ZONDAGSBLAD 4er-krantje Voor knutselaars EEN WATERMOLEN Eerst maken we de goot, waar het walcr moet öoorloopen. Lengte 30 cM., breedte 5.5 cM. en hoogte G cM. Voor stevigheid spijkeren wc over de goot een brug, A. Het rad zal wel de meeste moeilijkheden op leveren. Hiervoor nemen we hout van 3 cM. dikte. De middellijn 10 cM. Voor de schoepen zagen we gleuven in het rad in de richting van het middel punt; In het geheel zijn er 8 schoepen, 5 X 2 cM. Boor nu een gat voor de as. Zorg er voor, dat de gaten voor deze precies tegenover elkaar lcomen. Aan één zijde steekt do as wat verder door en daar bevestig je een leeg garenklosje aan voor de drijfriemen. Giet nu water door de goot en je hebt een pracht-machinc. Oplossing van de rebus in het vorige nummer Gestrengheid en kracht kunnen vrees inboeze men, maar nimmer vertrouwen afdwingen! van ,,welk spreekwoord" in het vorige No. Wien de schoen past, trekkc hem aan! Wie zegt het 't eerst 1 Welke lieden doen niets dan houwen en Steken en worden daarom toch niet gestraft? (Beeldhouwers en koperslagers). 2 Den jongeling ben ik dikwijls tot sieraad en spel; den 4oornige dien ik in zijn woede, don aan gevallene ter verdediging, den grijsaard tot steun. (De stok.) 3 Lieflijk is mijn voedsel, zoet de vrucht mijns werks, gevaarlijk mijn wraak. (De bij.) 4 Wanneer wordt de aarde zonder regen, zon der sneeuw en zonder begieten nat? (als liet dauwt.) 5 Vier broeders liepen den ganschcn dag achter alkander aan, zonder dat do een de ander kon inhalen, (de wielen van een wagen). 6 Het laat, zooals de nachtegaal, Bij dag en nacht zich in de lente hooren, En maakt daarbij een schrikkelijk kabaal, Terwijl zijn lief gekweel ons maar niet kan bekoren, (de kikvorsch). 7 Waarom loopt een haas harder voor witto dan voor zwarte honden? (omdat hij denkt, dat die hun jasje uitgetrokken hebben om barder le kunnen loopen.) 8 Hoeveel nagels zijn er aan de hoefijzers van een goed beslagen paard noodig? (niet één; want die er aan noodig waren, zitten er al onder, an ders was bet paard niet goed beslagen). 9 Wat is het deftigste dier? (de witte das). 10 Ik ben het kind van een vader; ik ben bet kind van een moeder en toch behoor ik niet tot de zonen der mcnschcn (een meisje). Kunstjes en Spelletjes LUCIFERSKUNSTJE Je leg twintig lucifers op tafel en gaat met iemand uit het gezelschap aan: om de beurt 1, 2 of 3 lucifers op te nemen, naar verkiezing, met de verzekering, dat hij of zij door jc gedwongen zal worden de laatste lucifer te nemen. Begin je zelf, dan heb je het als bet ware al gewonnen; begint de tegenpartij, dan is opletten de boodschap Kent iemand van bet gezelschap het kunstje al, dan zal je het van dezen waarschijnlijk verliezen, doch er zijn er veel meer, die liet niet kennen. Het welslagen ervan wekt altijd verbazing en er zijn „amateurs", die gaan zitten rekenen en re kenen en bet toch niet snappen. unstje is evenwel eenvoudig. Je behoeft sli e zorgen, dat men lucifer no. 7, Inciter no. 11, in .ler no. 15 en lucifer no. 19 opraapt. Begin je zelf. Ian neem je er drie. Neemt de tegenpartij er dan één. dun neem jij er weer drie, zoodai ge no. 7 clan rents te pakken hebt. Je behoeft dan Van drie kleine poesjes door P. v. RENSSEN Om voor te lezen Mies en Miep waren twee leuke, kleine poesjes, die graag melk lustten en erg graag korstjes kaas, en héél erg graag velletjes van het vleesch. Kleine poesjes waren 't. Maar toch eigen lijk ook weer niet zoo heel klein. Want ze leefden al heelemaal zonder Moeder en