f De Wetsbeschouwinq van Brunner Gemengd Nieuws. SEPTEMBER WOENSDAG 4 SEPTEMBER 1935' DERDE BLAD PAG. 9 Prof. Dooyeweerd spreekt op het C.S.B.-Congres over Brunners boek „Das Gebot und die Ordnungen" r Onderscheid tusschen het Woord Gods en de Schrift. Gehoorzaamheid met voorbehoud. Christelijke staatkunde. Dualisme van natuur en genade. Het irrationalisme Op het 18e Calvin. Studenten Congres heeft Prof. Dr. H. Dooyeweerd van Am sterdam gesproken over „De wetsbeschou- wing in Brunners boek „Das Gebot und die Ordnungen". 1 Spr. begon in enkele trekken de theologi sche „ligging" van Brunner te karakterisee- ren. De boodschap, welke de dialectische theologie te brengen heeft, heeft veel dat in óns een warme sympathie wakker roept. Zoo haar scherpe breuk met alle subjectivisme in de geloofsbeschouwing en de profetische ernst, waarmede zij de theologie weer terug riep tot het Woord Gods, als de boven alle menschelijke maat verheven Openbaring Gods aan den gevallen zondaar. Toch heb ben wij als kinderen der Calvinistische refor matie van meetaf scherp onze bezwaren tegen deze theologische richting moeten naar voren brengen. Ondanks haar principieel ver zet tegen alle speculatieve „theologia natura- lis" gaat de dialectische theologie zelve van een speculatieve grondgedachte uit. Want de schriftuurlijke grens tusschen God en schep sel werd door Barth en Brunner feitelijk om gezet in een onschriftuurlijke, speculatieve scheiding tusschen eeuwigheid en t ij d. Deze scheiding wordt bij hen tot een „Todeslinie". Het eeuwige kan nimmer we zenlijk innerlijk in den tijd ingaan. De consequentie hiervan is ook een scherpe onderscheiding tusschen het „Woord Gods" en de „Schrift", tus schen Christus als „Zoon Gods" en de historische Jezusfiguur, en de principi- eele aanvaarding van de historische critiek op den Bijbel. Gods Woord wordt activistisch gevat als een van oogenblik tot oogenblik zich openba rende alleen-activiteit Gods zonder eenig positief aanknoopingspunt in de geschapen menschelijke natuur. Met vijandige bitterheid wordt de gerefor meerde orthodoxie aangevallen, die meent, dat God Zijn Woord „ter beschikking heeft gesteld," dat de geloovige ervan een b 1 ij v e nd bezit kan hebben. De dialectische theologie of „theologie der crisis" wordt krachtens haar dualistisch uit gangspunt noodzakelijk tot een „theologie van de paradox", van het ja en neen tegelijk. Deze geheele instelling beheerscht ook •Brunners wetsbeschouwing, gelijk hij haar het nteest uitvoerig heeft ontwikkeld in zijn boek „Das Gebot und die Ordnungen", dat hij in 1932 het licht deed zien. Iedere wetsbeschouwing is geworteld in ^een w e t s i d e e, d.i. in een conceptie van den Oorsprong, de diepste worteleen heid en zinvolheid, en de onder- vanSalle tijdelijke wetten en ordeningen, waaraan het schepsel in onzen kosmós onder worpen is. Ook in Brunners wetsbeschouwing hebben Wij deze wetsidee op te sporen, welke den sleutel levert tot het verstaan van zijn ge- heelen gedachtengang. Brunners gedachtengang l Centraal is in dien gedachtengang de fundamenteele onderscheiding tus- l schen het „Gebod Gods" eenerzijds en de wet in haar differentieering in J de onderscheiden tijdelijke orde ningen anderzijds. Er is maar één Gebod Gods, n.l. dat der Ti e f d e, hetwelk de volstrekte eenheid en den vollen zin van Gods wil met be trekking tot het menschelijk handelen bevat. Dit ééne gebod nu is steeds concreet, persoonlijk. Zijn inhoud is niet in een algemeenen regel van te voren vast te stellen. Het is het „Gebot der Stunde", het „Gebot des Augenblicks", dat van ieder elke bijzondere situatie iets anders vraagt dat op ons legt de volle persoonlijke verant woordelijkheid der be s 1 i s s i n g. Daarentegen is de wet steeds onpersoon lijk, de grove algemeene regel, die men van te voren kan kennen. In haar' differentieering in de veelheid der tijdelijke levensordeningen, in de plurifor miteit van natuurwetten en wetten voor het menschelijk handelen, is zij de grove orde- Pro/, Br. H. Dooyeweerd