JEUGD VOOR DE yanBQEKEN^I ■Éfllk en ^SCHRIJVERS „Bruiloft in Europa" door Marianne Philips 2e druk. C. A. J. van Dishoeck N.V., Bussum 19„j. Men behoeft slechts enkele bladzijden van Ma rianne Philips te hebben gelezen om te weten, dat zij buitengewoon goed kan schrijven. Zij be-z.'t bezit vóór alles de, in kringen der dames auteurs Beker benijdbare gave zich te kunnen behnersehen. Haar stijl is bondig, (gelukkig geen imitatie* Bhrenburg) zij verwaarloost het détail geenszins, doch weet het alleen dóór te benutten waar ze het noodig heeft. Ze koos een heel goed gegevcn: een gouden brui loft in oud-Wecnen. Mèt die ééne feestelijke dag van de familie Jlodl, in de Luftsbad gasse geeft zij ook één dag uit het leven van de medebewoners van het groote pand, «lat drie verdiepingen heeft. Dc Luftbadgasse is toevlucht geworden voor de nienschelijkc restanten uit de keizertijd. Het is nu alweer een poosje geleden dat de krant ons avond aan avond in spanning hield over de troebelen in het oude Weenon. Zelfs de meest „ingelichte" reportera konden ons toch niet meer brengen dan een reeks ontstellende berichten. We zagen kapot geschoten arbeiders- flats, we lazen van de geweldige arbeiders louwwerken, vruchten van de socialistische rogee- ring van de universiteit, die herhaaldelijk ge sloten moest worden, van een in bloed gesmoorde opstand; en daarna kwam Wecncn weer op do achtergrond, voor „wat andere". En als we nu dit boek lesten, verbazen we ons opnieuw over dc macht van de romancier, die door slechts één enkele dag Weensch familieleven te beschrijven ons volmaakt Iaat meeleven. De familie Hod». die zich heeft verzameld ter gelegenheid van dc gouden bruiloft is het uit gangspunt Telkens als de schrijfster ons van de andere bewoners verte'd heeft, komen we, met het tijdsverloop van ochtend middag en avond, •weer terug in de feestvierende famillickring. Doch wat al emoties brengt deze ééne dag! Daar is de tachtigjarige Meyer Jonathan, de •vrome jood. d;e nog in functie blipft om zijn klein zoon Daniël te kunnen laten studeeren. Eér de nacht komt, wordt deze door dc politie gehaald en als communist gearresteerd. Daar is Maria Bitter, de gepensioneerde color iet-zangeres, die nog immer „post" ontvangt van een generatie „«lie nog wist te genieten van een schoonc fictie." Daar is het groepje Amerikanen die in een Sight seeing, Weenen „doen". Onder hen is de aristo- cratische Weener Otto von Werzinek, die na drie jaar zijn gel»oortestad komt bezoeken en zijn tante terug vindt in een desolate, verwilderde toestand. Ook het meisje terug ziet, Roscrl Go! «los, die een goede betrekking heeft als hoofdcassièrc in een ■warenhuis. Zeer indringend is de psychologische kijk van de schrijfster op al deze menschen. Dc Amerikaan zegt; ,Heol Europa is een uitge geten oesterschelp." De joodsche student Daniël verlangt naar een •wereld waarin menschen als broeders verkeeren.... hij verlangt, „en weet niet dat het zijn eigen twintigjarig hart is dat zoo verlangen moet." De menschen schuwe jonge violist Paul Wolük, die denkt: „Volmaakt Bach leeren spelen en dón veronal innemen." Rosita GoldöSj d;e, als zij haar jeugdvriend Paul weerziet iets ondergaat van een „geluk aanbren gende overwinning op iedere lichamelijkheid." De communist Ladislow, die zegt: „dc sociaal democratie is een vluchtheuvel voor de oudere generatie." llij is van meening, dat menschen zeer kostbaar zijn, doch men rnocl ze durven offe ren als de revolutie het eisclit. Eén dag in Weenen, en als we dit boek ge lezen hebben, weten we méér van deze menschen dan uit tien artikelen. Ook in dit boek voe'en we de verschuiving van deze tijd. Welke nieuw aanzicht de wereld zal krijgen? De theorieën van dc communist Ladislous