Gedrilde Jongens door G. MULDER DE FRANSCHE REVEILLE OF HET BELEDEN KWAAD Machiel was tamboer en een goed ventje. Vanaf de Overste, die héél hoog boven hem stondtot do oppasser-rustkamer, die niet waard was om over z'n kleine teen heen te zien, ihieldon allen zonder uitzondering van Machiel den tamboer. Iloe dat zoo kwam? Wol, hij had een goedig gezicht en was vriendelijk tegen z'n naaste. Of dit nu de Overste, of de oppasser-rustkamer wasdaar trok Machiel zich niets van aan. Het waren voor hem allemaal kameraden, waar mee hij door 't leven moest gaan. En dat liefst: zoo gezellig mogelijk. Maar dit wil nu niet zeg gen dat hij geen onderscheid kende tusschen menschcn en niensohen o neethij noem de militairen elk naar z'n rang en burgers bij den achternaam, maar dat was dan ook alle eer die hij, naast de militaire groot, aan menschen bracht. „Mijnheer" kwam niet over zijn lippen, want Hij was niemands knecht. De hoogste op aarde was voor lièm: zijn groot* moeder. Dat was een flinke vrome vrouw. Wan neer hij bij haór kwam, moést hij alle gedane kwaad biechtenzonder dat zij er naar vroeg. Dun kwam z'n moeder, een beste vrouwmaar die hij meer als z'n zuster dan moeder bescliouw- de. De vader van Machiel was gestorveneven nadat de zoon zelfstandig de eerste stappen op aarde deed. Toen was hij verder opgevoed door grootmoeder en moeder, van welke beide vrou wen grootmoeder baas was en moeder hem het meest toe gaf. Machiel was dus groot gebracht bij twee vrouwen en tóch was bij een frisschc jonge kerel geworden en geen oud wijf. Bovendien was hij gewend te gehoorzamen. Ileusch, Maciiiel was een geschikt soldaat. En er zat muziek in hesm. Zoodoende was hij taml>oer geworden. Trommel slaan had hij thuis al geleerdja, hij had het gebracht tot kleine trommelslager van de dorps- fare „Woudklatik". Geen wonder dus dat in dienst de tronime'stokken hom lokten en hij zich op gaf voor tamboer. Van Overste tot oppasser-rustkamerja, maar óók de bewoners van tic Garnizoensplaats hielden van den tamboer. Men noemde hem ,;onze" tamboer. Want het was een wonder zoo veel muziek er in Machiel 'zat: Lij blies even goed piston als bij rorokeicie met z'n stokken. Dat kwam hem bijzonder van pas bij zijn tamboers- opleiding en hij wend hoornblazer tevens. De kapitein noemde hom hoornblazer-tamboer, terwijl de sergeant-majoor-instructeur altijd sprak van den tarnibocr-hoonir>?a*er.v... rnaar voor alle andere rangen en menschen was hij: de kleine tamboer. Van alle militairen en veel burgers was 's mor gens de eerste gedachte gewijd aan Maciiiel den tamboer en met een gelukkige lach werd men 's morgens wakker, als de hoornblazer zijn zui vere hooge tonen de lucht in stootte. Men vroeg hem vaak: „Toe tamboer, blaas nu toch eens een keer dé Fransche reveille!" „Als 'k jarig ben, din", antwoordde. Maciiiel. .En een ander antwoord kreeg men niet uit zijn mondwat men bom ook beloofde, hoe men ook drong. Machiel gaf niet alles, bewaarde ook iets voor zich zelf. Zoo gaf men het op, en al kwam de ge- weuschte reveille niettoch wensohten allcij en werden blij door de zuivere muziek van den hoornblazer-tamboer. En moesten niet ulle meisjes, wanneer ze maar even de roffel hoordende bel nog poetsen? Enkeken niet alle mevrouwen wel eventjes naar buiten, als de tamboer met den troep achter zich passeerde? Zóó gezien en geliefd was Machiel. In het Tehuis miste men iemand als hij er 's avonds niet was. Wat was nu het tehuis zon der Machiel? Zie hem daar zitten met z'n goed