f
De Wetsbeschouwinq van Brunner
Gemengd Nieuws.
SEPTEMBER
WOENSDAG 4 SEPTEMBER 1935'
DERDE BLAD PAG. 9
Prof. Dooyeweerd spreekt op het
C.S.B.-Congres over Brunners
boek „Das Gebot und die
Ordnungen" r
Onderscheid tusschen het Woord Gods
en de Schrift. Gehoorzaamheid
met voorbehoud. Christelijke
staatkunde. Dualisme van
natuur en genade. Het
irrationalisme
Op het 18e Calvin. Studenten Congres
heeft Prof. Dr. H. Dooyeweerd van Am
sterdam gesproken over „De wetsbeschou-
wing in Brunners boek „Das Gebot und die
Ordnungen".
1 Spr. begon in enkele trekken de theologi
sche „ligging" van Brunner te karakterisee-
ren. De boodschap, welke de dialectische
theologie te brengen heeft, heeft veel dat in
óns een warme sympathie wakker roept. Zoo
haar scherpe breuk met alle subjectivisme in
de geloofsbeschouwing en de profetische
ernst, waarmede zij de theologie weer terug
riep tot het Woord Gods, als de boven alle
menschelijke maat verheven Openbaring
Gods aan den gevallen zondaar. Toch heb
ben wij als kinderen der Calvinistische refor
matie van meetaf scherp onze bezwaren
tegen deze theologische richting moeten naar
voren brengen. Ondanks haar principieel ver
zet tegen alle speculatieve „theologia natura-
lis" gaat de dialectische theologie zelve van
een speculatieve grondgedachte uit. Want de
schriftuurlijke grens tusschen God en schep
sel werd door Barth en Brunner feitelijk om
gezet in een onschriftuurlijke, speculatieve
scheiding tusschen eeuwigheid en
t ij d. Deze scheiding wordt bij hen tot een
„Todeslinie". Het eeuwige kan nimmer we
zenlijk innerlijk in den tijd ingaan.
De consequentie hiervan is ook een
scherpe onderscheiding tusschen het
„Woord Gods" en de „Schrift", tus
schen Christus als „Zoon Gods" en de
historische Jezusfiguur, en de principi-
eele aanvaarding van de historische
critiek op den Bijbel. Gods Woord
wordt activistisch gevat als een van
oogenblik tot oogenblik zich openba
rende alleen-activiteit Gods zonder
eenig positief aanknoopingspunt in de
geschapen menschelijke natuur.
Met vijandige bitterheid wordt de gerefor
meerde orthodoxie aangevallen, die meent,
dat God Zijn Woord „ter beschikking
heeft gesteld," dat de geloovige ervan
een b 1 ij v e nd bezit kan hebben.
De dialectische theologie of „theologie der
crisis" wordt krachtens haar dualistisch uit
gangspunt noodzakelijk tot een „theologie
van de paradox", van het ja en neen
tegelijk.
Deze geheele instelling beheerscht ook
•Brunners wetsbeschouwing, gelijk hij haar
het nteest uitvoerig heeft ontwikkeld in zijn
boek „Das Gebot und die Ordnungen", dat hij
in 1932 het licht deed zien.
Iedere wetsbeschouwing is geworteld in
^een w e t s i d e e, d.i. in een conceptie van den
Oorsprong, de diepste worteleen
heid en zinvolheid, en de onder-
vanSalle tijdelijke wetten en ordeningen,
waaraan het schepsel in onzen kosmós onder
worpen is.
Ook in Brunners wetsbeschouwing hebben
Wij deze wetsidee op te sporen, welke den
sleutel levert tot het verstaan van zijn ge-
heelen gedachtengang.
Brunners gedachtengang
l Centraal is in dien gedachtengang
de fundamenteele onderscheiding tus-
l schen het „Gebod Gods" eenerzijds
en de wet in haar differentieering in
J de onderscheiden tijdelijke orde
ningen anderzijds.
Er is maar één Gebod Gods, n.l. dat der
Ti e f d e, hetwelk de volstrekte eenheid
en den vollen zin van Gods wil met be
trekking tot het menschelijk handelen bevat.
Dit ééne gebod nu is steeds concreet,
persoonlijk. Zijn inhoud is niet in een
algemeenen regel van te voren vast te
stellen. Het is het „Gebot der Stunde", het
„Gebot des Augenblicks", dat van ieder
elke bijzondere situatie iets anders vraagt
dat op ons legt de volle persoonlijke verant
woordelijkheid der be s 1 i s s i n g.
Daarentegen is de wet steeds onpersoon
lijk, de grove algemeene regel, die men
van te voren kan kennen.
In haar' differentieering in de veelheid der
tijdelijke levensordeningen, in de plurifor
miteit van natuurwetten en wetten voor het
menschelijk handelen, is zij de grove orde-
Pro/, Br. H. Dooyeweerd
ning van het natuurlijk-tijdelijk, door de
zonde verdorven leven, verbonden met
dwang in de meest verschillende vormen.
