en Minsche uit eenen bloede HAN HULST GODS DIENARESSE j,Als ze in de Haag maar heter uit der ooge ke ken, dan hadden jij en ik ook niet zoo'n last van de crises. Die Minister ook met die Duitsche han del overdragen. Je moet maar eens komen luisteren, maar de voorzitter van de kaasproduccntenbond, wat die der van zegt. Hij spreekt Donderdag in Tergouw in de Boele- kaai, om tien ure sogges." Dat had de varkeskooper gezegd en hij had vijf tien cinte veur de heeste gehooje. 't Was geen geld maar veel kans dat je er meer ivoor kreeg was er niet. Toen heeft Knells het bod maar aangenome. Hij liet met zijn hand op Korse hand geklapt en gezeid: „Geluk met je beessies!" Kors klapte weerom en zee: „Geluk met je geld." Den volgenden dag wassen ze weggehaald deur een vrachtauto; dat luchtte, die vraten tenminste niet moer. Toch was het maar een naar bietje geld je kreeg er de voerrekening geeneons uit, het werk hoefde je helegaar niet meer te rekenen. Dat kwam omdat Duitscliland de grinze dicht Hieuw. Potdicht. Dat was de minister zijn schuld, zee Korse, dat had die van de voorzitter gehoord: Ilij wou ook wel eens weten wat die vint to zeggen had. In de volle sociteilszaal kreeg hij een hoek plaatsje achteraf. Ilij keek eens om hum hene en zag allegaar* jougachtige boeren. Hij zat maar stiekum en luisterde. „De economische verwarring is volkomen, wij krijgen geen loonende prijzen voor onze artikelen. Wat zeg ik? Joonend? ieder van u die een be drijf heeft, weet, dat et g'Jd hij moet.. .lunst dacht Knelis, die weeV feet. Mijn spaar potje van voor den oorlog „Maar wat doet nu de regeering voor het platteland? Voor onderwijs worden millioencn uit 's lands schatkist betaald. Dit is goed, maar waarom krij gen wij niets? En de werkloozensteun is zoo hoog, dat zij, de werkloozcn, weigeren te werken voor het bedrag, dat wij ze tnet onze hedendaagsche afzet kunnen Uitbetalen." Gert wou ook niet meer kommc toen ik hera elf guldes wou geve en nou zit hij in Staphorst, nou kin die nog meer doen als bij mijn. Vcul steun krijgt hij anders wel, met zen tien kin deren. „Kr wordt niets voor ons gedaan, wat zijn nu IVijf en zeventig cent per koe? Nou klapten die lui. „Vroeger zochten ze ons alleen met het aan slagbiljet der belastingen, nu we steun dringend tjohoeven, zijn onze hofsteden de heeren in Den Haag onbekend. Nu de stand van de landbouwers, do stand waaraan Nederland voor een groot deel zijn f>p- komst en export dankt, ten onder dreigt te gaan, nu stookt de regeering geen hand uit Ja laat, laat zelfs door onbekwamen, die afzet mogelijkheden die er nog waren, te loor gaan. Ik stel voor: Ten eerste: Een adres te zenden aan de minister van land bouw, om betere steunregeling. Ten tweede: In dat zelfde adres te vragen om opheffing van de varkenscrisiscentrale waardoor de vrijheid van ons bedrijf belemmerd wordt, waardoor niet wij, maar enkele met Den Haag bevriende personen bevoordeeld worden. Ten derde: Hoewel deze vergadering geen poli tiek karakter draagt, meen ik toch u te moeten wijzen op de eenige candidaat, die altijd voor onze belangen in de bres sprong, de heer Braat. Ik stel voor, dat wc hem als een man stemmen. Ik heb gezegd. Toen stingo ze op en gonge vurt Vaak had Knclis gehoord, op de kicsvcreeni- ging, of als der eens een kwam klassineeren, dat het rogecringsboleid merakcl was, maar nou wis hij het niet meer. Ze zeeën altijd we motte dank baar zijn voor een Christelijke rcgcering. Dat wist hij ook wel. Maar een christenmensch had ook zijn fouten en gebreken en wat heeft nou de christelijkheid ,mct de varkensuitvoer te maken? Onze regeering hel het toch maar lillijk mis met de boeren, dat had die vint hein maar eens netjes verteld. Der wasse toch nog mensche die wiste wat er aan schouw, dat had