rond hoofdhij bloost als een meisje en is toch niet verlegen Het eenige Friesche aan hern is:-zijn baar en-z'n spraak. Hij is trotsch op-zijn blond zijn en spreekt zijn móeders taal tégen al wat Hollander is. Wanneer iemand daar wat .van zegt, antwoordt hij: „Zoo, dus jullie kent je eigen taal niet ver* staan! Of hóórt Friesland niet bij Holland soms?... Leer jullie maar Fransch hoor! Gezondheid!" Als hij zoö'n zet gedaan heeftstopt hij een nieuwe pijp. Tijdens den dienst rookt hij nooit, maar is die afgeloopen en zit Hij op z'n vaste plaats bij de gezelschapstafeldan mag de kop van de pijp niet koud. Als alle menschen dos avonds zóó rookten, was 't elke dag mistig. Men vroeg hem wel eens: „Waarom rook jij zoo, tamboer?" En hot antwoord typeerde hem, voor wie hoo* ren kon: „Als je rookt, dan lieg je niet!" Had de heele wereld nu maar dit antwoord ge hoord, dan was het een spreekwoord geworden... Met verlof naar huis ging hij niet. „Ben jullie nu mannetjes voor de dienst?" vroeg hij aan de anderen, die bijna eiken Zon dag naar huis gingen. En toen hij tóch eens een keer met verlof zou gaanhet was tegen Kerstmis en ze gingen allemaal de mannenliep hij een bon tegen 't lijf. (Een „bon" is een stuk beschreven pa pier, waarop gerapporteerd staat: een door iemand begane misdaad of bedreven overtreding!) Het een „bon" hebben van Machiel was een evengroot nieuws en in de kazerne algetnecncr bekend dan een vliegtuigprestatic, hoe interna tionaal overigens ook. „Machiel heeft een bon"en al wat uniform droeg, moest het zéker weten, en vroeg aan „Zeg, tamboer, hoe kom jij aan een bon?" Alle uniform vroeg hetbehalve één drager er van, en dat. was de Luit, die de overtreding geconstateerd en het rapport geschreven had. Zóó kwam het: Het was na avondappèl en niet stil op de ka mer. Er was te veel herrie zelfs. De Luit van de week ging zelf kijken op de kamer, waar zooveel leven gemaakt werd. Dat was natuurlijk zijn plicht. De kamerdeur open* gestooten, zag hij net, dat Maciiiel, de tamboer, een bed onderstboven bewoog. Toen vroeg do officier: „Tamboer, hoe is je naam?" Zóóver was 't nu met hem gekomen, dat men z'n naam vroeg en noteerde. „Heb jij een bon?" Zcs-en-dcrtig uren bad men hem daarmee om de kop gezeurdca toen moest hij op 't bureau van den kapitein komen. „Welzoo, hoornblazer-tamboer... ik... ik... ik heb een rapport, je habt herrie gemaakt op de kameris dót zoo, jonge man?" „Dat sal O'Utkomine, kapitein „Nu, dan moet ik je straffen met vier dagen arrest. Jc kunt, gaan". „Dat sal niet gaan, kapiteinik moet sater dag niet' verlof", (Zaterdag -zou de laatste dag zijnvan zijn- straftijd.) „Zaterdag ben je nog gestraft, dus dan ga je Zondagmorgen maar met verlof. Dat de boel ver nielen op do kamers moet uit zijn". „Nou dan ga 'k maar niet, h'n „Je kunt toch Zondagmorgen gaan, jonge!" „Nee, dat gaat niet, kapitein". Wat zou z'n grootmoeder wel zoggen, als hij met de trein thuis zou komen op Zondag? „Waarom niet, hoornblazer-tamboer?" „Ja, kijk eens, kapitein, ik reis 's Zondags nietdat mag ik niet". „Ben je dan Christelijkga je Zondags naar dc kerk?" „Altijd twee keer, kapitein". „Dusniet op Zondag reizen en twee keer naar de kcrichoe kun jehoe durf jc dan hier zoo ongehoorzaam zijn, jonge!" Toen zijn kapitein dat zóó ernstig zeirnoest hij lachen en schudde goedjg z'n hoofd om zóó veel hem niet begrijpen..!.... hij ongehoorzaam, wat een woord!...,.. Meewarig als iemand die ecn: stakker jereciht helpt, zei Maciiiel, de tam- „Och kapitein, is