ning van het natuurlijk-tijdelijk, door de zonde verdorven leven, verbonden met dwang in de meest verschillende vormen. Ze is wel de orde, waardoor God de ge vallen schepping wil in stand houden, zij is toch niet rechtstreeks Gods wil. De Christen staat ten aanzien» van deze wet, voorzoover zij zich als een veelheid deningen voor het handelen openbaart, in een merkwaardig tweeslachtige positie. Eenerzijds moet hij uit gehoorzaamheid jegens God beginnen zich aan haar te onderwerpen, en deze gehoorzaamheid kan slechts een bloot legale, een bloot wettisch zijn. Aanderzijds echter drukt de „wet" ii deze op zich zelve noodzakelijk ordenende functie volstrekt niet datgene uit, wat God rechtstreeks wil. Ze is in haar algemeene ordenende functie hard en liefdeloos, als zoodanig juist als w e t zondig. Daar om heeft te haren aanzien de Christen tegelijk ja en neen te zeggen. Zijn gehoorzaamheid aan de ordeningen heeft steeds een moeilijk voor behoud. De wet als algemeene norm trekt volgens Brunner steeds de aandacht af van God den Gebieder, om haar te richten op datgene, wat men volgens haar behoort te doen. Zoo dra ook het liefdesgebod als wet wordt verstaan, voert het den mensch op het standpunt van het zelf willen doen, het standpunt der Farizeeuwsche eigengerechtig- De volle zin der wet Nu wil God echter juist de tien geboden als wet gebruiken, om den mensch doodsangst der vertwijfeling tot Christus uit te drijven. Want de volle zin der wet is d( onvoorwaardelijke liefde jegens God en der naaste. Dat kan geen zondig schepsel vol brengen. In de kennis van de genade Gods, die zonder de kennis der wet niet mogelijk is, wordt nu juist het verstaan van Gods wil als wet als de eigenlijke zonde erkend, als „het uit zich zelve willen leven" van den mensch. Dit is nu volgens Brunner het dialectische in de wet. Ze voert ons tot de grens van de ware Gods kennis, om dan op het oogenblik, waar op door Gods genade deze drempel overschreden wordt, te worden door schouwd als de eigenlijke vijand der Godskennis. De wet moet van binnen uit worden doorbroken door het leven uit de genade, waarin we niet langer aan de wet onderworpen zijn, maar haar nog slechts als een „Wei- sung" aanvaarden, om de concrete be slissing in ons oogenblikkelijk handelen naar het liefdegebod voor te bereiden. En dit liefdegebod kan van ons eischen een terzij stelling van een uitdrukkelijke norm der wet. Vanuit deze principieele bepaling van de verhouding tusschen het „Gebod" en „wet" trekt nu Brunner zijn gevaarlijke sequenties ten aanzien van de houding van den Christen tegenover de tijdelijke gen. Deze ordeningen, deels scheppin ordeningen, deels gelijk staat en recht louter ordeningen om der zonde v worden door God gebruikt, om den mensch tot gemeenschap met zij te dwingen. Ze zijn door God echter slechts in grondstructuur gegeven en moeten historische ontwikkeling gevormd worden tot die concrete levensordeningen, waarin ieder van geboorte tot dood zijns ondanks zich be sloten ziet. Zij zijn het harde raam, waarbinnen wij Gods liefdegebod hebben te volgen in de con crete verhouding van persoon tot persoon. Als Sc h e p p e r eischt God van ons, dat wij beginnen ons aan deze ordeningen te derwerpen. Maar als Verlosser eischt Hij tegenover deze historisch gegroeide ordeningen tegelijk, dat wij er tegen protes teeren, ze tot een „betere gerechtigheid" trachten om te vormen. Er zijn ordeningen, als b.v. de huidige ka pitalistische organisatie van het economisch leven, die zelfs niet als raam kunnen dienen een leven in den liefdedienst van Gods Gebod. Ze zijn rijp voor verbreking en daar toe heeft de Christen mee te strijden. Maar de natuurlijke levensordenin gen zijn niet door het geloof voort gebracht, zij hebben haar eigen- w e 11 e 1 ij k h e i d, welke aan het ge loofsleven slechts een enge speelruimte laat. Hier raken we een zeer gewichtig punt in Brunners wetsbeschouwing! De „ordeningen" van het natuurlijk leven staan volgens Br. onder de heerschappij van de „natuurlijke rede". Hun