EEN TOERISTISCH
UITSTAPJE IN EGYPTE
HET RIJKSMUSEUM
TE AMSTERDAM
PER AUTO DOOR DE WOESTIJN
SUEZ - CAïRO - PORT-SAID
Wie naar Indië vaart of daarvan terug
keert, kan liet Suezkanaal overslaan, door
yia Cairo te reizen en de boot te Suez of
Port Said weer te beklimmen. Veel tijd is er
in den regel niet voor, want de vaart door
het kanaal duurt gemiddeld 13 uur, het stil
liggen te Suez en Port Said ongeveer 710
uur, zoodat men hoogstens een etmaal aan
dit sight-seeing van Egvptes hoofdstad kan
besteden.
Wij troffen het bovendien ongelukkig,
deze reis, want de boot kwam ongeveer
half twee in Suez aan en wij konden pas
een uur later van boord, zoodat er voor
Cairo alleen de namiddag en avond over
schoten, aangezien wij den anderen morgen
reeds te negen uur van Pon Said vertrok
ken. Het werd dus een edhte Amerikaan-
sclie' toeristenitocht.
Een bootje van C.ook bracht ons aan wal,
Waar we nog enkele douane-formaliteiten
móesten ondergaan en toen tuften we in
twee auxo's de woestijn in, den weg naar
Cairo langs, door de eentonige grauwe zand
vlakte, met links de verre bergen van
h'oord-Afrika en rechts de kale vlakte naar
de Middellandsche Zee, vanwaar een sterke
hecte wind ons in de ooren wapperde.
Het is een wonderlijke gewaarwording,
door deze wijde stilte te rijden, niet op een
kameel, maar in een auto, langs een behoor
lijk verharden weg. hier en daar geasfal
teerd en bijna overal begrensd door teer
tonnetjes, die vreemd aandoen tusschen de
lage en schaarsclie struiken. Het land is
heuvelachtig en dat roept die betooverende
lichtspiegelingen tevoorschijn, waardoor het
in de verte lijkt, alsof er meren liggen,
water, temidden van de dorheid. Maar als
men wat verder rijdt en de lichtval ver
andert, verzwindt het watervlak snel tot de
grauwe kleur van zand. Doch andere meren
lokken en men kan zich indenken, hoe rei
zigers met trager gang dan de moderne
auto, uren lang bedrogen blijven door het
geen niet wezenlijk bestaat.
Toch schijnt ihiier wel regen te vallen: er
zijn verder op zelfs brugjes over een soort
waterloopen, die moeten dienen tot afvoer
!van het water, dat van de heuvels komt, die
Verderop ook aan den anderen kant van
den weg verrijzen.
laten, een poosje later passeeren wij een
centrale en dan plotseling zijn er boomen
en groen en huizen: een stad in de woestijn
Heliopohs, de zonnestad, de Grieksche naam
voor Cairo. Breede asfaltstraten, liooge ge
bouwen, electrisehe trams, luxe auto's, poli
tie, verkeersagenten: een wereldstad. En
veel groen en boomen, een verheuging en
een wonder, naar het lijkt, midden in de
woestijn.
Het is namiddag, omstreeks vijf uur en
al lekker koel. Zijn we in Nice of Brussel
of zelfs Parijs? Er schijnt geen eind te ko
men aan de huizen en straten en pleinen,
het ziet er alles goed verzorgd en schoon
uit: een luxe stad. Maar dB roode fez, door
bijna eiken mannelijken inwoner gedragen,
doet ons toch zien, dat dit een Oostersch;
stad is. evenals de 'honderden minarets en
de Arabische namen op winkels en zaken
en straten en standbeelden.
Cairo is de grootste stad van Afrika en
telt ruim een millioen inwoners. Zij dateert
Hier en daar loopt een kameel en verhef
fen zich enkele tenten, er staan wat hutten,
soms uit leege asfalttunnetjes opgebouwd,
op de plaatsen waar men bezig is met weg-
verbetering; er loopen of werken daar wat
armoedig gekieede Arabieren, die, beide
handen naar het hoofd brengend, groeten.
