JEUGD
VOOR DE
yanBQEKEN^I
■Éfllk en ^SCHRIJVERS
„Bruiloft in Europa"
door Marianne Philips
2e druk.
C. A. J. van Dishoeck N.V., Bussum 19„j.
Men behoeft slechts enkele bladzijden van Ma
rianne Philips te hebben gelezen om te weten, dat
zij buitengewoon goed kan schrijven. Zij be-z.'t
bezit vóór alles de, in kringen der dames auteurs
Beker benijdbare gave zich te kunnen behnersehen.
Haar stijl is bondig, (gelukkig geen imitatie*
Bhrenburg) zij verwaarloost het détail geenszins,
doch weet het alleen dóór te benutten waar ze
het noodig heeft.
Ze koos een heel goed gegevcn: een gouden brui
loft in oud-Wecnen.
Mèt die ééne feestelijke dag van de familie
Jlodl, in de Luftsbad gasse geeft zij ook één dag
uit het leven van de medebewoners van het groote
pand, «lat drie verdiepingen heeft.
Dc Luftbadgasse is toevlucht geworden voor de
nienschelijkc restanten uit de keizertijd.
Het is nu alweer een poosje geleden dat de
krant ons avond aan avond in spanning hield
over de troebelen in het oude Weenon.
Zelfs de meest „ingelichte" reportera konden ons
toch niet meer brengen dan een reeks ontstellende
berichten. We zagen kapot geschoten arbeiders-
flats, we lazen van de geweldige arbeiders
louwwerken, vruchten van de socialistische rogee-
ring van de universiteit, die herhaaldelijk ge
sloten moest worden, van een in bloed gesmoorde
opstand; en daarna kwam Wecncn weer op do
achtergrond, voor „wat andere".
En als we nu dit boek lesten, verbazen we ons
opnieuw over dc macht van de romancier, die
door slechts één enkele dag Weensch familieleven
te beschrijven ons volmaakt Iaat meeleven.
De familie Hod». die zich heeft verzameld ter
gelegenheid van dc gouden bruiloft is het uit
gangspunt Telkens als de schrijfster ons van de
andere bewoners verte'd heeft, komen we, met
het tijdsverloop van ochtend middag en avond,
•weer terug in de feestvierende famillickring.
Doch wat al emoties brengt deze ééne dag!
Daar is de tachtigjarige Meyer Jonathan, de
•vrome jood. d;e nog in functie blipft om zijn klein
zoon Daniël te kunnen laten studeeren. Eér de
nacht komt, wordt deze door dc politie gehaald
en als communist gearresteerd. Daar is Maria
Bitter, de gepensioneerde color iet-zangeres, die
nog immer „post" ontvangt van een generatie
„«lie nog wist te genieten van een schoonc fictie."
Daar is het groepje Amerikanen die in een Sight
seeing, Weenen „doen". Onder hen is de aristo-
cratische Weener Otto von Werzinek, die na drie
jaar zijn gel»oortestad komt bezoeken en zijn tante
terug vindt in een desolate, verwilderde toestand.
Ook het meisje terug ziet, Roscrl Go! «los, die een
goede betrekking heeft als hoofdcassièrc in een
■warenhuis.
Zeer indringend is de psychologische kijk van
de schrijfster op al deze menschen.
Dc Amerikaan zegt; ,Heol Europa is een uitge
geten oesterschelp."
De joodsche student Daniël verlangt naar een
•wereld waarin menschen als broeders verkeeren....
hij verlangt, „en weet niet dat het zijn eigen
twintigjarig hart is dat zoo verlangen moet."
De menschen schuwe jonge violist Paul Wolük,
die denkt: „Volmaakt Bach leeren spelen en dón
veronal innemen."
Rosita GoldöSj d;e, als zij haar jeugdvriend Paul
weerziet iets ondergaat van een „geluk aanbren
gende overwinning op iedere lichamelijkheid."
