KORT VERHAAL Het avontuur van Elias Boze floor A. B. Dr. phil. Elias Boze zat voor zijn schrijftafel. Peinzend keek hij naar de scheurkalender aan den wand. Donderdag 22 November stond er op. Een normale datum. Maar niet voor Elias. Het was precies een jaar geleden dat zijn geluk in scherven ging. Een Woensdag was dat, en al net zoo'n trieste najaarsdag als nu, druipend van den regen. Elias was toen nog philologdscih candidaat. Lucie had het heon gedaan, Lucie Verbrink, de bekoorlijke dochter van een muziekleeraar in de academiestad. Al enkele malen had hij haar bij kennissen ontmoet, en met elke ontmoeting was hij meer van haar gaan houden. Eindelijk had hij besloten. Zijn ca.ididaats was achter den rug hij zou haar vragen. En al was Elias Boze de be deesdheid in eigen persoon, toch zou hij daar van zelf toe gekomen zijn, éls door onbekende oor aken de volgende ontmoeting niet telkens ver ijdeld was. Zijn gestel begon onder de onzekerheid te lijden, en zijn studie niet minder, en daarom (het was op zoo'n zelfde 22ste November) besloot hij op zekeren dag, met de voortvarendheid, alle beschroomde naturen eigen éls zij eenmaal tot een daad komen, de stap te wagen. Van onder zijn bekende parapluie belde hij bij den muziekleeraar aan en hij was zoo gelukkig, onverwijld bij juf frouw Lucie toegelaten te worden. Hij had zijn aanzoek prompt uit zijn hoofd ge leerd, maar bleef natuurlijk reeds bij de eerste woorden steken. Maar 't was te laat. Hoe vurig hij op dit oogenblik naar zijn rustige studeer kamer terug verlangde nu moést hij spreken, liet werd een bijna onbegrijpelijk gebrabbel; zijn hoofd gloeide, en ook Lucie kreeg een kleur. Ach, hij voelde wel, dat hij door zijn onhandig optreden alles verspeeld had. Hij kou niet goed verstaan wat Lucie met *acJrte stem zei van onder do krullen van-öaan, die kringelden rond haar gebo gen hoofdje; hij was ook te zenuwachtig om te kunnen luisteren, maar hij begreep 't wel. Met een onduidelijk gestamelde verontschuldiging greep hij zijn hoed en haastte zich naar buiten, in den .verkoelenden regen. Ilij wist niet, dat Lucie hem treurig door het raam nakeek, verdrietig met haar voetje stampte on met eenigc wanhoop in haar stem luidop dacht: „Nu loopt hij weg, die dommerd! Ik kan hem toch niet aohterna loopen en terugroepen!" Elias Boze echter wist daar niets van. En hij ivas even verdrietig als Lucie. Er werd op de deur geklopt Elias sohrok op uit zijn gepeinzen en word tot het heden terugge roepen door een expresse van zijn zwager, waarin deze hem verzocht onmiddellijk naar do Emma- straat, nr. 13, te gaan en voor hem een piano te probecren, die in het bijgevoegde dagblad te koop werd aangeboden. Was het instrument goed, dan kon Elias het dadelijk voor een bepaalden prijs aanvaarden. Elias trok zijn jas aan, nam zijn parapluie en haastte aich door den regen naar de Emmastraat. Hij was blij, dat bij iets doen kon. Nog nooit was een gelegenheid tot afleidiing hem zoo welkom ge weest. Ziezoo, liier was de Emmastraat, en d&ar nr. 13. Hij schelde aan bij het benedenhuis. „Ik kom op de advertentie", zei hij tegen het inlatende dienstmeisje. „Zoo", zei het ding vertrouwelijk, „best hoor, kom rnaar binnen. Hier, deze kamer. Meneer komt zóó." Buiten de kamer hoorde hij Laar giechelen: ,,'t Is nogal oen fijne meneer ook!" Elias verbaasde zich over deze gemoedelijke ontvangst, maar stapte in een nog grootere ver bazing over, toen de heer des huizes met een in