Hervormd-Geref. Predikanten Vergadering JUSTUS VAN EFFEN SPECTATOR, VRIJDAG 13 SEPTEMBER 1935 TWEEDE BLAD PAG. 5 Wij onderrichten het zaad der geloovigen. Iedere vorm van onderwijs gaat er van uit dat. de stof geleerd kan worden. Op deze stolling berust iedere didactiek en metho diek. De catechese moet echter uitgaan van de onderstellingen van incarnatie (Kierke gaard). In zooverre staan catechese en prediking onder één hoofd. Catechese en prediking mogen echter niet samenvallen. Spr. her innert aan het Doopformulier waarin ge wezen wordt op de noodzakelijkheid om de kinderen te onderwijzen in de leer van den Het weten van Gods beloften is als 't ware een bemiddeling tusschen het hooren van het Woord Gods en het geloof dat spreekt. In de catechese is het wezenlijk, in de prediking accidenteel. Het doel van de catechese mag men niet zoeken in de vorming van de godsdienstige persoonlijkheid. Wat is het doel van de catechese? In de Kerk is men niet werkende ziende op het doel, maar ziende in het gebod. Het wekken van het geloof is het doel van prediking en catechese. De hilaritas, waarvan Augustinus sprak, vindt men alleen in het Doopverbond. Voorts is het doel het kerkelijk medeleven van het gemeentelid. Het onderricht in de leer der kerk is blijvend. Van de catechese leidt men het zaad der geloovigen naar de prediking. In het Protestantisme Is de gcloovige niet minder gebonden aan de kerk dan in het R.-Katholicisme (meer nog in het geeste lijke). T. a. v. punt 2 wilde spr. iets zeggen over de verhouding: Schrift en Kerk. Deze verhouding is door de Reformatie stellig wat scheef getrokken (Boissevain). Practisch kan men wel zeggen dat Schrift en Kerk het brandpunt vormen van do ellips van het catechetisch onderwijs. Protestantsch gesproken kan men het. kerkelijke, katholieke ook zoeken in de zui verheid van de leer. Barth (Duitschland) legt dan ook de nadruk op de leer. Ook in de catechese moet dit tot uitdruk king komen. De leer der Kerk zal moeten worden onderwezen. Eeuwen lang heeft men daarvoor de Cathecliismus gebruikt. De Catechismus bewaart nauwgezet do grens tusschen kerk en school. De sobere behandeling van Schepping en Praedesti- natie blijft bij de Catechismus binnen de Kerk. Inzooverre is de Catechismus als -leer boek volkomen geslaagd. Maar spr. vindt het geen juist boek voor het catechetisch onderwijs. Het is te diep geestelijk voor de leerlingen. De gemeente leeft volgens spr.'s gevoel bij het stuk der dankbaarheid. Van het stuk der ellende heeft men een leer der machteloosheid gemaakt. De rijkdom van de Catechismus treft men zelden in de gemeente. Is dat niet een aan wijzing dat het als leerboek practisch vol komen onbruikbaar is? Geen Catechismus meer op de cate chisatie maar des te meer op den kansel, zeide spr. Gaat men dan over tot het gebruiken van andere boekjes dan ziet spr. veel gevaren. Maar B ij bellezen en Kerk geschiedenis wil spr. als stof van het catechetisch onderwijs. De leer komt dan wel incidenteel ter sprake. De exegese zij in de catechese In "den vorm van bijbellezen, zoo eenvoudig moge lijk. De Schrift is vrij cn aan deze vrijheid moet onze kerkelijke exegese onderworpen blijven. Dogmatiek komt dan naast de archeolo gie te staan als hulp van de exegese. De Vaderlandsche Kerkgeschiedenis is nog steeds het stiefkind van de catechese. Voor alles kerkgeschiedenis op de catechisatie! De catechisanten moeten weten hoe alles gegroeid is. Zóó komen we aldus