Ze is wel de orde, waardoor God de ge
vallen schepping wil in stand houden,
zij is toch niet rechtstreeks Gods wil. De
Christen staat ten aanzien» van deze wet,
voorzoover zij zich als een veelheid
deningen voor het handelen openbaart, in
een merkwaardig tweeslachtige positie.
Eenerzijds moet hij uit gehoorzaamheid jegens
God beginnen zich aan haar te onderwerpen,
en deze gehoorzaamheid kan slechts een
bloot legale, een bloot wettisch
zijn. Aanderzijds echter drukt de „wet" ii
deze op zich zelve noodzakelijk ordenende
functie volstrekt niet datgene uit, wat God
rechtstreeks wil.
Ze is in haar algemeene ordenende
functie hard en liefdeloos, als
zoodanig juist als w e t zondig. Daar
om heeft te haren aanzien de Christen
tegelijk ja en neen te zeggen. Zijn
gehoorzaamheid aan de ordeningen
heeft steeds een moeilijk voor
behoud.
De wet als algemeene norm trekt volgens
Brunner steeds de aandacht af van God den
Gebieder, om haar te richten op datgene,
wat men volgens haar behoort te doen. Zoo
dra ook het liefdesgebod als wet
wordt verstaan, voert het den mensch op het
standpunt van het zelf willen doen, het
standpunt der Farizeeuwsche eigengerechtig-
De volle zin der wet
Nu wil God echter juist de tien geboden
als wet gebruiken, om den mensch
doodsangst der vertwijfeling tot Christus uit
te drijven. Want de volle zin der wet is d(
onvoorwaardelijke liefde jegens God en der
naaste. Dat kan geen zondig schepsel vol
brengen. In de kennis van de genade Gods,
die zonder de kennis der wet niet mogelijk
is, wordt nu juist het verstaan van Gods
wil als wet als de eigenlijke zonde erkend,
als „het uit zich zelve willen leven" van den
mensch.
Dit is nu volgens Brunner het
dialectische in de wet. Ze voert
ons tot de grens van de ware Gods
kennis, om dan op het oogenblik, waar
op door Gods genade deze drempel
overschreden wordt, te worden door
schouwd als de eigenlijke vijand der
Godskennis. De wet moet van binnen
uit worden doorbroken door het leven
uit de genade, waarin we niet langer
aan de wet onderworpen zijn,
maar haar nog slechts als een „Wei-
sung" aanvaarden, om de concrete be
slissing in ons oogenblikkelijk handelen
naar het liefdegebod voor te bereiden.
En dit liefdegebod kan van ons eischen een
terzij stelling van een uitdrukkelijke norm
der wet.
Vanuit deze principieele bepaling van de
verhouding tusschen het „Gebod" en
„wet" trekt nu Brunner zijn gevaarlijke
sequenties ten aanzien van de houding van
den Christen tegenover de tijdelijke
gen. Deze ordeningen, deels scheppin
ordeningen, deels gelijk staat en recht
louter ordeningen om der zonde v
worden door God gebruikt, om den mensch
tot gemeenschap met zij
te dwingen. Ze zijn door God echter slechts
in grondstructuur gegeven en moeten
historische ontwikkeling gevormd worden tot
die concrete levensordeningen, waarin ieder
van geboorte tot dood zijns ondanks zich be
sloten ziet.
Zij zijn het harde raam, waarbinnen wij
Gods liefdegebod hebben te volgen in de con
crete verhouding van persoon tot persoon.
Als Sc h e p p e r eischt God van ons, dat
wij beginnen ons aan deze ordeningen te
derwerpen. Maar als Verlosser
eischt Hij tegenover deze historisch gegroeide
ordeningen tegelijk, dat wij er tegen protes
teeren, ze tot een „betere gerechtigheid"
trachten om te vormen.
Er zijn ordeningen, als b.v. de huidige ka
pitalistische organisatie van het economisch
leven, die zelfs niet als raam kunnen dienen
een leven in den liefdedienst van Gods
Gebod. Ze zijn rijp voor verbreking en daar
toe heeft de Christen mee te strijden.
Maar de natuurlijke levensordenin
gen zijn niet door het geloof voort
gebracht, zij hebben haar eigen-
w e 11 e 1 ij k h e i d, welke aan het ge
loofsleven slechts een enge speelruimte
laat. Hier raken we een zeer gewichtig
punt in Brunners wetsbeschouwing!
De „ordeningen" van het natuurlijk leven
staan volgens Br. onder de heerschappij van
de „natuurlijke rede". Hun oorsprong ligt
niet in Gods Verlosserswil.
Juist daarom kan volgens hem niet van
;n Christelijke wetenschap, een Christelijke
staatkunde, een Christelijke cultuur sprake
Binnen het terrein der natuurlijke ordenin
gen beveelt ons het in het geloof vernomen
„Gebod" slechts „sachgemasz" deskun
dig te handelen, niet Christel ij ke we
tenschap, Christel ij ke politiek etc. te
drijven, maar een serieus onderzoeker, een
goed politicus te zijn etc.