De communist Ladislow, die zegt: „dc sociaal
democratie is een vluchtheuvel voor de oudere
generatie." llij is van meening, dat menschen
zeer kostbaar zijn, doch men rnocl ze durven offe
ren als de revolutie het eisclit.
Eén dag in Weenen, en als we dit boek ge
lezen hebben, weten we méér van deze menschen
dan uit tien artikelen.
Ook in dit boek voe'en we de verschuiving van
deze tijd. Welke nieuw aanzicht de wereld zal
krijgen? De theorieën van dc communist Ladislous
zijn voor geen tweeërlei uitlog vatbaar. Een weg
\an blocil vOcrt tot hun doel.
Al.s tijdsbee'd is deze roman belangrijk.
De schrijfster onthield zich van elke tendenz,
liet was haar om de mensch te doen, en ate zoo
danig is haar werk geslaagd, omdat zij zooals ik
reeds opmerkte, haar vak goed verstaat.
De gce.st van het bock is humanistisch niet
christelijk.
Nergens, ook niet bij de Roomsch-katholieke
menschen, is er het besef van schuld.
Dat bet voor jongeren ongeschikte lectuur is,
lico.'t dc lezer reeds begrepen.
P. J. RISSEEUW.
„Kluizenaartje"
door A. van Hoogstraten-Schoch.
Uitgave van J. H. Kok, N.V. te Kampen.
Kinderen houden meestal veel van teekenen. Ze
zitten vol-ernst met een rood gezichtje boven hun
papier en teekenen harkerige poppetjes en houte
rige honden.
En wij vinden 't „prachtig", en zeggen: „wat
heb je dót knap gedaan", ook al is „Vader" niet
veel meer dan een lange lat met twee vijfvorken
en een soort doodshoofd aan een stokje, en al is
jJVfo^der" precies 't zelfde met een rokje aan.
Soms o«>k zit Moeder met een ernstig gezicht
(boven haar papier, en teekent voor 't verrukt
toeziende kindje een vader, een moeder, een poes,
een hond. Och, Moeder kan heelemaal niet teeke-
Bcn maar 't kindje vindt 't prachtig, al heeft
de poes veel van een konijn en al heelt dc Vader
wel iets aapachtigs.
Wat dit te maken heeft met een bock als „Klui
zenaartje?"
Mevrouw Van Hoogstraten-Schoch teek ent óók
poppetjes. In vollen ernst, met veel toewijding, en
met routine en vaardigheid,... móór, ze teekent
poppetjes.
Nu kunnen wc doen zooals wc zouden doen met
't kind dat zit te teekenen.
We-kunnen zeggen dat „deze in onze kringen
zoo bekende en geliefde schrijfster liaar sporen
al verdiend heeft en dat dit nieuwe werk onder
ons geen aanbeveling behoeft."
Dan blijven we vriendelijk en beleofd en met
iedereen goede vrienden.
Móór, dan behandelen we deze schrijfster als
een onmondig kind.
We kunnen mevrouw Van Hoogstraten-Schoch
ook zien a's een Moeder, die poppetjes teekent
voor haar kinderen.
En zeker is er een tijd geweest, dat haar „kin
deren", 't eenvoudige Christelijke lezerspubliek,
met gelukkige gezichten naar «te poppetjes keken
en 't heuseh „net echt" vonden.
Maar dc kinderen zijn groot geworden. En
welke moeder van volwassen kinderen zal ruee-
nen, dat zij ze o>p een vrijen middag kan bezig
houden met poppetjes teekencn?
Zeker er blijven a'tijd lezers die niet lezen,
en schrijvers die niet schrijven kunnen. Die twee
groepen vinden elkaar wel, en weten elkanders
werk en elkanders lof en bewondering te waar-
deeren en te genieten.
De schrijfster wil ons laten zien hoe de onerva
ren jeugd oordeelt over ouderen, en hoe dat oor
deel zich later in 't leven wijzigt.
