en
Minsche uit eenen
bloede
HAN HULST
GODS DIENARESSE
j,Als ze in de Haag maar heter uit der ooge ke
ken, dan hadden jij en ik ook niet zoo'n last van de
crises. Die Minister ook met die Duitsche han
del overdragen. Je moet maar eens komen luisteren,
maar de voorzitter van de kaasproduccntenbond,
wat die der van zegt.
Hij spreekt Donderdag in Tergouw in de Boele-
kaai, om tien ure sogges."
Dat had de varkeskooper gezegd en hij had vijf
tien cinte veur de heeste gehooje.
't Was geen geld maar veel kans dat je er meer
ivoor kreeg was er niet.
Toen heeft Knells het bod maar aangenome.
Hij liet met zijn hand op Korse hand geklapt en
gezeid: „Geluk met je beessies!"
Kors klapte weerom en zee: „Geluk met je
geld."
Den volgenden dag wassen ze weggehaald deur
een vrachtauto; dat luchtte, die vraten tenminste
niet moer.
Toch was het maar een naar bietje geld je
kreeg er de voerrekening geeneons uit, het werk
hoefde je helegaar niet meer te rekenen.
Dat kwam omdat Duitscliland de grinze dicht
Hieuw.
Potdicht.
Dat was de minister zijn schuld, zee Korse, dat
had die van de voorzitter gehoord:
Ilij wou ook wel eens weten wat die vint to
zeggen had.
In de volle sociteilszaal kreeg hij een hoek
plaatsje achteraf.
Ilij keek eens om hum hene en zag allegaar*
jougachtige boeren.
Hij zat maar stiekum en luisterde.
„De economische verwarring is volkomen, wij
krijgen geen loonende prijzen voor onze artikelen.
Wat zeg ik? Joonend? ieder van u die een be
drijf heeft, weet, dat et g'Jd hij moet..
.lunst dacht Knelis, die weeV feet. Mijn spaar
potje van voor den oorlog
„Maar wat doet nu de regeering voor het
platteland?
Voor onderwijs worden millioencn uit 's lands
schatkist betaald. Dit is goed, maar waarom krij
gen wij niets?
En de werkloozensteun is zoo hoog, dat zij, de
werkloozcn, weigeren te werken voor het bedrag,
dat wij ze tnet onze hedendaagsche afzet kunnen
Uitbetalen."
Gert wou ook niet meer kommc toen ik hera
elf guldes wou geve en nou zit hij in Staphorst,
nou kin die nog meer doen als bij mijn. Vcul
steun krijgt hij anders wel, met zen tien kin
deren.
„Kr wordt niets voor ons gedaan, wat zijn nu
IVijf en zeventig cent per koe?
Nou klapten die lui.
„Vroeger zochten ze ons alleen met het aan
slagbiljet der belastingen, nu we steun dringend
tjohoeven, zijn onze hofsteden de heeren in Den
Haag onbekend.
Nu de stand van de landbouwers, do stand
waaraan Nederland voor een groot deel zijn f>p-
komst en export dankt, ten onder dreigt te gaan,
nu stookt de regeering geen hand uit
Ja laat, laat zelfs door onbekwamen, die afzet
mogelijkheden die er nog waren, te loor gaan.
Ik stel voor: Ten eerste:
Een adres te zenden aan de minister van land
bouw, om betere steunregeling.
Ten tweede: In dat zelfde adres te vragen om
opheffing van de varkenscrisiscentrale waardoor
de vrijheid van ons bedrijf belemmerd wordt,
waardoor niet wij, maar enkele met Den Haag
bevriende personen bevoordeeld worden.
Ten derde: Hoewel deze vergadering geen poli
tiek karakter draagt, meen ik toch u te moeten
wijzen op de eenige candidaat, die altijd voor onze
belangen in de bres sprong, de heer Braat.
Ik stel voor, dat wc hem als een man stemmen.
Ik heb gezegd.