Het Christelijk geloof kan op deze terreinen
slechts waken tegen afgodendienst en verab
soluteering, tegen overschrijding der grenzen.
Protestantisme en Katholicisme
Brunner acht het een noodwendige conse
quentie van het wezensverschil tusschen ka
tholicisme en protestantisme, dat er wél een
katholieke, maar geen protestantsche natuur
lijke zedeleer, en rechts- en staatsphilosophie
bestaat. Waar het protestantisme toch zulk
een philosophic trachtte te geven,, was
volgens hem reeds innerlijk door den Room-
schen zuurdeesem aangetast. De Nederland-
sche „Gereformeerde orthodoxie" heeft haar
anti-revolutionaire staatsleer nigi aan Calvijn
maar via Groen v. Prinsterer veeleer
an Stahls romantisch idealisme ontleend.
Recht en staat behooren evenals we
tenschap en cultuur volgens Br. tot de
„wereld" in tegenstelling tot het „Ko
ninkrijk Gods" en het natuurlijk we
reldleven heeft zijn eigen zake
lijke wetten.
De idee van een „volkomen gerechtigheid",
zelfs bij God, is volgens hem niet Christelijk,
maar heidensch.
Het „recht" is een formeele ordening, die
dit leven, volgens Brunner alleen in
t a a t ontspringt. Slechts de liefde, niet de
gerechtigheid kan volkomen zijn.
Christelijke Staatkunde
Natuurlijk loochent Brunner op dit stand
punt ook het recht der Christelijk staatkun
dige partijen. Een Christen kan geroepen zijn
tijdelijk met socialisten samen te werken.
Men compromitteert den naam van Christus,
door dien naam als vlag voor de politiek of
van een vakvereeniging te gebruiken.
Innerlijk dualisme
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, hoe
Brunners wetsbeschouwing door een inner
lijk dualisme tusschen „gebod" en „ordening"
gebroken is. Zijn wetsidee is zelve
dualistisch gevat. De „ordeningen" heb
ben haar „eigenwettelijkheid" tegenover den
vollen zin en eenheid van Gods gebod. Zij
zijn als zoodanig het terrein der natuurlijke
rede, niet dat van de Christelijke religie.
De oorsprong van dit dualisme is tot de
middeleeuwen te vervolgen. Zoodra de
schriftuurlijke tegenstelling tusschen zonde
en verlossing onder den drang der synthese-
philosophic plaats maakt voor het dualistisch
schema „natuur" en „genade", wordt de
„schepping" als zoodanig in een zekere eigen
wettelijkheid tegenover de Christelijke re
ligie gesteld.
De Roomsche opvatting, welke haar beste
wijsgeerige uitdrukking bij Thomas
Aquino vond, vat de geschapen „natuur"
als een noodwendige eigenmachtige voortrap
der genade.
De „natuurlijke ordeningen" hebben vol
gens Thomas haar oorsprong niet in Gods
scheppingswil, maar in de „goddelijke rede'
en kunnen door de natuurlijke menschelijke
rede buiten alle openbaring om worden gevat.
De genade is slechts een hoogere verdieping
boven de eigenwettelijke natuur en moet deze
natuur tot hare „volmaking" leiden.
Op deze wijze worden nu ook de weten
schap, de natuurlijke zedeleer, de staats- er
rechtsbeschouwing enz. in de natuurlijke
rede gegrond. Thomas tracht een synthese tot
stand te brengen tusschen de Aristotelische
wijsbegeerte en de Christelijke religie, door
de eerste als een natuurlijke voortrap van de
laatste te construeeren.
Deze kunstige synthese wordt reeds door
het Middeleeuwsch Nominalisme uiteengebro
ken. Het nominalisme ziet in, dat de Tho
mistische opvatting, dat de wet vooi
terrein der „natuur" haar oorsprong ii
„rede" vindt, tekort doet aan de Christelijke
opvatting van Gods schepperssouvereiniteit.
In stee van nu een wezenlijke Chris
telijke en schriftuurlijke beschouwing
van de „geschapen natuur" tegenover
de Thomistisch-Aristotelische te stel
len, weet het nominalisme niet beter te
doen dan de terreinen van „natuur"
en „genade" door een onoverbrugbare
klove te scheiden.
De nominalistische wetsbeschouwing breekt
meliswaar met de Thomistische, als zou de
lex naturalis in de „rede" zijn gegrond, maar
zij maakt nu van de wet een product van
ongebonden goddelijke willekeur (Deus
exlex). In de natuurlijke ordeningen hebben
ns positivistisch onder de wet te buigen.
Maar in het innerlijk geloofsleven is de indi-
vidueele Christen bovende wet verheven,
wijl immers ook Gods genadewerkzaamheid
in geen enkele wet is gebonden (Occam).