Verder is er geen ding of levend wezen te
bekennen. De twee auto's rijden op flinken
afstand van elkaar, want ze veroorzaken
een kleine zandstorm; de voorste is dan ook
telkens voor de tweede verborgen achtereen
wolk van zand of ook door de hellingen en
krommingen van den weg. De heuvels aan
den rechterkant hebben den Noordoosten
wind wat gebroken, zoodat we rustiger zit
ten. En vanzelf bepeinst men, hoe de Israë
lieten veertig jaar in zulk gebied als dit
heidien vertoefd, weliswaar met de immense
wijdheid van hemel en einders om hen heen,
maar toch zwaar zwoegend met huis en
have, langs ongebaande wegen, zonder uit
zicht van snel ergens aan te komen. En wij
zitten gemakkelijk in een auto en rijden met
een vijftig-kilometer vaart, wetend, datspoe
dig Cairo aan den einder zal verschijnen.
Maar wat gebeurt daar? Men is over een
afstand van enikele kilometers aan den weg
bezig, er is een groep van een vijftig werk
lieden aan den gang en de weg moet ver
laten worden. Men heeft echter geen be
hoorlijke hulpweg aangelegd: door zancl en
struiken, over heuvelachtige en steenach
tige plaatsen moeten wij al schuddend en
schokkend, den weg vinden. En wij moeten
cr snel langs, anders blijft de wagen in het
zand steken; de voorste zit hi de verte al
vast: we rijden tot op een hard stuk waar
'de wagen gemakkelijk weer aan den gang
kan komen en onze chauffeur holt erheen.
Met behulp van enkele wegarbeiders komt
de auto uit het zand. We wachten tot de
daardoor veroorzaakte storm voorbij en het
zioht vrij is en hotsen snel achter de andere
aan, soms tegen den kap vliegend. De chauf.
feur slingert een Arabier, die bij bet bord
staat waar we weer op den weg uitkomen,
eenige felle Egyptische venvenschingcn naar
het hoofd en nu glijden wij weer over beter
terrein.
In de verte wordt de horizon drukker: 't
is of er boomen en slanke torens in de
grijze atmosfeer verborgen zijn, die lang
zaam ziet onthullen. We rijden weer lang?
uit het Arabische tijdvak, dat van ongeveer
600 tot heden loopt en is genoemd naar de
planeet Mars (El Kahira) onder welker be
scherming de stad werd geacht te staan
'Bij Cook doen wij een Egyptiscben gids
op, gekleed in langen kaftan en we ov
leggen, hoe wij den beperkten tijd het best
kunnen verdeelen. Eerst maar naar een
moskee, dan naar de oude citadel, die op
een heuvel ligt en vanwaar men een
rukkelijk uitzicht heeft over de stad met
baar vele platte daken en de pyramiden
de verte.
Het rumoer der stad klinkt hier tot ons
op. De Nijl slingert zich naar de verte en
overal spitsen zich slanke minarets om
hoog. Het is eigenlijk veel te kort: men zou
hier uren kunnen droomen, terwijl de stad
de dalende zon ligt, over het oude land
dat zich hier uitstrekt. We moeten voort,
om nog op tijd de pyramiden te kunnen
I-Iet is een half uur rijden, langs een
titigen rechten boulevard, waar in het
midden de tramlijn ligt en met aan weers
kanten paleizen en huizen of akkerland.
Wij komen over twee Nijlarmen, langs
breede, moderne bruggen, waarvan de
grootste ongeveer de lengte heeft van de
Maasbrug in Rotterdam. Langs de oevers
liggen woonschuiten. Breed en machtig
golft de oude rivier naai' zee. Bij de tram
halte, aan het eind van de boulevards,
•aar het Mena-hotel ligt, voert een krom
me weg omhoog naar de heuvel, waarop
de Cheopspyramide zioh verheft. Er staan
kameelen met drijvers te wachten, die, als
teveel aandringen, door een agent in wit
uniform hardhandig worden bedwongen.
Aan de voet van derpyramide stappen wij
uit. De zon is al aan het ondergaan en de
grijze pyramide wordt al grijzer. Men staat
er in ontzag voor: ze komt zoo bekend
voor en is toch vreemd, uit een andere we
reld, die gestorven is, eeuwen ver verwij
derd. Met hier en daar een steenen steun
heeft men langs den buitenkant, gebruik
makend van de verweerde blokken waaruit
de pyramide is opgebouwd, een trap ge
maakt, zoodat men op den omstreeks 150
meter hoogen top kan komen, waar, leelijk
genoeg, een bliksemafleider staat.
Wij willen echter door naar de Sphinx
en gunnen ons, op één Amerikaansche dame
na, geen tijd, de pyramide te beklimmen.
