KORT VERHAAL
Het avontuur van
Elias Boze
floor
A. B.
Dr. phil. Elias Boze zat voor zijn schrijftafel.
Peinzend keek hij naar de scheurkalender aan den
wand. Donderdag 22 November stond er
op. Een normale datum. Maar niet voor Elias. Het
was precies een jaar geleden dat zijn geluk in
scherven ging. Een Woensdag was dat, en al net
zoo'n trieste najaarsdag als nu, druipend van den
regen.
Elias was toen nog philologdscih candidaat.
Lucie had het heon gedaan, Lucie Verbrink, de
bekoorlijke dochter van een muziekleeraar in de
academiestad. Al enkele malen had hij haar bij
kennissen ontmoet, en met elke ontmoeting was
hij meer van haar gaan houden. Eindelijk had hij
besloten. Zijn ca.ididaats was achter den rug
hij zou haar vragen. En al was Elias Boze de be
deesdheid in eigen persoon, toch zou hij daar van
zelf toe gekomen zijn, éls door onbekende oor
aken de volgende ontmoeting niet telkens ver
ijdeld was. Zijn gestel begon onder de onzekerheid
te lijden, en zijn studie niet minder, en daarom
(het was op zoo'n zelfde 22ste November) besloot
hij op zekeren dag, met de voortvarendheid, alle
beschroomde naturen eigen éls zij eenmaal tot een
daad komen, de stap te wagen. Van onder zijn
bekende parapluie belde hij bij den muziekleeraar
aan en hij was zoo gelukkig, onverwijld bij juf
frouw Lucie toegelaten te worden.
Hij had zijn aanzoek prompt uit zijn hoofd ge
leerd, maar bleef natuurlijk reeds bij de eerste
woorden steken. Maar 't was te laat. Hoe vurig
hij op dit oogenblik naar zijn rustige studeer
kamer terug verlangde nu moést hij spreken,
liet werd een bijna onbegrijpelijk gebrabbel; zijn
hoofd gloeide, en ook Lucie kreeg een kleur. Ach,
hij voelde wel, dat hij door zijn onhandig optreden
alles verspeeld had. Hij kou niet goed verstaan
wat Lucie met *acJrte stem zei van onder do
krullen van-öaan, die kringelden rond haar gebo
gen hoofdje; hij was ook te zenuwachtig om te
kunnen luisteren, maar hij begreep 't wel. Met een
onduidelijk gestamelde verontschuldiging greep
hij zijn hoed en haastte zich naar buiten, in den
.verkoelenden regen.
Ilij wist niet, dat Lucie hem treurig door het
raam nakeek, verdrietig met haar voetje stampte
on met eenigc wanhoop in haar stem luidop
dacht: „Nu loopt hij weg, die dommerd! Ik kan
hem toch niet aohterna loopen en terugroepen!"
Elias Boze echter wist daar niets van. En hij
ivas even verdrietig als Lucie.
Er werd op de deur geklopt Elias sohrok op
uit zijn gepeinzen en word tot het heden terugge
roepen door een expresse van zijn zwager, waarin
deze hem verzocht onmiddellijk naar do Emma-
straat, nr. 13, te gaan en voor hem een piano te
probecren, die in het bijgevoegde dagblad te koop
werd aangeboden. Was het instrument goed, dan
kon Elias het dadelijk voor een bepaalden prijs
aanvaarden.
Elias trok zijn jas aan, nam zijn parapluie en
haastte aich door den regen naar de Emmastraat.
Hij was blij, dat bij iets doen kon. Nog nooit was
een gelegenheid tot afleidiing hem zoo welkom ge
weest. Ziezoo, liier was de Emmastraat, en d&ar
nr. 13.
Hij schelde aan bij het benedenhuis. „Ik kom
op de advertentie", zei hij tegen het inlatende
dienstmeisje. „Zoo", zei het ding vertrouwelijk,
„best hoor, kom rnaar binnen. Hier, deze kamer.
Meneer komt zóó." Buiten de kamer hoorde hij
Laar giechelen: ,,'t Is nogal oen fijne meneer ook!"