Invloed op Lnther
Dit nominalistisch dualisme van natuur en
genade en de typisch nominalistische wetsbe
schouwing hebben een diepgaanden invloed
Luther geoefend. („Ich bin von Oc-
cams Schule"). Ook Luther ziet in de „na
tuurlijke ordeningen" slechts een grof raam
•aardoor God zijn in zonde gevallen schep
ping wil instandhouden, maar waarmede de
Christenpersoon in het innerlijk genadeleven
niets van doen heeft. In het liefdeleven des
geloofs staat de Christen boven de wet.
Slechts in een legale gehoorzaamheid heeft
hij zich in dit aardsche tranendal onder de
.natuurlijke ordeningen" als „zonde-ordenin-
gen" te buigen. Deze ordeningen zijn niet
door het geloof voortgebracht, maar blijven
het terrein der „natuurlijke rede", w;
vaak een heiden veel dieper inzicht heeft dan
Christen. Zoo wordt ook Luthers gedach-
tenwereld door het dualisme tusschen „na
tuur" en „genade" gebroken. Wel is waai
moet de Christen volgens hem er naar staan
de natuurlijke ordeningen door den geest der
evangelische liefde van binnen uit te door
dringen. Maar ze houden volgens hem haar
„eigenwettelijkheid" tegenover de Christe
lijke religie. Ze blijven als zoodanig het ter
rein, waarop de „natuurlijke rede" souverein
Deze Lutheraansche opvatting kan
vanzelve niet komen tot de Calvinisti
sche conceptie van verhouding tusschen
de geschapen natuur en de Christelijke
religie, welke er noodwendig toe voert
in de laatste de worteleenheid
der eerste te zien en de eigenwettelijk
heid der laatste te loochenen.
Bij Brunner verbindt zich dit Lutheriaan-
sche dualisme met de irrationalistisch-nomi-
nalistische wetsbeschouwing der moderne le-
vensphilosophie (Kierkegaard, Heidegger
etc.).
Het Irrationalisme
De opvatting van de wet als een abstracte
grove regel en van het gebod der liefde
het „Gebod der Stunde" is typisch georiën
teerd aan den modernen tijdgeest, waarop de
irrationeele levensphilosophie haar stempel
heeft gedrukt. Dit irrationalisme is ook de
oorsprong van de dialectische, alles in inner
lijke tegenstrijdigheden vattende, beschou
wing van de kosmos.
Gelijk het Rationalisme (ook bij
Thomas Aquinas) de wet ziet als het meta-
physisch wezen'der schepping eri daarte
genover de individueele subjectiviteit laat te
kort komen, zoo slaat het Irrationalis
me in het andere uiterste om. Het degra
deert de wet tot een verstandelijke abstractie
van het werkelijk leven en ziet slechts in het
individueel-subjectieve het ware wezen dei-
werkelijkheid.
Brunners opvatting van de wet treft
slechts de rationalistische, speculatieve wets
beschouwing, in 't bijzonder de Roomsch-
scholastische en de Farizeeuwsche. Maar de
Schrift leert ons een waarachtig Christelijke
opvatting van de wet kennen, waaraan Brun
ners wetsbeschouwing in wezen te kort doet.
De wet is als door Gods souvereinen
scheppingswil gestelde ordening de
noodwendigebegrenzingvan
hetschepsel, zij is de grens tus
schen God en schepsel. Het subject is
steeds aan de wet onderworpen, ook op
het gebied van het genadeleven, gelijk
reeds Calvijn tegen Luther in 't licht
stelde. De Schrift kent geen scheiding
tusschen het gebod Gods en de wet,
doch veroordeelt slechts de Farizeeuw
sche verabsoluteering van de wet.
Bovenal is het dualistische schema van n
tuur en genade rechtdraads in strijd met wat
de Schrift ons over schepping, zondeval en
verlossing leert.
De scheppingsordeningen staan niet „eigen
machtig" tegenover den vollen religieuzen zii
van Gods gebod. De schepping is veeleer
zelve van religieuzen wortel. De reli
gieuze worteleenheid van Gods wet ligt aan
alle tijdelijke ordeningen ten grondslag
bepaalt eerst den z i n dezer laatste.
Niets heeft in onzen tijdelijken kosmos
afgesloten, zelfgenoegzaam 1
staan. De geheele geschapen werkelijkheid
DONDERDAG 5 SEPTEMBER
HILVERSUM 301 M. 8.00 KRO. 10.00
NCRV., 11.00 KRO., 2.00—12.00 NCRV.
8.009.15 en 10.00 Gram.pl. 10.15 Morgen
dienst o.l.v. Ds. J. L. de Vries. 10.45 Gram.
platen. 11.3012.00 Godsd. halfuur. 12.15
Gram.pl. en orkestconcert. 2.00 Handwerk
les. 3.003.45 Gram.pl. 4.00 Bijbellezing
Ds. C. Brunt, m.m.v. bariton en orgel. 5.00
Handenarbeid v. d. jeugd. 5.30 Orgelcon
cert S. P. Visser, en gramofoonmuziek.