ik geloof vast, dat zij zelf zich al heel groot voelden. Zoo zijn kleine poesjes. Ze hadden altijd den heelen dag schik. Alleen als het zonnetje door de ramen scheen lagen ze wel eens een poos in het warme licht, met de schitter-oogjes toe of op zóó'n klein kiertje, dat je toch niet zien kon hoe guitig ze eigenlijk keken. Ook 's middags, als ze moe waren van het spelen, of hun molligs poeze-buikjes rond hadden gegeten, sliepen ze meestal een poosje. Maar het overige van den dag waren ze overal te vinden, behalve als je ze soms zocht. Elly, het vrouwtje van de poesjes, zag ze wel eens plotseling in het bloemenrek zit ten, dat voor het keukenraam was aange bracht. Het venster van de huiskamer daar schuin tegenover, stond 's morgens gewoon lijk een poosje open omdat de kamer dan gedaan werd; meer dan eens gebeurde 't dan, dat Miep haar vlugge lijfje inkromp voor een sprong enwip, op het bloemen rek zat. Mies, die iets minder vlug was, maakte dan toch ook maar van de gelegen heid gebruik en een oogenblik later zaten ze allebei met hun bekjes en voorpootjes heel genoegelijk aan de blaadjes van de Oost- Indische-kers te trekken. Niet dat ze die zoo graag lustten, o nee, maar, zie je, die blaad jes aan de lange stengels waren zoo bewege lijk, zoo echt om mee te spelen voor een poesje. Doch dan schoof Moeder voor Elly het keukenraam op, en zelf trok Elly ze een voor een naar binnen. Dat moest heel voor zichtig gebeuren natuurlijk, want de pootjes grepen zich altijd vast aan de planten en er was veel kans die stuk te trekken. Denk maar niet, dat Elly daarna kon knor ren op de poesjes, die toch heusch een beetje stout geweest waren! Hoe zou ze kunnen! Mies en Miep waren nog maar zoo klein en zoo erg lief en zacht. En was Mies eenmaal bij haar, dan begon het vleistertje direct te spinnen. Op een keer gelukte het de beide poesjes in de schuur te komen, die vlak bij huis stond en meestal gesloten was. Ze waren nog nooit zoo ver van hun mandje vandaan geweest, dus je begrijpt, dat er veel voor hen te zien was. Alles was zoo vreemd en zoo nieuw voor ze, overal gingen hun kleine neusjes langs, ze besnuffelden alles. Het was half donker in de schuur. De deur stond op een smal kiertje en liet een dunne strook zonlicht door. Het halve duister in de hoeken maakte 't erg geheimzinnig voor de poesjes, wier nieuwsgierigheid hoe langer hoe grooter werd. Vooral toen zij heelemaal achterin een vuilnisbak vonden staan die vroeger, toen hij nog heel was, geregeld ge bruikt werd. Ze liepen er heel gewichtig een paar malen omheen, snuffelden eraan of keken onder zoekend op naar den rand. Wat zou 't voor een ding zijn? Maar het ding zei niets en stond maar doodstil in het halfdonker, alsof 't bang was. (Volgende week verder.) Af-tel vers-je Een, twee, oen lcop-je thee, Een klon-tje er bij, Af ben jij. Ic ne mic-ne mut-ten, Tien pond grut-tcn, Tien pond kaas, Ie-ne mie-ne mut-ten is do baas! Ol-lc-ke, bol le-kc, Ru-b-ke sol-le-kc, Ol-le-kc, bol lc-ke, Knok! alleen te zorgen dal je nog no. 11, 15 en 19 krijgt, wat altijd kan! Begint cclitcr dc tegenpartij, dan wordt het iets moeilijker. Het recept blijft even wel: zorgt no. 7 te krijgen of zoo dat niet moge lijk was no. 11 of 15. Heb je die, dan ben jc ook van de winst verzekerd. Het is oen grootc uitzon dering dut je niet één van dio nummers le pakken krijgt. Grapjes Kolonel Tom Clark, van Brooklyn bad oen kat, waarvan bij veel hield. Eiken dag kreeg liet dier een pond gehakt. Eens merkte dc kolonel op dat poesje