Elias verbaasde zich over deze gemoedelijke
ontvangst, maar stapte in een nog grootere ver
bazing over, toen de heer des huizes met een in
gezeept gezicht om de kamerdeur keek en hem
toevoegde: „Een oogenblikje. Ga maar zoolang
zitten."
Elias was door dit gebrek aan hoffelijkheid te
verbouwereerd om een antwoord te kunnen vin
den, en het ingezeepte gezicht trok zich even
schielijk terug als het zich vcrtoon4 had. Elias
haalde z'n schouders op. „Onbeschofte lui", mom
pelde hij, „maar enfin, als de piano maar goed
is." Nieuwsgierig keek hij naar de zoo goed als
nieuwe vleugel. Die zou hij nooit voor die prijs
krijgen. Maar misssohien hadden die lui hem
alleen maar voor do chique, en wilden ze er nu
vanaf. Daar het wachten nogal lang duurde, be
sloot hij van de gemoedelijke omgangsvormen in
dit huis te profitecrcn, door alvast enkele ac-
coorden aan tc slaan. Dan kon hij eens hooren.
Nauwelijks echter was hij begonnen, de vleugel
te probeeren, of de heer des huizes, met een hand-
dook voor zijn vest, stak andermaal zijn hoofd om
de deur, nu echter om hem woedend toe te
grauwen: „Zog, ben je nou heeleméól? Je blijft
met je vingers van de piano, of ik zal je mores
loeren!"
Elias schrok van dezen uitval zóó, dat hij op
een stoel moest gaan zitten. Het hoofd verdween,
en liet Elias verontwaardigd, maar perplex achter.
Spoedig daarna ging de deur geheel open, en
het gromrrug heerschap verscheen ten voeten uit.
„Meneer", begon Elias, opstaande.
„Hou Je mond. Ik ben liet hier, 'die vragen stelt".
En Elias van het hoofd tot de voeten opnemend,
knikte hij: „Hmm, 't gaat wel. Wacht eens even.
Marie-ie!" riep hij in de gang.
Elias wilde iets niet zeer vriendelijks
zeggen, toen een dame de kamer inkwam. Zij
bekeek hem taxeerend, zonder hom te groeten, en
zei: „Ja, ik geloof wol, dat liet zou kunnen. Hij
is even groot als Jacques. Hoe oud ben je?"
.vroeg ze, het woord tot Elias richtend.
Nu was het Elias echter te bar. Zijn verontwaar
diging had zijn perplexie en schuchterheid totaal
overwonnen. „Wat is dèt voor een befliandcling?"
barstte hij uit. „Ik kom liier
„Zul je je mond wel es houden!" snauwde de
heer des huizes hem toe.
„Dat zal ik n i e tl" riep Elias, „voor nog geen
zes van zulke lompe kerels, als jij bent! Ik kom
hier op een advertentie, om een piano te koopen,
en
„Wat!" Nu was het de beurt van den ander, om
verbaasd te zijn. „Om-een-p i a n o En wij ver
onderstelden, dat u neem jne niet kwalijk op
de advertentie kwam voor een palfrenier! U
moet wetenEn daar kwam het hcele verhaal,
dat de verklaring leverde voor het misverstand.
De heer Buring, hij wien Elias door het ontbre
ken van een nadere aanduiding bij het geannon
ceerde huisnummer terecht was gekomen, was
rentmeester van een baron, dien Elias van aan
zien kende, en had in hetzelfde dagblad per
advertentie om een nieuwe palfeneir voor den
baron gevraagd. De lieer Buring haalde het blad
voor den dag, en Elias lés de advertentie, vlak
onder die, waar hij op af was gegaan. Het alge
meen oordeel was, dat Elias maar eens op de
tweede verdieping van het groote huis moest pro
beren. Vandadr klonk nogal eens pianospel
Na wederzijdsdhe verontschuldigingen vertrok
Elias, wel niet meer boos, maar toch neg ont
stemd, zoowel om de pas opgedane ervaring als
om zijn eigen onnauwkeurigheid. Hij had dadelijk
over de piano moeten spreken, niet over do
advertentie.