gezeept gezicht om de kamerdeur keek en hem toevoegde: „Een oogenblikje. Ga maar zoolang zitten." Elias was door dit gebrek aan hoffelijkheid te verbouwereerd om een antwoord te kunnen vin den, en het ingezeepte gezicht trok zich even schielijk terug als het zich vcrtoon4 had. Elias haalde z'n schouders op. „Onbeschofte lui", mom pelde hij, „maar enfin, als de piano maar goed is." Nieuwsgierig keek hij naar de zoo goed als nieuwe vleugel. Die zou hij nooit voor die prijs krijgen. Maar misssohien hadden die lui hem alleen maar voor do chique, en wilden ze er nu vanaf. Daar het wachten nogal lang duurde, be sloot hij van de gemoedelijke omgangsvormen in dit huis te profitecrcn, door alvast enkele ac- coorden aan tc slaan. Dan kon hij eens hooren. Nauwelijks echter was hij begonnen, de vleugel te probeeren, of de heer des huizes, met een hand- dook voor zijn vest, stak andermaal zijn hoofd om de deur, nu echter om hem woedend toe te grauwen: „Zog, ben je nou heeleméól? Je blijft met je vingers van de piano, of ik zal je mores loeren!" Elias schrok van dezen uitval zóó, dat hij op een stoel moest gaan zitten. Het hoofd verdween, en liet Elias verontwaardigd, maar perplex achter. Spoedig daarna ging de deur geheel open, en het gromrrug heerschap verscheen ten voeten uit. „Meneer", begon Elias, opstaande. „Hou Je mond. Ik ben liet hier, 'die vragen stelt". En Elias van het hoofd tot de voeten opnemend, knikte hij: „Hmm, 't gaat wel. Wacht eens even. Marie-ie!" riep hij in de gang. Elias wilde iets niet zeer vriendelijks zeggen, toen een dame de kamer inkwam. Zij bekeek hem taxeerend, zonder hom te groeten, en zei: „Ja, ik geloof wol, dat liet zou kunnen. Hij is even groot als Jacques. Hoe oud ben je?" .vroeg ze, het woord tot Elias richtend. Nu was het Elias echter te bar. Zijn verontwaar diging had zijn perplexie en schuchterheid totaal overwonnen. „Wat is dèt voor een befliandcling?" barstte hij uit. „Ik kom liier „Zul je je mond wel es houden!" snauwde de heer des huizes hem toe. „Dat zal ik n i e tl" riep Elias, „voor nog geen zes van zulke lompe kerels, als jij bent! Ik kom hier op een advertentie, om een piano te koopen, en „Wat!" Nu was het de beurt van den ander, om verbaasd te zijn. „Om-een-p i a n o En wij ver onderstelden, dat u neem jne niet kwalijk op de advertentie kwam voor een palfrenier! U moet wetenEn daar kwam het hcele verhaal, dat de verklaring leverde voor het misverstand. De heer Buring, hij wien Elias door het ontbre ken van een nadere aanduiding bij het geannon ceerde huisnummer terecht was gekomen, was rentmeester van een baron, dien Elias van aan zien kende, en had in hetzelfde dagblad per advertentie om een nieuwe palfeneir voor den baron gevraagd. De lieer Buring haalde het blad voor den dag, en Elias lés de advertentie, vlak onder die, waar hij op af was gegaan. Het alge meen oordeel was, dat Elias maar eens op de tweede verdieping van het groote huis moest pro beren. Vandadr klonk nogal eens pianospel Na wederzijdsdhe verontschuldigingen vertrok Elias, wel niet meer boos, maar toch neg ont stemd, zoowel om de pas opgedane ervaring als om zijn eigen onnauwkeurigheid. Hij had dadelijk over de piano moeten spreken, niet over do advertentie. „Tingeling," belde hij twee maal, twee deuren verder. „Ik kom voor de pia no", zei hij na drukkelijk tot het dienstmeisje, dat hem daarop beleefd verzocht, boven te komen. In de kamer, die hij binnentrad, was een jongmensoh, heftig