Toen stingo ze op en gonge vurt
Vaak had Knclis gehoord, op de kicsvcreeni-
ging, of als der eens een kwam klassineeren, dat
het rogecringsboleid merakcl was, maar nou wis
hij het niet meer. Ze zeeën altijd we motte dank
baar zijn voor een Christelijke rcgcering.
Dat wist hij ook wel.
Maar een christenmensch had ook zijn fouten
en gebreken en wat heeft nou de christelijkheid
,mct de varkensuitvoer te maken?
Onze regeering hel het toch maar lillijk mis met
de boeren, dat had die vint hein maar eens
netjes verteld.
Der wasse toch nog mensche die wiste wat er
aan schouw, dat had die nou weer gehoord en
•asse die eens wat to vertellen kregen.
An deze hoop op beter docht Knelis, astic weer
een merakel slechte dag maakte.
Na een week of drie moest die me lieer weer
bpreke.
Nou in oen durp in de polder.
"Knelis gong der weer (heeën. Jij"
Der kwam zooveul Volk, dat de zaal, die ze ge
huurd haddc, ze niet beige kon.
Gevallig ware de kerk'oogde ook b'.i üS-luiate*
raars.
„Dan maar in dc kerk' zeeën; die.
Zoo beurde het dat de vergadering, uitgesclire*
ven door „de veieeniging van ySftnkenshoud'crs eri
ikaasproducenten Zuid-Holland f^uid", om één ac
tie tegen de varkenscrisiswet op touw te zetten,
in de kerk gehouden werd. 1
Dat was toch wel een beetje! raaraclitig vott
Knelis.
Zoo'n varkenskooper en zoo'n kaaskooper in
yeurgestoelte.
Je kon wel zien, dat ze het niet gewend wasse.
Door de ouwe glasraame schéén de zon op de
boerengezichten.
't Was stil, alleenig schoven de klompen heen
en weer. Geen urgel speulde der, den Bijbel bleef
dicht.
„Zooveel volk liet de kerk in tije niet bclecfd"
zee een jonge hoer, die naast Knelis zat. „De
yerkes hebbe een hetere klandisie dan de dominee"
Knelis zee niks weerom, dat stalt hem.
De varkes een betere klandisie, ja zoo wasse ze
nou veur de verkes de kerk te gebruiken, en hij
zat der ook.
Toen zag die dat er een vint met zijn hand op
iden Bijbel sloeg.
„Zullen wij een overheid steunen die ons niet
Steunt?" -
Den overheid, dat was Gods dienaresse, dat had
den domine onderlest nog eens voorgelezen.
Dat sting in den Bijbel, waar die vint zoo op
sting te slaan. En liet beliefde God om ons door
dien regeering te laten ledden......
Hij gebruikte Gods huis om zijn eige voor te
laten ltlesse, dat hij de regeering niet steunen
moest.
Dat ze een andere regcering moesten hebben.
„Moete we onze stand maar lijdelijk ten gronde
laten gaan, omdat de regeering niet ingrijpt?
Moeten wij niet in de bres springen voor onze>
boerenstand tegen de regeering?
Teuge de regeering zee die vint.
Gods dienaresse, klonk het diep in Knelis.
Wie Gods dienaar aanrandde, Knolis wier dec
benauwd van.
Hij zweette.
Toen -kon hij het niet meer harde, hij gong de
kerk uit.
Den heelen dag het Knelis met zijn eige aan lief
yechten geweest.
Hij had altijd op die rooie 'gescholde, die de
werkeloosheid en de aohturige, werkdag in de.
•wereld gobroclit hadde. En die de regeering voor
hullie zorgen wilden 'gebruikeh.
Als den daggelder wat zee vjfm de ziektewet,
wier die razend, en toen hij! zegeltjes moest
plakke het hij ook zoo gelieerd.
Nou ziet hij, dat hij niks heter is. En liullie
hadde nog nooit zooveel gehad'als hij.
Hij is ongehoorzaam en wil het ook in dit leve
inog merakel hobbe.