spr. in de lijn van de Reglementen. Over den v o r ra cn de methode wilde spr. kort zijn. Het gaat om de methode des geloofs. Van nieuwere psychologische cn paedagogische oordeelen wil men tegen woordig meer laten leeren. Het is volgens spr. beter zich te verdie pen in de beteekenis van het Doopverbond. Spr. stond nog stil bij de menschenkennis in het pastorale ambt en wees in het bij zonder op de waarachtigheid. Onwaarachtigheid is de worm van het brengt, gemeerd aan den steiger Sir Samuel Hoare tijdens zijn te Genève gehouden rede over Engelands hou ding in het Abessynisch gesdhil. catechetisch onderwijs. Onmondigheid der leeken hoort niet thuis in het Protestantisme. Er moet vrijuit ge sproken worden. In de vragen van de ge loofsleer moet men bewust met paradoxen afdalen. Theologisch vindt de deugd van het. open en eerlijk staan in de dingen haar wortel in den Bijbel. De catecheet zelf levert deze deugd over aan de hoede van den H. Geest. De techniek voor het hanteeren van deze stof laat zich zelf vinden. De catechese moet gegeven worden met dankbare ver wondering. Discussie. 'Aan de discussie die op dit referaat volg de, werd deelgenomen door Ds. Vermaas, Ds. Schulte Ds. Bakker (Amsterdam), Ds. Woelderink, Ds. Engel en Dr. Kromsigt. Voornamelijk kwamen er vragen los over het in praktijk brengen van het door den referent voorgestelde. Velen hadden er be zwaar tegen om de Catechismus niet meer te onderwijzen op de catechisatie. Wel was men het algemeen eens met de opinie dat andere boekjes over dogmatiek enz. eigen lijk niet deugen voor het catechetisch on derwijs. Dr. Kromsigt merkte op dat in een groote stad zelden gelegenheid is om de catechismus geheel door te nemen. Bij de opponenten vertoonde zich een hard nekkigheid over het nalaten van Catechis- muslezen op catechisatie. Ds. Ruler wees er in zijn op, dat men toch in B ij bellezen moet daarvoor nogmaals ee; De voorzitter met dankgebed. ieder geval dan het invoeren. Spr. voerde sterk pleidooi, sloot de vergadering De Unie-Collecte De discussie op het referaat van Dr. Kromsigt Ds. A. Avan Ruler spreekt over Onze Catechese Over de te Utrecht gehouden vergadering van Ned. Herv. Geref. predikanten kan nog het volgende -worden gemeld: MORGENVERGADERING Op het referaat van Dr. Kromsigt over het onderwerp: „De Overheid cn de Wet Gods", volgde een breedvoerige discussie. Discussie. Ds. Klomp, van Woudenberg, bracht den spr. dank voor het openlijk uitspreken Eijner meening. Ref. heeft zijn oude stok paardje weer bereden tegen Kuyper en ten deele tegen de Chr. Ilistorischon. Ref.- doet zijn „tegenstanders" geen recht. Kuyper iö juist de man geweest, die voor de waar heid Gods gestreden heeft. De verhouding van het Jodendom en de tegenwoordige vol ken tot God if. thans geheel anders. Het ter rein van de Overheid is beperkter dan dat van de Kerk. Spr. wees op het tiende ge bod. De kwestie van het „Haagschc bord" (onder minister Heemskerk) staat n'et *n verband met art. 36. Spr. acht de schrap ping door de Gereformeerden (Doleerenden) zeer juist. De voorstelling alsof de A. R. het geheele art. 36 geschrapt hebben, is vol gens spr. dwaas. Ds. Barger, van Heukelom, wees erop dat Staat en Kerk niet congruent zijn. Het verwonderde spr. dat ref. Staat en Kerk ver geleek bij lichaam en ziel. De ziel geeft den toon aan: de Kerk kan dat niet. Het wijst op reorganisatie. Dr. Schulte, em. pred. te Hilversum, aeide dat wanneer in de 16e eeuw de