oorsprong ligt niet in Gods Verlosserswil. Juist daarom kan volgens hem niet van ;n Christelijke wetenschap, een Christelijke staatkunde, een Christelijke cultuur sprake Binnen het terrein der natuurlijke ordenin gen beveelt ons het in het geloof vernomen „Gebod" slechts „sachgemasz" deskun dig te handelen, niet Christel ij ke we tenschap, Christel ij ke politiek etc. te drijven, maar een serieus onderzoeker, een goed politicus te zijn etc. Het Christelijk geloof kan op deze terreinen slechts waken tegen afgodendienst en verab soluteering, tegen overschrijding der grenzen. Protestantisme en Katholicisme Brunner acht het een noodwendige conse quentie van het wezensverschil tusschen ka tholicisme en protestantisme, dat er wél een katholieke, maar geen protestantsche natuur lijke zedeleer, en rechts- en staatsphilosophie bestaat. Waar het protestantisme toch zulk een philosophic trachtte te geven,, was volgens hem reeds innerlijk door den Room- schen zuurdeesem aangetast. De Nederland- sche „Gereformeerde orthodoxie" heeft haar anti-revolutionaire staatsleer nigi aan Calvijn maar via Groen v. Prinsterer veeleer an Stahls romantisch idealisme ontleend. Recht en staat behooren evenals we tenschap en cultuur volgens Br. tot de „wereld" in tegenstelling tot het „Ko ninkrijk Gods" en het natuurlijk we reldleven heeft zijn eigen zake lijke wetten. De idee van een „volkomen gerechtigheid", zelfs bij God, is volgens hem niet Christelijk, maar heidensch. Het „recht" is een formeele ordening, die dit leven, volgens Brunner alleen in t a a t ontspringt. Slechts de liefde, niet de gerechtigheid kan volkomen zijn. Christelijke Staatkunde Natuurlijk loochent Brunner op dit stand punt ook het recht der Christelijk staatkun dige partijen. Een Christen kan geroepen zijn tijdelijk met socialisten samen te werken. Men compromitteert den naam van Christus, door dien naam als vlag voor de politiek of van een vakvereeniging te gebruiken. Innerlijk dualisme Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, hoe Brunners wetsbeschouwing door een inner lijk dualisme tusschen „gebod" en „ordening" gebroken is. Zijn wetsidee is zelve dualistisch gevat. De „ordeningen" heb ben haar „eigenwettelijkheid" tegenover den vollen zin en eenheid van Gods gebod. Zij zijn als zoodanig het terrein der natuurlijke rede, niet dat van de Christelijke religie. De oorsprong van dit dualisme is tot de middeleeuwen te vervolgen. Zoodra de schriftuurlijke tegenstelling tusschen zonde en verlossing onder den drang der synthese- philosophic plaats maakt voor het dualistisch schema „natuur" en „genade", wordt de „schepping" als zoodanig in een zekere eigen wettelijkheid tegenover de Christelijke re ligie gesteld. De Roomsche opvatting, welke haar beste wijsgeerige uitdrukking bij Thomas Aquino vond, vat de geschapen „natuur" als een noodwendige eigenmachtige voortrap der genade. De „natuurlijke ordeningen" hebben vol gens Thomas haar oorsprong niet in Gods scheppingswil, maar in de „goddelijke rede' en kunnen door de natuurlijke menschelijke rede buiten alle openbaring om worden gevat. De genade is slechts een hoogere verdieping boven de eigenwettelijke natuur en moet deze natuur tot hare „volmaking" leiden. Op deze wijze worden nu ook de weten schap, de natuurlijke zedeleer, de staats- er rechtsbeschouwing enz. in de natuurlijke rede gegrond. Thomas tracht een synthese tot stand te brengen tusschen de Aristotelische wijsbegeerte en de Christelijke religie, door de eerste als een natuurlijke voortrap van de laatste te construeeren. Deze kunstige synthese wordt reeds door het Middeleeuwsch Nominalisme uiteengebro ken. Het nominalisme ziet in, dat de Tho mistische opvatting, dat de wet vooi terrein der „natuur" haar oorsprong ii „rede" vindt, tekort doet aan de Christelijke opvatting van Gods schepperssouvereiniteit. In stee van nu een wezenlijke Chris telijke en schriftuurlijke beschouwing van de „geschapen natuur" tegenover de Thomistisch-Aristotelische te stel len, weet het nominalisme