ZONDAGSBLAD
ivr
"J
aoet Leg T-
cn strijk,, het'
«rpopiet x. /ou iti ic\yij lt. larie,» tot zo good
A, lc 1 mt op de lotjes ook groeven aanbren-
iiie je met een guts insteekt. Bevestig het
plankje goed stevig op je werkbank. Zoodat je
allebei je handen vrij hebt. Eerst teeken je ze af,
voor je euat steken. Niet schuren voor de groeven
Jclaar zijn, andei's wordt de guts «t»dcnjk bot door
het Mnd van lil t dat in de nerven
van liet tiout blijft -«ten. De groeven kun je keu
rig naschu'""1» door het. schuurpapier om een rond
rno.nju te doen. Zijn de lijsten klaar, dan worden
ec in de was .gezet, flink uitgeborsteld en met een
rvvollen doek nagewreven.
Heel mooi worden ze met lak-politoer!
Na het wassen of polijsten laat je de latjes
penige dagen drogen, dan pas in elkaar zetten,
anders beschadig je ze. Leg daartoe ook een paar
kranten onder de lijst, dat voorkomt krassen.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Het is een bewijs van onevenwichtigheid als alle
Omstandigheden invloed op ons uitoefenen.
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit dertien letters en stelt
plgemccn bekende sierheesters voor.
1 Roineinsch getalmerk voor het getal 80.
2 Uitroep van luchthartige, vaak wat plaag
zieke spotternij.
3 Eenjarige plantjes aan de oppervlakte van
stilstaande wateren, met korte water-wortel
tjes, dienend tot voedsel van eenden enz.
A Kleine dichtstukjes, die gezongen worden.
0 Beneden zijn waardigheid, beneden zijn rang
handelen; zich verlagen.
G Iemand, die in zee naar als sieraad zeer ge
zochte en duro voorwerpen duikt.
7 Het te zoeken woord.
8 Meeuwen, die voorat het Schotsche eiland
Buss bij duizenden en duizenden bezoeken;
ook wel genaamd: rotspelikancn.
9 Spit, waaraan iels gebraden wordt.
Ï0 Lage dienstkarren op spoorwegen, vooral om
kolen te vervoeren,
ïl Waterdamp van een spanning, minstens gelijk
aan den dampkrüigsdruk, gebezigd tot hot in
bewegings brengen van stoommachines, enz.
32 Een omheinde of afgesloten streek bouwland,
dat veelal aan verschillende eigenaars toe
behoort.
33 Romeinsch getalmerk voor 't getal 70.
Kunstjes en Spelletjes
TWEE LUCIFERSKUNSTJES
De vraag lijkt zeker niet makkelijk, van zes
lucifers zoodanig één te verleggen, dat er... vier
overblijft. Toch is niets eenvoudiger: je neemt de
Eesde lucifer op en legt die dwars op de derde,
Eoodat deze tot een plus-teeken wordt. Jc krijgt
dan;
4
Een gelijksoortige opgaaf is, van zes lucifers op
Üié manier één te verleggen, dat er... één over
blijft. Even eenvoudig. Nu komt de zesde lucifer
plut in te liggen tusschen de derde en de vierde.
Zoo:
iii-ii i
Het cenigc ,waar je mee rekenen moet, is dat
'de afstand tusschen de lucifers groot genoeg is,
om het vereischtc p'us- of min-teeken te kunnen
Normen. Liggen de lucifers te dicht opeen, dan
Igaal liet niet
Grapjes
„Hoe noem je de wezens, die deels op het land,
kleel.s in het water leven, Kareltjc?"
„Badgasten, juffrouw."
Een bekend vaderlandsch schilder was te gast
bij een familie, die zich te voren eenige schilde
rijen had aangeschaft.
„En meneervroeg de vrouw des huizes niet
Bonder trots, „wat zegt u van onze nieuwe aan
winsten? Ik zal het buitengewoon mp'prijs stollen
O Is u uw oordeel daaromtrent wilt geven."