Want wat kompt hij nog tekort, als je het goe<l
bekijkt.
Dien avond het Knelis om vergeving gevraagd.
Hij liet ook voor de heeren in Den Haag gebid.
WAAR DE CHOCOLADE VANDAAN KOMT
Toen de Spanjaarden in 1519 Mexico verover
den, leerden zij er onder andere een lekkernij
kennen, die de inboorlingen van cacaoboonen en
water vervaardigden. De versnapering viel bij do
ovcrheerschers zeer in den smaak, dus introdu
ceerden zij haar in het vaderland waar „chocolatl"
(choco is cacao en latl is water) zich al spoedig in
een groote populariteit mocht verheugen. Slechts
met veel moeite en eigenlijk alleen maar onder
dwang, was het den Spanjolen gelukt achter de
bereidingswijze te komen van het genotmiddel, dat
de Azteken, die ten tijde van de ontdekking van
dit gebied der kern vormden van 't oud-Mcxicaar}-
sche rijk, onder anderen hunnen stamgod Huitzilo-
pochtli als offerande aanboden. Op hun beurt be
waarden de in het vaderland teruggekeerde ovcr
heerschers angstvallig het geheim van de berei
ding, en zoo moesten er welhaast honderd jaat
verloopen eer de chocolade ook in de andere lan
den van Europa bekendheid kreeg. Het zijn in
hoofdzaak Nederlandsche en Portugeesche koop
lieden geweest, die deze zoetigheid introduceer
den. Dr. Cornelius Dekker, de Hollandsche lijfarts
.van den grootcn keurvorst, heeft in het jaar 1685
onder het pseudoniem Bontekoe een uitvoerige
Studie aan de ohocoladc gewijd.
Tot ongeveer in het midden van de negentiende
eeuw werd chocolade, zoowel in vasten als in
.vloeibaren vorm tot de genotmiddelen gerekend,
die, mede door hun hoogen prijs, eigenlijk alleen
yoor versterkingsmiddel in aanmerking kwamen.
De bereidingswijze was trouwens heel anders dan
tegenwoordig. Kaneel, vanille, gember en derge
lijke ingrediënten speelden bij het fabriceeren een
groote rol.
In het zoogenaamde „Material Lexicon", een
handboek, dat Nicolaus Lenery in 1721 het licht
deed zien, wordt in dit verband onder anderen
gesproken van kruidnagelen, muskus en amber.
Indische peper en gember, die ook voor het berei
den van chocolade werden gebruikt, wenscht©
do schrijver niet aan te bevelen, omdat zijns in
ziens de ill te scherpe smaak die daardoor ontstaat,
niemand aangenaam kan zijn.
Zoo nu en dan lezen wij in de bladen het be
richt, dat de keuringsdienst voor levensmiddelen
beslag heeft gelegd op een partij chocolade die ver
yalscht bleek te zijn. Ook eeuwen geleden reeds
deed dit verschijnsel zich gelden. Men vervalschte
chocolade met rijst en meel, wat aan de gezond
heid van den consument overigens geen schade
kon berokkenen. Anders werd het echter als men,
wat ook vaak gebeurde, zijn toevlucht nam tot
dierlijke vetten, die de aan de cacaopitten ont
trokken plantenboter moesten vervangen, of als
men geroosterde en daarna gemalen vruchtenpit-
ten en zelfs gummie door de brij mengde.
Vlees in blik
Ze laaide ze op een auto,
twee pinke cn cene koei.
En over de wurft het geklohke
der leste bangachtig geloei.
Ze stinge: der koppe op 't hekkie
In ecne wasse ze stom.
Den auto draaide den wegt op.
Ze koke nog effies om.
Net of ze der weet van hadde,
da ze gonge naar Rotterdam.
Daar zouwe ze der voor zurge
dat der vlees in blikkies van kwam.
Den boer zuchtte weer is zachics,
om wat ten regeering dee
Hij mos zen beeste misse
en had het slecht er mee.
Toch wis ie: ze kinne nie anders.