We beklimmen een kameel: ik tref Mozes,
mijn metgezel Ramses. Mozes richt zioh op,
eerst halverwege op de voorpooten, zoodat
ik in het zadel schuin achteruit zit. Dan
word ik naar voren geschud, vervolgens
weer naar achter, tot ik eindelijk hoog bo
ven den grond in den schommelenden tel
gang de tien minuten naar de Sphinx af
leg, waar ik, in omgekeerde volgorde, weer
dezelfde bewegingen onderga tot Mozes
weer rustig geknield ligt. Over zand en
steenen komen we bij de kuil waarin de
Sphinx is uitgegraven. Evenals de pyramide
van Cheops dateert de Sphinx van
streeks 37 eeuwen vóór onze jaartelling. Hij
stelt Harmachis voor, een bijzondere a
van den zonnegod, die de graftomben der
Pharaonen bij de pyramiden moest bewa
ken. Hij ligt nu met zijn gezicht in de
schaduw van het laatste zonlicht, want hij
ziet uit naar het Oosten, de geboorteplaats
van de zon. De Sphinx is slechs 66 voet, du;
ongeveer 20 meter hoog, hetgeen nog een
flinke afmeting is voor zulk een uit één
stuk uitgehouwen beeld.
De neus is plat en men beweert dat Na
poleon hem zou hebben verminkt.
Vlak bij zijn nog grafkelders te zien met
marmeren en granieten zuilen, uit één stuk
uitgehouwen. Op dit oogenbliik, terwijl het
begint te schemeren is dit alles van een
vreemde grijze stilte. Om ons heen staan
nog andere pyramiden. waarvan één bijna
zoo groot als die van Cheops, maar lager
lijkend, ómdat ze niet op een heuvel staat.
■verige zijn lager en tooh, welk een ar
beid is er ook aan deze ten koste gelegd,
bijna zestig eeuwen geloden!
Peinzend loopen wij terug: hoe klein is
s enkele mensoh in deze sfeer, waar al
leen de millioenen tellen! Welk een eer
biedwekkende dadendrang beeft die bou-
van de oudheid bezield, waarvan de
meesten niet de voltooiing van hun arbeid
hebben beleefd!
Grijzer wordt het licht, de kleuren van
3t wijde landschap rondom verdoffen. In
de verte vorïken de lichtten van Cairo, tegen
den Westerhemel snijden de pyramiden
hun driehoek. En de Sphinx overstaart het
zwijgende land, zwijgend en met een raad-
selaehtigen blik, al zoo oud en al zóó wijs,
want hij bezit de ouderdom en wijsheid van
.•en en geslachten waarbij vergeleken
de duur van onze Nederlandsche geschie
denis kort en onbeteekenend is. Hij staart
naar de zon, die morgen weer voor zijn
steenen oogen zal opgaan als eiken dag van
de millioenen dagen van zijn bestaan.
Mozes moet weer knielen om den Wester
ling op zijn rug te ontvangen. Rustig schom
melt hij mij terug, hoog boven het zand en
de steenen, naar de pyramide van Cheops.
Langs de flank van'de pyramide, ongeveer
halverwege, zien wij enkele lichte plekjes
schuiven in de donkerte: de Amerikaan
sche met haar gids. We klimmen haar
Bedoeinen op hun kameelen in de woestijn.
eind tegemoet. Als ze beneden is, verklaart
ze, de Sahara te hebben gezien en een
prachtig panorama van Caïro en de Nijl te
hebben genoten. Wat zal ze erover opschep
pen onder baar landgenooten! Jammer dat
ze hun geen foto kan toonen, waar ze boven
op de pyramide staat! Ze wil met alle ge
weld nog naar de Sphinx, Ihoewel het al
volledig donker is en ze, op den afstand,
dat men erbij mag komen, er geen steek
meer van kan zien. Wij anderen gaan dan
eindelijk maar eens ons verfrisschen en
wat eten in het hotel daar vlak bij. Het is
er ze ei- luxueus; wij dineeren er in de open
Een Egyptisch schip in de Nijl-delta,
lucht bij het mondaine zwembad en eteri
versche vijgen toe en ook gele pruimen, de
eerste na zes jaar!