„Tingeling," belde hij twee maal, twee deuren
verder. „Ik kom voor de pia no", zei hij na
drukkelijk tot het dienstmeisje, dat hem daarop
beleefd verzocht, boven te komen. In de kamer,
die hij binnentrad, was een jongmensoh, heftig
hamerend, aan 't knutselen. Een oude dame ge
leide Elias naar oen oude piano in den hoek van
het vertrek. „Niet veel zaaks", dacht Elias, „maar
misschien is het binnenwerk nog goed".
„Jan, wil je even ophouden met timmeren?"
verzocht de oude dame vriendelijk, „anders kan
mijnheer de piano niet probecren."
„Hè, nou dit weer!" Driftig stond de jongen op
en smeet de kamerdeur met een slag achter zich
dicht. Elias keek do dame zijns ondanks even
verwonderd aan, maar ze lachte vergoelijkend.
Blijkbaar was ze dergelijke handelingen van het
jonge mensch wel gewend.
„Wat denkt u van de piano?" vroeg de dame.
Elias, die iets gespeeld had, keek op en zag tot
zijn schrik drie lachende jonge meisjes achter
zich. Ze waren enthousiast over zijn spel en vroe
gen hem met aandrang, nóg iets te spelen. Dat
bracht hem terug in zijn humeur en, zoo goed als
het op het oude instrument ging, speelde hij uit
het hoofd enkele pracludia van Chopin.
„Wat denkt u van de piano?" vroeg de oude
dame, toen de dankbetuigingen der meisjes ge
luwd waren, opnieuw.
„Aoh", antwoordde hij, ,jhet instrument is erg
ontstemd, maar dat is te verhelpen. Wat kost
het?"
„Wat?" vroegen vier stemmen tegelijk.
„Wel, de piano", lichtte Elias in.
„Wat doet dét er nou toe," antwoordde dc oude
dame afkeurend. „Kom, wij houden u maar op",
liet ze er op volgen. „Naar boven, meisjes, dan kan
mijnheer zijn gang gaan."
Opnieuw werd Elias van verbazing vervuld.
„Mijn gang gaan? U wilt de piano toch verkoopen?,
„Ver-kóó-pen?" Verbazing aan de andere zijde.
Elias kreeg een gevoel, of hij beetgenomen word.
„Jazeker, verkóópen!" zei hij bruusk, de adverten
tie uit zijn jaszak halend, „of hebt u die annonce
maar voor de grap in dat blad gezet?"
Het was even volmaakt stil, toen de vier dames
zioh over de advertentie bogen. Toen klonk er een
gilletje van een der maisjes, waarmee haar zus
tere dadelijk instemden. „Maar dat is een ver
gissing!" lachte ze. „Wij hebben die advertentie
niet geplaatst, we daohtcn gewoon, dat u de piano-
stemmer was, die we besteld hadden!"
Het probleem was opgelost. Elias was opnieuw
uit zijn humeur, toen hij zijn excuses maakte. Van
palfrenier was hij nu pianostemmer geworden.
Met den moed der wanhoop besioot bij nu
voor het eerste halfuur volmaakt over zijn verle
genheid heen het ook op de éérste verdieping
te probeeren, waar, zooals de oude dame hem
meedeelde, óók een piano was, al was het al
leen maar om dc zekerheid tc krijgen, dat men
hem beetgenomen had.
Buiten gekomen belde hij driftig éénmaal aan
bij de deur, die hij zooeven had overgeslagen, en
het dienstmeisje verzekerde hij omstandig, dat
hij kwam om een piano, die in een adver
tentie te koop was aangeboden. Ziezoo,
dat kon niet falen. Het verbaasde hem eenigszins,
dat het meisje hem binnenliet. Was hij dus tóch
terecht?
Maar in de kamer gekomen, stond hij nog ver-
raster dan hij ooit op dien veelbewogen dag ge»
staan had. Düór was de piano, en er naast
stondLucie Verbrink, het meisje, dat meer
dan een jaar lang geen dag uit zijn gedachten ge
weest was. Ze herkenden elkaar gelijktijdig; ge
lijktijdig, ook, overbloosde een plotselinge gloed
hun gezicht. Bedwelmd door een opstuwing van
gedachten, was hij niet in staat iets te zoggen,
alleen zag hij aan geen van haar kleine handen
een ring
Zij was de eerste, die het zwijgen verbrak. „Hoe
iwlst u, dat ik nu liier woon?" vroeg ze verlegen.