niet beter te doen dan de terreinen van „natuur" en „genade" door een onoverbrugbare klove te scheiden. De nominalistische wetsbeschouwing breekt meliswaar met de Thomistische, als zou de lex naturalis in de „rede" zijn gegrond, maar zij maakt nu van de wet een product van ongebonden goddelijke willekeur (Deus exlex). In de natuurlijke ordeningen hebben ns positivistisch onder de wet te buigen. Maar in het innerlijk geloofsleven is de indi- vidueele Christen bovende wet verheven, wijl immers ook Gods genadewerkzaamheid in geen enkele wet is gebonden (Occam). Invloed op Lnther Dit nominalistisch dualisme van natuur en genade en de typisch nominalistische wetsbe schouwing hebben een diepgaanden invloed Luther geoefend. („Ich bin von Oc- cams Schule"). Ook Luther ziet in de „na tuurlijke ordeningen" slechts een grof raam •aardoor God zijn in zonde gevallen schep ping wil instandhouden, maar waarmede de Christenpersoon in het innerlijk genadeleven niets van doen heeft. In het liefdeleven des geloofs staat de Christen boven de wet. Slechts in een legale gehoorzaamheid heeft hij zich in dit aardsche tranendal onder de .natuurlijke ordeningen" als „zonde-ordenin- gen" te buigen. Deze ordeningen zijn niet door het geloof voortgebracht, maar blijven het terrein der „natuurlijke rede", w; vaak een heiden veel dieper inzicht heeft dan Christen. Zoo wordt ook Luthers gedach- tenwereld door het dualisme tusschen „na tuur" en „genade" gebroken. Wel is waai moet de Christen volgens hem er naar staan de natuurlijke ordeningen door den geest der evangelische liefde van binnen uit te door dringen. Maar ze houden volgens hem haar „eigenwettelijkheid" tegenover de Christe lijke religie. Ze blijven als zoodanig het ter rein, waarop de „natuurlijke rede" souverein Deze Lutheraansche opvatting kan vanzelve niet komen tot de Calvinisti sche conceptie van verhouding tusschen de geschapen natuur en de Christelijke religie, welke er noodwendig toe voert in de laatste de worteleenheid der eerste te zien en de eigenwettelijk heid der laatste te loochenen. Bij Brunner verbindt zich dit Lutheriaan- sche dualisme met de irrationalistisch-nomi- nalistische wetsbeschouwing der moderne le- vensphilosophie (Kierkegaard, Heidegger etc.). Het Irrationalisme De opvatting van de wet als een abstracte grove regel en van het gebod der liefde het „Gebod der Stunde" is typisch georiën teerd aan den modernen tijdgeest, waarop de irrationeele levensphilosophie haar stempel heeft gedrukt. Dit irrationalisme is ook de oorsprong van de dialectische, alles in inner lijke tegenstrijdigheden vattende, beschou wing van de kosmos. Gelijk het Rationalisme (ook bij Thomas Aquinas) de wet ziet als het meta- physisch wezen'der schepping eri daarte genover de individueele subjectiviteit laat te kort komen, zoo slaat het Irrationalis me in het andere uiterste om. Het degra deert de wet tot een verstandelijke abstractie van het werkelijk leven en ziet slechts in het individueel-subjectieve het ware wezen dei- werkelijkheid. Brunners opvatting van de wet treft slechts de rationalistische, speculatieve wets beschouwing, in 't bijzonder de Roomsch- scholastische en de Farizeeuwsche. Maar de Schrift leert ons een waarachtig Christelijke opvatting van de wet kennen, waaraan Brun ners wetsbeschouwing in wezen te kort doet. De wet is als door Gods souvereinen scheppingswil gestelde ordening de noodwendigebegrenzingvan hetschepsel, zij is de grens tus schen God en schepsel. Het subject is steeds aan de wet onderworpen, ook op het gebied van het genadeleven, gelijk reeds Calvijn tegen Luther in 't licht stelde. De Schrift kent geen scheiding tusschen het gebod Gods en de wet, doch veroordeelt slechts de Farizeeuw sche verabsoluteering van de wet. Bovenal is het dualistische schema van n tuur en genade rechtdraads in strijd met wat de Schrift ons over schepping, zondeval en verlossing leert. De scheppingsordeningen staan niet „eigen machtig" tegenover den vollen religieuzen zii van Gods gebod. De schepping is veeleer zelve van religieuzen wortel. De reli gieuze worteleenheid van Gods wet ligt aan alle tijdelijke ordeningen ten grondslag bepaalt eerst den z i n dezer laatste. Niets heeft in onzen tijdelijken kosmos afgesloten, zelfgenoegzaam 1 staan. De geheele geschapen werkelijkheid DONDERDAG 5 SEPTEMBER HILVERSUM 301 M. 8.00 KRO. 10.00 NCRV., 11.00 KRO., 2.00—12.00 NCRV. 8.009.15 en 10.00 Gram.pl. 10.15 Morgen dienst o.l.v. Ds. J. L. de Vries. 