Ned. „politici" op hetzelfde standpunt hadden gestaan, als de A. R. in hun glorietijd, er weinig van Nederland terecht gekomen zou rijn. Art. 177 van het Ind. Reglement had .volgens spr. nu reeds geen waarde meer. Ds. A. A. v. Rule r, van Cubaard, wees op twee mogelijkheden: De Schrift wordt in de Kerk uitgelegd en door de Kerk aan de Overheid voorgehouden, of de Overheid gaat zelf de Schrift hanteeren. Spr. vroeg of Rocn. 13 wel een Overheidslecr was. Ds. D a t e m a, van Ochten, achtte het on juist om over beginselen te spreken, juis ter is het woord: „waarheid". Scherp reageer de spr. tegen het gesprokene door Ds. Klomp. Ds. Langman, van De Lier, betoogde dat de kwestie van de Herv. Kerk een zaak van de Kerk zelf is. In navolging van Ds Gravemeijer noemde spr. art. 36: een pro fetisch artikel dat nooit 'beleefd is. Ds. Lingbeek, van Voorthuizen, waar schuwde ernstig tegen schrapping van art 177." De drang daartoe komt volgens spr. van Roomsche zijde. Ds Woelderink. van Ouderkerk a. d. iJssel, had de groote lijnen gemist in het referaat. Antwoord van den referent. Dr. Kromsigt moest wegens vergevor derd uur zeer kort zijn in zijn antwoord Spr. wees erop dat de moeilijkheden in de practijk ons niet ontheffen van de cischen van Gods Woord. Barth heeft vo'gens spr. deze kwestie nog moeilijker doen worden. Niets is er gevaarlijker voor het nationale leven, zoo eindigde spr. dan het onder mijnen van Gods Woord. MIDDAGVERGADERING Des middags hield Ds. A. A. v. Ruler van Cubaard (Friesland) een referaat over het onderwerp: Onze Catechese. Spr. ving aan met te zeggen dat hij niet kan sproken over dit stuk practischo theologie uit ervaring, want spr.s praktijk is nog maar kort. De catechisatie is een der moeilijkste dingen. Spr. wilde ervoor waken dat zijn referaat in de toonaard der klachten zou vervallen. Het kerkopbouw-geschrift van Prof. Roose over de catechisatie heeft veel gekregen van een klachtenboekje. Spr. betreurt dat In een dankbare verwondering wil spr over het catechiseeren spreken. Het is een singuliere genade Gods. Spr. wilde, zijn onderwerp in drie deelen behandelen: 1. De grondslag en doel van de Catechese; 2. Inhoud of stof van de Catechese. 3. De vorm of methode van de Catechese. Spr. mist voortdurend de theologische toon in de huidige beweging om de Catechese te vernieuwen van grondslag en doel Men is vervallen in de school-idee. Door de nationale beweging die cr is en komt wordt de verhouding Kerk en Staat voortdurend gesteld. Meer nog dan in de prediking zal de Nat. Soc. Staat trachten in te grijpen in de catechese. Het zal er dan om gaan of men de lijn van Schleiermacher zal voort zetten of dat men zal opkomen voor do vrijheid van de Kerk ook in haar cateche tisch werk. De eenige grondslag van de catechese is het doopverbond. De Amerikaansche torpedojager tiMac Donough", die een bezoek aan van de HollandAmerikalijn, KUNST EN LETTEREN Zijn naam is onafscheidelijk verbonden aan de Holland schc, Shecfqjor&i Hij stierf tweehonderd jaar geleden op 18 Sept. 1735 Onder het groot aantal schrijvers dat zich gedurende het eerste kwart van de 18e eeuw bezig hield met de be oefening van de „Vaderlandse lette ren" zijn er maar drie, wier naam bij het nageslacht enigszins bekend geble ven is. Het zijn de blijspeldichter Pie- ter Langedijk; de landman-dichter Poot en in de derde plaats Justus van Ef fen, wiens naam onafscheidelijk ver bonden is aan de „Hollandsohe Spec tator". Over