Hij had der al veul voor gebid.
Ok dit het ie overgegeven
An Die in den hemel zit.
182
MOO.VsnaA©! gepnoziq jaq ui jiiujej«»m
KORT VERHAAL
De Gunst
door
G MULDER
Voor zijn bureau in de huiskamer zit Ilannema,
Als u Haiinema niet in de winkel aantreft...
Bit hij daar.
Winkel bureau, 't is tien a vijftien passen1
plus één deur. Al er eens geen kleeden cn matten
bestonden, en men over do begane grond liep als
de dieren der aarde... dan zou er een prachtig
paadje, een mensohenpaadje, te zien zijn van de
winkel naar het bureau, want Hannema liep liet
ontelbare malen... En de laatste maanden gebo
gen, of dc last der jaren hem drukte... want
van zwaren arbeid kon het niet zijn.
Kijk, dat was het nu!
Het flinke dorp waar Hannema vroeg begonnen
was mot handel in en reperatie van fiefson etc.
noemde werken: dat wat iemand met een schop
in de handen doet. Andere arbeid Heette; negotie
of „pielen". Pielen is; niet werken, maar ergens
mee bezig zijn.
Néé,het kon niet de arbeid 7.ijn, die Han
nema naar z'n graf deed buigen; dc menschen
zeiden dan ook dat Hannema te veel over zijn
boeken gebogen zat. Misschien hadden ze daarmee
wel niet geheel en al ongelijk, maar zc moesten
er toch maar liever niet. over praten. Want die
boeken van Hannema, die boeken!daar stond
wat in, dat er toch eigenlijk niet in hoorde te
6taan. Tenminste volgens de oudere menschen
van 't dorp, die nooit wat zouden koopen af eerst
moest het geld er zijn. Zoo wéren die ouderen!
De jongeren dachter er Andere over!
Schuld was geen schande.
Was het dat soms wat Hannema drukte?
Wie zal het zeggen?...
Hannema en het dorp waren één.
Wie het dorp noemde, noemde Hannema.
Hannema's zaak noemde men als het gemeen
tehuis, de kerk, de school, de dokter, de veearts...
De schoolklas, die met aardrijkskunde beginnen
moest, begon zóó het voornaamste noembare van
eigen dorp te leeren. Natuurlijk, want hoe zou
iemand de wereld leeren kennen, die zijn eigen dorp
niet onder woorden te brengen wist. Hannema's
dorp had een wijze meester, dié wist te waardee-
ren. En toch was Hannema's zaak niet altijd een
belangrijk stuk van het dorp geweest. Want Han
nema was er begónnen.
Hannema was iemand van 'n ander dorp die
van school af werken noch studeeren wou en
altijd zat te prutsen. Zoodoende was hij eerst bij
een koperslager en later in 't fietsenvak terecht
gekomen.
Hot geval wilde dat hij met een meisje vcr-
kcering kreeg en er later mee trouwdedat te
weinig ge'.d had om oen boer te krijgen en te
véél om zich aart een arbeider te verslingeren.
Ze had precies genoog om er een zaak mee te
beginnen.
Dit zuivere en gevoelige vers vertolkt zeker de
Bin van een boek als Bartjc, waarin de opvoeders,
'cloor welke ooreaak dan ook, wel zeer te kort
bchieten in hun verhouding tot de kinderen.
Ik donk hier aan de meester van de hakkelende
'Aric aan dc biecht van Bartjc, welke in 't bij
zijn van ccn vreemde wordt beloond met do
kilabatse.
Wanneer dit moordwerktuig door Bartje wordt
verbrand, voelen we de pijn van deze „opvoed
kunde".
Nee de groote menschen zijn nooit te ver-
'trouwen, dat is de droeve slotsom waartoe Bartje,
liet vroeg-wijze en vroeg-oudp kereltje komt.
Waarom Anne de Vries nu juist in „Bartje" een
'gezin van de zelfkant van de<ze Drents olie samen
leving heeft beschreven is een vraag, waarop de
sohrijver zelf het best zal kunnen antwoorden.