10.45 Gram. platen. 11.3012.00 Godsd. halfuur. 12.15 Gram.pl. en orkestconcert. 2.00 Handwerk les. 3.003.45 Gram.pl. 4.00 Bijbellezing Ds. C. Brunt, m.m.v. bariton en orgel. 5.00 Handenarbeid v. d. jeugd. 5.30 Orgelcon cert S. P. Visser, en gramofoonmuziek. 7.00 Ned. Chr. Persbureau. 7.15 Reportage 7.30 Journ. weekoverzicht door C. A. Crayé. 8.00 Berichten. 8.05 Arnhemsche Orkestvereen. olv. J. Spaanderman, n M. Engelenburg (piano). 9.00 Causerie Dr. C. J. Honig. 9.30 Studentenliederen (Gr.pl.). 10.00 Berichten.10.05 Vervolg concert. 10.4512.00 Gramofoonmuziek. HILVERSUM 1875 M. AVRO-uitzending. 8.00 Gram.pl. 10.00 Morgenwijding. 10.15 Gram.pl. 10.30 Ensemble Lismonde en declamatie A. v. d. Horst. 12.30 Gram.pl. 1.00 Kovacs Lajos en zijn orkest. 1.45 Zang door Betsy Kinsberten. A. d. vleu gel E. Veen. 2.00 Cantabile-orkest o.l.v. E. Beeckman. 2.45 Vervolg zang en piano. 3.003.45 Vervolg orkestconcert. 4.00 Voor zieken en ouden van dagen. 4.30 Gr. platen. 5.00 Voor de kinderen. 5.30 Ensem ble Jetty Cantor. 6.30 Sportpraatje H. Hol lander. 7.00 Omroeporkest o.l.v. A. v. Raalte. 8.00 Berichten. 8.05 Mededeelingen 8.10 „In één adem", gevar. programma mmv Kovacs Lajos orkest, Pierre Palla (piano), de Cavellrs (accordeon), Louis Noiret (piano), 9.20 Ik ben van week in/bij.... geweest, door G. Czopp. 9.30 Omroeporkest o.l.v. A. v. Raalte, m.v. M. Orobio de Castro (cello). 10. Gram.pl. 11.00 Berichten. 11.1012.00 Johnv. Brück's orkest, uit „Palermo", Scheveningen. spel R. Tims. 12.05 Het Rutland Square en New Victoria o.l.v. N. Austin. 12.50 Gram.pl. 1.35 Pattison's salonorkest. 2.35 Gram.pl. 3.20 Vesper. 4.10 Sted. Orkest Harrogate o.l.v. L. Cohen. 5.05 Orgelcon cert H. O. Hodgson. 5.35 Casani Club Or kest O.I.V. Ch. Kunz. 6.20 Berichten. 6.50 Het Vario-Trio. 7.20 „Main street o£ song", gevar. programma. 8.20 BBC-Sym- phonie-orkest olv. Sir Henry Wood, mmv. J. v d Gucht (tenor), en L. Tertia (viola). 10.00 Berichten. 10.20 Korte Kerk dienst. 10.40 Het Olof Sextet. 11.20 Voor dracht. 11.3512.00 Grosvenor House Dance Band olv. S. Lipton. RADIO PARIS 1648 M. 7.20 en 8.20 Gr. platen. 12.35 Orkestconcert olv. Doyen, 3.50 Orkestconcert. 5.10 „La fausse Agnès", spel van Destouches. 8.00 Gram. pl. 8.50 Orkestconcert. 11.10-12.35 Muziek, KALTMDBORG. 1261 .M.. 12.20—2.20 Strijkorkest olv. Andersen. 3.205.05 Om roeporkest olv. Reesen. 8.30 Reportage, 9.002.20 Muziek. KEULEN 456 M. 6 Omroepkleinorkest platen. 4.20 Viool uit Leipzig. 7.20 Oude dansmuziek. Omroeporkest olv. 12.20 Uit Berlijn: Weigel. ,50 Orkestconcert. 12.20 olv Eysoldt. 2.35 Gr.- en piano. 5.20 Concert Omroepkwintet. 8.30 9.05 Radiotooneel. 9.20 Buschkötter. 10.50—» Omroeporkest oj.v. Koorl.: G. Conca. BRUSSEL 322 en 484 M. 322 M.t 12.20 Gr.platen en zang. 1.302.20 en 5.20 Gr.- platen. 6.35 Vioolrecital. 7.35 Gram.pl. 8.20 Symphonieconcert olv. L. de Vocht. 10.3011.20 Gram.pl. 484 M. J. Schnyder'a orkest. 1.30—2.20 dito. 5.20 Muziek. 6.20 Zang. 6.50 Pianorecital. 7.35 Gram.pl. 8.20 Salonorkest olv. Walpot. 10.3011.20 Muziek. DEUTSCHLANDSENDER 1571 M. 8.30 Radiotooneel. 9.10 Het Berl. Philh. Orkest olv. E. Praetorius. 10.20 Berichten. 10.50 Zang en piano. 11.05 Weerbericht. 