zijn voor geen tweeërlei uitlog vatbaar. Een weg \an blocil vOcrt tot hun doel. Al.s tijdsbee'd is deze roman belangrijk. De schrijfster onthield zich van elke tendenz, liet was haar om de mensch te doen, en ate zoo danig is haar werk geslaagd, omdat zij zooals ik reeds opmerkte, haar vak goed verstaat. De gce.st van het bock is humanistisch niet christelijk. Nergens, ook niet bij de Roomsch-katholieke menschen, is er het besef van schuld. Dat bet voor jongeren ongeschikte lectuur is, lico.'t dc lezer reeds begrepen. P. J. RISSEEUW. „Kluizenaartje" door A. van Hoogstraten-Schoch. Uitgave van J. H. Kok, N.V. te Kampen. Kinderen houden meestal veel van teekenen. Ze zitten vol-ernst met een rood gezichtje boven hun papier en teekenen harkerige poppetjes en houte rige honden. En wij vinden 't „prachtig", en zeggen: „wat heb je dót knap gedaan", ook al is „Vader" niet veel meer dan een lange lat met twee vijfvorken en een soort doodshoofd aan een stokje, en al is jJVfo^der" precies 't zelfde met een rokje aan. Soms o«>k zit Moeder met een ernstig gezicht (boven haar papier, en teekent voor 't verrukt toeziende kindje een vader, een moeder, een poes, een hond. Och, Moeder kan heelemaal niet teeke- Bcn maar 't kindje vindt 't prachtig, al heeft de poes veel van een konijn en al heelt dc Vader wel iets aapachtigs. Wat dit te maken heeft met een bock als „Klui zenaartje?" Mevrouw Van Hoogstraten-Schoch teek ent óók poppetjes. In vollen ernst, met veel toewijding, en met routine en vaardigheid,... móór, ze teekent poppetjes. Nu kunnen wc doen zooals wc zouden doen met 't kind dat zit te teekenen. We-kunnen zeggen dat „deze in onze kringen zoo bekende en geliefde schrijfster liaar sporen al verdiend heeft en dat dit nieuwe werk onder ons geen aanbeveling behoeft." Dan blijven we vriendelijk en beleofd en met iedereen goede vrienden. Móór, dan behandelen we deze schrijfster als een onmondig kind. We kunnen mevrouw Van Hoogstraten-Schoch ook zien a's een Moeder, die poppetjes teekent voor haar kinderen. En zeker is er een tijd geweest, dat haar „kin deren", 't eenvoudige Christelijke lezerspubliek, met gelukkige gezichten naar «te poppetjes keken en 't heuseh „net echt" vonden. Maar dc kinderen zijn groot geworden. En welke moeder van volwassen kinderen zal ruee- nen, dat zij ze o>p een vrijen middag kan bezig houden met poppetjes teekencn? Zeker er blijven a'tijd lezers die niet lezen, en schrijvers die niet schrijven kunnen. Die twee groepen vinden elkaar wel, en weten elkanders werk en elkanders lof en bewondering te waar- deeren en te genieten. De schrijfster wil ons laten zien hoe de onerva ren jeugd oordeelt over ouderen, en hoe dat oor deel zich later in 't leven wijzigt. En, al demonstreerende, zegt zij bij monde van haar personen ook veel goorlc, verstandige, behar tigenswaardige en Christelijke waarheden. Zij ge tuigt van de omkeer die het geloof te weeg brengt in een eerst van God afgekeerd jong leven. Al lezende zullen we erkennen dat hier iemand spreekt met wie we 't in de hoogste dingen eens zijn. Maar we gelooven niet aan haar poppetjes. Hoe „van buiten af" de schrijfster zelf haar per sonen ziet, blijkt b.v. wel uit een „teckcning" als deze: „Mevrouw van der Weerde stond op liet hordes van het mooie oude landhuis. Een knappe, goed geconserveerde vrouw was ze. Van onder haar witte haar keek een nog jong gezicht met blo zende wangen uit." En moeten we nu werkelijk gelooven, dat een lecraar Gyrnn. zegt: „Om te verhoeden dat een scherp oordeel je in moei'ijkhcden zou kunnen brengen mag elk een pseudoniem kiezen"? Denkt een ongeveer dertien-jarig meisje: „Lief van moeder, niet te ontvangen er kwam altijd zooveel bezoek, want moeder was zeer bemind en