Waurop de schilder met een beniinnchjken glim
lach in.formeerdc: „Welk oordeel wensclit u,
mevrouw, het oordeel van den kunstenaar of dat
van den gast?"
Van drie kleine poesjes
door
P. v. RENSSEN
Om voor te lezen
II.
Nèt dachten ze erover, het onderzoek maar
te staken, toen zij opgeschrikt werden door
het piepen van de deur. Wie zou daar zijn?
Ze scholen wat weg, bang voor de komst van
het vrouwtje of haar Moeder. Die zou heil
zeker meenemen.
Nog eens piepte de deur, en voorzichtig
kwameen ander poesje de schuur bin
nen. Het was iets grooter dan zij, en zeker
hier ai eens meer geweest, want al dadelijk
ontdekte ze de poesjes achter den vuilnisbak.
„Wie zijn jullie en wat kom je hier doen?"
klonk nieuwsgierig het stemmetje van de
poes.
Nu kwam Miep voor den dag, ze was hee-
lemaal niet bang meer.
„We zijn Mies en Miep van het huis hier
naast en kwamen eens kijken. We zijn hier
nog nooit geweest; jij wel? Of kom je ook
zoo maar eens, voor 't eerst?"
Mies was ook naar voren gekomen en nu
vertelde de vreemde poes, dat ze eventjes
verder woonde en gisteren al eens in de
schuur geweest was. Ze had er toen muizen
gehoord, daar (ze keek naar het vreemde
ding, dat Miep en Mies al zoo raar geleken
had), doch juist toen ze op den vuilnisbak
zoo heette het ding zeker wou sprin
gen, was er een vrouw in de deur gekomen.
Natuurlijk had ze zich dadelijk uit de voe
ten gemaakt.
„Muizen watr zijn dat?" vroegen Miep
en Mies tegelijk.
„Muizen, wel, dat zijn.De poes kan 't
niet zoo precies zeggen. „Maar lekker dat
ze zijn!
„Lekkerder dan kaaskorstjes?" vroeg Mie:?.
„Dat zou 'k meenen!"
„Nog lekkerder dan vleeschvelletjes?"
kwam Miep.
„O, nog veel lekkerder! en je kunt er fijn
mee spelen".
Lekkerder dan kaaskorstjes! Mies likte
begeerig haar snuitje.
Lekkerder dan velletjes van het vleesch!
Miep keek verlangend naar het geheimzin
nige ding, dat vuilnisbak heette.
Opeens spitste de vreemde poes haar
ooren. „Stil! Ik hoor wat!"
Doodstil lagen de drie poesjes naast elkaar
tegen den grond gedrukt, hun glinsterende
tijgeroogjes keken aandachtig naar den hoek
van de schuur.
„Er op af, en net zoolang wachten tot ec
eentje uitkomt."
„Wat?" vroeg Mies.
„Wel, een muis natuurlijk."
(Volgende week slot.)
De boot van
Jan van de Baren
üoor
P. VAN RENSSEN.
„Als ik groot ben, ga ik varen!"
Zegt Jan van de Baren.
„Dan word ik bij jou stoker!"
Zegt Kees van der Koker.
„Ik stuurman, ik stuurman!"
Zegt Barend, zijn buurman.
„En ik word dan kok!"
Zegt Klaas van der Klok.
„Ik word.de kap'tein!"
Zegt Koos van der Klein.
„Zeg, wil je bedaren!"
Zegt Jan van de Baren.
,,'t Is immers mijn schip,
De kap'tein, dat ben ik\
Jij mag mee, kleine Koos,
Maar alleen.als matroos!"
„Wat woon je hoog IR ben moe en warm van
al de trappen. Heb je niets vcrfrisschemls voor
mij?"
„Zeker. Ik zal een raam open zetten."
„Wat is een synoniem?' vraagt de onderwijzer.
En Liesje antwoordt; „Een woord, dat je ge
bruiken kunt in de plaats van een ander, dat jo
niet kunt spellen."
Tijdens een veiling komt een heer zenuwnchlig
naar den vendumeester toe, fluistert hem iets in
cn gaat dan weer achter in de zaal zitten.