„Ik wist hot niet", stamelde hij, „ik kwam
Ihier voor de piano".
Haar houding verstrakte. „Dan zal ik Vader
roepen", zei ze koel.
Dooh om bij de deur te komen moest ze langs
Elias. Hij wist zelf niet, hoe hij tot deze verme
telheid kwam, maar op oen gegeven oogenblik
stond hij met haar handje in de zijne. „Juffrouw
Lucie, is uw antwoord nog hetzelfde als verleden
jaar?" Er kwam een solialksoh glimlachje om
haar lippen: „Ik geloof van wel."
„Dan zal ik maar gaan", zei hij moeilijk en ver
deemoedigd, maar hij had zich nog niet omge
keerd of ze riep hem terug. „Hoe weet u, dat toen
rnijn antwoord afwijzend was?" vroeg zo held
haftig.
Even stond hij beduusd. Toen drong de zin van
haar woorden als een lichtvaJ tot hern door. Haar
gezichtje, haar oogen, waarin tranen kwamen,
zeiden het overige. Hij sloot haar in zijn arrrten,
en nam haar mond niet oen kus.
„Domoor die je bent", fluisterde ze even later,
„we hadden al eon jaar verloofd kunnen zijn."
Zoo kwam Elias Boze aan zijn meisje. Do
piano werd niet verkocht. Ze spelen er quatre»
mains op, samen, in hun eigen huis.
Bonte Vragen
Beantwoord door G. IC. A. Nonhebef,
Apotheker en Scheikundige te Mid
delburg.
Men richte zijn vragen rechtstreeks
aan het adres van den heer Nonhebei
en voege voor iedere vraag I 0.20
aan postzegels bij.
Aan van G. te A.
Dat ik den naam Cerebos noemde was zonder
eenige opzet. U schrijft me;
Al woont u aan Hollands buitenkant
Denk om de welvaart van ons land.
Ik voeg hieraan toe:
En noem in plaats van Cerebos-zout
Het Hollandsch Boekelo al jaren oud
Zoo steunen we Hollandsch fabrikaat
Waar het toch in dezen tijd om gaat.
Aan de Jam. G. te B.
Zoek zeer ijverig na of ge het nest niet vinden
kunt en overgiet dit een paar dagen achtereen
met een kefel flink kokend water.
Is u in het bezit van een goede verstuiver voor
Whiz dan kunt u hiermede beproeven, of deze
diertjes (evenals de muggen en vliegen daaraan
dood gaan) in ieder geval niet op de vlucht gaan.
Een nieuw middel schijnt te zijn; Polyflor
IJ 0.50).
Dit verdunt u 50 maal en brengt die vloeistof
ïn een gieter en besproei de plaatsen, waar zo
binnenkomen. Alzoo een massamoord „uit een
goed hart".
Mag ik u er op attent maken, dat een vraag
moet vergezeld gaan van 20 ets. aan kleine post
zegels.
Van 13 Juli tot 13 Aug. kan ik geen vragen be
antwoorden. Het is geen ellenlange vacantie.
Mag ik de advies verzoekende lezers dringend
vragen niet anoniem te schrijven. Meestal zijn
de vragen te intiem om in de courant te beant
woorden en bij een eventueel volgend schrijven
bezorgt dit mij zeer veel oponthoud.
De werkelijke beteeke-
nis van het woord
„bolsjewik"
Bolsjewik, in liet meervoud „boljsewiki" komE
van het Russisch „bolchinsto", dat „meerderheid"
bcteekent in tegenstelling met „menoliisto" of
minderheid. Voor dc revolutie bestond er een
partij, die voornamelijk actie voerde onder de tab
rijke revolutionaire sectes. Op het Russische Socia
listische Congres in 1902 deed zich tussohen de
sociaal-democraten een scheuring voor in verband
met de interne administratie der partij. Lenin
wilde één enkele leiding, die alle krachten zou
vereenigen en belieereohen. De anderen echter
wensohten, dat administratie en propaganda»
dienst, elk afzonderlijk van elkaar, zouden agec-
ren. Lenin won het en zij, die zich om hem heen
schaarden, namen den naam aan van bolsjewiki
of meerderheidsgroep. De anderen werden de
mensjewiki. Hieruit blijkt, dat bolsjewiki niet die
beteekenis heeft die wij er thans aan toe kennen,
doch inderdaad op elke willekeurige partij, waar
in zich een scheuring of groepeering voordoet, zou
kunnen worden toegepast.