iedereen vond het heerlijk tot haar kennissenkring te bchooren"? Zégt een booze tante; „Je zilveren lach klonk boven aMes uit"? En denkt u dat er één jong meisje van «lezen lijd zonder lachen zou kunnen aanhooren, wat de „moderne jonge man" uit dit bock in vollen ernst derbi teert? Hier volgt liet; „Toen keek jij mij aan, met je groote bruine oogen. met die éénige uitdrukking van onschuld en vertrouwen, en toen wist ik bet woo.r opeens, dat er nog menschen in de wereld waren met gave harten, nog vrouwen, die zich niet verlusti gen in de wanhoop van een man, die ze ccnst fn haar netten verstrikt hebbenAls een reddende enge' stond je voor me Natuurlijk is 't een klein kunstje om een hoek besnottelijk te maken door wat ongelukkig uitge vallen zinnetjes te citeeren. Maar er ia hier geen sproke van een paar minder goed gekozen zinnen, 't ziin werkelijk voorbeelden van «le stijl van dit boeik. Van de stijl-loosheid. Maar zij die 't ontbreken van een levenwekkend talent niet bemerken, zullen ook van de tekort komingen in den vorm .geen hinder hebben. En daarom zal ook dit boek zijn weg wel vinden. Th. L. F.-S. Titelmode U behoeft de volgende romans niet lezen, lezer. Alleen dc titels, en dat is gauw gedaan. Ze komen alle voor in de bekende bockhandc'aara-uitgave „Het Neder]andsche Boek 1934". Mogelijk, dut u in deze titels iels overeenkomstigs opmerkt... Dr Dimay veriest Een vrouw zoekt liefde. Ik zoek werk! Vrouwen treilen uit de scha duw. Ik verwacht .het geluk. We'nu: Wij lezen titels, Wij merken op, Schrij' vers lijn oorspronkelijk. Zij apen elkaar na. Zij of feren aan em modeZij zijn het zich niet bewust, Zij moesten beter 7<< moesten dit tuzoter^ Zij moesten zichzelf zijn. Een (kritisch) lezer vindt dit misselijk, wij protesteeren, Een mensch is geen aap. Natuurlijk, elke tijd heeft zijn eigèn titel-type. We behoeven 0116 slechts de titels te herinneren uit de 16de tot 18de eeuw, titels, die op zichzelf reeds oen heel verhaal waren, en welker lezing enkele volle minuten tijds vorderde. E11 de titels uit de late romantiek, welker sentimentaliteit nog in de titels van de beruchte Duitsche schrijfster Courths Mahler nawerkt. Doch het heden geeft aan auteurs tocli nog alle gelegenheid, in zijn titelkeuze zichzelf te zijn, hij behoeft niet 11a te apen, als hij niet wil. Hij moet zelfs de eerste zijn, als het er op aankomt in dezen nivelleerenden tijd van massa-suggestie en opzichtig© reclame leuzen de rechten der persoonlijkheid, der een voud en der innerlijkheid te handhaven. Het tegenovergestelde ziet men gebeuren. Die leiders moesten zijn worden volgers, oogendienaare ecner mode. Zal een nageslacht eenmaal het eigene van onzen tijd daarin vinden, dat hij niets eigens cn oorspronkelijks bezat? Ook in de kolommen der dagbladen zien wij dit modieuse titel-type in eere komen. Het is nog eenigeiTnate iets nieuws, evenals de spc'ling-Mnr- chant. Gebruiken dus maar. Valt op. Kijk eens, hoe „bij" wc zijn. Het allernieuwste op elk ge bied Zou de tijd nog ver zijn, waarop dergelijke titels door uitgevers en periodieken-directies wor den voorgeschreven P. V. R. „Maria", de Moeder van onzen Heer, en haar beteekenis voor dozen tijd, door Wilma. Libellen serie Nr. 40. Uitgave van Bosch en Keuning, Baarn. „Als vrouw iets te mogen zeggen over de meest begenadigde vrouw, die er ooit op dc wereld beeft geloefd, is op zichzelf al een voorrecht." Zoo be gint Wilma dit kleine boekje en dat zij dit voor recht diep gevoe'd heeft, bewijst wel de toon, waar in deze bladzijden geschreven zijn, «le sfeer van innige aandacht en toewijding,, die zij geweven heeft om de Moedermaagd. Zij moest zich uiteraard zeer beperken. Er is om de Maria-figuur een literatuur cn een schat van