Gedrilde Jongens
door
G. MULDER
DE FRANSCHE REVEILLE OF HET
BELEDEN KWAAD
Machiel was tamboer en een goed ventje.
Vanaf de Overste, die héél hoog boven hem
stondtot do oppasser-rustkamer, die niet
waard was om over z'n kleine teen heen te zien,
ihieldon allen zonder uitzondering van Machiel
den tamboer.
Iloe dat zoo kwam? Wol, hij had een goedig
gezicht en was vriendelijk tegen z'n naaste. Of
dit nu de Overste, of de oppasser-rustkamer
wasdaar trok Machiel zich niets van aan.
Het waren voor hem allemaal kameraden, waar
mee hij door 't leven moest gaan. En dat liefst:
zoo gezellig mogelijk. Maar dit wil nu niet zeg
gen dat hij geen onderscheid kende tusschen
menschcn en niensohen o neethij noem
de militairen elk naar z'n rang en burgers bij
den achternaam, maar dat was dan ook alle eer
die hij, naast de militaire groot, aan menschen
bracht. „Mijnheer" kwam niet over zijn lippen,
want Hij was niemands knecht.
De hoogste op aarde was voor lièm: zijn groot*
moeder. Dat was een flinke vrome vrouw. Wan
neer hij bij haór kwam, moést hij alle gedane
kwaad biechtenzonder dat zij er naar vroeg.
Dun kwam z'n moeder, een beste vrouwmaar
die hij meer als z'n zuster dan moeder bescliouw-
de. De vader van Machiel was gestorveneven
nadat de zoon zelfstandig de eerste stappen op
aarde deed. Toen was hij verder opgevoed door
grootmoeder en moeder, van welke beide vrou
wen grootmoeder baas was en moeder hem het
meest toe gaf. Machiel was dus groot gebracht bij
twee vrouwen en tóch was bij een frisschc jonge
kerel geworden en geen oud wijf. Bovendien was
hij gewend te gehoorzamen. Ileusch, Maciiiel was
een geschikt soldaat. En er zat muziek in hesm.
Zoodoende was hij taml>oer geworden. Trommel
slaan had hij thuis al geleerdja, hij had het
gebracht tot kleine trommelslager van de dorps-
fare „Woudklatik". Geen wonder dus dat in dienst
de tronime'stokken hom lokten en hij zich op
gaf voor tamboer.
Van Overste tot oppasser-rustkamerja,
maar óók de bewoners van tic Garnizoensplaats
hielden van den tamboer. Men noemde hem
,;onze" tamboer. Want het was een wonder zoo
veel muziek er in Machiel 'zat: Lij blies even
goed piston als bij rorokeicie met z'n stokken. Dat
kwam hem bijzonder van pas bij zijn tamboers-
opleiding en hij wend hoornblazer tevens.
De kapitein noemde hom hoornblazer-tamboer,
terwijl de sergeant-majoor-instructeur altijd sprak
van den tarnibocr-hoonir>?a*er.v... rnaar voor alle
andere rangen en menschen was hij: de kleine
tamboer.
Van alle militairen en veel burgers was 's mor
gens de eerste gedachte gewijd aan Maciiiel den
tamboer en met een gelukkige lach werd men
's morgens wakker, als de hoornblazer zijn zui
vere hooge tonen de lucht in stootte.
Men vroeg hem vaak:
„Toe tamboer, blaas nu toch eens een keer dé
Fransche reveille!"
„Als 'k jarig ben, din", antwoordde. Maciiiel.
.En een ander antwoord kreeg men niet uit zijn
mondwat men bom ook beloofde, hoe men
ook drong. Machiel gaf niet alles, bewaarde ook
iets voor zich zelf.
Zoo gaf men het op, en al kwam de ge-
weuschte reveille niettoch wensohten allcij
en werden blij door de zuivere muziek van den
hoornblazer-tamboer.
En moesten niet ulle meisjes, wanneer ze maar
even de roffel hoordende bel nog poetsen?
Enkeken niet alle mevrouwen wel eventjes
naar buiten, als de tamboer met den troep
achter zich passeerde?
Zóó gezien en geliefd was Machiel.