230
H
Vacantiegenoegens
floor
M. A M. RE NESBOLDINGH
Half zeven in de moigen. En wij wandelen al
door het ontwakend Sibolga van 't zendingshuis
waar we gelogeerd hebben, naar de zeekust, om te
gaan varen in een prauw, op de baai van Tapa-
noelie.
De wereld is nog bezig onder haar donzen
nachtdeken te voorschijn tc kruipen, die, ontdaan
van zooveel beweeg, in flarden en pluizen tegen
de donkere berghellingen omhoog trekken, 't Gras
en de palmen, de struiken van 't plantsoentje, en
<le weg, die onze voeten draagt, 't alles nog voch
tig van nachtelijke dauw of regenval. Boven de
verre oceaan hangen Jange regennesten, maar
over de stille baai voor ons, zweeft reeds hoop
volle, zondoor lichte helderheid.
Bij 't toegangshek tot het steigertje vangt een
jonge stevige Batak ons op. „Of wij degenen zijn,
die met St Bachtiar varen zouden." Ja, inderdaad,
die zijn we. Dan necont hij als een volleerde gids
de tasch met proviand van ons over, de bundel
handdoeken en badpakken eveneens en gaat ons
voor naar 't trapje, waar beneden zijn prauwtje
ligt gesneerd. Voor ik er erg in heb, zijn onze
twee jongens al overgeawaaid en hurken, onwen
nig en niet vrij van angst, op de bodem van 't
bootje. Als je loven ook opeens zoo'n zonderlinge
koer neemt! Ik maak me sterk, dat de consokwen-
ties van 't vcel-bejubelde varen gaan him niet
meevallen. Dan ben iik zelf aan de beurt om de
sprong in het ongewisse te wagen. „Bu!" Inchon
de roeiers, wanneer m'n goed Hollandsch gewicht
*t prauwtje doet wankelen. Javaanschc roeiers
zouden ongetwijfeld zich veel beter gedragen. Ze
zouden nergens op reageeren maar met masker
achtige gelatenheid voor zioh blijven zien. Zoo,
alsof ze er eigenlijk niet bij waren. Reden, waar
om velen, die op Java aan 't Indische leven ge
wend zijn geraakt, 't op Sumatra met onze Ba
taks niet goed kunnen vinden. In ieder geval, do
roeiers hebben gevoel voor humor, en gelukkig
voor mij, wankelt hot bootje evenzeer bij de vol
gende twee joyeuse emtaees, zoodat ik me weer
eenigszins gerehabiliteerd kan voelen en in dat
„Herfst-Bruid" is al oen bizonder breed uitge
werkte vergelijking, kranig van taal, van beeld
spraak, maar de bruiloft gaat niet door; er
schijnt een afschuwelijk misverstand in 't spel
te zijn: mooi Hollands duinenkind is een ander
toegezegd, niet de herfst maar de lente.
Deze allegorie doet te veel aan als: bedacht, oio
bruiloftstocht is te verstandelijk geconstrueerd:
vergelijk Jan Prins' „Dc Bruid" er eens mee en go
begrijpt wat ik bedoel: daar kan 't vers vroolijk
zingen, want „de bruigom is de lentezon en Hol
land is de bruid".
Dit bundeltje doet me, met name wat de gods
dienstige verzen betreft, denken aan wat Rijns
dorp zegt in „Ter Zijde": Ons algemeen godsdien
stig leven is in proza en poëzie door een dikke
laag gemeenplaatsen overwoekerd. Daarom heeft
de christen-dichter (es) onder ons het niet ge
makkelijk roeping is toch, de dingen te zoggen op
zijn (haar) eigen manierMovr. Voorhoeve-Van
Oordt tracht er wel naar-, bereikt nu en aan ook dat
eeor-pcrsoonlijk, eigen geluid; over 't algemeen
echter hooren we... te bekende klanken, ook in
de door haar vertaalde verzen.