En, al demonstreerende, zegt zij bij monde van
haar personen ook veel goorlc, verstandige, behar
tigenswaardige en Christelijke waarheden. Zij ge
tuigt van de omkeer die het geloof te weeg brengt
in een eerst van God afgekeerd jong leven. Al
lezende zullen we erkennen dat hier iemand
spreekt met wie we 't in de hoogste dingen eens
zijn.
Maar we gelooven niet aan haar poppetjes.
Hoe „van buiten af" de schrijfster zelf haar per
sonen ziet, blijkt b.v. wel uit een „teckcning" als
deze:
„Mevrouw van der Weerde stond op liet hordes
van het mooie oude landhuis. Een knappe, goed
geconserveerde vrouw was ze. Van onder haar
witte haar keek een nog jong gezicht met blo
zende wangen uit."
En moeten we nu werkelijk gelooven, dat een
lecraar Gyrnn. zegt: „Om te verhoeden dat een
scherp oordeel je in moei'ijkhcden zou kunnen
brengen mag elk een pseudoniem kiezen"?
Denkt een ongeveer dertien-jarig meisje: „Lief
van moeder, niet te ontvangen er kwam altijd
zooveel bezoek, want moeder was zeer bemind en
iedereen vond het heerlijk tot haar kennissenkring
te bchooren"?
Zégt een booze tante; „Je zilveren lach klonk
boven aMes uit"?
En denkt u dat er één jong meisje van «lezen
lijd zonder lachen zou kunnen aanhooren, wat de
„moderne jonge man" uit dit bock in vollen ernst
derbi teert?
Hier volgt liet;
„Toen keek jij mij aan, met je groote bruine
oogen. met die éénige uitdrukking van onschuld
en vertrouwen, en toen wist ik bet woo.r opeens,
dat er nog menschen in de wereld waren met
gave harten, nog vrouwen, die zich niet verlusti
gen in de wanhoop van een man, die ze ccnst fn
haar netten verstrikt hebbenAls een reddende
enge' stond je voor me
Natuurlijk is 't een klein kunstje om een hoek
besnottelijk te maken door wat ongelukkig uitge
vallen zinnetjes te citeeren. Maar er ia hier geen
sproke van een paar minder goed gekozen zinnen,
't ziin werkelijk voorbeelden van «le stijl van dit
boeik. Van de stijl-loosheid.
Maar zij die 't ontbreken van een levenwekkend
talent niet bemerken, zullen ook van de tekort
komingen in den vorm .geen hinder hebben.
En daarom zal ook dit boek zijn weg wel
vinden.
Th. L. F.-S.
Titelmode
U behoeft de volgende romans niet lezen, lezer.
Alleen dc titels, en dat is gauw gedaan. Ze komen
alle voor in de bekende bockhandc'aara-uitgave
„Het Neder]andsche Boek 1934". Mogelijk, dut u
in deze titels iels overeenkomstigs opmerkt...
Dr Dimay veriest Een vrouw zoekt liefde.
Ik zoek werk! Vrouwen treilen uit de scha
duw. Ik verwacht .het geluk.
We'nu: Wij lezen titels, Wij merken op, Schrij'
vers lijn oorspronkelijk. Zij apen elkaar na. Zij of
feren aan em modeZij zijn het zich niet bewust,
Zij moesten beter 7<< moesten dit tuzoter^
Zij moesten zichzelf zijn. Een (kritisch) lezer
vindt dit misselijk, wij protesteeren, Een mensch
is geen aap.
Natuurlijk, elke tijd heeft zijn eigèn titel-type.