Mogelijk laat hij ons óók nog eens een andere
kant van het leven in Drenthe zien, menschen in
wier leven wat meer zon saliijnt, een gezin dat
wat dichter bij de kerk leeft, waarin de sociale
ellende niet alle geestelijk leven overwoekert.
In welke tijdsperiode wij ons Bartjc moeten
deuken is niet erg duidelijk. Aan hot noemen van
„de steun" zouden we geneigd zijn te denken:
lieden, doch de sfeer van het bock leidt ons meer
in toestanden van een twintig jaar terug,
dacht ik.
Dat het boek ook als s treek-roman zijn bi Ton
ele re verdienste heeft, zal de lozer reeds hebben
begrepen. Het folkloristisch element is dan ook
niet gering.
„Bartje" beteekent, voor de christelijke litera
tuur van heden én morgen, een belangrijke aan
winst, waarmee wij schrijver, lezcre en uitgever
geluk wenschen.
P. J. RISSEEUW.
,j Bijv. op blz. 12, 19, 40, 103, 104, 189, 221, 228.
Maar daarom alleen had .Hannema, haar niet
getrouwd, o nee!... hij <hièld_beslist van' haar.
Het kwaim alleen maar zoo mooi uit. Was 'bij
óók niét te groot voor servet en te kléin voor
tafellaken?Die twee Waren in méér dan hun
liefde: één! Samen vochten ze om hun plaats te
bewaren; wel kleiner dan boer, maar toch méér
dan arbeider..
Zc hebben eerlijk gevochten en hard gewerkt!
En de zorgen van zakendoen zijn niet langs
hen heen gegaan.
Maar dat niet alleen!
Ze kregen ook kinderen! Wel iets minder dan
<de meeste aibeiders, maar toch belangrijk méér
dan veel boeren. Die brachten, zeker zegen
doch ook zorgen mee. Want niet? die kin
deren konden toch niet dienstbaar worden bij de
boeren net als arbeiderskinderen. Het waren hüii
kinderen! Maar de jonge Hannema's konden óók
allen niet in de zaak blijven... lieve menschen,
néé! Dat ging niet! Zoodoende moest er een jon
gen naar de ambachtsschool in de stad en een
meisje leerde voor schooljuffrouw... ja, een
jongen zou dominee worden en leerde „gymna
sium".
Tjonge ,dat leek toch wel wat veel op de boe
ren Deze doorslag kon men echter vergeven,
want een andere dochter „diende" op de pasto
rie. Behalve de laatste en de jongen in de zaak,
kostten allen geld.
Néé, zonder zorgen waren de Hannema's vaak
niet geweest.
Had de baas niet zoo trouw gewerkt, éérlijk ge
weest in zaken, zuinig bij de berekening van
reperatiesdan was het vast niet goed gegaan,
maar Hannema was ijverig èn eerlijk èn mee
levend ook! Zóó, en niet anders had hij in de
nooddruft van zijn gezin kunnen voorzien. Zóó,
en niet anders, had hij niet alleen in alle kosten
kunnen voorzien, maar had ook de zaak vooruit
gebracht tot wat deze was geworden: een zaak
van eenige beteékenis. Want als iemand van een
ander dorp eens mocht zeggen: „Dat dorp van
jullie is ook niet veel," dan kon men direct z'n
dorp verdedigen met; „Zeg dat niet zoo hard,
onze kerk en liet gemeentehuis, de fabriek en de
zaak van Hannema..." ja, die kwam er altijd bij.
Het dorp had de zaak noodig om zichzelf te
zijn en Hannema gunde zichzeLf een plaats in
het dorp.
't Is net of die crisis alles aanvreet!...
Eerst de boeren.
Wat bleef er van de boeren over?... Niks!
Reuze lasten betalenen geen cent verdienen;
alle bezit verdween als „activa" voor deur
waarder-curator. Nu zijn alle faillissementen
niet gelijken boerenbezit ook niet, maar het
boek bij Hannema sprak boeken!