11.20 —12.20 Muziek olv. W. Crüger. heeft de zijnswijze van den religieuzen in, welke onafwijsbaar boven zich zelve uitwijst naar den Oorsprong aller dingen en de onzelfgenoegzaam he idvanalle schepsel garandeert. Wanneer echter de tijdelijke orde ningen aldus zelve van religieuzen wortel en Goddelijken Oorsprong zijn, dan kunnen zij geen eigenwettelijkheid tegenover de religieuze volheid van Gods gebod hebben, doch dan zijn ze slechts een gedifferentieerde uit drukking in den tijd van den vollen zin van Gods wet. Dan valt het dualisme tusschen natuur en genade, tusschen „wereldleven" en „genade leven", wetenschap, staatkunde, cultuur eener zijds en geloof anderzijds. De Schrift drijft ons onverbiddelijk tot het „Entwieder-Oder". Voor den Christen zullen wetenschap, staatkunde en cultuur, aan Christus onderworpen worden of zij zullen BRAND Te Tilburg is brand uitgebroken In de wolmakerij van de firma Droge aan de L Schijfstraat. De brandweer rukte met groot materiaal uit. Daar gaat de zomerpracht. milliarden blaadjes moeten van de boomen.daar liggen ze— op den weg. Nu 'n malsch buitje... een slipperig laagje, en dan nog gladde banden. Zóó wordt September de herfst van uw leven! VERDRONKEN Het 2!£-Jarig kind van den heer van Loon uit Delwijne, gemeente Kerkwijk, is tei water geraakt. Toen he1: kind na tien minuten opgehaald was, bleken de levensgeesten ta zijn geweken. Gistermorgen is bet drie-jarig Zoontje van de familie K. uit Monnikendam te wa ter geraakt en verdronken. Het lijkje is dooa de politie opgehaald. KIND ONDER DE TRAM In de 3e Oosterparkstraat ta Am s'ier- d a m kwam een 9-jarig jongetje onder eeit bijwagen van Hjn 14. De tramwagen was doot trampersoneel afgekoppeld en werd achteruit geduwd. Het kind werd nog gewaarschuwd doch het hoorde die waarschuwing blijkbaar niet. Met zeer ernstige beenwonden is del jongen naar het Burger Ziekenhuis overge bracht. AAN DE GEVOLGEN OVERLEDEN Bij het zoeken naar bramen zijn Zaterdag twee meisjes uit do gemeente Olde. markt té water geraakt. Hoewel zij vrij spoedig door den .vader van een hunner op het droge waren gebracht, is de 13-jarige Klaasje Braad aan de gevolgen overleden* BLIKSEMINSLAG Te Borger is tijdiens een: zwaar onweefl de bliksem ingeslagen in de boerderij verf den landbouwer Struik. Da inboedel en eenig vee konden wonden gered. Dc gedieela oogst en de boerderij wenden .ecu prooi dejj vlammen. DIEFSTAL OPGEHELDERD Een gedetineerde in het Huis van Bewa ring te Haarlem heef; bekend, einde Juni een diefstal te hebben gepleegd in een woning aan den Weteringschans te Amsterdam, waar hij een briljanten hanger, een kostbaar parel snoer en eenige andere sieraden bui tm aak te. Hij verklaarde, na aanvankelijk de buit te heb ben begraven, deze later voor een gedeelte tq hebben verkocht voor een gering bedrag aan een straatmuzikant. Deze is 'chans, verdacht van heling, door de Recherche van het bureau Stadhouderskade gearresteerd. De man ont- INBRAKEN Dezer dagen maakten wij melding van de arrestatie van den 35-jarigen W. uit Bus- sum, die zich doordat de punt van zijn zak mes in de stopverf van een vensterruit was blijven zitten als dader van een inbraak in oa Godelindestraat had verraden. Hij noemda later den naam van een medeplichtige. Do Bussumsche politie heeft thans in een kazer ne te Utrecht gearresteerd den 25-jarigen B., die thans mededeelde da); W. medeplichtig ia geweest aan een inbraak aan de Godelinde weg te Naarden, waardoor W. gezocht werd. Beiden zijn naar het huis van bewaring tq Amsterdam overgebracht. DE BANKROETIER-PREDIKANT WORSLEY "door 'A. M. WESSELS 4 IV (Slot} Nu WorsLey meende, dat de brief wol in Middelburg kon zijn, stapte hij op de boot. De brief werkte inderdaad kalmeerend en toen .Worsley kort daarop ook boven water kwaim, was de zaïak al spoedig voor elkaar. Een ker- keraadsvergadiering werd belegd, waarin echter van Worsley geëischt werd, zijn wet tige candid'aatöbul o\ er te leggen. Daar zou ,W. voor zorgen, en hij verzekerde den kerk): - raad plechtig, dat zijn overgelegd testamo- nium (niet. de candidtaatsbul) waarop de Classis hem schoorvoetend toeliet, volkomen echt en wettig was. Die „dierbare verklaring" van Worsley. zooals het in de stukken staat, omtrent dc echtheid zijner testamomia, die hij wel zou toonen „oni zig teegens alle beschuldigingen te dcfendeerendeed het geschokte vertrou wen in zijn oprechtheid bij de broederen