Men zal wel verstaan dat deze critiek niets te
maken heeft mot de vraag naar de echtheid der
in die poëzie verwoorde gevoelens en ervaringen.
We zeiden het reeds bij de bespreking van
„'Alles ten goede", een eerder versohenen bundeltje.
Een nobele, voorname levenshouding verraadt zich
in dit boekje; een echt-christelijk belijden tracht
er zich in te uiten, al werd dit trachten niet tot
■de poëzie die wc gaarne hooren
A. WAPENAAR.
Auteurs en Bibliotheken
In het najaar van verleden jaar richtte de
Zweedsche auteursvereeniging een verzoek tot de
regeering om economischen bijstand in den vorm
van een heffing van 2 kr. per persoon per jaar
voor het recht om boeken te leenen uit door den
staat gesubsidieerde volksbibliotheken. Deze hef
fing zou dan aan de auteursvereeniging ten goede
komen. De regeering stelde, aldus meldt het Han
delsblad, het verzoek in handen van een commis
sie onder voorzitterschap van de schrijfster Marika
Stierastedt, welke commissie thans verslag hoeft
uitgebracht
Zij verwerpt het door de auteursvereeniging
geopperde denkbeeld, doch doet tevens een reeks
voorstellen aan de hand tot verbetering van do
positie der auteuna. O.a. zouden de bibliotheken
ton behoeve van de auteurs moeten afzien van
Jiaar rabat van 20 pet. op den aankoop van boeken,
Bchoone besef dan ook 't eenige zitplaatsjc van
ons bootje ga innemen; op de achterplecht, aan
de voeten van de roerganger, die zijn ambt staan
de vervult, evenals zijn beroemde collega's, de
gondeliers van Venetië.
En daar gaan we dan; mot schokken eerst, door
dat de vier roeiers nog niet recht op dreef zijn.
Later gladder en met meer regelmaat. Iedere
roeier werkt s'eohts met een enkele riem, waar
door er twee man naast elkaar kunnen zitten. En
die roeiriemen! Even primitief, als overgrootvader
Batak ze oo kreeds maakte. Een langwerpig
plankje, met kruiswijs gebonden rotanstreng be
vestigd aan een ruwe en lang niet onberispelijk
rechte stok. 't Roeien gaat ook niet met lange,
berekende uithalen, maar met korte venijnige
klappen in het water; bij iedere klap trekt 't ge
zicht in een zelfde krampachtige p'ooi.
We zetten koers naar 't eilandje, een van de
vele ,<Jie ons, met hun witte strand, vlokte en
groene palmenzoom reeds zoo dikwijls uitdagend
bobben toegelachen, wanneer we op de hooge
bergrand even stopten, om van het uitzicht .te ge
nieten. Nu zullen wc 't dan toch eindelijk betre
den; we zullen er piknikken en schelpen zoeken
cn we zullen er heerlijk 't koelende water over
onze gloeiende lichamen laten spelen.
De kinderen hurken nog steeds onder in de
prauw; 't lijkt of er een beweegverbod over hen
afgevaardigd is. Feitelijk herkennen wc ze niet
goed, in zoo'n stabiele toestand. Eindelijk echter
komt toch hun oude vrijmoedigheid weer boven.
Ze wagen een beweging, o zoo voorzichtig en
argwanend. Neen, er gebeurt niets. Ze probeeren
te praten dat lervert klaarblijkelijk ook geen
gevaar op. Ze beginnen elkaar de dingen aan te
wijzen, en dan is er opeens zoo veel interessants
oni hen heen, dat ook 't laatste spoor van bangig
heid er voor terug wijkt „Kijk, Kootej!'" „Kijk,
Jan!" En de vragen komen los. „Papa, wat is
dat?" „Oom, wat is dat? Waarom doet die man
zoo?" Waarom, waarom, komt er wel ooit een
einde aan de waaroins wanneer men zes en zeven
jaar oud is, en een vreemde wereld haar glanzen
de geheimen opent?
Jam steekt een hand buiten boord laat 't wa
ter tusschen zijn vingers doorglijden. De „Oom",
die onze gastheer cn begeleider is, trekt haastig
't jongenepootje weer naar binnen. „Niet doen,
mijn jongen! Niets buiten boord steken! Er zijn
hier haaien in 't water... en krokodillen; men
kan niet weten..."