beeldhouw- cn schilderwerken, waarvan «le bespreking boekdoelen zou kunnen vullen. Maai de ondertitel geeft de bedoeling van deze „libel" aan en deze bedoe'ing gaf ook de beperking. Toch is Wilma er, ondanks het feit, dat zij hier en daar een greep moest doen, volkomen in geslaagd de eenheid in dit korte geschrift te bewaren. Ze begint met een van de „Marienliedcr" van Rilke, dat aan Maria dadelijk hij haar geboorte een plaats geeft in de aandacht der Engelen. Dun behandelt ze haar jeugd, zooals die in dc Niouw- T es tarnen tische Apocryfen verhaald wordt en komt zoo aan de p'aate, die Maria in den Bijbel heeft, een plaats, die vooral gekenmerkt wor«lt door haar zwijgen. Ze wijkt in het Evangelie steeds meer terug om ruimte te geven aan «ten Zoon, want het is tenslotte de Zoon, die ook de moeder zaligt en troost. Wilma betreurt het, dat wij als Protestanten tegenover Maria zoo vaak1 „uit dc reactie leven" tot groote schade van ons zelf, want de afgodi sche verecring waartoe de Roomsche Kerk ver vallen is, verandert voor ons niets aan het feit, dat Maria de moeder is geweest, die Gods Zoon onder het hart heeft .gedragen en daardoor een geheel ecnige positie onder dc vrouwen inneemt, ook al is ze „onzer een". En de bewogenheid, die de kunstenaars uitgezegd hebben in do Middel- eeuwsche legenden, in al de schoonc verbeeldingen van Maria's leven in beeldhouw- en schilderkunst, ligt bij ons wel zeer diep begraven. In het tweede gedeelte, de toepassing op onzen tijd, zegt Wi'ma prachtige dingen. Of is het voor de ongohuwde vrouw niet om stil te worden en zich tc bezinnen op den rijkdom, die God toch ook haar gelaten heeft, wanneer zo daar zegt: „Zeker is het, dat er in dit duistere leven niet bij ieder een beroep zal gedaan worden op „de vrouw" in ons, maar wel vast en zeker op «le moeder in ons, want de wereld is vol van een zame kinderen. Alleen, die in stilte «mder Go«is oog bloeit a's moeder-maagd zal macht hebben, macht der liefde om deze eenzame kinderen to troosten." En even verder over de maagdelijkheid van «Ie moeder. Er behoort moed toe, om in dezen tijd van sexuccle romans het ideaal zoo boog tc stel len en het te durven zeggen; „de innerlijke maagdelijkheid van de vrouw mug ook in het huwelijk nooit geschonden worden, noch door don man, noch door de vrouw zelf," en „Ik ge'oaf in dc ongereptheid van het huwelijk. De wereld wordt weer schoon cn wijd als men deze noodzakelijkheid van het ongerepte huwelijk aanvaardt. Dan komt er weer ruimte voor do moeder en voor het kind." Om deze woorden alleen al is dit 'boekje een waardevol bezit voor ieder, die gevoelt, welke diepten van levensinzicht achter deze woorden verborgen liggen. Tenslotte nog één kleine opmerking. In de-ver melding van de Piëta van Michel Angela is een vergissing geslopen. Deze to«*h bevindt -.iCh niet in de Sixtijnsche kapel, maar in de St. Pietcr, dade lijk rechts van den ingang. G. S.Th. 146 De jonge strooper van de Rietpias door J. W. OOMS I. De kleine stroopers Verscholen tusschen het riet in dc groote plas sen van den polder ligt een klein bootje. Er zit ©cn jongen in. Behoedzaam kijkt hij rond. Zou hij, of zou hij niet Wat was liij toch eigenlijk een bangerd, hij moest toch een goed zoon van zijn vader zijn! Vader was nooit bang. In elk geval, hij liet dan toch nooit mérken «lat hij bang was Zoo peinst Jan Boukcls, als hij stil voor zich uit zit te staren in zijn bootje. Door de wuivende biezen cn riethalmen heen zien zijn oogen niets dan de groote, wijde plas. Neen, n«»g nooit had Jan zijn vader bang ge zien. Zelfs niet op die vrecselijke avond, waar Jan nóg niet zonder beven aan terug kan den ken. Toen hadden dc politic-agenten vader ach tervolgd met een bootje op dc wijde