dezen laatste willen we hier in verband met het tweede eeuw getij van zijn sterven een enkele op merking maken. Zijn leven In 1684 werd Justus van Effen te Utrecht geboren. Hij sproot uit de kleine burger stand: zijn vader was officier bij de caval- lerie en volgens Justus' eigen getuigenis waren in die dagen de militairen (ook die van hogere rang) gezien „als een hond in het kegelspel". Geen wonder dus, dat de vader er op uit was zijn enige zoon te doen bekwamen voor een meer eervol ambt dan ïijn deel des levens was. Aanvankelijk had deze poging succes; na een vlotte 6tudie op de Latijnse school begon hij in Utrecht rijn academische studiën. Of deze door een al te lichtzinnig opgevat stu dentenleven zijn vertraagd dan wel, dat Justus een tijdlang begeerte heeft gehad 't vaderlijk beroep te kiezen (hij 6preekt later over zichzelf telkens als over een oud-mili tair), de feiten dienaangaande staan niet vol komen vast, maar zoveel is wel zeker, dat hij, toen hem op ongeveer twintigjarige leeftijd zijn vader ontviel, zijn studiën nog niet had voltooid. De zor<r voor 't onderhoud van zijn moeder en enige zuster maakte 't noodzakelijk, dat hij een betrekking zocht en to zien we hem een lange reeks van jaren als gouverneur van aanzienlijke jongelui in ïijn onderhoud en in dat van de zijnen voor zien. Pas in 1727 (op 43-jarige leeftijd dus) slaagt hij er in, tegelijk met een van zijn pupillen, in Leiden zijn studie te beëindigen. Maar dan nog duurt het. ongeveer vijf jaar, vóór hij door voorspraak van een der adel lijke heeren. aan wiens huis hij lange tijd verbonden was, zich een 'positie verwerft, die hem in staat stelt een eigen gezin te vormen. En ook toen nog waren zijn levens omstandigheden allesbehalve rooskleurig: hij bracht het niet verder dan tot commies bij 's Lands magazijnen te 's-Hertogenbosch. Een slepend maaglijden, dat zijn huwelijks- JUSTUS VAN EFFEN jaren zeer versomberde, nam hem weg op 54-jarige leeftijd, 18 Sept. 1735. Zijn gouverneurschap Bracht zijn positie als gouverneur hem materiëel jarenlang weinig voordeel, daar 6taat tegenover, dat hij juist daardoor de man geworden is, die door zijn grote talen kennis eil brede wereldwijsheid een belang rijke plaats verkreeg in de cultuurgeschie^ denis van ons land. Vooreerst verwierf hij zich een grote kennis van 't Frans, de taal," die toentertijd in aristocratische kringen uitsluitend als conversatietaal gold. Daar door komt het, dat Van Effen als auteur van Franse geschriften twintig jaar eerder naam maakte dan als schrijver van Hol landse essays. En deskundigen getuigen dat zijn Frans zeer goed de toets ener redelijke kritiek kan doorstaan. Maar bovendien was zijn gouverneurschap oorzaak, dat hem 't voorreoht ten deel viel gedurende langer tijd in 't buitenland te vertoeven, wat in die dagen voor iemand van Van Effens stand een ongedacht buiten kansje was. Als gezantschapssecretaris maakte hij eenmaal een reis naar Zweden (1719) en tweemaal naar Engeland (1715 en 1727). Hij was nl. tegenwoordig bij de kro ning van George I en George II. Vooral zijn Engelse reizen moeten van biezondere be tekenis geacht worden voor zijn vorming. Niet slechts hierom dat hij op deze wijze 't in die dagen hier te lande nog slechts wei nig bekende Engels goed onder de knie kreeg, ook niet in de eerste plaats, omdat hij persoonlijk kennis maakte met 6011 beroemd geleerde van die tijd, den groten natuur kundige Newton, maar wel in 't biezonder omdat