Ik voel, dat mijn toon scherp is, wanneer ik 't
verbod nog eens herhaal. Angst, angst zit er op
eens achter. Hoe ziet de wereld er plotseling zoo
andere uit, wanneer men weet, haaien cn kro
kodillen in zijn onmiddellijke nabijheid te hebben.
En wanneer men daarbij dan nog bedenkt, dat
de ondieren het leven van de kinderen zouden
kunnen bedreigen! Slechts gescheiden zijn we van
de moordenaars door oen beweeglijke waterwand
cn door de dunne houten bodem van oen prauw.
Ja, is die prauw wel soliede genoeg? Is 't niet
een veel te gewaagde onderneming van one .ge
weest? Mochten we 't wel doen met de kin
deren voor louter plezier?
Haaien en krokodillen! Natuurlijk wisten we,
dat die de baai bevolken. Haaienvleesch wordt in
de kustplaatsen op de passer verkocht en de gele
en bruine bevolking beschouwt het als een deli
catesse bij de rijst En heeft onlangs niet een
Mulo-jongen vam onze school hartbrekend gesnikt,
omdat zijn oom bij 't morgenbad door een kroko
dil was verrast cn verslonden?
De kinderen zien ons met groote oogen aan. „Is
een krokodil groot, mama?" „O, ja. Zeker zoo lang
als de heele prauw," „Ai," klinkt 't vol ontzag.
De zon is glorieus doorgebroken. Tegen de steile
berghellingen worden alle kleuren des daags wak
ker; 't donkere groen der oerwouden; zwart-bruine
lidteekens van vroegere branden; en 't schoon
lichtgroen vam tuinen en akkers, overal waar de
rocnsch de strijd tegen dc oerbegroeiing heeft aan
gebonden. De rooiers beginnen zacht te zingen, oen
eentonig schippcnsdeuntje, ook al volgens over
grootvaders recept, cn dichterbij reeds lókt cn
lacht de schitterend witte zandstrook rondom Poo-
lau Ketjil, 't doel van de tocht De sohaduwige-
dachten doezelen langzamerhand weer weg. Een
voudige vertrouwende vacantievrcugd krijgt weer
de overhand. Ondanks do monsters der diepzeeën
is de wereld toch zoo wonderbaar schoon.
Merkwaardig is 't, zoo vanuit de zee terug te
zien naar 't lamd, dat we verlaten hebben. De
afstand heeft de smalle kustvlakte doen inkrimpen
tot een nietighcidje. 't Randgebergte verrijst van
hier af gezien, steil en brokkelig onmiddellijk uit
de zee, tot in koele hoogten torsend zijn vracht
van oerwoud. Onbegrijpelijk, dat in en achter dat
bepgmassief een mcnsohenwereJd leeft en worikt!
Dat er paden doorheen voeren. Dat de hoofdweg,
de autoweg, die ons straks weer huistoe dragen
zal, er ook doorheen kronkelt! Mysterie-vol zien
dc bepgen neer op de baai. Bewakers der donkerste
geheimen van 't Bataksche binnenland. Zoo moe
ten Munson en Lyman, do jonge Amerikaansohe
zendelingen, in 't jaar 1834 de bergen hebben ge
zien, eer ze over hun woeste ruggen been, 't be-
ruchte binnenland trachtten te bereiken. Een
tocht, die hun 't leven heeft gekost
Wat leven wij veilig cn schoon, vergeleken bij
hen, die 100, 50, ja zoIiCb 40 jaar geleden hier aan
kwamen om hun werk te doen. De mannen te
voet, blootsvoets, gelijk de inlanders meestal; klau
terend tegen brokkelige leemhellingen, wadend
door snelle bergstroomen, omgeven aan alle zijden
door de gevaren van het oerwoud. En de vrouwen,
Langs de kust bij Sibolga.
de jonge bruiden, die dc eenzaamheid van hun
man kwamen deelen, ook te paard, of in een
draagstoel, zich toevertrouwend aan 't beleid van
mcnschen, die in het dooden cn eten van hun
medemenscli eer verdienste zagen dan kwaad. Wat
moet er gevreesd en gc'cden zijn op zulke tochten,
die vijf, zes dagen dikwijls duurden. Om daarna
een thuis te bereiken, waar ontbering en gevaren
de medebewoners waren cn waar altijd wolken
van dreiging zich aan de horizont legerden, 't Is
geen wonder, dat het oude zendelingcngcslacht,
dat op deze heel reëele wijze de hitte van de strijd
heeft geproefd, dikwijls geen oor heeft voor de
zeer speciale moeilijkheden van ons ges'aclit en
van het jongere geslacht, dat reeds opgestaan is.