We behoeven 0116 slechts de titels te herinneren
uit de 16de tot 18de eeuw, titels, die op zichzelf
reeds oen heel verhaal waren, en welker lezing
enkele volle minuten tijds vorderde. E11 de titels
uit de late romantiek, welker sentimentaliteit nog
in de titels van de beruchte Duitsche schrijfster
Courths Mahler nawerkt. Doch het heden geeft
aan auteurs tocli nog alle gelegenheid, in zijn
titelkeuze zichzelf te zijn, hij behoeft niet 11a te
apen, als hij niet wil. Hij moet zelfs de eerste zijn,
als het er op aankomt in dezen nivelleerenden
tijd van massa-suggestie en opzichtig© reclame
leuzen de rechten der persoonlijkheid, der een
voud en der innerlijkheid te handhaven. Het
tegenovergestelde ziet men gebeuren. Die leiders
moesten zijn worden volgers, oogendienaare ecner
mode. Zal een nageslacht eenmaal het eigene van
onzen tijd daarin vinden, dat hij niets eigens cn
oorspronkelijks bezat?
Ook in de kolommen der dagbladen zien wij dit
modieuse titel-type in eere komen. Het is nog
eenigeiTnate iets nieuws, evenals de spc'ling-Mnr-
chant. Gebruiken dus maar. Valt op. Kijk eens,
hoe „bij" wc zijn. Het allernieuwste op elk ge
bied
Zou de tijd nog ver zijn, waarop dergelijke
titels door uitgevers en periodieken-directies wor
den voorgeschreven
P. V. R.
„Maria", de Moeder van onzen Heer, en
haar beteekenis voor dozen tijd, door
Wilma. Libellen serie Nr. 40.
Uitgave van Bosch en Keuning, Baarn.
„Als vrouw iets te mogen zeggen over de meest
begenadigde vrouw, die er ooit op dc wereld beeft
geloefd, is op zichzelf al een voorrecht." Zoo be
gint Wilma dit kleine boekje en dat zij dit voor
recht diep gevoe'd heeft, bewijst wel de toon, waar
in deze bladzijden geschreven zijn, «le sfeer van
innige aandacht en toewijding,, die zij geweven
heeft om de Moedermaagd.
Zij moest zich uiteraard zeer beperken. Er is
om de Maria-figuur een literatuur cn een schat
van beeldhouw- cn schilderwerken, waarvan «le
bespreking boekdoelen zou kunnen vullen. Maai
de ondertitel geeft de bedoeling van deze „libel"
aan en deze bedoe'ing gaf ook de beperking. Toch
is Wilma er, ondanks het feit, dat zij hier en
daar een greep moest doen, volkomen in geslaagd
de eenheid in dit korte geschrift te bewaren. Ze
begint met een van de „Marienliedcr" van Rilke,
dat aan Maria dadelijk hij haar geboorte een
plaats geeft in de aandacht der Engelen. Dun
behandelt ze haar jeugd, zooals die in dc Niouw-
T es tarnen tische Apocryfen verhaald wordt en
komt zoo aan de p'aate, die Maria in den Bijbel
heeft, een plaats, die vooral gekenmerkt wor«lt
door haar zwijgen. Ze wijkt in het Evangelie
steeds meer terug om ruimte te geven aan «ten
Zoon, want het is tenslotte de Zoon, die ook de
moeder zaligt en troost.
Wilma betreurt het, dat wij als Protestanten
tegenover Maria zoo vaak1 „uit dc reactie leven"
tot groote schade van ons zelf, want de afgodi
sche verecring waartoe de Roomsche Kerk ver
vallen is, verandert voor ons niets aan het feit,
dat Maria de moeder is geweest, die Gods Zoon
onder het hart heeft .gedragen en daardoor een
geheel ecnige positie onder dc vrouwen inneemt,
ook al is ze „onzer een". En de bewogenheid, die
de kunstenaars uitgezegd hebben in do Middel-
eeuwsche legenden, in al de schoonc verbeeldingen
van Maria's leven in beeldhouw- en schilderkunst,
ligt bij ons wel zeer diep begraven.