In het Tehuis miste men iemand als hij er
's avonds niet was. Wat was nu het tehuis zon
der Machiel? Zie hem daar zitten met z'n goed
rond hoofdhij bloost als een meisje en is
toch niet verlegen Het eenige Friesche aan hern
is:-zijn baar en-z'n spraak. Hij is trotsch op-zijn
blond zijn en spreekt zijn móeders taal tégen
al wat Hollander is. Wanneer iemand daar wat
.van zegt, antwoordt hij:
„Zoo, dus jullie kent je eigen taal niet ver*
staan! Of hóórt Friesland niet bij Holland soms?...
Leer jullie maar Fransch hoor! Gezondheid!"
Als hij zoö'n zet gedaan heeftstopt hij een
nieuwe pijp. Tijdens den dienst rookt hij nooit,
maar is die afgeloopen en zit Hij op z'n vaste
plaats bij de gezelschapstafeldan mag de kop
van de pijp niet koud. Als alle menschen dos
avonds zóó rookten, was 't elke dag mistig.
Men vroeg hem wel eens:
„Waarom rook jij zoo, tamboer?"
En hot antwoord typeerde hem, voor wie hoo*
ren kon:
„Als je rookt, dan lieg je niet!"
Had de heele wereld nu maar dit antwoord ge
hoord, dan was het een spreekwoord geworden...
Met verlof naar huis ging hij niet.
„Ben jullie nu mannetjes voor de dienst?"
vroeg hij aan de anderen, die bijna eiken Zon
dag naar huis gingen.
En toen hij tóch eens een keer met verlof zou
gaanhet was tegen Kerstmis en ze gingen
allemaal de mannenliep hij een bon tegen
't lijf. (Een „bon" is een stuk beschreven pa
pier, waarop gerapporteerd staat: een door
iemand begane misdaad of bedreven overtreding!)
Het een „bon" hebben van Machiel was een
evengroot nieuws en in de kazerne algetnecncr
bekend dan een vliegtuigprestatic, hoe interna
tionaal overigens ook.
„Machiel heeft een bon"en al wat uniform
droeg, moest het zéker weten, en vroeg aan
„Zeg, tamboer, hoe kom jij aan een bon?"
Alle uniform vroeg hetbehalve één drager
er van, en dat. was de Luit, die de overtreding
geconstateerd en het rapport geschreven had.
Zóó kwam het:
Het was na avondappèl en niet stil op de ka
mer. Er was te veel herrie zelfs.
De Luit van de week ging zelf kijken op de
kamer, waar zooveel leven gemaakt werd. Dat
was natuurlijk zijn plicht. De kamerdeur open*
gestooten, zag hij net, dat Maciiiel, de tamboer,
een bed onderstboven bewoog. Toen vroeg do
officier:
„Tamboer, hoe is je naam?"
Zóóver was 't nu met hem gekomen, dat men
z'n naam vroeg en noteerde.
„Heb jij een bon?" Zcs-en-dcrtig uren bad men
hem daarmee om de kop gezeurdca toen
moest hij op 't bureau van den kapitein komen.
„Welzoo, hoornblazer-tamboer... ik... ik...
ik heb een rapport, je habt herrie gemaakt op
de kameris dót zoo, jonge man?"
„Dat sal O'Utkomine, kapitein
„Nu, dan moet ik je straffen met vier dagen
arrest. Jc kunt, gaan".
„Dat sal niet gaan, kapiteinik moet sater
dag niet' verlof",
(Zaterdag -zou de laatste dag zijnvan zijn-
straftijd.)
„Zaterdag ben je nog gestraft, dus dan ga je
Zondagmorgen maar met verlof. Dat de boel ver
nielen op do kamers moet uit zijn".
„Nou dan ga 'k maar niet, h'n
„Je kunt toch Zondagmorgen gaan, jonge!"
„Nee, dat gaat niet, kapitein".
Wat zou z'n grootmoeder wel zoggen, als hij
met de trein thuis zou komen op Zondag?
„Waarom niet, hoornblazer-tamboer?"
„Ja, kijk eens, kapitein, ik reis 's Zondags
nietdat mag ik niet".
„Ben je dan Christelijkga je Zondags
naar dc kerk?"
„Altijd twee keer, kapitein".
„Dusniet op Zondag reizen en twee keer
naar de kcrichoe kun jehoe durf jc dan
hier zoo ongehoorzaam zijn, jonge!"