dat nou sóó erg, 'n krib om- keere???" I-Iet antwoord zóó gesproken door oen goed mcnsch tot een rechtvaardig monsch, deed één strafdag teniet gaan In liet Tehuis miste men hem drie dogen....,, Was er stil door! Maar die Zaterdagmorgen blies Machiel al? nooit tevoren zoo mooi: „dc Fransche reveille" en ging daarna met verlof. „Hja hiene my der hulde wollen, hoppe". (Zij wilden mij daar houden, grootmoeder.) „Ja, jongeboe dot sa?" (Hoe zóó, jongen?) „Nou, 'k Hie in béd omkoard ('k Had een bed omgekeerd!) „Nou, èn Deze keer begreep grootmoeder beslist nieC welk kwaad baar kleinzoon beleed. Wie oen uil volgt, korpt in een ruïne terecht. Het is voor den schoenmaker gemakkelijker dan Voor den opvoeder 0111 ieder kindje een schoentje naar zijn leest te geven. „Het doet er niet toe", zegt men, als men ervan overtuigd is, dut er toch niets meer aan te doen ia,- fc&rSvi' "wï? 117 R0MEIN,C11E FE{51 DAGEN WERDEN 4941 ZWAARDVEGE >öo^T£RS GFDOOD MET AL OMZE MOPERNE 1(7// VERBETERINGEN KUNNEN ^VT\ WU HET Ml ET VERDER lt» 0Ar* T0T 35000 SLACHT; OFFQ?5 IN ,?6SlX*5EfjX 5^=- BRENG EN. Een bijlende satyre uit een Amerikaans ch blad op de talrijke verkeers ongelukken in onze tijd KORT VERHAAL Sjaakje J K. VAN EERBEEK TIeLp! Hel Vup! Hellu-iu-up!! Het was druk op de brug. Zaterdagmiddag twaalf uur, ieder repte zich om thuis te komen. Op de brug was liet een gewoel van belang: fiet sen, een dreunende sleeperswagen niet een knal lende zweep, en twee vrachtauto's die zenuwachtig door het oponthoud tusschen de voetgangers voort- kropen. En de zon glansde op dc golven. Wat een heerlijke middag: en nu vrij, vrij! dat glansde op de gezichten van de haastige menschen. Help! Help! Maar het geraas otf de brug was luider dan het roepen. Zelfs al bad je liet roepen gehoord, dan dacht je nog dat het verbeelding was geweest, zóó ging alles gewoon zijn gang. Helki-u-up. Een oud heertje stond plotseling stil, liep naar de brugleuning, boog zich er over en keek in het glinsterende water. Niets te zien. Maar hij had toch het roepen geboord. Zóó duidelijk. Een man kwam er bij staan. „Er is hier om hulp geroepen, meneer." „Hebt u liet géhoord?" „Hebt u liet gehoord?" Toen stonden er plotseling tien menschen. „Een man in 't water." „Ziet u hem?" „Er ligt een in 't water." ,Js er liier niemand, die de politie Waarschuwt?" Ja, nu zagen ze den drenkeling. Onder dc brug, in 't halfdonker onder de pij Ie ré zag men het hoofd van den man, die in liet water lag. Het verkeer op de brug stond stil. Vergeefs probeerden de agenten de voetgangers te ver spreiden Sjaakje was er bok bij. Sjaak kón zwemmen. Sjaakje 'kon een heele lengte van het bad zwemmen, een enkele keer bijna twee. Dus je kon wel zeggen, dat Hij zwem men kon. Sjaak stond op de kaai, in de voorste rij. Hij kwam uit school. Hij bad juist zoo stilletjes voor zich zelf loopen denken, over de goede daden, die bij voor de menschen zou doen, als hij groot was. En de meester had gezegd, dat je altijd wel wat| voor een ander doen kan, al ben je nog zoo klein. Nu klein was Sjaak wel. Hij was de kleinste uit de klas. En bij 't voetballen op 't "schoolplein moest hij altijd kiepen, omdat ze geen koolpalen hadden, cn de ballen moestén erg laag zijn, anderS „zaten" ze toch niet. En cr was geen een zoo vhig als Sjaakje. En nu had vanmorgen de meester verteld van Jozef, die had z'n heele familie aan eten geholpen, toen. er honger was. Juist, dacht Sjaak. Het paooipfè was natuurlijk, dat dc broers .er geen erg in hadden, dat