7.00 Ned. Chr. Persbureau. 7.15 Reportage
7.30 Journ. weekoverzicht door C. A.
Crayé. 8.00 Berichten. 8.05 Arnhemsche
Orkestvereen. olv. J. Spaanderman, n
M. Engelenburg (piano). 9.00 Causerie
Dr. C. J. Honig. 9.30 Studentenliederen
(Gr.pl.). 10.00 Berichten.10.05 Vervolg
concert. 10.4512.00 Gramofoonmuziek.
HILVERSUM 1875 M. AVRO-uitzending.
8.00 Gram.pl. 10.00 Morgenwijding. 10.15
Gram.pl. 10.30 Ensemble Lismonde en
declamatie A. v. d. Horst. 12.30 Gram.pl.
1.00 Kovacs Lajos en zijn orkest. 1.45
Zang door Betsy Kinsberten. A. d. vleu
gel E. Veen. 2.00 Cantabile-orkest o.l.v. E.
Beeckman. 2.45 Vervolg zang en piano.
3.003.45 Vervolg orkestconcert. 4.00
Voor zieken en ouden van dagen. 4.30 Gr.
platen. 5.00 Voor de kinderen. 5.30 Ensem
ble Jetty Cantor. 6.30 Sportpraatje H. Hol
lander. 7.00 Omroeporkest o.l.v. A. v.
Raalte. 8.00 Berichten. 8.05 Mededeelingen
8.10 „In één adem", gevar. programma
mmv Kovacs Lajos orkest, Pierre Palla
(piano), de Cavellrs (accordeon),
Louis Noiret (piano), 9.20 Ik ben van
week in/bij.... geweest, door G. Czopp.
9.30 Omroeporkest o.l.v. A. v. Raalte,
m.v. M. Orobio de Castro (cello). 10.
Gram.pl. 11.00 Berichten. 11.1012.00
Johnv. Brück's orkest, uit „Palermo",
Scheveningen.
spel R. Tims. 12.05 Het Rutland Square
en New Victoria o.l.v. N. Austin. 12.50
Gram.pl. 1.35 Pattison's salonorkest. 2.35
Gram.pl. 3.20 Vesper. 4.10 Sted. Orkest
Harrogate o.l.v. L. Cohen. 5.05 Orgelcon
cert H. O. Hodgson. 5.35 Casani Club Or
kest O.I.V. Ch. Kunz. 6.20 Berichten. 6.50
Het Vario-Trio. 7.20 „Main street o£
song", gevar. programma. 8.20 BBC-Sym-
phonie-orkest olv. Sir Henry Wood, mmv.
J. v d Gucht (tenor), en L. Tertia
(viola). 10.00 Berichten. 10.20 Korte Kerk
dienst. 10.40 Het Olof Sextet. 11.20 Voor
dracht. 11.3512.00 Grosvenor House
Dance Band olv. S. Lipton.
RADIO PARIS 1648 M. 7.20 en 8.20 Gr.
platen. 12.35 Orkestconcert olv. Doyen,
3.50 Orkestconcert. 5.10 „La fausse
Agnès", spel van Destouches. 8.00 Gram.
pl. 8.50 Orkestconcert. 11.10-12.35 Muziek,
KALTMDBORG. 1261 .M.. 12.20—2.20
Strijkorkest olv. Andersen. 3.205.05 Om
roeporkest olv. Reesen. 8.30 Reportage,
9.002.20 Muziek.
KEULEN 456 M. 6
Omroepkleinorkest
platen. 4.20 Viool
uit Leipzig. 7.20
Oude dansmuziek.
Omroeporkest olv.
12.20 Uit Berlijn:
Weigel.
,50 Orkestconcert. 12.20
olv Eysoldt. 2.35 Gr.-
en piano. 5.20 Concert
Omroepkwintet. 8.30
9.05 Radiotooneel. 9.20
Buschkötter. 10.50—»
Omroeporkest oj.v.
Koorl.: G. Conca.
BRUSSEL 322 en 484 M. 322 M.t 12.20
Gr.platen en zang. 1.302.20 en 5.20 Gr.-
platen. 6.35 Vioolrecital. 7.35 Gram.pl.
8.20 Symphonieconcert olv. L. de Vocht.
10.3011.20 Gram.pl. 484 M. J. Schnyder'a
orkest. 1.30—2.20 dito. 5.20 Muziek. 6.20
Zang. 6.50 Pianorecital. 7.35 Gram.pl.
8.20 Salonorkest olv. Walpot. 10.3011.20
Muziek.
DEUTSCHLANDSENDER 1571 M. 8.30
Radiotooneel. 9.10 Het Berl. Philh. Orkest
olv. E. Praetorius. 10.20 Berichten. 10.50
Zang en piano. 11.05 Weerbericht. 11.20
—12.20 Muziek olv. W. Crüger.
heeft de zijnswijze van den religieuzen
in, welke onafwijsbaar boven zich zelve
uitwijst naar den Oorsprong aller dingen en
de onzelfgenoegzaam he idvanalle
schepsel garandeert.