die nou weer gehoord en •asse die eens wat to vertellen kregen. An deze hoop op beter docht Knelis, astic weer een merakel slechte dag maakte. Na een week of drie moest die me lieer weer bpreke. Nou in oen durp in de polder. "Knelis gong der weer (heeën. Jij" Der kwam zooveul Volk, dat de zaal, die ze ge huurd haddc, ze niet beige kon. Gevallig ware de kerk'oogde ook b'.i üS-luiate* raars. „Dan maar in dc kerk' zeeën; die. Zoo beurde het dat de vergadering, uitgesclire* ven door „de veieeniging van ySftnkenshoud'crs eri ikaasproducenten Zuid-Holland f^uid", om één ac tie tegen de varkenscrisiswet op touw te zetten, in de kerk gehouden werd. 1 Dat was toch wel een beetje! raaraclitig vott Knelis. Zoo'n varkenskooper en zoo'n kaaskooper in yeurgestoelte. Je kon wel zien, dat ze het niet gewend wasse. Door de ouwe glasraame schéén de zon op de boerengezichten. 't Was stil, alleenig schoven de klompen heen en weer. Geen urgel speulde der, den Bijbel bleef dicht. „Zooveel volk liet de kerk in tije niet bclecfd" zee een jonge hoer, die naast Knelis zat. „De yerkes hebbe een hetere klandisie dan de dominee" Knelis zee niks weerom, dat stalt hem. De varkes een betere klandisie, ja zoo wasse ze nou veur de verkes de kerk te gebruiken, en hij zat der ook. Toen zag die dat er een vint met zijn hand op iden Bijbel sloeg. „Zullen wij een overheid steunen die ons niet Steunt?" - Den overheid, dat was Gods dienaresse, dat had den domine onderlest nog eens voorgelezen. Dat sting in den Bijbel, waar die vint zoo op sting te slaan. En liet beliefde God om ons door dien regeering te laten ledden...... Hij gebruikte Gods huis om zijn eige voor te laten ltlesse, dat hij de regeering niet steunen moest. Dat ze een andere regcering moesten hebben. „Moete we onze stand maar lijdelijk ten gronde laten gaan, omdat de regeering niet ingrijpt? Moeten wij niet in de bres springen voor onze> boerenstand tegen de regeering? Teuge de regeering zee die vint. Gods dienaresse, klonk het diep in Knelis. Wie Gods dienaar aanrandde, Knolis wier dec benauwd van. Hij zweette. Toen -kon hij het niet meer harde, hij gong de kerk uit. Den heelen dag het Knelis met zijn eige aan lief yechten geweest. Hij had altijd op die rooie 'gescholde, die de werkeloosheid en de aohturige, werkdag in de. •wereld gobroclit hadde. En die de regeering voor hullie zorgen wilden 'gebruikeh. Als den daggelder wat zee vjfm de ziektewet, wier die razend, en toen hij! zegeltjes moest plakke het hij ook zoo gelieerd. Nou ziet hij, dat hij niks heter is. En liullie hadde nog nooit zooveel gehad'als hij. Hij is ongehoorzaam en wil het ook in dit leve inog merakel hobbe. Want wat kompt hij nog tekort, als je het goe<l bekijkt. Dien avond het Knelis om vergeving gevraagd. Hij liet ook voor de heeren in Den Haag gebid. WAAR DE CHOCOLADE VANDAAN KOMT Toen de Spanjaarden in 1519 Mexico verover den, leerden zij er onder andere een lekkernij kennen, die de inboorlingen van cacaoboonen en water vervaardigden. De versnapering viel bij do ovcrheerschers zeer in den smaak, dus introdu ceerden zij haar in het vaderland waar „chocolatl" (choco is cacao en latl is water) zich al spoedig in een groote populariteit mocht verheugen. Slechts met veel moeite en eigenlijk alleen maar onder dwang, was het den Spanjolen gelukt achter de bereidingswijze te komen van het genotmiddel, dat de Azteken, die ten tijde van de ontdekking van dit gebied der kern vormden van 't oud-Mcxicaar}- sche rijk, onder anderen hunnen stamgod Huitzilo- pochtli als offerande aanboden. Op hun beurt be waarden de in het vaderland teruggekeerde ovcr heerschers angstvallig het geheim van de berei ding, en zoo moesten er welhaast honderd jaat verloopen eer de chocolade ook in de andere lan den van