Toen zijn kapitein dat zóó ernstig zeirnoest
hij lachen en schudde goedjg z'n hoofd om zóó
veel hem niet begrijpen..!.... hij ongehoorzaam,
wat een woord!...,.. Meewarig als iemand die
ecn: stakker jereciht helpt, zei Maciiiel, de tam-
„Och kapitein, is dat nou sóó erg, 'n krib om-
keere???"
I-Iet antwoord zóó gesproken door oen goed
mcnsch tot een rechtvaardig monsch, deed één
strafdag teniet gaan
In liet Tehuis miste men hem drie dogen....,,
Was er stil door!
Maar die Zaterdagmorgen blies Machiel al?
nooit tevoren zoo mooi: „dc Fransche reveille" en
ging daarna met verlof.
„Hja hiene my der hulde wollen, hoppe".
(Zij wilden mij daar houden, grootmoeder.)
„Ja, jongeboe dot sa?"
(Hoe zóó, jongen?)
„Nou, 'k Hie in béd omkoard
('k Had een bed omgekeerd!)
„Nou, èn
Deze keer begreep grootmoeder beslist nieC
welk kwaad baar kleinzoon beleed.
Wie oen uil volgt, korpt in een ruïne terecht.
Het is voor den schoenmaker gemakkelijker dan
Voor den opvoeder 0111 ieder kindje een schoentje
naar zijn leest te geven.
„Het doet er niet toe", zegt men, als men ervan
overtuigd is, dut er toch niets meer aan te doen ia,-
fc&rSvi'
"wï? 117 R0MEIN,C11E FE{51
DAGEN WERDEN
4941 ZWAARDVEGE
>öo^T£RS GFDOOD
MET AL OMZE MOPERNE
1(7// VERBETERINGEN KUNNEN
^VT\ WU HET Ml ET VERDER
lt» 0Ar* T0T 35000 SLACHT;
OFFQ?5 IN ,?6SlX*5EfjX
5^=- BRENG EN.
Een bijlende satyre uit
een Amerikaans ch blad
op de talrijke verkeers
ongelukken in onze tijd
KORT VERHAAL
Sjaakje
J K. VAN EERBEEK
TIeLp! Hel Vup! Hellu-iu-up!!
Het was druk op de brug. Zaterdagmiddag
twaalf uur, ieder repte zich om thuis te komen.
Op de brug was liet een gewoel van belang: fiet
sen, een dreunende sleeperswagen niet een knal
lende zweep, en twee vrachtauto's die zenuwachtig
door het oponthoud tusschen de voetgangers voort-
kropen. En de zon glansde op dc golven. Wat een
heerlijke middag: en nu vrij, vrij! dat glansde op
de gezichten van de haastige menschen.
Help! Help!
Maar het geraas otf de brug was luider dan het
roepen. Zelfs al bad je liet roepen gehoord, dan
dacht je nog dat het verbeelding was geweest,
zóó ging alles gewoon zijn gang.
Helki-u-up.
Een oud heertje stond plotseling stil, liep naar
de brugleuning, boog zich er over en keek in
het glinsterende water. Niets te zien. Maar hij
had toch het roepen geboord. Zóó duidelijk. Een
man kwam er bij staan. „Er is hier om hulp
geroepen, meneer." „Hebt u liet géhoord?" „Hebt
u liet gehoord?"
Toen stonden er plotseling tien menschen. „Een
man in 't water." „Ziet u hem?" „Er ligt een in
't water." ,Js er liier niemand, die de politie
Waarschuwt?"
Ja, nu zagen ze den drenkeling. Onder dc brug,
in 't halfdonker onder de pij Ie ré zag men het
hoofd van den man, die in liet water lag.
Het verkeer op de brug stond stil. Vergeefs
probeerden de agenten de voetgangers te ver
spreiden
Sjaakje was er bok bij.
Sjaak kón zwemmen. Sjaakje 'kon een heele
lengte van het bad zwemmen, een enkele keer
bijna twee. Dus je kon wel zeggen, dat Hij zwem
men kon.
Sjaak stond op de kaai, in de voorste rij. Hij
kwam uit school. Hij bad juist zoo stilletjes voor
zich zelf loopen denken, over de goede daden, die
bij voor de menschen zou doen, als hij groot was.
En de meester had gezegd, dat je altijd wel wat|
voor een ander doen kan, al ben je nog zoo klein.