Dat deed Hannema vast "geen goéd.
Schrijf het maar op!... nu de oudere men
schen zeide dat niet zoo gauw, maar de jongeren,
op een enkele uitzondering na, allemaal...
Schrijf het maar op!... en als ze geld had
den kochten ze vaak in de stad 'n snertkar voor
nog veel te veel, al was 't beneden zijn prijzen.
Het was een moeilijke tijd.
Kon zijn gezin rond komen van wat daar in
't boek stond? Kon hij van vorderingen eten? Wie
betaalde zijn lasten. De boeren kregen steun...
Moeilijk was het!
En het werd moeilijker!
Arbeiders zonder werk, te groot om te stempe
len, begonnen een winkeltje, en boeren zonder
centen probeerden, met borgen zonder kapitaal,
een zaak. Het was wat moois!
Een auto- en rijwielhandel was tegenover de
Hannema's geopend en 6meet... smeet met geld
en reclame. Dat kon zoo niet goed gaan... maar
deed hèm veel kwaad.
Zoodoende zat Hannema meer in zorg over zijn
boeken gebogen dan dat hij in de winkel of
werkplaats hielp.
Bovendien had zijn zoon, die thuis werkte, hem
niet noodig. Wat er te repareeren viel kon die
best alleen af. En dan was er nog 'n kleinzoon
om het vak te leeren. Ze hadden niet veel te
doen. Te verkoopen viel er ook bijna niet.
En toch was 't allemaal fietsen!
Iedereen reed: de kinderen naar school; de werk-
loozen naar 't stempellokaal, en de oude mannet-
tjes naar 't postkantoor om ouderdomsrente.
Had hij deze week wel ééns fiets verkocht?
De winkelschel.
Zeker iemand om wat te betalen.
Waardig, als iemand die in zaken geen mensch
ooit tekort gedaan heeft, liep Hannema naar de
winkel.
Daar was Jorritsma.
Had nog 'n fiets van z'n jongen in 't bock
staan. Hannema had wel gedacht dat dat postje
wel vertrouwd was.
Je krijgt nog wat geld van me, is 't niet,
Hannema?
Ja, nu je 't ziegt; 'k zou in 't boek kunnen
zien. Kom even binnen. De vrouw zal wel koffie
hebben.
Vooruit dan maar!
Jorritsma zou mee gaan... en toch bleef hij
staan.
Hannema wachtte bij de kamerdeur.
Jorritsma keek naar 'n damesfiets in de winkel.
Dat zou 'n mooi rijwiel voor de vrouw wezen,
Jorritsmal
Was Hannema gèen 'koopman soms?'
'Hij rook-verdienste.'Sprak daarom deftig van
rijwiel! De fiets was ook beslist voornaam van
bouw.
Ja, m'n vrouw is noodig 'n nieuwe fiets
Zondags naar de kerk en zoo.
Nou deze is niet duur. Moet ik hot prijsje
eens zeggen. Maar laten we eerst koffje gaan
drinken.
Ze dronken samen koffie.
Jorritsma betaalde zijn schuld.
Hannema ritste een zwarte streep over een blad.
Z'n zoon, die wat van boekhouden geleerd heeft,
zegt vaak; „Vader, dat moet je zoo niet doen,"
maar Hannema heeft het altijd zoo gedaan, dus...
Ze komen terug in de winkel.
En Hannema was koopmanméér koopman
dan hij ooit geweest is. Want het is noodig méér
dan het ooit geweest was
't Fietske maar mee, Jorritsma?
Het is niet veel geld... en 't ziet er goed
uit... dat moet ik zeggen!
Waaraan denkt die Jorritsma toch?... Kijk hem,
de pet achterover, zijn hoofdhaar-bodem bewerken.
Het zit 'm daar tocli niet, Jorritsma!?
En Ilannema weet niet wat hij er van denken
moet Jorritsma is geen man die ergens lang over
denkt. Hij koopt of koopt niet... is nooit lang
onbeslist.