Europa bekendheid kreeg. Het zijn in hoofdzaak Nederlandsche en Portugeesche koop lieden geweest, die deze zoetigheid introduceer den. Dr. Cornelius Dekker, de Hollandsche lijfarts .van den grootcn keurvorst, heeft in het jaar 1685 onder het pseudoniem Bontekoe een uitvoerige Studie aan de ohocoladc gewijd. Tot ongeveer in het midden van de negentiende eeuw werd chocolade, zoowel in vasten als in .vloeibaren vorm tot de genotmiddelen gerekend, die, mede door hun hoogen prijs, eigenlijk alleen yoor versterkingsmiddel in aanmerking kwamen. De bereidingswijze was trouwens heel anders dan tegenwoordig. Kaneel, vanille, gember en derge lijke ingrediënten speelden bij het fabriceeren een groote rol. In het zoogenaamde „Material Lexicon", een handboek, dat Nicolaus Lenery in 1721 het licht deed zien, wordt in dit verband onder anderen gesproken van kruidnagelen, muskus en amber. Indische peper en gember, die ook voor het berei den van chocolade werden gebruikt, wenscht© do schrijver niet aan te bevelen, omdat zijns in ziens de ill te scherpe smaak die daardoor ontstaat, niemand aangenaam kan zijn. Zoo nu en dan lezen wij in de bladen het be richt, dat de keuringsdienst voor levensmiddelen beslag heeft gelegd op een partij chocolade die ver yalscht bleek te zijn. Ook eeuwen geleden reeds deed dit verschijnsel zich gelden. Men vervalschte chocolade met rijst en meel, wat aan de gezond heid van den consument overigens geen schade kon berokkenen. Anders werd het echter als men, wat ook vaak gebeurde, zijn toevlucht nam tot dierlijke vetten, die de aan de cacaopitten ont trokken plantenboter moesten vervangen, of als men geroosterde en daarna gemalen vruchtenpit- ten en zelfs gummie door de brij mengde. Vlees in blik Ze laaide ze op een auto, twee pinke cn cene koei. En over de wurft het geklohke der leste bangachtig geloei. Ze stinge: der koppe op 't hekkie In ecne wasse ze stom. Den auto draaide den wegt op. Ze koke nog effies om. Net of ze der weet van hadde, da ze gonge naar Rotterdam. Daar zouwe ze der voor zurge dat der vlees in blikkies van kwam. Den boer zuchtte weer is zachics, om wat ten regeering dee Hij mos zen beeste misse en had het slecht er mee. Toch wis ie: ze kinne nie anders. Hij had der al veul voor gebid. Ok dit het ie overgegeven An Die in den hemel zit. 182 MOO.VsnaA©! gepnoziq jaq ui jiiujej«»m KORT VERHAAL De Gunst door G MULDER Voor zijn bureau in de huiskamer zit Ilannema, Als u Haiinema niet in de winkel aantreft... Bit hij daar. Winkel bureau, 't is tien a vijftien passen1 plus één deur. Al er eens geen kleeden cn matten bestonden, en men over do begane grond liep als de dieren der aarde... dan zou er een prachtig paadje, een mensohenpaadje, te zien zijn van de winkel naar het bureau, want Hannema liep liet ontelbare malen... En de laatste maanden gebo gen, of dc last der jaren hem drukte... want van zwaren arbeid kon het niet zijn. Kijk, dat was het nu! Het flinke dorp waar Hannema vroeg begonnen was mot handel in en reperatie van fiefson etc. noemde werken: dat wat iemand met een schop in de handen doet. Andere arbeid Heette; negotie of „pielen". Pielen is; niet werken, maar ergens mee bezig zijn. Néé,het kon niet de arbeid 7.ijn, die Han nema naar z'n graf deed buigen; dc menschen zeiden dan ook dat Hannema te veel over zijn boeken gebogen zat. Misschien hadden ze daarmee wel niet geheel en al ongelijk, maar zc moesten er toch maar liever niet. over praten. Want die boeken van Hannema, die boeken!daar stond wat in, dat er toch eigenlijk niet in hoorde te 6taan. Tenminste volgens de oudere menschen van 't dorp, die nooit wat zouden koopen af eerst moest het geld er zijn. Zoo wéren die ouderen! De jongeren dachter er Andere over! Schuld was geen schande. Was het dat