hij in aanraking kwam met de geest, zo als die sprak uit de Engelse geschriften, die op 't vasteland van Europa nog zo goéd als totaal onbekend waren. Tweeërlei uitwerking van deze kennisver rijking kunnen we bij Van Effen constate ren: hij komt uit onder de algehele over heersing die het Frans op zijn geest had en in hem ontwaakt de zucht om in zijn eigen taal in zijn eigen land te creëren, wat hij in Engeland als belangwekkend middel tot volksonderwijzing en volksopvoeding had leren kennen. Hij is de eerste, die door zijn vertaalwerk ons volk in kennis brengt met Defoe's beroemd verhaal van Robinson Cru soe. Bovendien vertaalt hij Swift's The Tale of a Tub in 't Frans; aan deze laatste on derneming was een ijdele zucht om te geu ren met zijn talenkennis niet geheel vreemd. De Hollandsche Spectator We stipten boven al aan, dat de Hol landsche Spectator" 't werk is, dat Van Effen's naam lange tijd bij 't nage slacht heeft doen voortleven. Wat was dit voor een werk en welke be tekenis heeft het gehad? Reeds als jong mens van ruim vijf en twintig jaar, verkerend in een kring van Haagse vrienden, allen be>zield met belangstelling voor kunst en wetenschap, begon hij met enkelen hunner een voor die tijd bijna ge heel nieuwe onderneming. Hij speelde n.L een belangrijke rol bij de opriohting van een soort tijdschrift, dat, natuurlijk in 't Frans, er op uit was de aandacht te vestigen op internationale werken van importantie op theologisch, filosofisch en literair gebied. Was een dergelijk pogen hier niet geheel en al nieuw de vermaarde uitgeweken Franse hoogleraar Pierre Bayle had reeds in Van Effen's geboortejaar te Rotterdam T voorbeeld gegeven toch is deze uiting van critisohe zin van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van journalistieke beoordeling, zoals wij die in de 18e eeuw lang zamerhand zien ontstaan. Nadat dit eerste tijdschrift, dat „Journal litéraire de la Haye" gedoopt was, het lot had ondergaan, dat ook thans nog zovele van zijn navolgers treft, waagde Van Effen nog driemaal een poging met een Frans periodiek: alle gingen vrij spoedig de weg op van de eersteling. De periode dezer onder nemingen valt ongeveer tussen 1711 en 1720. Intussen had Van Effen in Engeland ken nis gemaakt met de Spectatoriale geschrif ten van Addison en Steel e. Toonde de periodieke versohijning wekelijks of twee wekelijks van deze geschriften overeen komst met het werk door Van Effen zelf in Nederland in 't Frans begonnen, de geest en de inhoud van deze geschriften was geheel anders dan die van 't Journal. Het warer. zedekundige verhandelingen, die ten doel hadden het volk te manen tot deugd en nauwgezette plichtsbetrachting. Deze opvatting van do taak van een tijd schrift bekoorde Van Effen zozeer, dat van toen af de lust in hem ontstond om of zelfde wijze in zijn moedertaal iets derge lijks te ondernemen. Er zouden nog heel wat jaren voorbijgaan vóór Van Elfen deze begeerte kon realise ren. Maatschappelijke noodzaak dreef hem vooreerst, tot ander werk, bovendien moest de studie nog voltooid worden, wat pas in 1727 geschiedde, zoals we reeds boven zagen. Daar kwam echter voor 't schrijven van een Hollands tijdschrift voor Van Effen nog een typische moeilijkheid bij; Zijn veelvuldig en bijna uitsluitend gebruik van 't Frans had hem 't .gemakkelijk en correct hanteren van 't Nederlands doen verleren, zodat 't schrij ven in de moedertaal hem vooreerst heel wat meer moeite kostte dan 't