ZONDAGSBLAD
kleumer-krant-je
If-fleiMs egg-i
O-» 5 3g P.5 &S-I
Voor knutselaars
MIKKIE MUIS
Wie zou dezen avonturier niet graag als wand
versiering in zijn kamertje willen hebben?
Nu, als je in het bezit bent van een figuurzaag,
kan je onze Rlikkie met niet al te veel moei to
namaken.
Teeken het voorbeeld 4 maal zoo groot op een
stuk triplex, door de maten tusschcn de passer te
nemen cn vier keer uit te zetten. Is dit gelukt,
dan zaag je de vormen netjes uit en schuurt do
ruwe kanten wat bij en schildert onze Mikkie in
wit en zwart inet roze snoet en handen; schoenen
en muziekinstrument bruin. De oogen, muziek
instrument en dergelijke schilder je er met een
dun lijntje bij. Boor nu een gaatje tusschcn de
ooren, waardoor je een lusje kunt steken om
Mikkie Muis aan op te hangen.
Vader halen
Henkieman mag buiten spelen
En dat vindt hij reuze fijn,
Maar je mag niet van het stoepje
En je moet gehoorzaam zijn.
Henk speelt als een zoete jongen
Met zijn auto op de straat,
Hij chauffeert naar alle kanten
Tot het hem vervelen gaat.
„Wacht denkt Henk, 'k ga Vader halen!"
Die is op het postkantoor,
Daar is Moeder vast niet boos om
Henkie gaat er stil van door.
Moeder mist hem na een poosje
En zij kijkt eens om de hoek,
Ziet alleen de kleine auto
En haar Henkieman is zoek.
Vader vindt zijn kleine jongen
En vermaant, „zeg Henkieman
Dat mag je nu nooit meer doen, hoor;
Daar komen ongelukken van!"
GRE VAN DER ZEE
Maar 't mooiste is zijn roode hoed,
Bedekt met vlokken sneeuw,
Als ik er straks nog eentje vind,
Dan geef ik wel een schreeuw.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Wie zegt het 't eerst
Wat is het luiste dier? (De Antiloop).
Waar heeft je grootvader de eerste lepel ge
bruikt? (Bij de steel).
Wanneer heeft men zes en gaat men met vier
beencn? (Wanneer men te paard zit).
Wie bouwt bruggen zonder hout of ijzer? (Do
winter).
Geheimen cn schatten- zijn onder mijn berus
ting meestal zeker en toch kan een kind mij
overweldigen. (Het Zegel).
Waarom hebben de molenaars witte mutsen?
(Om op te zetten).
Hoe kan men des zomers het schapenvlecscK
goed houden? (Als men het schaap niet slacht).
Men kookt het niet; men kauwt het niet; men
slikt het niet cn toch smaakt het velen goed. (De
rooktabak).
Welk dier loopt nooit zijn neus na en houdt
dien toch altijd tuschen de pooten? (De kreeft).
Een molenaar kwam in zijn molen, die vier
hoeken had. In iedere hoek zag hij drie zakken
staan; op iedere zak zaten drie katten en iedere
kat had drie jongen bij zich. Hoeveel voeten waren
er nu in de molen? (Twee want katten hebben
pooten).
Met 'n enkel woord noemt Hans zijn Lijsjc,
Doch daar zij hem niet lijden kan,
Noemt zij hem óók zoo, 't looze meisje
Maar zet één letter nog vooraan.
(Engel; Bengel).
Kunstjes en Spelletjes
WERKWOORDENVRAAGSTUK
Dat is oen samengesteld woord. Maar wie kan
een samengestelde z i n opnoemen, die zoo raar in
elkaar zit, dat er z e v en werkwoorden achter
elkaar in voorkomen? Een voorbeeld van een
zin met drie werkwooroen is: „Ik zou wel kun
nen gaan kijke n". Met zeven woorden achter
een wordt de zaak echter veel moeilijker. Hier
echter i s zoo'n zin. Een heel mooie kan 't nooit
worden, maar dat doet er in dit geval niet toe;
zit vast: „Wij zouden u wel eens hebben wil
len zien durven staan blijven kijken!"
