet zonder
betekenis. Ik noem slechts: „de Burger
vrijage van Ivobus en Agnietje" en „Thijs-
buurs os". Wel is de toon ons soms wat al
te zoet en te gemoedelijk, maar Van Effen
kan de verdienste niet worden ontzegd.dat
hij er in geslaagd is de getrouwe waar
neming van de werkelijkheid aantrekkelijk
in woorden te vertolken. Daardoor neemt
hij onder de Hollandse realisten aller
eeuwen een waardige plaats in en dit met
des te meer eer, omdat hij er in geslaagd
is ons t8 geven een uitbeelding van de rea
liteit, die niet nalaat ons te bekoren, terwijl
hij zich zelf gewacht heeft voor 't beschrij
ven van ruwe, weerzinwekkende taferelen
in stuitende en walgelijke bewoordingen,
wat inderdaad van weinig realisten vóór
of na hem kan worden getuigd.
Dr J. KARSE.ME1JER.