Jozef 't was die zc zoo veel te pte'n gaf. Maar nu zou hij zelf, Sjaak, óók begin nen met andere menschen blij te maken. Hij had juist beslóten nooit meer bij anderen aan de bel te trekken. En toen ...Onhandig peuterden Sjoaks kleine vingers aan z'n blouse. Zou hij er in springen? Natuurlijk kwamen ze met die roeiboot véél te laat.... Ja, hij zou het wagen Nog maar de laatste twee knoopen van z'a blouse waren dicht... Z'n hart bonsde, hij moest vlug adem halen, omdat hij zoo'n haast had. Waarom sprong die man naast hem cr niet in. Och. die wist niet natuurlijk van Jozef. Daar lag z'n blouse. Zoo maar op den grond. Daar zouden de menschen wel voor zorgen. Nu de schoenen. Zie je dat de menschcn wel opzij gin gen, als er maar een was die durfde! Ach, daar trok ie z'n veter in de knoop. Maar je schoenen moest, moést je uit hebben, andere zonk je als een baksteen. Zoo'n veter tochdie wilde maar iiiet los. En nu de andere. Dan dc borstrok, die ging zóó; rits, in eens uit. En liet flanel, waar ze Ritsin eens uit bij hem thuis altijd zoo secuur voor zorgden... Maar wat was dat nu? Waarom drongen de imonschen zoo op? En wat riepen ze allemaal? Wat riepen die menschen? ...Een, twee. Nu zou hij er toch in springen. Maar wie hield hem daar vast. „Laat los!" ...Een groote knuist had z'n flanel zóó even tusschen. duim cn vinger. Bevend draaide Sjaakje zich om. „Los, asjeblieft hè." Ze zagen toch zeker wol, wat hij wou. Als ze dachten dat ze met die roeiboot „Zeg eens, kereltje, wat wou je eigenlijk?" De agent, die zooeven Hij de kaai verderop had ge- jxist, boog zich over Sjaakje heen. Z'n groote bruine hand zat als een band om Sjaakje's wit ten arm. Ja wat had Sjaakje gewild? Er stonden twintig menschef! in een kring om hem heen... En, over de glinsterende golven gleed het roei bootje, en op tiet bankje zat de man, die om hulp had geroepen... Wat had Sjaakje gewild? Als z'n kleine flanel een groote deken was geweest, dan was hij er onder weggekropen. De man, die zoo even in het water lag, zat al veilig en wel in de-boot, Sjaakje's hulp was niet eens noodig. „Nee, vrind, dat gaat niet, zwemmen zonder kaartje," zei er eeii van de -menschen, grappig. Nu, en toen kwamen de grappen van alle kan ten. Dat begrijp je. Ze lachten allemaal om Sjaak. „Ga een zwembroek aan je moeder vragen." Alleen een donkere man met een baard zei, dat de grappenmakers hun mond moesten houden. Ze konden geen tien tellen daarnet, zei hij. Hij streek zich door de lmard cn 't leek of hij zich kwaad maakte. Dat begreep Sjaak nu weer niet. Zeker van de zenuwen, dacht Sjaak. „Trek je hempje maar weer aan," zei de agent „Je mag een andere keer meehelpen, maar je moet eerst nog wat groeien en aan je moeder vragen, 't Is vandaag niet meer noodig." Nu, dat begreep Sjaak ook wel. Agenten zeiden altijd dingen, die jc al lang wist. En z'n hemd had hij al lang an. Van z'n schoen wou de veter niet dicht, maar dat liep zóó ook wel. Waarom moest de man er z'n moeder bij halen? Hij zat op één maandje na in de vijfde klas, en als ze hier dach ten dat ze Sjaak konden beetnemen... Maar hij was wel zoo wijs dat hij zich van een agent niets aaantrok. De agent was Ruben, dat was de groot ste zeker, van de broeders. En stilletjes liep Sjaak de kaai verder langs, naar huis. Ze wachtten al op hom met 't eten. Hij was alleen nog een beetje beverig. Dat begrijp je wel. Aun niemand heeft hij zijn avontuur ver teld. Later ontdekte hij dat je een ander toch wel helpen kan al spring je hem niet