zoo mager al9 een geraamte was geworden en terstond riep hij zijn oppasser ter verantwoor ding. „Heb ik je niet gezegd, John, dat je dc kat el- ken dag een pond vlcesch zoudt geven?" vroeg de kolonel. „Ja kolonel; en dat geef Ik tianr ook clkcn och tend voor dat u opstaat", zeidc John. ,",Ik geloof er geen woord van. Ik boud het er voor, dat je óf liet geld In je zak steekt, óf het vleesch zelf opeet. Breng mij eens een weegschaal en dc kat". De weegschaal en de kat werden gebracht; poesje werd op de schaal gezet en dc balans gal één pond aan. „Ziedaar", riep dc oppasser zegevierend uit: „heb ik u niet gezegd, dat ik haar vanochtend een pond vleesch heb gegeven?" „Het pond vleesch is er, dat is zeker", zeide de kolonel, langs zijn kin strijkend, „maar waar ter wereld is dc kat?" „In Indië", zoo verhaalde een fantasie rijk rei ziger aan een anderen, „in Indië kon het mij maar niet bevallen. Als je in dat land 's morgens een glas melk wil drinken, heb jc wel een uur noodig om al die vliegen er uit te visschcn, die er in gevallen zijn gedurende bet dragen van den koestal naar dc kamer". „Beste vriend" zei dc andere, dat Is niets in vergelijking met Cocliinchina! Daar heb ik nooit melk geproefd, er waren slechts vliegen in 't glasdc melk hadden die valsche dieren on derweg totaal opgedronken!" Antiquair (tot sollicitant): Kijk eens. hier heb ik een afgebroken, met krulwerk versierden wijzer van een kockocks-klok, Wat is dat? Dat is de tandenstoker van Markiezin do Pompadour. llcel goed. Ik neem je aan. 176 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 1 JUNI - No. 22 JAARGANG 1935 Eendrachtelijk volhardende Hand. 1 li Jezus had vóór de Hemelvaart tot dc apostelen gezegd, dat zij na zijn heengaan tot den Vader te Jeruzalem de belofte des Vaders moesten ver wachten, die zij van Hem gehoord hadden, 't Was de belofte van de uitstorting des Heiligen Geestes. Zij hadden dien Geest als de kracht uit do hoogte dringend noodig om de opdracht te kunnen ver wachten hot Evangelie uit te dragen naar a;lo volken der toen bekende wereld. Gedragen door dien Geest, zou hun getuigenis, met vurige tongen uitgesproken, eerst recht vrucht kunnen dragen en dc barton tot het geloof in Christus bewegen. In gevolge het bevel huns Hoeren zijn zij dan ook, niet met droefheid over de scheiding, maar niet grooto blijdschap, van den Olijfberg naar de stad teruggekeerd, om te wachten op de nederdaling des Heiligen Geestes. En zoo vinden wij hen met anderen saamvergaderd in een opperzaal te Jeru zalem. Op de daartoe gezette tijden begaven zij zich dugelijks ook naar den tempel, Lukas ver meldt dit aan bet slot van zijn Evangelie na drukkelijk, hij voegt er bij, dat zij daar waren lovende en dankende God. Van veel intiemer aard waren echter dc vaak herhaalde bijeenkomsten in de opperzaal, waar uitsluitend de broeders en zusters in Christus vergaderden om eerbiedig op den Pinksterzegen te wachten. 't Was geen wachten in ledigheid met over elkaar geslagen armen, waarin alle spanning ont breekt, en waardoor een .geestelijke loomheid go- kweekt wordt. Zij waren bezig met de dingen van '6 Hoeren Koninkrijk. Er was veel te spreken over den Heiland, dien de apostelen zegenend hadden zien opvaren; over dc opdracht die toen gogo ven was voor de verbreiding des hei Is tot over de grenzen van Israël heen; over de vele woorden die Jezus vóór zijn gang naar 't kruis over den Trooster gesproken had. Gebrek aan stof was er zeker niet. Daarbij kwam nog de verkiezing van