Nu klein was Sjaak wel. Hij was de kleinste uit
de klas. En bij 't voetballen op 't "schoolplein
moest hij altijd kiepen, omdat ze geen koolpalen
hadden, cn de ballen moestén erg laag zijn, anderS
„zaten" ze toch niet. En cr was geen een zoo vhig
als Sjaakje.
En nu had vanmorgen de meester verteld van
Jozef, die had z'n heele familie aan eten geholpen,
toen. er honger was. Juist, dacht Sjaak. Het
paooipfè was natuurlijk, dat dc broers .er geen erg
in hadden, dat Jozef 't was die zc zoo veel te
pte'n gaf. Maar nu zou hij zelf, Sjaak, óók begin
nen met andere menschen blij te maken. Hij
had juist beslóten nooit meer bij anderen aan de
bel te trekken. En toen
...Onhandig peuterden Sjoaks kleine vingers
aan z'n blouse. Zou hij er in springen? Natuurlijk
kwamen ze met die roeiboot véél te laat.... Ja,
hij zou het wagen
Nog maar de laatste twee knoopen van z'a
blouse waren dicht... Z'n hart bonsde, hij moest
vlug adem halen, omdat hij zoo'n haast had.
Waarom sprong die man naast hem cr niet in.
Och. die wist niet natuurlijk van Jozef.
Daar lag z'n blouse. Zoo maar op den grond.
Daar zouden de menschen wel voor zorgen. Nu de
schoenen. Zie je dat de menschcn wel opzij gin
gen, als er maar een was die durfde! Ach, daar
trok ie z'n veter in de knoop. Maar je schoenen
moest, moést je uit hebben, andere zonk je als
een baksteen. Zoo'n veter tochdie wilde maar
iiiet los. En nu de andere. Dan dc borstrok, die
ging zóó; rits, in eens uit. En liet flanel, waar ze
Ritsin eens uit
bij hem thuis altijd zoo secuur voor zorgden...
Maar wat was dat nu? Waarom drongen de
imonschen zoo op? En wat riepen ze allemaal? Wat
riepen die menschen?
...Een, twee. Nu zou hij er toch in springen.
Maar wie hield hem daar vast. „Laat los!"
...Een groote knuist had z'n flanel zóó even
tusschen. duim cn vinger. Bevend draaide Sjaakje
zich om. „Los, asjeblieft hè." Ze zagen toch zeker
wol, wat hij wou. Als ze dachten dat ze met die
roeiboot
„Zeg eens, kereltje, wat wou je eigenlijk?" De
agent, die zooeven Hij de kaai verderop had ge-
jxist, boog zich over Sjaakje heen. Z'n groote
bruine hand zat als een band om Sjaakje's wit
ten arm. Ja wat had Sjaakje gewild? Er stonden
twintig menschef! in een kring om hem heen...
En, over de glinsterende golven gleed het roei
bootje, en op tiet bankje zat de man, die om hulp
had geroepen... Wat had Sjaakje gewild? Als
z'n kleine flanel een groote deken was geweest,
dan was hij er onder weggekropen.
De man, die zoo even in het water lag, zat al
veilig en wel in de-boot, Sjaakje's hulp was niet
eens noodig.
„Nee, vrind, dat gaat niet, zwemmen zonder
kaartje," zei er eeii van de -menschen, grappig.
Nu, en toen kwamen de grappen van alle kan
ten. Dat begrijp je. Ze lachten allemaal om Sjaak.
„Ga een zwembroek aan je moeder vragen."
Alleen een donkere man met een baard zei, dat
de grappenmakers hun mond moesten houden. Ze
konden geen tien tellen daarnet, zei hij. Hij streek
zich door de lmard cn 't leek of hij zich kwaad
maakte. Dat begreep Sjaak nu weer niet. Zeker
van de zenuwen, dacht Sjaak.
„Trek je hempje maar weer aan," zei de agent
„Je mag een andere keer meehelpen, maar je
moet eerst nog wat groeien en aan je moeder
vragen, 't Is vandaag niet meer noodig."
Nu, dat begreep Sjaak ook wel. Agenten zeiden
altijd dingen, die jc al lang wist. En z'n hemd had
hij al lang an. Van z'n schoen wou de veter niet
dicht, maar dat liep zóó ook wel. Waarom moest
de man er z'n moeder bij halen? Hij zat op één
maandje na in de vijfde klas, en als ze hier dach
ten dat ze Sjaak konden beetnemen... Maar hij
was wel zoo wijs dat hij zich van een agent niets
aaantrok. De agent was Ruben, dat was de groot
ste zeker, van de broeders.