hamerend, aan 't knutselen. Een oude dame ge leide Elias naar oen oude piano in den hoek van het vertrek. „Niet veel zaaks", dacht Elias, „maar misschien is het binnenwerk nog goed". „Jan, wil je even ophouden met timmeren?" verzocht de oude dame vriendelijk, „anders kan mijnheer de piano niet probecren." „Hè, nou dit weer!" Driftig stond de jongen op en smeet de kamerdeur met een slag achter zich dicht. Elias keek do dame zijns ondanks even verwonderd aan, maar ze lachte vergoelijkend. Blijkbaar was ze dergelijke handelingen van het jonge mensch wel gewend. „Wat denkt u van de piano?" vroeg de dame. Elias, die iets gespeeld had, keek op en zag tot zijn schrik drie lachende jonge meisjes achter zich. Ze waren enthousiast over zijn spel en vroe gen hem met aandrang, nóg iets te spelen. Dat bracht hem terug in zijn humeur en, zoo goed als het op het oude instrument ging, speelde hij uit het hoofd enkele pracludia van Chopin. „Wat denkt u van de piano?" vroeg de oude dame, toen de dankbetuigingen der meisjes ge luwd waren, opnieuw. „Aoh", antwoordde hij, ,jhet instrument is erg ontstemd, maar dat is te verhelpen. Wat kost het?" „Wat?" vroegen vier stemmen tegelijk. „Wel, de piano", lichtte Elias in. „Wat doet dét er nou toe," antwoordde dc oude dame afkeurend. „Kom, wij houden u maar op", liet ze er op volgen. „Naar boven, meisjes, dan kan mijnheer zijn gang gaan." Opnieuw werd Elias van verbazing vervuld. „Mijn gang gaan? U wilt de piano toch verkoopen?, „Ver-kóó-pen?" Verbazing aan de andere zijde. Elias kreeg een gevoel, of hij beetgenomen word. „Jazeker, verkóópen!" zei hij bruusk, de adverten tie uit zijn jaszak halend, „of hebt u die annonce maar voor de grap in dat blad gezet?" Het was even volmaakt stil, toen de vier dames zioh over de advertentie bogen. Toen klonk er een gilletje van een der maisjes, waarmee haar zus tere dadelijk instemden. „Maar dat is een ver gissing!" lachte ze. „Wij hebben die advertentie niet geplaatst, we daohtcn gewoon, dat u de piano- stemmer was, die we besteld hadden!" Het probleem was opgelost. Elias was opnieuw uit zijn humeur, toen hij zijn excuses maakte. Van palfrenier was hij nu pianostemmer geworden. Met den moed der wanhoop besioot bij nu voor het eerste halfuur volmaakt over zijn verle genheid heen het ook op de éérste verdieping te probeeren, waar, zooals de oude dame hem meedeelde, óók een piano was, al was het al leen maar om dc zekerheid tc krijgen, dat men hem beetgenomen had. Buiten gekomen belde hij driftig éénmaal aan bij de deur, die hij zooeven had overgeslagen, en het dienstmeisje verzekerde hij omstandig, dat hij kwam om een piano, die in een adver tentie te koop was aangeboden. Ziezoo, dat kon niet falen. Het verbaasde hem eenigszins, dat het meisje hem binnenliet. Was hij dus tóch terecht? Maar in de kamer gekomen, stond hij nog ver- raster dan hij ooit op dien veelbewogen dag ge» staan had. Düór was de piano, en er naast stondLucie Verbrink, het meisje, dat meer dan een jaar lang geen dag uit zijn gedachten ge weest was. Ze herkenden elkaar gelijktijdig; ge lijktijdig, ook, overbloosde een plotselinge gloed hun gezicht. Bedwelmd door een opstuwing van gedachten, was hij niet in staat iets te zoggen, alleen zag hij aan geen van haar kleine handen een ring Zij was de eerste, die het zwijgen verbrak. „Hoe iwlst u, dat ik nu liier woon?" vroeg ze verlegen. „Ik wist hot niet", stamelde hij, „ik kwam Ihier voor de piano". Haar