't Is een leuk werk om, als je eens met een paar
vrienden hij elkaar bent, te doen, wie 't eerst nog
zoo'n zin kan samenflansen. Aan 't werk, jeug
dige taalkundigen.
HOE KAN DAT
Vraag: Twee vaders en twee zoons waren op
jacht Elk schoot een haas en stopte die in zijn
De Paddestoel
Ik weet een mooie paddestoel
Ik zie hem toch zoo graag.
Hij heeft een blanke, witte steel,
En ook een witte kraag.
Ik wandel vaak hier in het bosch,
Daar vind ik er zoo veel,
Soms vind ik ook wel andere,
Maar die zijn bruin of geel.
ROEL DASMUS.
weitasch. Toch hadden zij in totaal slechts drio
hazen buitgemaakt.
Oplossing: Hoewel lang niet iedereen het
zoo gauw zal uitrekenen, is de zaak toch heel
eenvoudig. Er waren nl. geen vier, doch drie
jagers, n.l. zoon, vader en grootvader. De twee
laatsten waren beiden vader, de twee eersten
beiden zoonl*
GEZELSCHAPSSPELLETJE
Je zet in de kamer de stoelen zoo ver van
elkaar als de ruimte slechts toelaat. Een der aan
wezigen staat in het midden met een kussen op
zijn rug. De anderen trachten nu van plaats te
verwisselen, terwijl de kussenbewaarder probeert,
telkens als er twee van stoel omwisselen, het kus
sen op de zitting van een der beide vrije stoelen
te werpen. Gelukt hem dat, dan heeft hij recht
op die plaats en moet degene, dde daar gezeten
heeft, het kussen op zijn rug nemen en op dezelfde
wijze zijn lastig baantje zien kwijt te worden.
Grapjes
Jongens, er is niet veel tijd meer, dus zal ik
ieder één vraag doen. Kees, weet jij, wanneer Co
lumbus Amerika heeft ontdekt?
Jawel, meester.
In welk jaar dan?
Nu houdt u geen woord, meester; u zou maar
één vraag doen.
Als u den luidspreker te hard vindt klinken,
grootmoeder moet u de koptelefoon eens probec-
ren, raadde de enthousiaste jeugdige radioliefhcb-
ber de oude dame aan.
Grootmoeder deed het, luisterde een oogenblik,
en zei toen; Ja, jongen, dat is beter. Maar ik
geloof, dat ik toch nog muziek hoor.
Vader, wat hadden de mcnschen toen er nog
geen radio was?
Rust.
Van stip tot stip nateekenen
232
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 20 JULI - No. 29
JAARGANG 1935
De Geest der genade en
der gebeden
Geest der genade en der gebeden.
Zacharia 12 10a,
Hier wordt de Heilige Geest, wiens uitstorting
aan het volk des Heeren wordt toegezegd, ge
noemd: „de Geest der genade en der gebeden".
Het is goed, dat we ons over dezen bijzonderen
naam voor den Heiilgen Geest eens opzettelijk be
zinnen. Want hier wordt met bijkans nieuwtes
tamentische helderheid gesproken over de inner
lijke vernieuwing, welke door den Heiligen Geest
wordt gewerkt in de harten van hen, in wie Hij
wonen komt.
„De Geest der genade en der gebeden." Het
eerste ziet op de goddelijke genade, waarvan de
Geest getuigenis geeft en die Hij bij ervaring doet
kennende Geest der genade! En het tweede
toont, dat Mij tegelijk in de harten doet geboren
worden het gebed, waarin om die genade wordt
gesmeektde Geest der gebeden!
Tusschen beide: genade en gebeuen, bestaat een
Wisselwerking.
Het is één en dezelfde Heilige Geest, die, in
gaande in ons menschenbart, ons met genade ver
rijkt en ons die genade doet beseffen en die nu
tegelijk den dorst naar die genade in onze ge
beden tot uiting brengt.
Want „bidden", dat den naam van „bidden"
verdient, is altijd en telkens weer tot in onzen
laatsten levenssnik een roepen om genade. En dat
gebed wordt nu niet in ons wakker, of de Heilige
Geest moet ons den rijkdom dier genade voor
ons zielsoog uitstallen. En*omgekeerd. De Heilige
Geest kan dien genaderijkdom niet voor ons doen
glanzen of Hij wekt tegelijk ook het verlangen
naar de genade in ons. En dan wordt vanzelf het
gebed geboren.