„Mijne hecren!" roept even later de man met
den hamer, „iemand in de zaal mist een porte
feuille, bevattende twee biljetten van honderd
gulden en eenige papieren, die alleen voor hein
waarde hebben. Wie hem de portefeuille terug
levert, krijgt f 50 belooning."
Even is er stilte.
Dan roept een grappenmaker:
„Ik bied één-en-vijf tig!"
Een Schot wou gaslen uitnoodigen. Ilij stelde
zijn vriend voor samen te doen en ieder de helft
te betalen.
Goed, was het antwoord, jij zorgt voor de
dranken cn ik verzend de invitaties.
Een stcWoopcr.
li 84
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 8 JUNI
JAARGANG 1935
Stormwind
En er gosohledde hanatlfflljk uit den
hemel een geluld, gelijk al* van een gewel
digen gedrevenen wind. cn vervulde het
geheele hui«, waar zü zaten.
Hand. 2 2.
Dit is do dag, de roem der dagen, dien Isrels
God geheiligd heeft, ziedaar het psalmwoord,
dat op het Feest der eerstelingen uit milliocnen
jubelende kelen opklinkt, omdut de Hoere op den
eersten Pinksterdag grootc dingen aan zijn volk
gedaan heeft. Gewis behooren a! zijn wonderen
van genade tot de groote dingen tot heil der
wereld: de geboorte van Christus, zijn lijden en
sterven, opstanding en hemelvaart openbaren ons
rijn matelooze goedertierenheid jegens een geval
len geslacht. Maar al deze heilsfeitcn dienden toch
slechts om het Pinksterfeest mogelijk te maken
cn een plaats te bereiden, waar de Heilige Geest
kon nederdalen, namelijk een verzoende gemccnto
of kerk, waaraan Christus' belofte vervuld kon
worden, dat Hij en de Vader door de indaling des
Geest es zouden komen om blijvend woning in
baar te maken.
't Is waar, ook in vorige eeuwen was de Heere
menigmaal ten goede van zijn oude volk op aarde
nedergekomen, maar nooit om er te blijven, 't Wa
ren Godsverschijningen, waarbij Hij zich in ma
jesteit openbaarde, om zich daarnu weder in 't
verborgene der onzienlijke wereld terug te trek
ken. Dezo oudtestamentische Godsverschijningen
gingen steeds met geweldige natuurteekenen ge
paard. Bij die van den Sinaï schudde de berg op
rijn fundamenten, en werd een dreunend geluid
als van een machtige bazuin gehoord, er waren
zware wolken cn bliksemschichten te zien,
altegader begeleidende natuurverschijnselen, die
den indruk van 's Ileercn macht cn majesteit
moesten wekken, er is iets in van den psalm: „IToe
groot, hoe vreeslijk zijt G' alom, In uw verheven
heiligdom, Aanbiddelijk Opperwezen!" Gij denkt
in dit verband vanzelf ook aan de Godsopenbaring
aan Mozcs in den brandenden braambosch met
het wondere vuur, dat oplaaide zonder het hout
te verteren. Eveneens aun die, waarmede EUa be
gunstigd werd, toen de Heere aan hem voorbij
ging, maar niet in den stormwind, noch in het
vuur of de aardbeving was, maar in het suizen
eener zachte stilte. Gij verwondert er u daarom
niet over, dat de uitstorting des Heiligen Gcestcs
eveneens door ontzagwekkende teckenen begeleid
werd: de aanwezigen zagen vuurvlammen in do
gedaante van tongen, die zich naar alle zijden
verdeelden, en zij hoorden een geluid als van een
geweldigen, gedrevenen wind, dat het geheele huis,
waar zij zaten, vervulde, 't Was geen gewoon
vuur, maar de tongen waren als van vuur. 't Was
evenmin een natuurlijke stormwind, maar een
geluid gelijk als van een stormwind, 't Waren
bovcnaardsche teekencn, bestemd om do majesteit
des Gcestes voor te stellen, cn den aard alsook dc
werkingen des Heiligen Gecstes zinnebeeldig te
schilderen.