soms wat Hannema drukte? Wie zal het zeggen?... Hannema en het dorp waren één. Wie het dorp noemde, noemde Hannema. Hannema's zaak noemde men als het gemeen tehuis, de kerk, de school, de dokter, de veearts... De schoolklas, die met aardrijkskunde beginnen moest, begon zóó het voornaamste noembare van eigen dorp te leeren. Natuurlijk, want hoe zou iemand de wereld leeren kennen, die zijn eigen dorp niet onder woorden te brengen wist. Hannema's dorp had een wijze meester, dié wist te waardee- ren. En toch was Hannema's zaak niet altijd een belangrijk stuk van het dorp geweest. Want Han nema was er begónnen. Hannema was iemand van 'n ander dorp die van school af werken noch studeeren wou en altijd zat te prutsen. Zoodoende was hij eerst bij een koperslager en later in 't fietsenvak terecht gekomen. Hot geval wilde dat hij met een meisje vcr- kcering kreeg en er later mee trouwdedat te weinig ge'.d had om oen boer te krijgen en te véél om zich aart een arbeider te verslingeren. Ze had precies genoog om er een zaak mee te beginnen. Dit zuivere en gevoelige vers vertolkt zeker de Bin van een boek als Bartjc, waarin de opvoeders, 'cloor welke ooreaak dan ook, wel zeer te kort bchieten in hun verhouding tot de kinderen. Ik donk hier aan de meester van de hakkelende 'Aric aan dc biecht van Bartjc, welke in 't bij zijn van ccn vreemde wordt beloond met do kilabatse. Wanneer dit moordwerktuig door Bartje wordt verbrand, voelen we de pijn van deze „opvoed kunde". Nee de groote menschen zijn nooit te ver- 'trouwen, dat is de droeve slotsom waartoe Bartje, liet vroeg-wijze en vroeg-oudp kereltje komt. Waarom Anne de Vries nu juist in „Bartje" een 'gezin van de zelfkant van de<ze Drents olie samen leving heeft beschreven is een vraag, waarop de sohrijver zelf het best zal kunnen antwoorden. Mogelijk laat hij ons óók nog eens een andere kant van het leven in Drenthe zien, menschen in wier leven wat meer zon saliijnt, een gezin dat wat dichter bij de kerk leeft, waarin de sociale ellende niet alle geestelijk leven overwoekert. In welke tijdsperiode wij ons Bartjc moeten deuken is niet erg duidelijk. Aan hot noemen van „de steun" zouden we geneigd zijn te denken: lieden, doch de sfeer van het bock leidt ons meer in toestanden van een twintig jaar terug, dacht ik. Dat het boek ook als s treek-roman zijn bi Ton ele re verdienste heeft, zal de lozer reeds hebben begrepen. Het folkloristisch element is dan ook niet gering. „Bartje" beteekent, voor de christelijke litera tuur van heden én morgen, een belangrijke aan winst, waarmee wij schrijver, lezcre en uitgever geluk wenschen. P. J. RISSEEUW. ,j Bijv. op blz. 12, 19, 40, 103, 104, 189, 221, 228. Maar daarom alleen had .Hannema, haar niet getrouwd, o nee!... hij <hièld_beslist van' haar. Het kwaim alleen maar zoo mooi uit. Was 'bij óók niét te groot voor servet en te kléin voor tafellaken?Die twee Waren in méér dan hun liefde: één! Samen vochten ze om hun plaats te bewaren; wel kleiner dan boer, maar toch méér dan arbeider.. Zc hebben eerlijk gevochten en hard gewerkt! En de zorgen van zakendoen zijn niet langs hen heen gegaan. Maar dat niet alleen! Ze kregen ook kinderen! Wel iets minder dan <de meeste aibeiders, maar toch belangrijk méér dan veel boeren. Die brachten, zeker zegen doch ook zorgen mee. Want niet? die kin deren konden toch niet dienstbaar worden bij de boeren net als arbeiderskinderen. Het waren hüii kinderen! Maar de jonge Hannema's konden óók allen niet in de zaak blijven... lieve menschen, néé! Dat ging niet! Zoodoende moest er een jon gen naar de ambachtsschool in de stad en een meisje leerde voor schooljuffrouw... ja, een jongen zou dominee worden en leerde „gymna sium". Tjonge ,dat leek toch wel wat veel op de boe ren Deze doorslag