Frans schrij ven. Aan de invloed van 't Frans is zijn etijl nooit meer geheel ontkomen; hoe verdienste lijk sommige „vertoogen" (zoals Van Effen zijn essays noemde) mogen geschreven zijn, toch komt hier en daar telkens weer de Franse zinsconstructie om de hoek gluren. Pas in 1731 vier jaar vóór rijn dood verschijnt de eerste aflevering van 't tijd schrift, dat zo'n grote invloed oefende in de 18e eeuw, dat een groot aantal periodieken van dezelfde aard, maar alle van veel min der betekenis in navolging van de „Hol landse Spectator" ontstond. Ondanks zijn steeds wankeler wordende gezondheid hield hij vol tot ongeveer een half jaar vóór zijn dood. toen het 360ste vertoog het laatste was, dat uit zijn pen kwam. Wel hebben enkele vrienden o.a. Pieter Venver, de schrijver van Van Effen's levensbericht, en Snakenburg af en toe hun medewerking bij 't vullen van de Spectator "'erleend, maar in vergelijking met hetgeen Van Effen zelf er toe bijdroeg, js hun aan deel zo gering, dat de traditie terecht, zon der anderen te kort te doen, spreekt over Van Effen's „Hollandsche Spectator". Veel was hij nog van plan geweest toen hij de pen moest neerleggen; allerlei beloften om over verschillende onderwerpen te schrij ven, kon hij tot zijn smart niet nakomen en zijn hoge plichtsopvatting tot trouw aan het gegeven woord maakt, dat hij eindigt in 't schrijnend besef een „bankrottier" te zijn, nl. iemand, die te kort geschoten is in het volbrengen van zijn vrijwillig op zich ge nomen plicht. Moralist De roem van den gevierden zedemeester van de 17e eeuw, Jacob Cats, heeft zich niet ver over de grenzen van zijn eigen eeuw voortgezet. Justus van Effen is eigen lijk zijn laatste onvoorwaardelijke bewon deraar geweest En Van Effen's waarde ring begrijpen we te beter, naarmate we hem zelf meer en meer als moralist, als zedenverbeteraar, hebben leren kennen. Deze lust tot onderwijzing en vermaan sproot niet voort uit een overmatig zelfbe wustzijn van eigen superioriteit, was waar schijnlijk ook geen boetedoening voor eigen jeugdige lichtzinnigheid (al heeft deze niet totaal bij Van Effen ontbroken) zoals we :ien bij zovele Middeleeuwse scribenten: evenmin was zij een gevolg van een over dreven of terecht pessimistische opvatting omtrent de Vader'anrlse deugdzaamheid Integendeel, over de Hollandse moraliteit is hij optimistisch gestemd, zoals blijken moge uit de volgende tirade: „Onder de lieden van aanzien en het gros der Burgers hier heerschen zo min ondeugden als in eenig ander land". Neen, niet omdat alles wat hij ziet en hoort zo verdorven is, grijpt hij naar de pen, maar veeleer is 't hem een levens behoefte om er naar to streven zo veel in £ijn vermogen is er aan mee te werken, dat zeden en gewoonten, dat levensopvattingen plichtsbesef zich steeds meer volmaken, op dat de „Deugd" door de „Reden" geleid, immer meer heerschappij krijge en dat de gemeenschap op hoger peil worde gebracht. De m o r a a 1 p r e d i li i n g is bij Van Effen een wezenlijk deel van zijn levens beschouwing. Van Effen is in zijn wereld beschouwing deels navolger, deels baanbre ker. We wezen er reeds op, dat de Engelse geest een stempel drukte op zijn levens- openharing. Zowel naar vorm als naar in houd is alles, wat Van Effen in de laatste helft van zijn leven tot stand bracht, daar van een bewijs. Terecht is meermalen op gemerkt, dat de verderfelijke idee van de Franse Revolutie, in 't laatst c<er 18e eeuw- tot vreselijke