houding verstrakte. „Dan zal ik Vader roepen", zei ze koel. Dooh om bij de deur te komen moest ze langs Elias. Hij wist zelf niet, hoe hij tot deze verme telheid kwam, maar op oen gegeven oogenblik stond hij met haar handje in de zijne. „Juffrouw Lucie, is uw antwoord nog hetzelfde als verleden jaar?" Er kwam een solialksoh glimlachje om haar lippen: „Ik geloof van wel." „Dan zal ik maar gaan", zei hij moeilijk en ver deemoedigd, maar hij had zich nog niet omge keerd of ze riep hem terug. „Hoe weet u, dat toen rnijn antwoord afwijzend was?" vroeg zo held haftig. Even stond hij beduusd. Toen drong de zin van haar woorden als een lichtvaJ tot hern door. Haar gezichtje, haar oogen, waarin tranen kwamen, zeiden het overige. Hij sloot haar in zijn arrrten, en nam haar mond niet oen kus. „Domoor die je bent", fluisterde ze even later, „we hadden al eon jaar verloofd kunnen zijn." Zoo kwam Elias Boze aan zijn meisje. Do piano werd niet verkocht. Ze spelen er quatre» mains op, samen, in hun eigen huis. Bonte Vragen Beantwoord door G. IC. A. Nonhebef, Apotheker en Scheikundige te Mid delburg. Men richte zijn vragen rechtstreeks aan het adres van den heer Nonhebei en voege voor iedere vraag I 0.20 aan postzegels bij. Aan van G. te A. Dat ik den naam Cerebos noemde was zonder eenige opzet. U schrijft me; Al woont u aan Hollands buitenkant Denk om de welvaart van ons land. Ik voeg hieraan toe: En noem in plaats van Cerebos-zout Het Hollandsch Boekelo al jaren oud Zoo steunen we Hollandsch fabrikaat Waar het toch in dezen tijd om gaat. Aan de Jam. G. te B. Zoek zeer ijverig na of ge het nest niet vinden kunt en overgiet dit een paar dagen achtereen met een kefel flink kokend water. Is u in het bezit van een goede verstuiver voor Whiz dan kunt u hiermede beproeven, of deze diertjes (evenals de muggen en vliegen daaraan dood gaan) in ieder geval niet op de vlucht gaan. Een nieuw middel schijnt te zijn; Polyflor IJ 0.50). Dit verdunt u 50 maal en brengt die vloeistof ïn een gieter en besproei de plaatsen, waar zo binnenkomen. Alzoo een massamoord „uit een goed hart". Mag ik u er op attent maken, dat een vraag moet vergezeld gaan van 20 ets. aan kleine post zegels. Van 13 Juli tot 13 Aug. kan ik geen vragen be antwoorden. Het is geen ellenlange vacantie. Mag ik de advies verzoekende lezers dringend vragen niet anoniem te schrijven. Meestal zijn de vragen te intiem om in de courant te beant woorden en bij een eventueel volgend schrijven bezorgt dit mij zeer veel oponthoud. De werkelijke beteeke- nis van het woord „bolsjewik" Bolsjewik, in liet meervoud „boljsewiki" komE van het Russisch „bolchinsto", dat „meerderheid" bcteekent in tegenstelling met „menoliisto" of minderheid. Voor dc revolutie bestond er een partij, die voornamelijk actie voerde onder de tab rijke revolutionaire sectes. Op het Russische Socia listische Congres in 1902 deed zich tussohen de sociaal-democraten een scheuring voor in verband met de interne administratie der partij. Lenin wilde één enkele leiding, die alle krachten zou vereenigen en belieereohen. De anderen echter wensohten, dat administratie en propaganda» dienst, elk afzonderlijk van elkaar, zouden agec- ren. Lenin won het en zij, die zich om hem heen schaarden, namen den naam aan van bolsjewiki of meerderheidsgroep. De anderen werden de mensjewiki. Hieruit blijkt, dat bolsjewiki niet die beteekenis heeft die wij er thans aan toe kennen, doch inderdaad op elke willekeurige partij, waar in zich een scheuring of groepeering voordoet, zou kunnen worden toegepast. 