een apostel in do plaats van Judas. Maar bovenal was er de werkzaamheid des geoeds, waarbij 's mcnschcn gebeelc wezen in de opperste geeste lijke spanning verkeert, 't Is daarop, dat Lukas ons wijst; „Deze allen waren eendrachtelijk vol hardende in het bidden en smeeken, met de vrou wen, en Maria, dc moeder van Jezus, en met zijne broederen." Eendrachtig in 't allerheiligste, want wat is heiliger dan het bidden en smeeken?... dit is zeer beschamend voor de latere kerk des Hecren, die toch uit deze kern-gemeente in den loop der eeuwen gegroeid is! Over hoeveel scheuringen en verdeeldheden klaagt de geschiedenis van velo honderden jaren. Hoe is telkens weder uiteen gegaan wat wezenlijk bij elkaar hoorde, omdat door al'en één geloof beleden werd. En ook in onzen tijd valt er niet over eenheid to roemen. Ja, zelfs in don schoot van één kerk doet gedurig weder de splijtzwam haar werk,... deze versplin tering is een bedenkelijk verschijnsel in een tijd, waarin een halve wereld front tegen het Christen dom maakt, om het zoo mogelijk met wortel en tak uit te roeien. Zeg nu niet, dat de eensgezindheid lichter in een gemeente van omtrent honderdtwintig zio- len, gelijk die van Jeruzalem, bewaard wordt, dan in onze massale gemeenten, die vele duizenden lidmaten tellen. Monster eens vluchtig de aan wezigen in de opperzaal, en gij bespeurt terstond, dat cr onder hen waarlijk meer dan één wrijvings- vlak was, waaruit heel gemakkelijk verdeeldheid kon voortkomen, 't Was een zeer bont gezelschap. Alleen reeds dc apostelkring, die de leiding had, vertoont een zeer rijke verscheidenheid in karak ter, aanleg, talent, en geestelijke gaven. De voort varende Petrus, de peinzende Johannes, de prak tische Jakobus ,dc zwaarmoedige Thomas, Mat- theüs, de man met een verleden, en zoo de geheele rij langs,dc apostelen alleen leverden genoeg punten van botsing op. Voorts vindt gij in dezo samenkomst der kleine gemeente voor 't eerst vrouwen aanwezig. Welk een teer punt was dit voor 't joodsche besef, daar de vrouwen naar do heerschcnde zede niet in de godsdienstige verga deringen toegelaten werden. In de opperzaal werd er .geen „quaestie" van gemaakt. Geen woord van dispuut is er over gevallen. Men aanvaardde dit „nieuwe" als een vanzelfsheid. Men voelde intuï tief wat Paulus later onder woorden zou brengen: „Daarin is noch Jood, noch Griek; daarin is noch dienstbare, noch vrije; daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt één in Christus Jezus." Wuar deze eenheid in Christus ontbreekt, kan geen harmonisch leven van menschen, die in ménig opzicht verschillen, mogelijk zijn. 't Wordt dan: zooveel hoofden, zooveel zinnen. De steeds weder opkomende verbrokkeling *in het saamwo- ncn der geloovigen heeft een geestelijke wortel, zij doet althans do vraag opkomen, of de eenheid in Christus Jezus er wel was, daar in de gcloofs- verbintenis met Ilcm het geheim der onderlinge eensgezindheid of der broederlijke liefde ligt. Eendrachtiglijk, laat dit woord op u inwer ken en in u doorwerken. De gemeenschap der heiligen is een rijke genadegave, waaraan nooit to veel waarde gehecht kan worden. Wij hebben elkaar noodig. De één is den ander tot steun. Er is dan een uitwisseling van gedachten en geeste lijke krachten, waardoor allen in 't geloof opge bouwd worden. Dc roep om meerdere éénheid is bij de ontkerstening der menschhcid bijzonder dringend. Een kunstmatige eenheid, die niet in den Christus der Schriften wortelt, is van meetaf een dood ding en brengt geen