Wisselwerking dus. Genade maar dan ook gebed
om die genade. Gebed, maar dan ook genade als
verhooringl
En zoo is dus de Heilige Geest het alleen, die
Ons het Gode welgevallige gebed leert.
Er is velerlei gebed.
We behoeven nog niet eens te denken aan het
algemeen verschijnsel van het gebed in het gods
dienstige leven der volken.
We behoeven nog niet te denken aan het gebed
van den Heiden, die zich wendt tot zijn fetisch,
van den Baai-priester, die in religieuze opwinding
zich met messen snijdt, al roepend: „o, Baül, ant
woord ons! o, Baal, antwoord ons!"
Wo behoeven nog niet te denken aan den Mo
hammedaan, die ergens op zijn bidkleedje, met het
aangezicht naar Mekka, zich neerwerpt voor zijn
Allah, ip volstrekte overgaaf, het hoofd tusschcn
de knieen!
We-behoeven zelfs nog niet te denken aan den
rcchtzinnigen Jood, die, met tranen in zijn oogen,
roept tot den God zijner vaderen bij Jeruzalems
klaagmuur.
Of wc mogen ook aan die bidders denken. Maar
dan denken we toch ook aan zoo velerlei gebed,
dat uit het leven van naamchristenen opschreit
uit angst en nood in uren van uiterst gevaarl
Er wordt véél gebeden.
In al die gebeden, die van de aarde omhoog zoe
ken te stijgen, komt noS altijd uit, dut de mcnsch
naar Gode beeld is geschapen.
Een dier kan niet bidden. Het behoort tot den
Adeldom van den mensch, dat hij kan bidden.
En het is de Heilige Geest, die eenmaal bij de
schepping van den mensch dat wonderlijke ver
mogen om te kunnen bidden, hem in de ziel heeft
gewerkt.
In dien drang tot gebed, hoe krom en verdraaid
dat gebed ook uit de ziel komt, is nog een restant
van het scheppend werk des Heiligen Geestes in
de organisatie van het menschelijk zieleleven.
Nu heeft de zonde dat gebedsleven van den
mensch in alle opzichten ontredderd.
De verwoestende kracht van de zonde heeft de
snaren van onze gebedsharp ontstemd en losge
woeld. Hier en daar komt er uit die eenmaal
door den Geest gespannen snaren geen enkel ge
luid meer omhoog. Dan weten de menschen niet
eens meer, wgt bidden is. Dan beginnen ze in
hun armoede te spotten met wie bidt. Dan kunnen
ze soms alleen nog maar vloeken.
Maar, al is de mensch nu niet zóó diep weg
gezonken, dat hij met alle bidden spot of slechts
de vreeselijke caricatuur van het gebed in den
vloek heeft overgehouden, dan is er nog zoo veler
lei gebed, dat het rechte .gebed niet is.
Er wordt immens zoo vaak gebeden ook onder
hen, die den christennaam dragen, zonder dat er
gebeden wordt.
Het echte gebed, dat den naam „gebed" waard
is, wordt slechts in de harten gewerkt door den
Heiligen Geest, die „de Geest der genade en der
gebeden" heet
Want, wat doet Hij? Waar Hij woning maken
komt m een menschenleven, begint Hij met het
hart van dien mensch te wederbaren. Hij geeft
ons een oor, dut hoort naar het Evangelie on
een oog, dat ziet den rijkdom der genade in
Jezus Christus.
En nu gaat die mcnsch naar God vragen. Hij
gaat bidden.
Want de Heilige Geest, intrek nemend in een
mensehenhart, begint met te grijpen naar die
ontstemde en losgewoelde snaren van onze ge
bedsharp. En Hij spant ze weer. En Hij stemt ze
weer. En Hij leert ons de snaren, die Hij spande
en stemde, weer grijpen
We gaan biddon.
En we gaan anders bidden dan we misschien
tot dusver wel gebeden hebben.
Nu is ons gebed niet langer het napraten stil
of luid van wat mcnschen ons vóórgepraat hebben.