Wij willen één dier teekencn nader bezien.
Een geluid als van een windstoot werd door de
'discipelen waargenomen. Do schok kwam recht
streeks uit den hemel. De ncderdaüng des Hei
ligen Gcestes is inderdaad oen geweldige schok
geweest, van boven uit de onzichtbare wereld, een
scliok, die zich zou voortplanten over de geheele
lengte en breedte der aarde. De Heilige Geest,
gedragen door het Woord, dat met vurige tongen
gepredikt moest worden, is in zijn werking niet
ge ijk uan een zwakke ademtocht, die weinig uit
werkt, maar aan een geweldigen, gedrevenen wind,
die als een vliegende storm door de wereld vaart,
en alles wat Hem tegenstaat op de grondvesten
doet schudden. Het pad van dien stormwind is in
de historie gctcekend: de tempels van het heiden
dom zijn er door omver .geblazen, dc afgodische
altaren liggen er verbroken en verbrokkeld, de
priesterscharen zijn er door weggevaagd. Overal,
waar de schok des Geestes zich door den dienst
des Woords doet voelen, valt iets om dat onheilig
is, het bijgeloof wordt er door ontworteld, het
ongeloof wordt er door overwonnen. Er is zelfs
voor den geest uit de diepte geen kans om op
to tornen tegen de Kracht uil de hoogte. Alles wat
Gode tegenstaat, moet er voor zwichten, en wordt
er door tot gruis geslagen; de Gee9t is waarlijk
niet alleen een Geest van liefelijke genade, I-Iij
is eveneens de Geest des oordeels, die vroeg of
laat ncersmakt wat niet voor Gods heilig oog kan
bestaan.
Hiermede is echter niet alles gezegd.
Naast het afbrekende werk staat het opbouwen
de werk des Geestes, dat eveneens door het beeld
van den wind geteekend wordt. Zie het slechts in
do natuur. Wanneer daar geen wind-zuchtje waar
te nemen is, wordt zij daarmede aan de verwelking
prijs gegeven. Niet ten onrechte heeft men den
wind het ademen der schepping genoemd. Als de
wind er niet was, zou zij langzaam maar zeker
versterven en binnenkort een doodscli aanzien
krijgen. De wind is het levenwekkend beginsel in
de natuur, en de wind des Geestes, al heeft hij
niet steeds de kracht van een vliegende storm,
is het levenwekkend beginsel in het koninkrijk
der hemelen.
Zoo komt het, dat, wanneer de stormwind des
Geestes op zijn pad door de menschheid veel
knakt, breekt, ontwortelt en neersmijt, er terstond
nieuw leven begint te ontkiemen, uit te spruiten
cn in wondere schoonheid te bloeien. Inplaats van
de omver geblazen tempels en altaren van 't hei
dendom, verrijzen de kerken, waarin de levende
God aangebeden, gedankt en verheerlijkt wordt.
En inplaats van de volken, die onder dc schaduw
des doods lagen, komt een vo'.k, dat uit den dood
door Gods wondere genade tot het eeuwige leven
herboren is. Ja, ook de geheele samenleving met
haar soms afschuwelijke zeden en gewoonten,
wordt door de macht des Geestes vernieuwd. Er
wordt een volk uit den Geest .geboren, dat uit do
duisternis getrokken is tot Gods wonderbaar
licht, cn in toenemende mate het heilig stempel
draagt van kinderen des lichts, die de zonde
schuwen, en wier lust het is den Hoere van
harte te
Deze omzetting van 's menschen innerlijk is niet
met het natuurlijk verstand te verklaren. Gij slaat
er bij voor één van Gods diepe geheimen. Ook dit
wordt u door de beeldspraak van den wind ge
leerd. Er valt bij den wind in het rijk der natuur
weinig te verklaren. Vandaag waait hij uit dezen,
morgen uit den tcgenovergesteldcn hoek. Gij
noemt hem terecht een mysterieus verschijnsel,
waarop .gij niet den minsten invloed kunt uit
oefenen. Niemand kan den wind den weg voor
schrijven. Niemand kan hem ook tegenhouden of
bezweren. En zóó geheimzinnig werkt nu ook de
levendmakende kracht des Geestes. 't Hangt enkel
van Gods beslissing af, waar of wanneer die
wondere wind zal opsteken, in wè-'ken hoek der
wereld do Geest zijn levenwekkende macht zal
betoonen, ja, ook bij wien onzer dit zal geschie
den, in de jeugd, de rijpe jaren of de grijsheid.