Wanneer echter de tijdelijke orde
ningen aldus zelve van religieuzen
wortel en Goddelijken Oorsprong zijn,
dan kunnen zij geen eigenwettelijkheid
tegenover de religieuze volheid van
Gods gebod hebben, doch dan zijn ze
slechts een gedifferentieerde uit
drukking in den tijd van den
vollen zin van Gods wet.
Dan valt het dualisme tusschen natuur en
genade, tusschen „wereldleven" en „genade
leven", wetenschap, staatkunde, cultuur eener
zijds en geloof anderzijds.
De Schrift drijft ons onverbiddelijk tot het
„Entwieder-Oder". Voor den Christen zullen
wetenschap, staatkunde en cultuur, aan
Christus onderworpen worden of zij zullen
BRAND
Te Tilburg is brand uitgebroken In de
wolmakerij van de firma Droge aan de L
Schijfstraat. De brandweer rukte met groot
materiaal uit.
Daar gaat de zomerpracht.
milliarden blaadjes moeten van
de boomen.daar liggen ze—
op den weg. Nu 'n malsch
buitje... een slipperig laagje,
en dan nog gladde banden.
Zóó wordt September de
herfst van uw leven!
VERDRONKEN
Het 2!£-Jarig kind van den heer van Loon
uit Delwijne, gemeente Kerkwijk, is tei
water geraakt. Toen he1: kind na tien minuten
opgehaald was, bleken de levensgeesten ta
zijn geweken.
Gistermorgen is bet drie-jarig Zoontje van
de familie K. uit Monnikendam te wa
ter geraakt en verdronken. Het lijkje is dooa
de politie opgehaald.
KIND ONDER DE TRAM
In de 3e Oosterparkstraat ta Am s'ier-
d a m kwam een 9-jarig jongetje onder eeit
bijwagen van Hjn 14. De tramwagen was doot
trampersoneel afgekoppeld en werd achteruit
geduwd. Het kind werd nog gewaarschuwd
doch het hoorde die waarschuwing blijkbaar
niet. Met zeer ernstige beenwonden is del
jongen naar het Burger Ziekenhuis overge
bracht.
AAN DE GEVOLGEN OVERLEDEN
Bij het zoeken naar bramen zijn Zaterdag
twee meisjes uit do gemeente Olde.
markt té water geraakt. Hoewel zij vrij
spoedig door den .vader van een hunner op
het droge waren gebracht, is de 13-jarige
Klaasje Braad aan de gevolgen overleden*
BLIKSEMINSLAG
Te Borger is tijdiens een: zwaar onweefl
de bliksem ingeslagen in de boerderij verf
den landbouwer Struik. Da inboedel en
eenig vee konden wonden gered. Dc gedieela
oogst en de boerderij wenden .ecu prooi dejj
vlammen.
DIEFSTAL OPGEHELDERD
Een gedetineerde in het Huis van Bewa
ring te Haarlem heef; bekend, einde Juni een
diefstal te hebben gepleegd in een woning aan
den Weteringschans te Amsterdam, waar
hij een briljanten hanger, een kostbaar parel
snoer en eenige andere sieraden bui tm aak te.
Hij verklaarde, na aanvankelijk de buit te heb
ben begraven, deze later voor een gedeelte tq
hebben verkocht voor een gering bedrag aan
een straatmuzikant. Deze is 'chans, verdacht
van heling, door de Recherche van het bureau
Stadhouderskade gearresteerd. De man ont-
INBRAKEN
Dezer dagen maakten wij melding van de
arrestatie van den 35-jarigen W. uit Bus-
sum, die zich doordat de punt van zijn zak
mes in de stopverf van een vensterruit was
blijven zitten als dader van een inbraak in oa
Godelindestraat had verraden. Hij noemda
later den naam van een medeplichtige. Do
Bussumsche politie heeft thans in een kazer
ne te Utrecht gearresteerd den 25-jarigen B.,
die thans mededeelde da); W. medeplichtig ia
geweest aan een inbraak aan de Godelinde
weg te Naarden, waardoor W. gezocht werd.
Beiden zijn naar het huis van bewaring tq
Amsterdam overgebracht.
DE BANKROETIER-PREDIKANT
WORSLEY
"door 'A. M. WESSELS
4
IV (Slot}
Nu WorsLey meende, dat de brief wol in
Middelburg kon zijn, stapte hij op de boot. De
brief werkte inderdaad kalmeerend en toen
.Worsley kort daarop ook boven water kwaim,
was de zaïak al spoedig voor elkaar. Een ker-
keraadsvergadiering werd belegd, waarin
echter van Worsley geëischt werd, zijn wet
tige candid'aatöbul o\ er te leggen. Daar zou
,W. voor zorgen, en hij verzekerde den kerk): -
raad plechtig, dat zijn overgelegd testamo-
nium (niet. de candidtaatsbul) waarop de
Classis hem schoorvoetend toeliet, volkomen
echt en wettig was.