Er is na het eten nog slechts tijd voor
een toertje door de stad en een kort zitje
voor een van de vele café's, waar we al
gauw kooplieden en goochelaars voor ons
zien. Jammer genoeg kan er geen tijd over
schieten voor het museum, dat trouwens
Vrijdags om elf uur v.m. sluit. Wel hebben
wij nog even een kijkje in de bazaar kun
nen nemen, vóór wij pyramidewaarts togen*
Doch in die nauwe winkel buurt met zijn
rijkdom aan Oostersch© goederen moet men
dagen kunnen rondkuieren en kijiken. Nu
is het alleen een odeurwinkel waar wij
even hebben rondgezien en essence hebben,
gekocht, die men zelf verder moet aan
mengen om de goede sterkte te verkrijgen*
Terwijl de bioscopen en theaters uit
gaan, vangen wij den tocht naar Port Said
aan, 5 uur lang door het slapende land van
Nijl en woestijn, door schilderachtige klei
nere plaatsen en over de bruggen der ver
schillende Nijlkanalen. Bij de meeste politie
posten moeten wij onze papieren toonen*
Dan gaat het weer verder door de koeler
wordende nacht onder den rij'ken sterren
hemel, waar vooral de melkweg prachtig ia
te zien, tot we tegen den mox*gen door Ish-
mailia komen, waar vandaan wij verder
langs het Suezkanaal rijden. In het Oosten,
rechts van ons, is een klein maansikkeltje
opgegaan, dat allengs aan glans verliest,
waarna het licht der zon, die zelf nog niet
te zien is, groeit. Het staat als het em
bleem van dit land dei* halve maan aan de
lucht. Zal de halve maan niet ook worden
verdrongen door die Zon uit Palestina, ge
lijk de zon van den dag de maansikkel j
overwint?,
P. KORTHUIJS. I
EEN HALVE EEUW GELEDEN
IN GEBRUIK GENOMEN
Het Rijksmuseum aan de Stadhouders
kade te Amsterdam, viert feest. Op 13 Juli
1885 werd het door den toenmaligen Minis
ter van Binnenl. Zaken, mr J. Heemskerk
A.zn, geopend.
De totstandkoming van het Rijksmuseum
was een uiting van hetgeen in ons volk
leefde.
Natuurlijk heeft de stichting van dit ge
bouw, zooals het met dergelijke onderne
mingen gaat, een
V oorg eschiedenis
Na het Stadhouderlijk tijdperk was een
deel van Nederlandseh kunstbezit naar
Frankrijk overgebracht. Een gebeurtenis,
die niet anders dan smadelijk genoemd kon
worden. In het begin van de negentiende
eeuw echter, toen Lodewijk Napoleon over
ons land regeerde, begon er kentering te
komen. De koning, die ons kunstbezit wilde
redden, benoemde in 1S0S een directeur-
generaal der Schoone Kunsten, Cornells
Apostool, een veelbereisd en kunstlievend
Amsterdam zou een centrum van kunst
en wetenschap worden en zoo ontstond het
„Grand Musée Royal", dat onderdak vond
in enkele zalen van het paleis op den Dam.
In hetzelfde jaar, 1808, kwam men door
aankoop en schenking in het bezit, van een
verzameling schilderijen, waaronder de
Nachtwacht en Staalmeesters van Rem
brandt; de Schuttersmaaltijd van Van dei-
Helst en 'vele andere, welke nu nog tot de
voornaamste schilderstukken behooren.
De inlijving van ons land bij Frankrijk
gaf de mooie opzet van Lodewijk Napoleon
een duw naar beneden, doordat van Staats
wege geen steun meer werd gegeven.
Na den slag bij Waterloo in 1815, werd
met doortastendheid tegen de Fransehen
opgetreden en onder dekking van Kozakken
het grootste gedeelte van onze geroofde
schilderijen, uit het Louvre te Parijs terug
gehaald en naar ons land gebracht.
Koning Willem I zette het werk van Lo
dewijk Napoleon weer voort en liet in 1S15
de schilderijen van het paleis naar het
Trippenhuis aan den Kloveniersburgwal
overbrengen. De lokalen, waar de kunst
schatten nu bewaard werden, waren alles
behalve geschikt voor het doel, Avaar zij toe
dienden en vooral tegenover bet buitenland
leek liet of Nederland niet erg zuinig' op
zijn kostbare schilderijen was.
Na 1830, toen Nederland in oorlog werd
geAvikkeld met België, brak er voor ons
kunstbezit weer een minder gunstige tijd
aan, welke bijna een halve eeuw duurde.