In het tweede gedeelte, de toepassing op onzen
tijd, zegt Wi'ma prachtige dingen. Of is het voor
de ongohuwde vrouw niet om stil te worden en
zich tc bezinnen op den rijkdom, die God toch
ook haar gelaten heeft, wanneer zo daar zegt:
„Zeker is het, dat er in dit duistere leven niet
bij ieder een beroep zal gedaan worden op „de
vrouw" in ons, maar wel vast en zeker op «le
moeder in ons, want de wereld is vol van een
zame kinderen. Alleen, die in stilte «mder Go«is
oog bloeit a's moeder-maagd zal macht hebben,
macht der liefde om deze eenzame kinderen to
troosten."
En even verder over de maagdelijkheid van «Ie
moeder. Er behoort moed toe, om in dezen tijd
van sexuccle romans het ideaal zoo boog tc stel
len en het te durven zeggen;
„de innerlijke maagdelijkheid van de vrouw
mug ook in het huwelijk nooit geschonden
worden, noch door don man, noch door de vrouw
zelf," en
„Ik ge'oaf in dc ongereptheid van het huwelijk.
De wereld wordt weer schoon cn wijd als men
deze noodzakelijkheid van het ongerepte huwelijk
aanvaardt. Dan komt er weer ruimte voor do
moeder en voor het kind."
Om deze woorden alleen al is dit 'boekje een
waardevol bezit voor ieder, die gevoelt, welke
diepten van levensinzicht achter deze woorden
verborgen liggen.
Tenslotte nog één kleine opmerking. In de-ver
melding van de Piëta van Michel Angela is een
vergissing geslopen. Deze to«*h bevindt -.iCh niet in
de Sixtijnsche kapel, maar in de St. Pietcr, dade
lijk rechts van den ingang.
G. S.Th.
146
De jonge strooper van
de Rietpias
door
J. W. OOMS
I. De kleine stroopers
Verscholen tusschen het riet in dc groote plas
sen van den polder ligt een klein bootje. Er zit
©cn jongen in.
Behoedzaam kijkt hij rond.
Zou hij, of zou hij niet
Wat was liij toch eigenlijk een bangerd, hij
moest toch een goed zoon van zijn vader zijn!
Vader was nooit bang. In elk geval, hij liet dan
toch nooit mérken «lat hij bang was
Zoo peinst Jan Boukcls, als hij stil voor zich
uit zit te staren in zijn bootje. Door de wuivende
biezen cn riethalmen heen zien zijn oogen niets
dan de groote, wijde plas.
Neen, n«»g nooit had Jan zijn vader bang ge
zien. Zelfs niet op die vrecselijke avond, waar
Jan nóg niet zonder beven aan terug kan den
ken. Toen hadden dc politic-agenten vader ach
tervolgd met een bootje op dc wijde plassen. Ze
hadden hem bijna gegrepen, en dan o, dan
eou vader do gevangenis in zijn gegaan. Maar
zelfs toén had Jan zijn vader niet bang gezien.
Hij had 's avonds opgeruimd zitten vertellen van
dc wilde jacht over het water, hoe. zc hem ach
tervolgd hadden, cn hem eens zelfs vlak op de
hielen waren geweest.
Maar nu is vader ziek. En Jan moet vaders
Stille werk doen, het werk, waar niet over ge
praat wordt, cn dat het daglicht niet verdragen
kan.
Jan hoort het vader nóg zeggen toen hij ziek
werd.
„Jan, als jij een flinke zoon van je vader zijn
wilt, «lan moet jij mijn werk doen nu ik ziek
ben. Je moet vanavond de fuiken gaan zetten,
de doggers gooien, en morgen vroeg ga je ze
halen, begrepen? We moeten verdienen, al ben
ik ziek."
„Ja vader," had Jan gezegd, .graag!" En hij
was blij geweest. Niet omdat vader ziek was, na
tuurlijk niet, maar omdat hij nu voorloopig va
ders werk zou mogen doen.
Jans moeder editor had in stilte gezucht.