230 H Vacantiegenoegens floor M. A M. RE NESBOLDINGH Half zeven in de moigen. En wij wandelen al door het ontwakend Sibolga van 't zendingshuis waar we gelogeerd hebben, naar de zeekust, om te gaan varen in een prauw, op de baai van Tapa- noelie. De wereld is nog bezig onder haar donzen nachtdeken te voorschijn tc kruipen, die, ontdaan van zooveel beweeg, in flarden en pluizen tegen de donkere berghellingen omhoog trekken, 't Gras en de palmen, de struiken van 't plantsoentje, en <le weg, die onze voeten draagt, 't alles nog voch tig van nachtelijke dauw of regenval. Boven de verre oceaan hangen Jange regennesten, maar over de stille baai voor ons, zweeft reeds hoop volle, zondoor lichte helderheid. Bij 't toegangshek tot het steigertje vangt een jonge stevige Batak ons op. „Of wij degenen zijn, die met St Bachtiar varen zouden." Ja, inderdaad, die zijn we. Dan necont hij als een volleerde gids de tasch met proviand van ons over, de bundel handdoeken en badpakken eveneens en gaat ons voor naar 't trapje, waar beneden zijn prauwtje ligt gesneerd. Voor ik er erg in heb, zijn onze twee jongens al overgeawaaid en hurken, onwen nig en niet vrij van angst, op de bodem van 't bootje. Als je loven ook opeens zoo'n zonderlinge koer neemt! Ik maak me sterk, dat de consokwen- ties van 't vcel-bejubelde varen gaan him niet meevallen. Dan ben iik zelf aan de beurt om de sprong in het ongewisse te wagen. „Bu!" Inchon de roeiers, wanneer m'n goed Hollandsch gewicht *t prauwtje doet wankelen. Javaanschc roeiers zouden ongetwijfeld zich veel beter gedragen. Ze zouden nergens op reageeren maar met masker achtige gelatenheid voor zioh blijven zien. Zoo, alsof ze er eigenlijk niet bij waren. Reden, waar om velen, die op Java aan 't Indische leven ge wend zijn geraakt, 't op Sumatra met onze Ba taks niet goed kunnen vinden. In ieder geval, do roeiers hebben gevoel voor humor, en gelukkig voor mij, wankelt hot bootje evenzeer bij de vol gende twee joyeuse emtaees, zoodat ik me weer eenigszins gerehabiliteerd kan voelen en in dat „Herfst-Bruid" is al oen bizonder breed uitge werkte vergelijking, kranig van taal, van beeld spraak, maar de bruiloft gaat niet door; er schijnt een afschuwelijk misverstand in 't spel te zijn: mooi Hollands duinenkind is een ander toegezegd, niet de herfst maar de lente. Deze allegorie doet te veel aan als: bedacht, oio bruiloftstocht is te verstandelijk geconstrueerd: vergelijk Jan Prins' „Dc Bruid" er eens mee en go begrijpt wat ik bedoel: daar kan 't vers vroolijk zingen, want „de bruigom is de lentezon en Hol land is de bruid". Dit bundeltje doet me, met name wat de gods dienstige verzen betreft, denken aan wat Rijns dorp zegt in „Ter Zijde": Ons algemeen godsdien stig leven is in proza en poëzie door een dikke laag gemeenplaatsen overwoekerd. Daarom heeft de christen-dichter (es) onder ons het niet ge makkelijk roeping is toch, de dingen te zoggen op zijn (haar) eigen manierMovr. Voorhoeve-Van Oordt tracht er wel naar-, bereikt nu en aan ook dat eeor-pcrsoonlijk, eigen geluid; over 't algemeen echter hooren we... te bekende klanken, ook in de door haar vertaalde verzen. Men zal wel verstaan dat deze critiek niets te maken heeft mot de vraag naar de echtheid der in die poëzie verwoorde gevoelens en ervaringen. We zeiden het reeds bij de bespreking van „'Alles ten goede", een eerder versohenen