direct na. M. A. M. RE NESB0LD1NGH Een oud en merkwaardig gebruik In het landschap Poorba, ten Oosten van het Tobameer, nog binnen de grenspalen der Bataks gelegen, heeft onlangs een merkwaardige plech tigheid plaats gehad, waarvan het relaas wil voorkomen als de klanken van een zeer oud ver haal, genomen uit een van de heilige boekon der menscbheid. Of is het niet iets uit dc grijze oudheid, wan neer daar honderden cn nog eens honderden langs de wegen trekken, om de inhuldiging van een hieuwen vorst bij te wonen? Meest allen te voet, in de weinige kleeding, waarmee het Oosten hen genoegen doet nemen; eenlingen, of gezinnen, de moeder haar jongste in den draagdoek op den rug of aan de bonst met zich voerend, de vader 'n groo- tere toreend op hoofd of schouder, terwijl de meer zelfstandige jeugd welgemoed voor- of achteraan komt. Is 't niet, alsof men de Joden uit het Oude Boek ziet optrekken naar hun Jeruzalem, waa neer een feestdag naakte? De Radja van Poerba, bij de bevolking (Sima- loengoen Bataks) Toewan Poerba genoemd, is een van do weinige kleine voreten, die onder 't opperste regiem van het Gouvernement., nog een zekere mate van zelfstandigheid hebben bewaard. Alleen echter onder dat opperste regiem; en dus moet iedere nieuwe Radja in zijn waardigheid worden bevestigd door den vertegenwoordiger der hooge regeering, en in diens handen den eed van trouw en loyaliteit afleggen. Zoo een dag is als een kroningsfeest, vol vreug debetoon cn kinderlijke, opwinding. Vol overvloe dige gratis-imaaltijden ook, wat voor de meestal zeer karig levende Bataks weLeen vooraanstaande reden Is,-om zich feestelijk gestemd te .voelen; Zulk een dag dan was voor Poerba aangebroken, half October ongeveer. De eigenlijke plechtigheid zou plaats vinden in" hel „gerechtsgebouw", waartegenover een bouten stellage was opgericht, dat met zijn afdak do Europeesche en hooge' Inhéemsche genoodigden tegen al te feilen zonnebrand beschermen moest. Om die twee gebouwtjes, groepeerde zich de sa-, mengestroomde menigte, voorzoover ze tenminste niet de voorkeur gaven aan een lijdelijk afwach ten op het eigenlijke feestterrein. Tegen elf uur arriveerde do auto van den waar- nemenden Gouverneur. Bij de eereboog, die de Bataks zeer gaarne bij alle mogelijke soorten van feestelijkheden oprichten, werd uitgestapt ter plechtige ontvangst en nu ging liet in een eigen aardige optocht naar de plaats van bestemming. Voorop gingen twee in het rood gekleede krij gers, die met hun zwaarden lange cirkels In do lucht maaiden, alsof ze bezig waren een Heel leger van booze geesten te verdrijven. Ze bogen en do ken en elke slag had een typisch bezwerend rhythme. Over den aldus veilig gemaakten weg schreed de waarnemende gouverneur in zijn met goud geborduurde uniform, met steek en degen, onder den gouden pajong, begeleid door den waarnemende» en den nieuwen Radja, ook bei den in gala-uniform. Achter dit groepje kwam do assistent-resident van Simeloengoen, terwijl do Stoet gesloten word door de vroolijker rijen der schoolkinderen, allen gewapend met de Neder- landsche driekleur. Met de komst van den gouverneur kon do plechtigheid beginnen. Aan dc eene zijde schaar den zich de Nederlandsche bestuursambtenaren, aan de andere zijde de Radja's .Snel volgden elkan der de plechtige verklaringen op', even nog afge wisseld door het uitreiken van de gouden 6ter aan den afgetreden waarnemenden Radja van Poerba, Toehan Karl Tandjoong, welk eereblijk met een driemaal herhaald Horas! begroet