Die „dierbare verklaring" van Worsley.
zooals het in de stukken staat, omtrent dc
echtheid zijner testamomia, die hij wel zou
toonen „oni zig teegens alle beschuldigingen
te dcfendeerendeed het geschokte vertrou
wen in zijn oprechtheid bij de broederen
wederkeeren. Zij vroegen zichzelve af, waai-
om dominé, nu de zaken zoo stonden, niet
'den volgenden dag zou preeken. Zij besloten
liet advies van een andere Middelburgsehc
predikant in te winnen. Deze, Ds. Wilhel-
mius, was niet thuis, zoodat de Kerkeraad
(besloot Ds. Worsley toch maar te doen op
treden.
Deze voldeed hieraan zeer gaarne, zich zcl-
Ne verweiischejide dat hij een zoo domme zet
had uitgehaald om weg te loopen. Onder
enorme belangstelling (want hij was een po
pulair spreker) hield hij, met het oog op zijn
zaak, een „tijdrede", naar aanleiding van Da
vids woorden „Ik vvasch mijn handen in on
schuld en ik ga rondom Uw altaar, o Heere",
(Ps. 26 6).
Na de predikatie, des middags, vergaderde
dc kerkeraad opnieuw en stelde aan Ds.
Worsley in dc consistorie den veelbesproken,
alarmeerenden brief van Ds. Sovvden ter
hand, met liet dringend, maar beslissend
verzoek, dat hij zich omtrent de zware be
schuldigingen daarin vervat, zou verant
woorden en vvel 's Woensdags na Nieuwjaar.
De 'kerkeraad geloofde uit den aard der lief
de, dat hij een wettig eandidaat was.
Geen uitweg meer zaende, heeft W. daar
aan voldaan. Hij legde aan den kerkeraad
een schrijven over van zijn hand, beleefd en
broederlijk, doch waarin hij, zonder op de
zaak zelve in te gaan en door overtuigende
bewijzen Ds. Sowdens verpletterend requisi
toir te ontzenuwen, door allerlei zaken, die
er niet bij behoorden, de kerkeraad met
schoone doch in dit geval weinig zeggende
woorden tevreden te stellen. Hij stelt Ds.
Sovvden voor als een onbetrouwbaar man,
beroept zich op zijn liefde voor God enz enz.
Hij besluit zijn verdediging met deze woor
den: „Wat mij betreft, als bedienaar des God
clelijken Woords, wil ik volgaarne mijne vij-
anden en lasteraars vergeven en God vurig
lijk bidden desgelijks te doen".
Zoo schreef Worsley op Nieuwjaarsdag
17G0. De kerkeraad besloot met deze belijde
nis „provisioneel genoegen te nemen" en
hielden nu en later Worsley's betuigingen
voor waarheid en de brief van Ds. Sovvdon
voor lastejj 1i
Worsley had het spel dus weer bijna ge
wonnen, dooh hij had niet alleen met de
keikeraad, maar ook met de classis te ma
ken. Verschillende predikanten hadden te sa
men een aanklacht opgesteld, dus moest
de zaak voorkomen.
Maar Ds. Sovvden zat ook niet stil. Hij zond
aan de classis een schrijven, onderteekend
door ncgen Engelsche predikanten, van goe
den naam, die bezwaarlijk konden aannemen
dat Worsley ooit als predikant was geordend
of eandidaat. was geweest.
Deze verklaring was natuurlijk een zeer
zware beschuldiging, die zoo maar niet ter
zijde kon worden gezet. Worsley had plech
tig verklaard op de classis, dat hij zijn „can-
d i d a atsbu 1" had en een afschrift overge
legd, geteekend door twee predikanten.
Ja nog sterker werden de beschuldigingen,
de negen predikanten beweerden dat
de dorpjes waar Ds. W. zeide hulp
predikant te zijn geweest, heele-
maal niet bestonden in Engeland.
Ook deze opmerking sneed hout. Maar W.
liet zich niet overrompelen. Hoe ter wereld
verdedigt hij zich. Is. het mogelijk dat
iemand, wie dan ook, de namen van al do
dorpen in Devonshire in zijn hoofd zou Heb
ben, van Devonshire nog vvel, een Graafschap
ongeveer zoo groot als de helft der Geünieer
de Provinciën. Laat ze maar gaan onderzoe-
Tijd gewonnen is veel gewonnen, dacht W,.
Hij stelde een brief aan de classis op, liet
die in Engeland posten. Deze was ondertee-
kend door zeven personen uil Nevvington.
Worsley had zelf dc namen cr onder gezet.
Ln dit schrijven verklaarden zij, dat Ds. W.
dienst had: gedaan. Dc classis .vertrouwde dit
schrijven echter niet,
't Is ons niet mogelijk om op de verdere,
talrijke classicale v ergaderingen in te gaan.
Telkens wist W. zich in allerlei kronkelin
gen te wenden, doch steeds nauwer werd het
net toegehaald.
Een commissie werd naar Engeland afge
vaardigd om de gegevens te controleeren.
Deze keerclen na een vergeefsche reis terug.