wederkeeren. Zij vroegen zichzelve af, waai- om dominé, nu de zaken zoo stonden, niet 'den volgenden dag zou preeken. Zij besloten liet advies van een andere Middelburgsehc predikant in te winnen. Deze, Ds. Wilhel- mius, was niet thuis, zoodat de Kerkeraad (besloot Ds. Worsley toch maar te doen op treden. Deze voldeed hieraan zeer gaarne, zich zcl- Ne verweiischejide dat hij een zoo domme zet had uitgehaald om weg te loopen. Onder enorme belangstelling (want hij was een po pulair spreker) hield hij, met het oog op zijn zaak, een „tijdrede", naar aanleiding van Da vids woorden „Ik vvasch mijn handen in on schuld en ik ga rondom Uw altaar, o Heere", (Ps. 26 6). Na de predikatie, des middags, vergaderde dc kerkeraad opnieuw en stelde aan Ds. Worsley in dc consistorie den veelbesproken, alarmeerenden brief van Ds. Sovvden ter hand, met liet dringend, maar beslissend verzoek, dat hij zich omtrent de zware be schuldigingen daarin vervat, zou verant woorden en vvel 's Woensdags na Nieuwjaar. De 'kerkeraad geloofde uit den aard der lief de, dat hij een wettig eandidaat was. Geen uitweg meer zaende, heeft W. daar aan voldaan. Hij legde aan den kerkeraad een schrijven over van zijn hand, beleefd en broederlijk, doch waarin hij, zonder op de zaak zelve in te gaan en door overtuigende bewijzen Ds. Sowdens verpletterend requisi toir te ontzenuwen, door allerlei zaken, die er niet bij behoorden, de kerkeraad met schoone doch in dit geval weinig zeggende woorden tevreden te stellen. Hij stelt Ds. Sovvden voor als een onbetrouwbaar man, beroept zich op zijn liefde voor God enz enz. Hij besluit zijn verdediging met deze woor den: „Wat mij betreft, als bedienaar des God clelijken Woords, wil ik volgaarne mijne vij- anden en lasteraars vergeven en God vurig lijk bidden desgelijks te doen". Zoo schreef Worsley op Nieuwjaarsdag 17G0. De kerkeraad besloot met deze belijde nis „provisioneel genoegen te nemen" en hielden nu en later Worsley's betuigingen voor waarheid en de brief van Ds. Sovvdon voor lastejj 1i Worsley had het spel dus weer bijna ge wonnen, dooh hij had niet alleen met de keikeraad, maar ook met de classis te ma ken. Verschillende predikanten hadden te sa men een aanklacht opgesteld, dus moest de zaak voorkomen. Maar Ds. Sovvden zat ook niet stil. Hij zond aan de classis een schrijven, onderteekend door ncgen Engelsche predikanten, van goe den naam, die bezwaarlijk konden aannemen dat Worsley ooit als predikant was geordend of eandidaat. was geweest. Deze verklaring was natuurlijk een zeer zware beschuldiging, die zoo maar niet ter zijde kon worden gezet. Worsley had plech tig verklaard op de classis, dat hij zijn „can- d i d a atsbu 1" had en een afschrift overge legd, geteekend door twee predikanten. Ja nog sterker werden de beschuldigingen, de negen predikanten beweerden dat de dorpjes waar Ds. W. zeide hulp predikant te zijn geweest, heele- maal niet bestonden in Engeland. Ook deze opmerking sneed hout. Maar W. liet zich niet overrompelen. Hoe ter wereld verdedigt hij zich. Is. het mogelijk dat iemand, wie dan ook, de namen van al do dorpen in Devonshire in zijn hoofd zou Heb ben, van Devonshire nog vvel, een Graafschap ongeveer zoo groot als de helft der Geünieer de Provinciën. Laat ze maar gaan onderzoe- Tijd gewonnen is veel gewonnen, dacht W,. Hij stelde een brief aan de classis op, liet die in Engeland posten. Deze was ondertee- kend door zeven personen uil Nevvington. Worsley had zelf dc namen cr onder gezet. Ln dit schrijven verklaarden zij, dat Ds. W. dienst had: gedaan. Dc classis .vertrouwde dit schrijven echter niet, 't Is ons niet mogelijk om op de verdere, talrijke classicale v ergaderingen in te gaan. Telkens wist W. zich in allerlei kronkelin gen te wenden, doch steeds nauwer werd het net toegehaald. Een commissie werd naar Engeland afge vaardigd om de gegevens te controleeren. Deze keerclen na een vergeefsche reis terug. Zij konden personen en plaatsen niet vinden. Als laatste troef vroeg W om een verlof aan den kerkeraad. Hij