bundeltje. Een nobele, voorname levenshouding verraadt zich in dit boekje; een echt-christelijk belijden tracht er zich in te uiten, al werd dit trachten niet tot ■de poëzie die wc gaarne hooren A. WAPENAAR. Auteurs en Bibliotheken In het najaar van verleden jaar richtte de Zweedsche auteursvereeniging een verzoek tot de regeering om economischen bijstand in den vorm van een heffing van 2 kr. per persoon per jaar voor het recht om boeken te leenen uit door den staat gesubsidieerde volksbibliotheken. Deze hef fing zou dan aan de auteursvereeniging ten goede komen. De regeering stelde, aldus meldt het Han delsblad, het verzoek in handen van een commis sie onder voorzitterschap van de schrijfster Marika Stierastedt, welke commissie thans verslag hoeft uitgebracht Zij verwerpt het door de auteursvereeniging geopperde denkbeeld, doch doet tevens een reeks voorstellen aan de hand tot verbetering van do positie der auteuna. O.a. zouden de bibliotheken ton behoeve van de auteurs moeten afzien van Jiaar rabat van 20 pet. op den aankoop van boeken, Bchoone besef dan ook 't eenige zitplaatsjc van ons bootje ga innemen; op de achterplecht, aan de voeten van de roerganger, die zijn ambt staan de vervult, evenals zijn beroemde collega's, de gondeliers van Venetië. En daar gaan we dan; mot schokken eerst, door dat de vier roeiers nog niet recht op dreef zijn. Later gladder en met meer regelmaat. Iedere roeier werkt s'eohts met een enkele riem, waar door er twee man naast elkaar kunnen zitten. En die roeiriemen! Even primitief, als overgrootvader Batak ze oo kreeds maakte. Een langwerpig plankje, met kruiswijs gebonden rotanstreng be vestigd aan een ruwe en lang niet onberispelijk rechte stok. 't Roeien gaat ook niet met lange, berekende uithalen, maar met korte venijnige klappen in het water; bij iedere klap trekt 't ge zicht in een zelfde krampachtige p'ooi. We zetten koers naar 't eilandje, een van de vele ,<Jie ons, met hun witte strand, vlokte en groene palmenzoom reeds zoo dikwijls uitdagend bobben toegelachen, wanneer we op de hooge bergrand even stopten, om van het uitzicht .te ge nieten. Nu zullen wc 't dan toch eindelijk betre den; we zullen er piknikken en schelpen zoeken cn we zullen er heerlijk 't koelende water over onze gloeiende lichamen laten spelen. De kinderen hurken nog steeds onder in de prauw; 't lijkt of er een beweegverbod over hen afgevaardigd is. Feitelijk herkennen wc ze niet goed, in zoo'n stabiele toestand. Eindelijk echter komt toch hun oude vrijmoedigheid weer boven. Ze wagen een beweging, o zoo voorzichtig en argwanend. Neen, er gebeurt niets. Ze probeeren te praten dat lervert klaarblijkelijk ook geen gevaar op. Ze beginnen elkaar de dingen aan te wijzen, en dan is er opeens zoo veel interessants oni hen heen, dat ook 't laatste spoor van bangig heid er voor terug wijkt „Kijk, Kootej!'" „Kijk, Jan!" En de vragen komen los. „Papa, wat is dat?" „Oom, wat is dat? Waarom doet die man zoo?" Waarom, waarom, komt er wel ooit een einde aan de waaroins wanneer men zes en zeven jaar oud is, en een vreemde wereld haar glanzen de geheimen opent? Jam steekt een hand buiten boord laat 't wa ter tusschen zijn vingers doorglijden. De „Oom", die onze gastheer cn begeleider is, trekt haastig 't jongenepootje weer naar binnen. „Niet doen, mijn jongen! Niets buiten boord steken! Er zijn hier haaien in 't water... en krokodillen; men kan niet weten..." Ik voel, dat mijn toon scherp