En stilletjes liep Sjaak de kaai verder langs,
naar huis. Ze wachtten al op hom met 't eten. Hij
was alleen nog een beetje beverig. Dat begrijp
je wel. Aun niemand heeft hij zijn avontuur ver
teld. Later ontdekte hij dat je een ander toch wel
helpen kan al spring je hem niet direct na.
M. A. M. RE NESB0LD1NGH
Een oud en merkwaardig
gebruik
In het landschap Poorba, ten Oosten van het
Tobameer, nog binnen de grenspalen der Bataks
gelegen, heeft onlangs een merkwaardige plech
tigheid plaats gehad, waarvan het relaas wil
voorkomen als de klanken van een zeer oud ver
haal, genomen uit een van de heilige boekon der
menscbheid.
Of is het niet iets uit dc grijze oudheid, wan
neer daar honderden cn nog eens honderden langs
de wegen trekken, om de inhuldiging van een
hieuwen vorst bij te wonen? Meest allen te voet,
in de weinige kleeding, waarmee het Oosten hen
genoegen doet nemen; eenlingen, of gezinnen, de
moeder haar jongste in den draagdoek op den rug
of aan de bonst met zich voerend, de vader 'n groo-
tere toreend op hoofd of schouder, terwijl de meer
zelfstandige jeugd welgemoed voor- of achteraan
komt. Is 't niet, alsof men de Joden uit het Oude
Boek ziet optrekken naar hun Jeruzalem, waa
neer een feestdag naakte?
De Radja van Poerba, bij de bevolking (Sima-
loengoen Bataks) Toewan Poerba genoemd, is
een van do weinige kleine voreten, die onder 't
opperste regiem van het Gouvernement., nog een
zekere mate van zelfstandigheid hebben bewaard.
Alleen echter onder dat opperste regiem; en dus
moet iedere nieuwe Radja in zijn waardigheid
worden bevestigd door den vertegenwoordiger der
hooge regeering, en in diens handen den eed van
trouw en loyaliteit afleggen.
Zoo een dag is als een kroningsfeest, vol vreug
debetoon cn kinderlijke, opwinding. Vol overvloe
dige gratis-imaaltijden ook, wat voor de meestal
zeer karig levende Bataks weLeen vooraanstaande
reden Is,-om zich feestelijk gestemd te .voelen;
Zulk een dag dan was voor Poerba aangebroken,
half October ongeveer.
De eigenlijke plechtigheid zou plaats vinden in"
hel „gerechtsgebouw", waartegenover een bouten
stellage was opgericht, dat met zijn afdak do
Europeesche en hooge' Inhéemsche genoodigden
tegen al te feilen zonnebrand beschermen moest.
Om die twee gebouwtjes, groepeerde zich de sa-,
mengestroomde menigte, voorzoover ze tenminste
niet de voorkeur gaven aan een lijdelijk afwach
ten op het eigenlijke feestterrein.
Tegen elf uur arriveerde do auto van den waar-
nemenden Gouverneur. Bij de eereboog, die de
Bataks zeer gaarne bij alle mogelijke soorten van
feestelijkheden oprichten, werd uitgestapt ter
plechtige ontvangst en nu ging liet in een eigen
aardige optocht naar de plaats van bestemming.
Voorop gingen twee in het rood gekleede krij
gers, die met hun zwaarden lange cirkels In do
lucht maaiden, alsof ze bezig waren een Heel leger
van booze geesten te verdrijven. Ze bogen en do
ken en elke slag had een typisch bezwerend
rhythme. Over den aldus veilig gemaakten weg
schreed de waarnemende gouverneur in zijn met
goud geborduurde uniform, met steek en degen,
onder den gouden pajong, begeleid door den
waarnemende» en den nieuwen Radja, ook bei
den in gala-uniform. Achter dit groepje kwam do
assistent-resident van Simeloengoen, terwijl do
Stoet gesloten word door de vroolijker rijen der
schoolkinderen, allen gewapend met de Neder-
landsche driekleur.