Dat ze ons leven beschouwen als een spelevaart,
per auto, langs gladde asfaltwegen
Maar ons prauwtje is onder allo overpeinzingen
en gesprekken 't eiland genaderd en er wordt
onder de roeiers gedelibireerd, of we zullen kun
nen landen, of dat wc zullen moeten waden om
ons doel te bereiken. Tot het laatste wordt be
sloten cn 't water- cn zonnefeest begint. De kin
deren heffen een waar krijgsgehuil aan; ze sprin
gen rond in hun badpakjes en gaan ijverig speu
ren naar de schelpen en krabben, waarvan we ze
hebben verteld. Alles wordt opgeraapt, om voor
iets mooiers weer verachtelijk te worden wegge
worpen. Eerst langzamerhand komt er wat metho
de in het zoeken, maar dan heb ik ook al gauw
twee hoeden en een tasch vol met schelpen en
echelpbrokkcn. Dc allerbekoorlijkste liggen aan de
oceaankant, waar de zwaardere golfslag alle
schatten op weet te woelen, die de zee op haar
bodem verborgen wilde houden, 't Wordt een wed
strijd in 't zoeken. De palmen buigen zich over
het strand; een wonderbare slingerplant met oen
onuitsprekelijk helder .groen en enorme licht
blauwe kelken, kruipt roet ons mee. Hoe ze in
de uitgebleekte schelpen- en koraalbodem nog
voedsel kan vinden, is een raadsel. Opeens zien we
onze weg versperd door een serie gevallen palm-
rouzen. Naast cn over elkaar vormen ze een wilde
vesting, die eerot genomen moet worden voor de
wonderen van het westerstrand dc onze kunnen
zijn. We klauteren en kruipen, we bukken cn
zoeken omweggetjes door 't slik van een ten deelo
droogliggend rif, en dan zien we de witte bran-
dinggolven af en aan loopen. De kinderen zijn er
eerst bang voor; later worden ze al te familiaar.
Op de hooge, giocu-glibberende rotsen leven lieelo
krabben families hun dwarse bestaan; heel groote
zijn er bij; lichtblauwe, groene, roode en gevlekte.
En verderop liggen de schelpen al op ons te wach
ten. Een wereld van schelpen en koraalgcslcente,
door eeuwen van golfslag hier aangevoerd. Witte,
uitgebleekte, vermorzelde; maar ook gave, met alle
kleuren van het morgenrood in dc opening van
hun schaal. Ook levende. Als het dreunend beweeg
van onze lompe voeten even stilhoudt, komen ze
uit hun schuilhuisjes te voorschijn, de kreeften en
andere schelpdieren. Tentakels worden voorzichtig
tastend uitgestoken, kromme pootjes volgen, oen
afzichtelijk kopje zoekt de weg. Daar wandelt al
een kreeftenfamilie rustig over 't zonnige zand.
Een voorwereldlijke vertooning van domheid en
statigheid. Ook de allerkleinste hoorntjes blijken
te kunnen wandelen cn 't wordt voor onze jongens
een heerlijke sport om zich zoo stil te houden, dat
alle gevaar geweken lijkt en om dan onverwacht
te voetstampen, zoodat geen beestje meer buitens
huis durft blijven. Wc ontdekken grauwe spinnen,
die met de belangrijke bezigheid van uitbreiding
der familie bezig zijn. Ze werken een eitje uit de
daarvoor bestemde plaats („z'n werkplaatsje",
zegt onze Jan,) draaien dat met hun achterpootjes
eenige malen in 't zand rond, zoodat niocnand er
meer een spinneneitjo in heikenoen zou, en wer
pen 't dan behendig een millimeter ter zijde. Zon»
227