kon men echter vergeven, want een andere dochter „diende" op de pasto rie. Behalve de laatste en de jongen in de zaak, kostten allen geld. Néé, zonder zorgen waren de Hannema's vaak niet geweest. Had de baas niet zoo trouw gewerkt, éérlijk ge weest in zaken, zuinig bij de berekening van reperatiesdan was het vast niet goed gegaan, maar Hannema was ijverig èn eerlijk èn mee levend ook! Zóó, en niet anders had hij in de nooddruft van zijn gezin kunnen voorzien. Zóó, en niet anders, had hij niet alleen in alle kosten kunnen voorzien, maar had ook de zaak vooruit gebracht tot wat deze was geworden: een zaak van eenige beteékenis. Want als iemand van een ander dorp eens mocht zeggen: „Dat dorp van jullie is ook niet veel," dan kon men direct z'n dorp verdedigen met; „Zeg dat niet zoo hard, onze kerk en liet gemeentehuis, de fabriek en de zaak van Hannema..." ja, die kwam er altijd bij. Het dorp had de zaak noodig om zichzelf te zijn en Hannema gunde zichzeLf een plaats in het dorp. 't Is net of die crisis alles aanvreet!... Eerst de boeren. Wat bleef er van de boeren over?... Niks! Reuze lasten betalenen geen cent verdienen; alle bezit verdween als „activa" voor deur waarder-curator. Nu zijn alle faillissementen niet gelijken boerenbezit ook niet, maar het boek bij Hannema sprak boeken! Dat deed Hannema vast "geen goéd. Schrijf het maar op!... nu de oudere men schen zeide dat niet zoo gauw, maar de jongeren, op een enkele uitzondering na, allemaal... Schrijf het maar op!... en als ze geld had den kochten ze vaak in de stad 'n snertkar voor nog veel te veel, al was 't beneden zijn prijzen. Het was een moeilijke tijd. Kon zijn gezin rond komen van wat daar in 't boek stond? Kon hij van vorderingen eten? Wie betaalde zijn lasten. De boeren kregen steun... Moeilijk was het! En het werd moeilijker! Arbeiders zonder werk, te groot om te stempe len, begonnen een winkeltje, en boeren zonder centen probeerden, met borgen zonder kapitaal, een zaak. Het was wat moois! Een auto- en rijwielhandel was tegenover de Hannema's geopend en 6meet... smeet met geld en reclame. Dat kon zoo niet goed gaan... maar deed hèm veel kwaad. Zoodoende zat Hannema meer in zorg over zijn boeken gebogen dan dat hij in de winkel of werkplaats hielp. Bovendien had zijn zoon, die thuis werkte, hem niet noodig. Wat er te repareeren viel kon die best alleen af. En dan was er nog 'n kleinzoon om het vak te leeren. Ze hadden niet veel te doen. Te verkoopen viel er ook bijna niet. En toch was 't allemaal fietsen! Iedereen reed: de kinderen naar school; de werk- loozen naar 't stempellokaal, en de oude mannet- tjes naar 't postkantoor om ouderdomsrente. Had hij deze week wel ééns fiets verkocht? De winkelschel. Zeker iemand om wat te betalen. Waardig, als iemand die in zaken geen mensch ooit tekort gedaan heeft, liep Hannema naar de winkel. Daar was Jorritsma. Had nog 'n fiets van z'n jongen in 't bock staan. Hannema had wel gedacht dat dat postje wel vertrouwd was. Je krijgt nog wat geld van me, is 't niet, Hannema? Ja, nu je 't ziegt; 'k zou in 't boek kunnen zien. Kom even binnen. De vrouw zal wel koffie hebben. Vooruit dan maar! Jorritsma zou mee gaan... en toch bleef hij staan. Hannema wachtte bij de kamerdeur. Jorritsma keek naar 'n damesfiets in de winkel. Dat zou 'n mooi rijwiel voor de vrouw wezen, Jorritsmal Was Hannema gèen 'koopman soms?' 