haat. Maar wast zij uit den Christus op, dan is zij voor de verdwaasde wereld een zegen. Vooral, wanneer zij zich open- haart in 't eendrachtiglijk volharden in het bid den en smeeken. Wij leven in andere omstandigheden dan do eerste gemeente. Zij verwachtte de uitstorting des Geestes, die ééns voor nl geschied is en als hei Is- feit evenmin herhaald wordt als de andere heils- feiten, zooals do geboorte, dc kruisiging, de op standing en de hemelvaart van Christus. Om eiken twijfel hieromtrent weg te nemen hebt gij'slechts aan Jezus' woord to denken, dat de andere Troos ter in eeuwigheid bij en in de gemeente zou blijven. Wat wij echter wél te begeeren hebben, is een verhoogde werking, een krachtiger doorbreken cics Geestes in het kerkelijke cn persoon'ijke leven, waardoor het heel spoedig op hooger plan zou ko nion te staan tot verheerlijking Gods en tot heil der mcnschheld. Dit brandend verlangen zal zich ook hij ons moeten openharen in een eendrachte lijk volharden in liet bidden cn smeeken. Gij be grijpt, dat Luka6 niet zonder reden twee gelijk soortige woorden nevens elkaar stelt; bidden en smeeken. Iiij wil Cr de innigheid en teerheid de' gebeds mede aanbevelen. Er is immers ook ecu ©enigszins oppervlakkig bidden, dat meer een o> zeggen van ernstige en oprecht gemeende woorden is, dan dat het opwelt uit de diepte der ziel. Maar komt gij als smeekeling voor den Troon des Al lerhoogsten te staan, ach ja, dan zijn de woorden soms weinig meer dan kreten, en de schikking er van kan veel te wenschen overlaten, maar wat zulk een gebed mist aan ordelijkheid en woorden keus, wordt méér dan vergoed door het levende hart, dat er in klopt en zulk een gebed, opgezon den in den Naam van Jezus Christus, is Gode een liefelijke reuk. De eorste gemeente had een uitdrukkelijke be lofte, dat de Geest niet lang na die dagen komen zou. Zij achtte zich om die reden niet ontslagen van de plicht om er nu toch nog om te bidden, zij maakte integendeel van die belofte, een pleit- grond: zij kon den Heere zelf zijn belofte voor oogen houden en met te meer ernst bidden en smeeken, dat Hij een waarmaker van zijn gegeven woord mocht zijn! Zoo hebben ook wij de belofte, dat, zoo wij klop pen, ons opengedaan zal worden. Dit is een prik kel om te volharden in het bidden en smeeken. Het zij geen vluchtig vragen zonder zelfs naar het antwoord uit te zien. Maar het zij een aan houden in 't vurig gebed, een worsteling als van Jakob in Pniël. Die worstelaar heeft tenslotte den zegen verkregen. Ook voor óns zal het antwoord niet uitblijven, indien wij eendrachtelijk volhar den; Jezus' belofte is er de waarborg voor: „Indien er twee van u samenstemmen op de aarde over ccnigc zaak, die zij zouden mogen begeeren, dat die hun zal geschieden van mijnen Vader, die in de hemelen is!" Salomo Hij zetelt op dc elpenbeenen troon Temidden van het vuur der edelsteencn. Een zwarte 6laaf staat naast hem. Om hem henen Schittert liet goud dat dient hem tot een woon. Hij Is oen koning. Schitterlichtc kroon Staat fonklcnd op zijn glanzend zwarte haren. J Een huivering komt door zijn lijf gevaren Wanneer hij zich verdiept in 't matelooze schoon. Hij zit cn droomt. God was hem eens verschenen. Fel, op zijn borst, gloeit brandend een robijn. Zijn oogen denken droomrig voor zich henen; Zou God hem haten om zijn wecldrig zijn? Zijn kleed omhult hem met een brand van slecncn. Hij rilt Hoe kon zijn ziel zoo eenzaam zijn? C. VERMEER 169

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11