is, wanneer ik 't verbod nog eens herhaal. Angst, angst zit er op eens achter. Hoe ziet de wereld er plotseling zoo andere uit, wanneer men weet, haaien cn kro kodillen in zijn onmiddellijke nabijheid te hebben. En wanneer men daarbij dan nog bedenkt, dat de ondieren het leven van de kinderen zouden kunnen bedreigen! Slechts gescheiden zijn we van de moordenaars door oen beweeglijke waterwand cn door de dunne houten bodem van oen prauw. Ja, is die prauw wel soliede genoeg? Is 't niet een veel te gewaagde onderneming van one .ge weest? Mochten we 't wel doen met de kin deren voor louter plezier? Haaien en krokodillen! Natuurlijk wisten we, dat die de baai bevolken. Haaienvleesch wordt in de kustplaatsen op de passer verkocht en de gele en bruine bevolking beschouwt het als een deli catesse bij de rijst En heeft onlangs niet een Mulo-jongen vam onze school hartbrekend gesnikt, omdat zijn oom bij 't morgenbad door een kroko dil was verrast cn verslonden? De kinderen zien ons met groote oogen aan. „Is een krokodil groot, mama?" „O, ja. Zeker zoo lang als de heele prauw," „Ai," klinkt 't vol ontzag. De zon is glorieus doorgebroken. Tegen de steile berghellingen worden alle kleuren des daags wak ker; 't donkere groen der oerwouden; zwart-bruine lidteekens van vroegere branden; en 't schoon lichtgroen vam tuinen en akkers, overal waar de rocnsch de strijd tegen dc oerbegroeiing heeft aan gebonden. De rooiers beginnen zacht te zingen, oen eentonig schippcnsdeuntje, ook al volgens over grootvaders recept, cn dichterbij reeds lókt cn lacht de schitterend witte zandstrook rondom Poo- lau Ketjil, 't doel van de tocht De sohaduwige- dachten doezelen langzamerhand weer weg. Een voudige vertrouwende vacantievrcugd krijgt weer de overhand. Ondanks do monsters der diepzeeën is de wereld toch zoo wonderbaar schoon. Merkwaardig is 't, zoo vanuit de zee terug te zien naar 't lamd, dat we verlaten hebben. De afstand heeft de smalle kustvlakte doen inkrimpen tot een nietighcidje. 't Randgebergte verrijst van hier af gezien, steil en brokkelig onmiddellijk uit de zee, tot in koele hoogten torsend zijn vracht van oerwoud. Onbegrijpelijk, dat in en achter dat bepgmassief een mcnsohenwereJd leeft en worikt! Dat er paden doorheen voeren. Dat de hoofdweg, de autoweg, die ons straks weer huistoe dragen zal, er ook doorheen kronkelt! Mysterie-vol zien dc bepgen neer op de baai. Bewakers der donkerste geheimen van 't Bataksche binnenland. Zoo moe ten Munson en Lyman, do jonge Amerikaansohe zendelingen, in 't jaar 1834 de bergen hebben ge zien, eer ze over hun woeste ruggen been, 't be- ruchte binnenland trachtten te bereiken. Een tocht, die hun 't leven heeft gekost Wat leven wij veilig cn schoon, vergeleken bij hen, die 100, 50, ja zoIiCb 40 jaar geleden hier aan kwamen om hun werk te doen. De mannen te voet, blootsvoets, gelijk de inlanders meestal; klau terend tegen brokkelige leemhellingen, wadend door snelle bergstroomen, omgeven aan alle zijden door de gevaren van het oerwoud. En de vrouwen, Langs de kust bij Sibolga. de jonge bruiden, die dc eenzaamheid van hun man kwamen deelen, ook te paard, of in een draagstoel, zich toevertrouwend aan 't beleid van mcnschen, die in het dooden cn eten van hun medemenscli eer verdienste zagen dan kwaad. Wat moet er gevreesd en gc'cden zijn op zulke tochten, die vijf, zes dagen dikwijls duurden. Om daarna een thuis te bereiken, waar ontbering en gevaren de medebewoners waren