'Hij rook-verdienste.'Sprak daarom deftig van rijwiel! De fiets was ook beslist voornaam van bouw. Ja, m'n vrouw is noodig 'n nieuwe fiets Zondags naar de kerk en zoo. Nou deze is niet duur. Moet ik hot prijsje eens zeggen. Maar laten we eerst koffje gaan drinken. Ze dronken samen koffie. Jorritsma betaalde zijn schuld. Hannema ritste een zwarte streep over een blad. Z'n zoon, die wat van boekhouden geleerd heeft, zegt vaak; „Vader, dat moet je zoo niet doen," maar Hannema heeft het altijd zoo gedaan, dus... Ze komen terug in de winkel. En Hannema was koopmanméér koopman dan hij ooit geweest is. Want het is noodig méér dan het ooit geweest was 't Fietske maar mee, Jorritsma? Het is niet veel geld... en 't ziet er goed uit... dat moet ik zeggen! Waaraan denkt die Jorritsma toch?... Kijk hem, de pet achterover, zijn hoofdhaar-bodem bewerken. Het zit 'm daar tocli niet, Jorritsma!? En Ilannema weet niet wat hij er van denken moet Jorritsma is geen man die ergens lang over denkt. Hij koopt of koopt niet... is nooit lang onbeslist. Hannema, Hannema!... je bent te haastig man! Het wachten duurt je te lang. Je bent to haastig, want Jorritsma is niet onbeslist. Hij weet alleen niet hoe het te zeggen. Jarenlang is liij je klant geweest en je hebt op je laatste centen lang moe ten wachten. Begrijp je niet dat het hem moeilijk valt Maar nu trekt hij de pet stevig vast op 't hoofd, Hij wéét nu hoe hij het zeggen moet... hij moet het alleen nog maar zeggen... het mopient is er, het oogenblik geboren De beide mannen kijken elkaar in de oogen èn verder. En wat ze denken zoggen ze. Waarom zul len ze elkaar wat wijsmaken, die twee... Ja, de vrouw moot 'n fiets... cn deze is goed en niet duur... Je kunt het betalen als 't gelegen komt..# (Denk je dat het déér zit, Hannema?) Ja, dat begrijp ik... kun je overal tegen woordig. (Zie je wel, Hannema, dat hij jou niet noodig heeft Maar ik zeg het tegen iedereen niet! (Het is een .gunst, Jorritsma). Hannema is tot het uiterste gegaan. Méér zeg gen gaat niet. Hij is eigenlijk al te ver gegaan. O, het sdhreeuwt in hem; „Neem, toch die fiets.», koop toch bij mij, 'k heb het noodig!" Hij zou het kunnen vragenroepen smee- ken... maar dat doet hij niet, hij gooit zich niét weg... (hij bédelt niet! Ja, het is een aardig fietóke, maar de vrouw zei vanmorgen: koop nu es niet bij Hannema, want die heeft het niet noodig! (Hoor je het, Hannema!) Zoo je wilt, Jorritsma! En toch knapte er iets bij Hannema, hoe kalm hij het ook zei. Ze gunt het je niet, zie... Jorritsma lachte open; jij weet zelf ook bost dat je genoeg bobt. Toen lachte Ilannema eveneens en zei toegevend; (liet was toch een klant) Och... noodig!... noodig!? Dacht hij nog tc verkoopen, die Hannema. Jorritsma steekt de sigaar, die hij in zijn han den hield, tusschcn de tanden, gooit hem om... steekt z'n rechterhand zoowat schuiuachteruit naar Hannema en zegt; Nu... 't beste dan maar! Hannema raakt even dc uitgestoken hand. En de groete thuis! Néé!Hannema liet niet merken, dat hij een Iklap gehad had. 'k Hoop het waar te nemen!, zegt Jorritsma en beklimt niet vlug meer z'n fiets. Hannema sluit de winkeldeur achter Jorritsma en haalt diep adem. Wordt hij daar grooter van? 't Is net of hij meer rechtop zijn paadje loopt. Hij gaat niet naar zijn bureau en wijkt af naar de werkplaats. Zoon en kleinzoon kijken vreemd op. Maar Hannema weet wat hij doet en zegt tegen zijn kleinzoon: Haal mijn sigaren eens... zo liggen op mijn bureau! De jongen draaft... Dan kijkt de oude man zijn zoon aan, die direct begrijpt dat er iets is. Bijna rechtop staat do vader als hij zegt: Jij moet nu maar zaken doen! Mij „gunnen" ze 't niet meer! Toen zei dc zoon een verstandig woord: Vader,„gunst" is van God! Menschen liebbcn elkaar niks te gunnen... die bobben mekaar nóódig als twee handen! Als twéé handenzoo moest hot wezen, ja, daar hob je gelijk in, antwoordde de vader. Maar toen hij tóch terug ging naar z'n schrijf bureau, dacht hij er ernstig aan of zij n hand nog wel noodig was. ,Wie zijn geluck niet kent leeft ongcluckigb in zijn rijck bezit VONDEU 179

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 13