Zij konden personen en plaatsen niet vinden.
Als laatste troef vroeg W om een verlof aan
den kerkeraad. Hij zou zelve wel even aai
zijn candidaatshul gaan.
Dit werd door den kerkeraad verleend. Ket
vertrouwen in hun dominéé, die de beschul
digingen maar niet voldoende kon ontzenu
wen, was ten zeerste geschokt. Langzamer
hand was men tot de treurige ontdekking
gekomen, dat hun predikant niet de man
was, die hij behoorde te zijn.
Worsley ziet het dreigend zwaard van Da
mocles boven zijn hoofd. Hij heeft nu be
merkt, dat zijn kerkeraad zijn streken heeft
doorzien en begint door te tasten. Worsley
ziet dc ophanden zijnde ontknooping aanko
men. Deze wil hij als 't kan voorkomen. Hij
deelt zijn kerkeraad mede, dat hij niet verilcr
de oorzaak vvjl zijn, dat Gods Naam om zij
nentwil gelasterd wordt. Hij wil zijn dienst
werk vrijwillig neerleggen en de eer aan
zich zelve houden. Worsley dacht dat hij in
Engeland vvel 'n plaats zou venverven. Hij
verzoctht de kerkeraad om de acte van los
making en bewijs zijner intrede enz.
De kerkeraad weigert. Eerst moet de zaak
met de „candidaatsbul" in orde zijn. Een uit
voerige correspondentie ontstaat en W. blijft
getuigen „De wil des Heeren geschiede".
De correspondentie tusschen Worsley, ker
keraad en classis, die vellen aan vellen be
slaat, is zeer leerzaam. Op handige wijze wist
hij alle klippon te omzeilen.
Maar het hielp niet meer. Het kwaad was
ten volle over W. besloten.
Weldra volgde de ontknooping.
Daar W. ondanks de aanschrijving van het
Colegium Qualificatum, om zich te komen
verantwoorden, binnen den gcstclden tijd,
niet voor de classis verschenen was
binnen den gestelden tijd, was naar aller oor
deel het moment aangebroken qui clic onver
kwikkelijke zaak ten finale af te doen.
Op 19 Oct. 1760 werd hij afgezet op grond
van bedrog en valschheid in geschrifte.
Aan W., die in Engeland dc loop der za
ken afwachtte, werd een afschrift van het
afzeltingsbesluit. gezonden.
Ofschoon W. dit vonnis had .verwacht, viel
het hem toch tegen.
Hij zou nu de kerkeraad van Middelburg
vvel eens van antwoord dienen. Het is verre
van malsch opgesteld.
Worsley protesteert daarin als de veroor
deelde onnoozelheid. Zijn geLicfde broederen
van vroeger worden nu v oorgesteld als laag
hartige huichelaars, die volgens Worsley tot
alles in staat zijn.
In zijn billijk ontstoken toorn daagt
de veroordeelde zijn onrechtvaardige classi
cale rechtere voor dc v ierschaar Gods.
„Hoe", zoo vraagt hij, „zult gij u kunnen
rechtvaardigen in dien dag van het groote
gericht, wanneer alle overleggingen en drijf
veren openbaar zullen worden? Want, zoo
roept hij zijn gewezen kerkeraad toe met een
Apostolisch woord „Dwaalt niet, God laat
Zicli niet bespotten'*
In de bitterheid van zijn gemoed weet W«
schiergeen woorden te vinden om de fiolen
van zijn toorn over de Middelburgsdhe broe
deren uit te storten. Hij voelt zich gelukkig
met zijn God en is blij, (lat hij uit zulk een
kring van valschaards en hypocrieten ver
lost is geworden.
Hij looft God, Die hem met zijn vertroos
tingen nabij is. I-lij heeft hem nu verlost uit
de klauwen van het woedend gediert, dat
niets in t vvoèn ontziet. Op dien trouwen God
zal hij zich, nu de gemeente hem zoo trouwe
loos verlaat, blijvep steunen. In de schaduw
Zijner vleugelen is hij veilig. Die God heeft
hem al zoo dikwijls gered, Hij zal alles wèl
maken.
Overigens geeft .W. nogmaals öe verzeke-
ring
dat hij zeer ingenomen is met zijn
afzetting
Nu is hij verlost van lieden, 'die zich niet
ontzien zich aan allerlei lage handelingen
schuldig te maken. Hij is van nobeler na.
tuur. Als Christen wil hij al zijn vijanden,
die zijn verderf zochten, vergeven en zelfs tot
God bidden, dat Ilij hen zegenen zal.
De ontvangst van deze afstraffing werd
voor kennisgeving aangenomen. De preek die
W. tegen hen hield, had geen invloed. Tot
het einde toe heeft W. zijn rol meesterlijk ge
spoeld. Maar de Middelburgsehc kerkeraads-
leden voelden vvel heel goed dc gloeienden
toom, die onder dc vrome wenschen door
schemerde.
Dit was dc slotacte van het kerkelijk con-
flict-Worsley.