plassen. Ze hadden hem bijna gegrepen, en dan o, dan eou vader do gevangenis in zijn gegaan. Maar zelfs toén had Jan zijn vader niet bang gezien. Hij had 's avonds opgeruimd zitten vertellen van dc wilde jacht over het water, hoe. zc hem ach tervolgd hadden, cn hem eens zelfs vlak op de hielen waren geweest. Maar nu is vader ziek. En Jan moet vaders Stille werk doen, het werk, waar niet over ge praat wordt, cn dat het daglicht niet verdragen kan. Jan hoort het vader nóg zeggen toen hij ziek werd. „Jan, als jij een flinke zoon van je vader zijn wilt, «lan moet jij mijn werk doen nu ik ziek ben. Je moet vanavond de fuiken gaan zetten, de doggers gooien, en morgen vroeg ga je ze halen, begrepen? We moeten verdienen, al ben ik ziek." „Ja vader," had Jan gezegd, .graag!" En hij was blij geweest. Niet omdat vader ziek was, na tuurlijk niet, maar omdat hij nu voorloopig va ders werk zou mogen doen. Jans moeder editor had in stilte gezucht. Vader was hard ziek geworden, zieker dan de groote sterke man wel merken liet Moeder had wel eens gezegd dat het beter zou zijn er een dokten- bij to halen. Maar toen had vader ge vloekt cn gezegd, dat or bij hem geen dokter ©ver dc vloer zou komen Zoo pcikt Jan verder. Maar kom, liij moet nu toch eindelijk eens aan 't werk. Hij gaat rechtop slaan in 't bootje, en neemt de vaarhaak. Behoedzaam duwt hij het kleine, wankele bootje uit het riet, cn komt zoo op de groote, wijde plas. Nu neemt hij de roeiriemen, en roeit verder ©ver het stille, effen watervlak. Nergens bemerkt hij onraad. Als hij een poosje geroeid heeft komt hij weer bij een stukje rietland. Ilij stuurt de boot in een kleine inham. Wie zal weten dat op dit stukje land een hutje staat van riet, cn dat hier de fuiken cn hot andere stroopersmateriaal verbor gen liggen van Sieni Beukcls? Dat weten alleen Sicm en zijn zoon. Jan springt uit dc boot, cn legt haar vast. Hij is hier graag. Op dit stille plokje hoor je niets dan het gesnater van eenden, het gepiep van waterhoentjes, cn liet roopen van andere water vogels. Jan is hier in zijn element. Vlug haalt Jan dc doggers, vierkante blokjes hout met een lang stuk touw er aan, voorzien van een haak. Ook bergt hij nog twaalf fuiken in het bootjo. Binnen een uurtje is Jun zijn lading kwijt. Het ivisschersmateriaal drijft in het water. En n.11 vlug naar huis Snel schiet hij vooruit met zijn bootje. Zijn voeten staan stijf tegen de lat, hij roeit uit alle macht. Terwijl Jan roeit vliegen cr allerlei gedachten door zijn hoofd, llij denkt aan zijn schooltijd, die nu al achter hem ligt. En hij herinnert zich de mooi© verhalen, die moester vertelde over de Watergeuzen. Die waren ook altijd op 't water, net als hijMaar die moesten soms vechten, op leven cn dood, met vijanden die hun schepen wilden „enteren". Dat was allemaal lang geleden. Maar kon zoo iets hier op dc plassen niet net zoo goed ge beuren? Dc politie zou hem wel eens kunnen ach tervolgen, net fcooals zo vader gedaan hadden. Dan zouden ze zijn bootje óók willen enteren. Maar hij zou ze to vlug af zijn, vast en zeker! Zwemmen zou hij, en zich verschuilen tusschen 't riet Kletsnat zou hij thuis komen, en de heele geschiedenis met een lachend gezicht vertellen, net als vader! De politie moést natuurlijk wel altijd op liem loeren, want het vischwater was verpacht, en niemand mocht er stilletjes fuiken zetten. Een rijke lieer uit dc stad had liet gepacht. Laatst was hij hier nog we«en visschen, wel een week lang. „Ik snap er niets van, Beukels," had hij tegen vader gezegd, «lie hem helpen moest, „maar er zit hier niet half zooveel als ik wel ver wachtte. Stroopers zitten iiier toch ook niet, is 't wel?" „Nee hoor," had vader gezegd, ,,'t is hier het land niet van' stroopers." Maar in stilte had hij ge-lachen! Mijnheer moest eens weten hoeveel pa lingen, snoeken cn baarzen llij cr al had uitge haald Jan legt zijn bootje vast. Uit de verte ziet hij zijn moeder al staan, in de deur van het kleine huisje. „Zoo jongen, ben je daar? 