cn waar altijd wolken van dreiging zich aan de horizont legerden, 't Is geen wonder, dat het oude zendelingcngcslacht, dat op deze heel reëele wijze de hitte van de strijd heeft geproefd, dikwijls geen oor heeft voor de zeer speciale moeilijkheden van ons ges'aclit en van het jongere geslacht, dat reeds opgestaan is. Dat ze ons leven beschouwen als een spelevaart, per auto, langs gladde asfaltwegen Maar ons prauwtje is onder allo overpeinzingen en gesprekken 't eiland genaderd en er wordt onder de roeiers gedelibireerd, of we zullen kun nen landen, of dat wc zullen moeten waden om ons doel te bereiken. Tot het laatste wordt be sloten cn 't water- cn zonnefeest begint. De kin deren heffen een waar krijgsgehuil aan; ze sprin gen rond in hun badpakjes en gaan ijverig speu ren naar de schelpen en krabben, waarvan we ze hebben verteld. Alles wordt opgeraapt, om voor iets mooiers weer verachtelijk te worden wegge worpen. Eerst langzamerhand komt er wat metho de in het zoeken, maar dan heb ik ook al gauw twee hoeden en een tasch vol met schelpen en echelpbrokkcn. Dc allerbekoorlijkste liggen aan de oceaankant, waar de zwaardere golfslag alle schatten op weet te woelen, die de zee op haar bodem verborgen wilde houden, 't Wordt een wed strijd in 't zoeken. De palmen buigen zich over het strand; een wonderbare slingerplant met oen onuitsprekelijk helder .groen en enorme licht blauwe kelken, kruipt roet ons mee. Hoe ze in de uitgebleekte schelpen- en koraalbodem nog voedsel kan vinden, is een raadsel. Opeens zien we onze weg versperd door een serie gevallen palm- rouzen. Naast cn over elkaar vormen ze een wilde vesting, die eerot genomen moet worden voor de wonderen van het westerstrand dc onze kunnen zijn. We klauteren en kruipen, we bukken cn zoeken omweggetjes door 't slik van een ten deelo droogliggend rif, en dan zien we de witte bran- dinggolven af en aan loopen. De kinderen zijn er eerst bang voor; later worden ze al te familiaar. Op de hooge, giocu-glibberende rotsen leven lieelo krabben families hun dwarse bestaan; heel groote zijn er bij; lichtblauwe, groene, roode en gevlekte. En verderop liggen de schelpen al op ons te wach ten. Een wereld van schelpen en koraalgcslcente, door eeuwen van golfslag hier aangevoerd. Witte, uitgebleekte, vermorzelde; maar ook gave, met alle kleuren van het morgenrood in dc opening van hun schaal. Ook levende. Als het dreunend beweeg van onze lompe voeten even stilhoudt, komen ze uit hun schuilhuisjes te voorschijn, de kreeften en andere schelpdieren. Tentakels worden voorzichtig tastend uitgestoken, kromme pootjes volgen, oen afzichtelijk kopje zoekt de weg. Daar wandelt al een kreeftenfamilie rustig over 't zonnige zand. Een voorwereldlijke vertooning van domheid en statigheid. Ook de allerkleinste hoorntjes blijken te kunnen wandelen cn 't wordt voor onze jongens een heerlijke sport om zich zoo stil te houden, dat alle gevaar geweken lijkt en om dan onverwacht te voetstampen, zoodat geen beestje meer buitens huis durft blijven. Wc ontdekken grauwe spinnen, die met de belangrijke bezigheid van uitbreiding der familie bezig zijn. Ze werken een eitje uit de daarvoor bestemde plaats („z'n werkplaatsje", zegt onze Jan,) draaien dat met hun achterpootjes eenige malen in 't zand rond, zoodat niocnand er meer een spinneneitjo in heikenoen zou, en wer pen 't dan behendig een millimeter ter zijde. Zon» 227

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 13