realisering gekomen op het vaste land van Europa onder aanvoering van Frankrijk, reeds in theorie was geboren in Engeland van 't laatst van de 17e eeuw. John Locke verkondigde reeds de beginse len, later door de Encyclopaodisten uitge werkt. Ook Van Effen's wereldbeschouwing was gevormd door den groten Engelsman, die in Van Effen's jeugd, naast zovele an dere verkondigers van afwijkende ideeën, in de Republiek een veilige schuilplaats had gevonden. In de,.Hollandsche Spectator" vinden we niet systematisch maar occasio- t> HOLLANDSCHE EERSTE DEEL. TE AMSTERDAM, ET HERMANUS UYTWERF. Be titelpagina van de Hollanasche Spectator nee! tal van opmerkingen, 'die ons Van Jsfien laten zien als aanvaarder van I.ocke's dcistische opvattingen. De Godsdienst moet leiden tot de deugd. Door de Godsdienst wordt de band onder de mensen in hun onderling samenwonen bestendigd. Maar leert Van Effen die Godsdienst is vooral de natuurlijke Godsdienst, de Godsdienst, die door t verstand kan worden begrepen en aanvaard. Met de Openbaring laat'hij zich weinig in; de dogma's bieden te groto moeilijkheid. Zo wordt Van Effen door zijn deistische overtuiging in beginsel een pre diker der Verlichting, die in de 18e eeuw na Van Effen's dood velen als aan lokkelijk ideaal voor ogen gaat zweven We horen bij hem al zachtkens fluisteren de woorden, die in de literatuur later een Betje Wolf luid zal herhalen, die getuigen van haat tegen de „fijnen", die onder 't mom van uiterlijke vroomheid allerlei misbrui ken en zonden kweken in hun gemoed. Hun afkeer van kaartspel, schouwburg en dans is hem een gruwel. Zijn anders zo krachtig sprekende verdraagzaamheid zwijgt dan stil, al moet er aan worden toegevoegd, dat zijn uitspraken gematigd zijn in vergelij king met wat latere schrijvers ons doen lioren. Realist Uit dit alles moge enigermate gebleken zijn, dat de verschijning van Justus van Effen van belang is voor het schetsen van de ontwikkelingsgang van 't Nederlandse geestesleven. Daar betekent hij meer dan in de literatuur in de engere zin des woords, ofschoon niet zonder recht hem daar altijd een plaats is ingeruimd. Immers hij doet meer dan ons laten zien de gebruiken en misbruiken van zijn tijd. Hij is in zekere zin een baanbreker geweest op 't gebied van de onbevooroordeelde boekbeoordeling; hij betrekt ook buitenlandse werken binnen de sfeer van zijn belangstelling, maar blijft daarnaast (of liever: wordt daarnaast) een strijder voor nationale oorspronkelijkheid. Op één punt van literair belang wil ik ten slotte nog de aandacht vestigen. Hoe wel hun aantal gering is, is toch de realis tische novelle bij Van Effen niet zonder betekenis. Ik noem slechts: „de Burger vrijage van Ivobus en Agnietje" en „Thijs- buurs os". Wel is de toon ons soms wat al te zoet en te gemoedelijk, maar Van Effen kan de verdienste niet worden ontzegd.dat hij er in geslaagd is de getrouwe waar neming van de werkelijkheid aantrekkelijk in woorden te vertolken. Daardoor neemt hij onder de Hollandse realisten aller eeuwen een waardige plaats in en dit met des te meer eer, omdat hij er in geslaagd is ons t8 geven een uitbeelding van de rea liteit, die niet nalaat ons te bekoren, terwijl hij zich zelf gewacht heeft voor 't beschrij ven van ruwe, weerzinwekkende taferelen in stuitende en walgelijke bewoordingen, wat inderdaad van weinig realisten vóór of na hem kan worden getuigd. Dr J. KARSE.ME1JER.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 5