'k Ben blij toe, het wordt al zoo donker." Jan gaat het kamertje in, en loopt naai- dc bed stede toe. „En Jan, hebt je 't gedaan?" vraagt vader, ter wijl hij zich wat opricht in de kussens. „Ja, vader, ik bob twaalf fuiken gezet en wel vijftig doggers'gegooid." „Prachtig, Jan," zegt vader tevreden. „Maar-nu moeten wo toch eigenlijk ook nog een paai- ha zen zien machtig tc worden. In het weiland van boer Hendriks zitten cr veel, je moest daar nog even 'n paar strikken gaan zetten, 't Spijt me genoeg dat ik het zelf niet doen kan, maar ik voel 111e toch al heel wat beterl" Jan gaat het wankele zoldertrapje op, en haalt vier strikken voor den dag. 't Is al heelemaal donker als hij weer buiten komt. „Eerlijk gezegt zou ik het liever morgen doen,' denkt hij in zichzelf, midden in den nacht ko men er tóch geen hazen in Hij gaat midden door do weilanden, die d© plassen scheiden van «1e groote rivier. Jan weet de weg wel, al is het donker. Ziezoo, hij is cr. Nu maar vlug de vier strik ken zetten, cn dan ale de wind naar huis... Hij hurkt op den grond. Het lukt best deze keer! Drie strikken heeft hij al gesteld. Nu nog een, en dan Wat is dót? Vlakbij hem klinkt gerucht. .Politie!" hamert het door zijn hoofd. Maar Jan verliest zijn tegenwoordigheid van geest niet. Onhoorbaar als een eekhoorn kruipt hij in een oude, knoestige wilgenboom. Een zwarte gedaante is nu vlak bij hem. Een zoeklicht flitst door het donker van den avond. En weer hoort Jan een stem. Wordt vervolgd) Rebus WIST JE DAT EEN MUSEUM VOOR KOOKKUNST Een kwart eeuw geleden heeft de internatio nale verecniging van koks in haar secretariaat tc Frankfort a. d. Main een museum geopend, dat sedert dien tijd aanmerkelijk is uitgebreid en vermoedelijk ccnig in zijn soort is: een mu seum voor kook-kunsL In een aantal afdeelingen wordt men hier ingewijd in de geheimen van de moderne keuken. Het museum bezit natuurlijk ook een histo rische afdeeling. Deze bevat natuurlijk niet alleen boeken, schilderijen en platen, maar ook een aantal ouderwetsche cn moderne keuken- benoodigdho !en. Aan het museum is een kook school verbonden. Versch gedistilleerd water is volkomen zuiver, het heeft in het minst geen smaak. In den Kaukasus worden niet minder dan veer» tig verschillende talen gesproken. De afzonder lijke volksstammen, die in de nauwe dalen tus schen de schier niet te beklimmen rotsbergen wonen, hebben dus hun eigen zeden en ge woonten zorgvuldig weten tc bewaren. Zeg dit eens vlug na Marictjc heeft een jurkje, Dat jurkje is blauw, Jurkje blauw, mooie blauwe vrouwl Mariotje heeft een hoedje, Dat hoedje, dat is blauw, Jurkje blauw, hoedje blauw, Mooie blauwe vrouwl Marietje heeft twee muiltjes, Die muiltjes, die zijn blauw, Jurkje blauw, hoedje blauw, muiltjes blauw, Mooie blauwe vrouwl Marietje heeft een taschje, Dat taschje, dat is blauw, Jurkje blauw, hoedje blauw, Muiltjes blauw, \ascriijo blauw, Mooie blauwe vrouw! Marictjc heeft een zakdoek. Die zakdoek, die ia blauw. Jurkje blauw, hoedje blauw, Muiltjes blauw, taschje blauw, zakdoek L.auw, Mooie blauwe vrouwl Marietje heeft een oeursje, Dat beursje, dat Is blauw, Jurkje blauw, hoedje blauw, Muiltjes blauw, taschje blauw, Zakdoek blauw, beursje blauw. Mooie blauwe vrouwl Marietje heeft een strikje, Dat strikje, dat is blauw, Jurkje blauw, hoedje blauw, Muiltjes blauw, taschje blauw, Zakdoek blauw, beursje blauw Strikje blauw. Mooie blauwe vrouwl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12