werd. Daarna kwam de eigenlijke bevestiging, waarbij de nieuwe Radja den eed aflegde vo'gens den adat, en toegesproken werd door den waarnemen den gouverneur, die hem o.a. er aan herinnerde, dat het volk cr niet is voor de vorst, maar dc vorst voor het volk. Geen misplaatste opmerking voor een vorst der Bataks, die van ouds lier be rucht waren om hun afpersingen en slaafsche onderdrukking. Hiermee was het voornaamste deel van do eigenlijke p'echtigheid afgeloopen; er werd rijst gestrooid en „horas" geroepen, zoodat het tot ver in 't rond weergalmde, waarna de onderteekenin# van de acte van verhand plaats vond. Nu was de tijd gekomen om den nieuwen Radja geluk te Wenschen met zijn bevestiging en den. afgetreden Radja met zijn onderscheiding, waar van een- ruim -gebruik werd gemaakt. Nog was alles even plechtig, de bestuursambtenaren even als de radja's in .galacostuum; imposant, maar warm. De een na den ander verdwenen de heeren dan ook voor een oogenblikje, om als opgcfrischto menschen in de luchtiger witte tropciuiracht terug te keeren. In de nabijheid der feestvierende kampong ligt, nog de oude, de zgn. ariutkampong, de oorspron kelijke residentie der Toehans Poerba. Deze kam pong is geheel op een soort eiland gebouwd, mc^ het oog op de verdediging, zoodat men cr vroeger, slechts over een enkel smal paadje kon binnen treden. Sedert korton tijd is hier echter een bree- derc toegangsweg aangelegd, een zeer concreet bewijs van de zegeningen van het Nederlandsche gouvernement. Overigens is alles in de adatkampong oud en primitief, als in den grijzen voortijd. Dc adat huizen zijn nog van den ouden stijl, de daken zwaar begroeid met mos; de bevolking leeft er in oorapronkolijken eenvoud. De voornaamste plaats in de kampong wordt ingenomen door het groot© huis van den radja. Daar binnen liecrecht duister nis in. vergelijking met den stro lenden dag bui ten, terwijl ook de luchtververeching er nog wol een en ander te wenschen overlaat. In het tweed© en achterste vertrek is de vrouwen verblijfplaats, waar ook de oude Radja en diens moeder slapen, den slaap des doods nl. Geen inwoner van Poerba echter zal het wagen te zeggen, dat de oude vorst gestorven is, voordat dc nieuwe bevestigd is in zijn ambt en waardigheid. Hij slaapt eenvoudig, te midden der zijnen; twaalf jaar lang nu reeds. Hun komt niets te ontbreken, ook niet de vreug de waarop ze recht hebben. Tusschen de groot© kist waarin de radja rust tot liet zijn tijd is ge worden óm ter aarde te worden besteld ,en do kleinere van de oude moeder, ligt een matje en daarop wordt iederen avond voor hem gedanst. Spijzen worden er bij gelegenheid op neer gezet cn het heele huiselijke leven van liet vrouwen verblijf speelt zich om de kisten af. De s'aapban- ken staan langs de wanden en ook zijn eigen slaapplaats blijft voor hem open. Maar reeds zijn, eveneens in den adatkampong, de doodenhuizen (.grafmonumenten) in aanbouw, waarin de radja en zijn moeder zullen worden neergelegd, wanneer ze ook voor hun volk gestorven mogen zijn. Den derden November heeft die plechtige be grafenis plaats gehad. Zc werd bijgewoond door verschillende Nederlandsche ambtenaren en ver scheiden inlandsche grooten, terwijl verder weer duizenden Bataks waren samengestroomd, om liet uitgebreide ceremonieel en den daarop volgenden rijstmaaltijd mee te genieten. De beide kisten werden onder het luide roepen van Horas! cn het strooien van rijst, driemaal U7,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 13