zou zelve wel even aai zijn candidaatshul gaan. Dit werd door den kerkeraad verleend. Ket vertrouwen in hun dominéé, die de beschul digingen maar niet voldoende kon ontzenu wen, was ten zeerste geschokt. Langzamer hand was men tot de treurige ontdekking gekomen, dat hun predikant niet de man was, die hij behoorde te zijn. Worsley ziet het dreigend zwaard van Da mocles boven zijn hoofd. Hij heeft nu be merkt, dat zijn kerkeraad zijn streken heeft doorzien en begint door te tasten. Worsley ziet dc ophanden zijnde ontknooping aanko men. Deze wil hij als 't kan voorkomen. Hij deelt zijn kerkeraad mede, dat hij niet verilcr de oorzaak vvjl zijn, dat Gods Naam om zij nentwil gelasterd wordt. Hij wil zijn dienst werk vrijwillig neerleggen en de eer aan zich zelve houden. Worsley dacht dat hij in Engeland vvel 'n plaats zou venverven. Hij verzoctht de kerkeraad om de acte van los making en bewijs zijner intrede enz. De kerkeraad weigert. Eerst moet de zaak met de „candidaatsbul" in orde zijn. Een uit voerige correspondentie ontstaat en W. blijft getuigen „De wil des Heeren geschiede". De correspondentie tusschen Worsley, ker keraad en classis, die vellen aan vellen be slaat, is zeer leerzaam. Op handige wijze wist hij alle klippon te omzeilen. Maar het hielp niet meer. Het kwaad was ten volle over W. besloten. Weldra volgde de ontknooping. Daar W. ondanks de aanschrijving van het Colegium Qualificatum, om zich te komen verantwoorden, binnen den gcstclden tijd, niet voor de classis verschenen was binnen den gestelden tijd, was naar aller oor deel het moment aangebroken qui clic onver kwikkelijke zaak ten finale af te doen. Op 19 Oct. 1760 werd hij afgezet op grond van bedrog en valschheid in geschrifte. Aan W., die in Engeland dc loop der za ken afwachtte, werd een afschrift van het afzeltingsbesluit. gezonden. Ofschoon W. dit vonnis had .verwacht, viel het hem toch tegen. Hij zou nu de kerkeraad van Middelburg vvel eens van antwoord dienen. Het is verre van malsch opgesteld. Worsley protesteert daarin als de veroor deelde onnoozelheid. Zijn geLicfde broederen van vroeger worden nu v oorgesteld als laag hartige huichelaars, die volgens Worsley tot alles in staat zijn. In zijn billijk ontstoken toorn daagt de veroordeelde zijn onrechtvaardige classi cale rechtere voor dc v ierschaar Gods. „Hoe", zoo vraagt hij, „zult gij u kunnen rechtvaardigen in dien dag van het groote gericht, wanneer alle overleggingen en drijf veren openbaar zullen worden? Want, zoo roept hij zijn gewezen kerkeraad toe met een Apostolisch woord „Dwaalt niet, God laat Zicli niet bespotten'* In de bitterheid van zijn gemoed weet W« schiergeen woorden te vinden om de fiolen van zijn toorn over de Middelburgsdhe broe deren uit te storten. Hij voelt zich gelukkig met zijn God en is blij, (lat hij uit zulk een kring van valschaards en hypocrieten ver lost is geworden. Hij looft God, Die hem met zijn vertroos tingen nabij is. I-lij heeft hem nu verlost uit de klauwen van het woedend gediert, dat niets in t vvoèn ontziet. Op dien trouwen God zal hij zich, nu de gemeente hem zoo trouwe loos verlaat, blijvep steunen. In de schaduw Zijner vleugelen is hij veilig. Die God heeft hem al zoo dikwijls gered, Hij zal alles wèl maken. Overigens geeft .W. nogmaals öe verzeke- ring dat hij zeer ingenomen is met zijn afzetting Nu is hij verlost van lieden, 'die zich niet ontzien zich aan allerlei lage handelingen schuldig te maken. Hij is van nobeler na. tuur. Als Christen wil hij al zijn vijanden, die zijn verderf zochten, vergeven en zelfs tot God bidden, dat Ilij hen zegenen zal. De ontvangst van deze afstraffing werd voor kennisgeving aangenomen. De preek die W. tegen hen hield, had geen invloed. Tot het einde toe heeft W. zijn rol meesterlijk ge spoeld. Maar de Middelburgsehc kerkeraads- leden voelden vvel heel goed dc gloeienden toom, die onder dc vrome wenschen door schemerde. Dit was dc slotacte van het kerkelijk con- flict-Worsley.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 9