Met de komst van den gouverneur kon do
plechtigheid beginnen. Aan dc eene zijde schaar
den zich de Nederlandsche bestuursambtenaren,
aan de andere zijde de Radja's .Snel volgden elkan
der de plechtige verklaringen op', even nog afge
wisseld door het uitreiken van de gouden 6ter
aan den afgetreden waarnemenden Radja van
Poerba, Toehan Karl Tandjoong, welk eereblijk
met een driemaal herhaald Horas! begroet werd.
Daarna kwam de eigenlijke bevestiging, waarbij
de nieuwe Radja den eed aflegde vo'gens den
adat, en toegesproken werd door den waarnemen
den gouverneur, die hem o.a. er aan herinnerde,
dat het volk cr niet is voor de vorst, maar dc
vorst voor het volk. Geen misplaatste opmerking
voor een vorst der Bataks, die van ouds lier be
rucht waren om hun afpersingen en slaafsche
onderdrukking.
Hiermee was het voornaamste deel van do
eigenlijke p'echtigheid afgeloopen; er werd rijst
gestrooid en „horas" geroepen, zoodat het tot ver
in 't rond weergalmde, waarna de onderteekenin#
van de acte van verhand plaats vond.
Nu was de tijd gekomen om den nieuwen Radja
geluk te Wenschen met zijn bevestiging en den.
afgetreden Radja met zijn onderscheiding, waar
van een- ruim -gebruik werd gemaakt. Nog was
alles even plechtig, de bestuursambtenaren even
als de radja's in .galacostuum; imposant, maar
warm. De een na den ander verdwenen de heeren
dan ook voor een oogenblikje, om als opgcfrischto
menschen in de luchtiger witte tropciuiracht terug
te keeren.
In de nabijheid der feestvierende kampong ligt,
nog de oude, de zgn. ariutkampong, de oorspron
kelijke residentie der Toehans Poerba. Deze kam
pong is geheel op een soort eiland gebouwd, mc^
het oog op de verdediging, zoodat men cr vroeger,
slechts over een enkel smal paadje kon binnen
treden. Sedert korton tijd is hier echter een bree-
derc toegangsweg aangelegd, een zeer concreet
bewijs van de zegeningen van het Nederlandsche
gouvernement.
Overigens is alles in de adatkampong oud en
primitief, als in den grijzen voortijd. Dc adat
huizen zijn nog van den ouden stijl, de daken
zwaar begroeid met mos; de bevolking leeft er in
oorapronkolijken eenvoud. De voornaamste plaats
in de kampong wordt ingenomen door het groot©
huis van den radja. Daar binnen liecrecht duister
nis in. vergelijking met den stro lenden dag bui
ten, terwijl ook de luchtververeching er nog wol
een en ander te wenschen overlaat. In het tweed©
en achterste vertrek is de vrouwen verblijfplaats,
waar ook de oude Radja en diens moeder slapen,
den slaap des doods nl. Geen inwoner van Poerba
echter zal het wagen te zeggen, dat de oude vorst
gestorven is, voordat dc nieuwe bevestigd is in
zijn ambt en waardigheid. Hij slaapt eenvoudig,
te midden der zijnen; twaalf jaar lang nu reeds.
Hun komt niets te ontbreken, ook niet de vreug
de waarop ze recht hebben. Tusschen de groot©
kist waarin de radja rust tot liet zijn tijd is ge
worden óm ter aarde te worden besteld ,en do
kleinere van de oude moeder, ligt een matje en
daarop wordt iederen avond voor hem gedanst.
Spijzen worden er bij gelegenheid op neer gezet
cn het heele huiselijke leven van liet vrouwen
verblijf speelt zich om de kisten af. De s'aapban-
ken staan langs de wanden en ook zijn eigen
slaapplaats blijft voor hem open. Maar reeds zijn,
eveneens in den adatkampong, de doodenhuizen
(.grafmonumenten) in aanbouw, waarin de radja
en zijn moeder zullen worden neergelegd, wanneer
ze ook voor hun volk gestorven mogen zijn.
Den derden November heeft die plechtige be
grafenis plaats gehad. Zc werd bijgewoond door
verschillende Nederlandsche ambtenaren en ver
scheiden inlandsche grooten, terwijl verder weer
duizenden Bataks waren samengestroomd, om liet
uitgebreide ceremonieel en den daarop volgenden
rijstmaaltijd mee te genieten.
De beide kisten werden onder het luide roepen
van Horas! cn het strooien van rijst, driemaal
U7,