Hannema, Hannema!... je bent te haastig man!
Het wachten duurt je te lang. Je bent to haastig,
want Jorritsma is niet onbeslist. Hij weet alleen
niet hoe het te zeggen. Jarenlang is liij je klant
geweest en je hebt op je laatste centen lang moe
ten wachten. Begrijp je niet dat het hem moeilijk
valt
Maar nu trekt hij de pet stevig vast op 't hoofd,
Hij wéét nu hoe hij het zeggen moet... hij moet
het alleen nog maar zeggen... het mopient is er,
het oogenblik geboren
De beide mannen kijken elkaar in de oogen èn
verder. En wat ze denken zoggen ze. Waarom zul
len ze elkaar wat wijsmaken, die twee...
Ja, de vrouw moot 'n fiets... cn deze is goed
en niet duur...
Je kunt het betalen als 't gelegen komt..#
(Denk je dat het déér zit, Hannema?)
Ja, dat begrijp ik... kun je overal tegen
woordig.
(Zie je wel, Hannema, dat hij jou niet noodig
heeft
Maar ik zeg het tegen iedereen niet!
(Het is een .gunst, Jorritsma).
Hannema is tot het uiterste gegaan. Méér zeg
gen gaat niet. Hij is eigenlijk al te ver gegaan.
O, het sdhreeuwt in hem; „Neem, toch die fiets.»,
koop toch bij mij, 'k heb het noodig!"
Hij zou het kunnen vragenroepen smee-
ken... maar dat doet hij niet, hij gooit zich niét
weg... (hij bédelt niet!
Ja, het is een aardig fietóke, maar de vrouw
zei vanmorgen: koop nu es niet bij Hannema,
want die heeft het niet noodig!
(Hoor je het, Hannema!)
Zoo je wilt, Jorritsma!
En toch knapte er iets bij Hannema, hoe kalm
hij het ook zei.
Ze gunt het je niet, zie...
Jorritsma lachte open; jij weet zelf ook
bost dat je genoeg bobt.
Toen lachte Ilannema eveneens en zei toegevend;
(liet was toch een klant) Och... noodig!...
noodig!?
Dacht hij nog tc verkoopen, die Hannema.
Jorritsma steekt de sigaar, die hij in zijn han
den hield, tusschcn de tanden, gooit hem om...
steekt z'n rechterhand zoowat schuiuachteruit
naar Hannema en zegt;
Nu... 't beste dan maar!
Hannema raakt even dc uitgestoken hand.
En de groete thuis!
Néé!Hannema liet niet merken, dat hij een
Iklap gehad had.
'k Hoop het waar te nemen!, zegt Jorritsma
en beklimt niet vlug meer z'n fiets.
Hannema sluit de winkeldeur achter Jorritsma
en haalt diep adem. Wordt hij daar grooter van?
't Is net of hij meer rechtop zijn paadje loopt. Hij
gaat niet naar zijn bureau en wijkt af naar
de werkplaats.
Zoon en kleinzoon kijken vreemd op.
Maar Hannema weet wat hij doet en zegt tegen
zijn kleinzoon: Haal mijn sigaren eens... zo
liggen op mijn bureau!
De jongen draaft...
Dan kijkt de oude man zijn zoon aan, die direct
begrijpt dat er iets is.
Bijna rechtop staat do vader als hij zegt: Jij
moet nu maar zaken doen! Mij „gunnen" ze 't
niet meer!
Toen zei dc zoon een verstandig woord:
Vader,„gunst" is van God! Menschen
liebbcn elkaar niks te gunnen... die bobben
mekaar nóódig als twee handen!
Als twéé handenzoo moest hot wezen,
ja, daar hob je gelijk in, antwoordde de vader.
Maar toen hij tóch terug ging naar z'n schrijf
bureau, dacht hij er ernstig aan of zij n hand
nog wel noodig was.
,Wie zijn geluck niet kent leeft ongcluckigb
in zijn rijck bezit
VONDEU
179