De vraag komt hier ongezocht op, of de wind
des Geestes ook reeds door uw eigen zieleleven
cn door dat der gemeente gewaaid heeft, 't Komt
er op neer, of daar inderdaad reeds iels en veel
door den stormwind des Gcestes gegrepen on
neergeworpen is, en er zich een nieuw, frisch, on
verwelkelijk, eeuwig leven in uw persoonlijke
leven cn in dat der kerk vertoont: of daar iets tó
zien is van de afbraak cn den opbouw door de
dubbele kracht des Gccstes.
Het is niet noodig, dut de geweldige schok uit
den hemel zich ook juist in uw persoonlijke
zieleleven uls een schok geopenbaard hooft. Er zij tl
ook bekeeringen zonder heftige schuddingen. Ger
lijk de wind, hetzij als een stormwind, hetzij als
het suizen eener zachte stilte, steeds levenwekkend
is, zoo zul de wind des Geestes sommigen zeef
wel kunnen bezielen met een nieuw leven, dat uit
God geboren is, zonder dat het met opvallende
verschijnselen gepaard gaat. Maar ook met dit
voorbehoud, zult gij toch voor u zelf heel wat
van uw ouden mcnsch moeten kunnen bespeuren,
dat door den storm dos Gecstes ontworteld is, cii
daarnaast veel, dat er vroeger niet was, maar
door den levenwekkenden adem des Geestes op
gebloeid is. Wil echter noch voor u zelf, noch
voor uw kerk, met de eerste, zwakke beginseloit
tevreden zijn, alsof gij er wdürt, en geen wasdom
meer noodig liadt. Vergeet het nooit, do wind
daarbuiten kent geen stilstand ,laut staan achter
uitgang, het is hem eigen steeds verder te jtaan.
Zóó moet het ook zijn met uw pensoonlijke ca
kerkelijke geestelijk leven. Nooit terug! d.w.z.
geen verachtcrcn van de genade. Nooit op één
hoogte blijven staan. Maar zooals Paulus vergeten
hetgeen bereikt is en achter u ligt, om voort to
varen lot hetgeen voor u ligt,... tot de volmaakt
heid! De wind is vooruitstrevend. De genade des
Geestes wil u ook steeds verder brengen. Wumieer
er windstilte heorscht, hetzij in uw eigen leven,
hetzij in dat uwer kerk, is dit een bedenkelijk
verschijnsel. Alles wordt dan verflenst, mat ca
cloodsch: het gobed, de dankzegging, bef psalmge
zang, het streven naar heiligmaking. Wanneer dd
wind des Geestes stil is gaan liggen, verliezen óók
de vurige tongen hun gloed en bezieling. Zij het
daarom uw bede, dat dit Pinksterfeest den wind
des Geestes doe opwaken tot zaligheid van u zelf
en tot heil der wereld!
Pinksteren
WILLEM DE MERODE
Wij smeeken: Met Uw geestes gloed
Verteer ons als een offerande.
O, dit is onze diepe schande;
Dat wij zoo koud zijn van gemoed.
Als een vorsiersel op ons hoofd
Willen wc Uw stillo vlam wel dulden,
O God, vergeef ons onze schulden,
Dit; dat ons hart is uitgedoofd.
Nrom weg, het vooze pronkend woord,
Dat U niet kent, ons niet behoort,
Geleend geluk, goborgdc schande,
En boor de oprechte rauwe kreet
Die scheuren in Uw hemel roet:
Verteer ons als een offerande.
Uit: „Langs den heirweg".
Uitgave.- J. H. Kok, Kampen.
177,