Omdat de Regeering niet veel medewerking
meer verleende, kon het niet uitblijven, dat
de publieke opinie zich liet gelden. Toen
dan ook in 1S63 het halve eeuwfeest van
Nederlands onafhankelijkheid gevierd zou
worden, werd door een .aantal kunstminnen
de Amsterdammers getracht, om bij die ge
legenheid te komen tot de stichting van een
nationaal museum, met de bedoeling daar
aan "den naam van Koning Willem I te ver
binden.
I-Iet duurde echter nog tot 1873 voordat de
Regeering inzag, dat het stichten van zulk
een museum een Rijkszaak was. Door mi
nister mr J. Heemskerk A.zn Averd de af-
deeling Kunsten en Wetenschappen gesticht
Avaarvan in 1875 de kunstminnaar jhr V. E
L. de Stucrs tot leider werd benoemd.
Met de gemeente Amsterdam, die zich
bereid had verklaard haar kunstschatten
ook voor het nieuwe museum af te staan,
werd overeenstemming bereikt over een
door haar voor den bouw beschikbaar te
stellen terrein, Avaaraan zij een bijdrage van
f 100 000 voor den bouAv toevoegde.
Drie architecten, Cuypers, Eberson en
Vogel, werd de taak opgedragen een plan
te ontwerpen.
Aan de Roermondsohe bouAvmeester Cuy
pers werd in 1876 de eer van de bouw ge-
Gesteund door zijn kunstzinnigen vriend
Albertdingk Thijm, wist De Stueis te be-
Averlten, dat het ontwerp-Cuypers eenparig
door de jury Averd 'goedgekeurd.
Niet altijd heeft men voor dit gebouw, dat
in zijn détails zoo zinrijk en geestvol is, be-
YA'ondering gehad, Avant reeds bij 't publi-
eeeren der teekeningen brak de critiek los.
Een spotprent, in die dagen verschenen
in „De Lantaarn" en geteekend door Jan
Holswilder, geeft ons daar een voorbeeld
Acht jaren heft men noodig gehad voor
dat het Rijksmuseum in gebruik kon Avor-
den genome^,
Op 13 Juli 18S5
kon door Minister Heemskerk, in tegen-
AA'oordigheid van den Prins en de Prinses
Von Wied en een talrijke menigte, 't Rijks
museum geopend worden. Zang en muziek
wisselden de sprekers af. Een koor zong eefi
cantate van Ds J. J. L. ten Kate en getooid
zet door Daniël de Lang©:
Rijst nu, 'dankbre jubeltonen1,
Groet dees blijde Julizon,
Die de keur van Hollands zonen
Heenvoert naar dit Pantheon,
Nederland was dan in het hezit gekomen
van een passend gebomv, Avaar de kunst
gewrochten van onze ITollandsche meesters,
geborgen konden Avorden.
De hoofddirecteur van het Rijksmuseum
Avas de heer F. D. O Obreen, die na zijn dood'
in 1896 opgevolgd werd door jhr B. W. F,
van Riemsdijk en van 1922 tot heden be
rust de leiding van het Rijksmuseum in
handen van Dr F. Schmidt Degener.
In den loop der jaren is de schilderijen
collectie van het Rijksmuseum gegroeid
door aankoop en schenking.
Een niet te taxeeren schat van schilder-
werken, gravures, antiquiteiten, vooiwerpen
van kunstnijverheid enz. vindt''men in het
doolhof van zalen, kabinetten, kamers en
galerijen van het Rijksmuseum bijeen.
liet Rijksmuseum Avas Cuypers hoofdwerk
en mag beschouwd worden als een monu
mentaal kunstAverk van beteekenis.
Het is niet te verwonderen, dat het halve*
eeuw-feest van 'het Rijksmuseum thans her
dacht Avordt met een tentoonstelling van
Avei'ken, die door onze grootste meester,
Rembrandt zijn geschilderd en 'door vel
schillende coliectionneurs zijn afgestaan.
Drie maanden zal deze tentoonstelling ge
opend zijn, zoodat vele kunstliefhebbers
van Rembrandt, de hoofdfiguur uit onze
Vaderlandscha schilderschool, zullen kun
nen genieten.
Enkele ingezon
den Rembrandts
die in het Rijks
museum worden
ten toon gesteld.
Links: „Tüus",
een werk uit 1658
(Kunsth.Museum,
Weenen). Midden:
Meisje in de
deuruit 16A5
Chicago Art In
stitute). Rechts:
Mansportret'uit
1665 (Lord Du-
den spoorweg, dien wij in Suez hebben ver- veen of Hillbank).