Nu is er ergens een plekje, waar wij van weten
en waar God van weet, waar we als zondaar
of zondares tot God zijn gekomen met belijdenis
van onze schuld, mef klacht over onzen levens
nood, met gebed 0111 ontferming. We hebben geen
rust, eer we mot onze zonden en zorgen tot den
Heere zijn gegaan.
Dat werkt de Geest der genade en der gebeden.
We waren vroeger zoo bang voor God. We zou
den a'9 die kleine jongen, die wegloopt van huis,
omdat er iets gebeurd is, waarover hij zich
schaamt, éér wegvluchten van God, dan dat we
tot Hem komen durven.
En nu hebben we toch dwars door onze angsten
heen het aangezicht des Heeren gezocht.
Dat werkt de Geest der genade en der gebeden.
Als we vroeger baden, begonnen we met ons
zelf cn we gingen voort met ons zelf. Heel ons
gebed cirkelde om ons eigen „ik" en onze kleinere
en groolere belangen. Dat was uit ons vleesch.
Want alle ik-z.ucht is uit ons "leesch. Ook de
vrome ik-zucht is uit ons vleesch.
Maar nu worden we uit dien cirkelgang rondom
ons ik uitgeheven om onzen God te geven de eer,
die Hem toekomt. En dat is niet uit ons vleesch.
Dat is uit den Geest der genade en der gebeden,
die ons doet roepen om de glorie des Allcrhoogstcn.
Ja, het is de Heilige Geest, die ons leert bidden.
Want Hij is niet de Geest der dienstbaarheid
wederom tot vreeze, maar Hij js de Geest der aan
neming tot kinderen, door welken wij roepen:
„Abha, Vader!"
En die Geest, de Geest der genade en der ge
beden, getuigt met onzen geest, dat wij kinderen
Gods zijn.
Ja zelfs zóó is het nu Piet genoeg.
Er kunnen tijden komen, dat wij niet weten,
wat wij bidden zullen, gelijk het behoort.
Daar spreekt de apostel Paulus van in het
prachtige achtste hoofdstuk van zijn brief aan do
Romeinen.
Er doen zich onvoorziene omstandigheden op,
waarin we niet weten, wat we van onzen God
zullen vragen. Of er zijn belemmeringen, die ons
bidden in den weg staan. De wereld wil ons ach
terna. We hebben nood en we kunnen niet klagen.
We hebben honger en kunnen niet vragen. We
hebben pijn en we kunnen niet gewagen, hoe zeer
het doet!
Straks moeten we heen door perioden van pijn
en benauwing, waarin het getob van het lichaam
ons alle geestelijke bezinning ontrooft. Daar is ons
sterfbed, waar de laatste verscheuring van den
levensband, die ziel en lichaam bijeenhield, soms
dagen en dagen zal duren.
Als wij dan niet weten, wat wij bidden zullen,
gelijk het behoort, dan vergeet de Heilige Geest
ons niet. Dan komt Hij onze zwakheden mede t©
hulp! En dan bidt die Geest zelve voor ons met
onuitsprekelijke zuchtingen.
Wat wij dan niet weten, weet de Heilige Geest*
Hij neemt het voor ons op, als wij niet meer
kunnen denken, niet meer kunnen spreken, niet
meer kunnen zuchten, als de schaduwen dos doods
over ons gefolterde leven vallen.
Hier zijn verborgenheden, die wij niet kunnen
onthullen. Hier zijn diepten, die wij niet vermogen
te peilen.
Wonderlijk mysterie! Zalig heilgeheim!
God bidt tot God!
En die de harten doorzoekt, weet, welke de mee
ning des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de
heiligen bidt.
Ja, noem Hem zóó, dien goeden Heiligen GeestS
„de Geest der genade en der gebeden".
Verwachting
D'accacia's bluujt cn de kastanjes
hebt al eur koerskes an'edaon,
et is zo stille, da'j geen bluedtjen
mar efkes hen en weer ziet gaon.
De jonge aoren van de rogee
wiest biddende naor baoven hen,
ze hef al n' waeke of wat estaovén
en wacht de zaegen noe vau Den,
dee alle kruud en alle beume
dut gruu jen en in bluujsels staon
as zien hand oavcr *t zaod kump strieker*
dim zal de koorn zich zetten gaon.
225