Vader was hard ziek geworden, zieker dan de
groote sterke man wel merken liet Moeder had
wel eens gezegd dat het beter zou zijn er een
dokten- bij to halen. Maar toen had vader ge
vloekt cn gezegd, dat or bij hem geen dokter
©ver dc vloer zou komen
Zoo pcikt Jan verder.
Maar kom, liij moet nu toch eindelijk eens
aan 't werk.
Hij gaat rechtop slaan in 't bootje, en neemt
de vaarhaak. Behoedzaam duwt hij het kleine,
wankele bootje uit het riet, cn komt zoo op de
groote, wijde plas.
Nu neemt hij de roeiriemen, en roeit verder
©ver het stille, effen watervlak. Nergens bemerkt
hij onraad.
Als hij een poosje geroeid heeft komt hij weer
bij een stukje rietland. Ilij stuurt de boot in een
kleine inham. Wie zal weten dat op dit stukje
land een hutje staat van riet, cn dat hier de
fuiken cn hot andere stroopersmateriaal verbor
gen liggen van Sieni Beukcls? Dat weten alleen
Sicm en zijn zoon.
Jan springt uit dc boot, cn legt haar vast. Hij
is hier graag. Op dit stille plokje hoor je niets
dan het gesnater van eenden, het gepiep van
waterhoentjes, cn liet roopen van andere water
vogels. Jan is hier in zijn element.
Vlug haalt Jan dc doggers, vierkante blokjes
hout met een lang stuk touw er aan, voorzien
van een haak. Ook bergt hij nog twaalf fuiken
in het bootjo.
Binnen een uurtje is Jun zijn lading kwijt. Het
ivisschersmateriaal drijft in het water.
En n.11 vlug naar huis
Snel schiet hij vooruit met zijn bootje. Zijn
voeten staan stijf tegen de lat, hij roeit uit alle
macht.
Terwijl Jan roeit vliegen cr allerlei gedachten
door zijn hoofd, llij denkt aan zijn schooltijd, die
nu al achter hem ligt. En hij herinnert zich de
mooi© verhalen, die moester vertelde over de
Watergeuzen. Die waren ook altijd op 't water,
net als hijMaar die moesten soms vechten, op
leven cn dood, met vijanden die hun schepen
wilden „enteren".
Dat was allemaal lang geleden. Maar kon
zoo iets hier op dc plassen niet net zoo goed ge
beuren? Dc politie zou hem wel eens kunnen ach
tervolgen, net fcooals zo vader gedaan hadden.
Dan zouden ze zijn bootje óók willen enteren.
Maar hij zou ze to vlug af zijn, vast en zeker!
Zwemmen zou hij, en zich verschuilen tusschen
't riet Kletsnat zou hij thuis komen, en de heele
geschiedenis met een lachend gezicht vertellen,
net als vader!
De politie moést natuurlijk wel altijd op liem
loeren, want het vischwater was verpacht, en
niemand mocht er stilletjes fuiken zetten. Een
rijke lieer uit dc stad had liet gepacht. Laatst
was hij hier nog we«en visschen, wel een week
lang. „Ik snap er niets van, Beukels," had hij
tegen vader gezegd, «lie hem helpen moest, „maar
er zit hier niet half zooveel als ik wel ver
wachtte. Stroopers zitten iiier toch ook niet, is
't wel?"
„Nee hoor," had vader gezegd, ,,'t is hier het
land niet van' stroopers." Maar in stilte had hij
ge-lachen! Mijnheer moest eens weten hoeveel pa
lingen, snoeken cn baarzen llij cr al had uitge
haald
Jan legt zijn bootje vast.
Uit de verte ziet hij zijn moeder al staan, in
de deur van het kleine huisje.
„Zoo jongen, ben je daar? 'k Ben blij toe, het
wordt al zoo donker."
Jan gaat het kamertje in, en loopt naai- dc bed
stede toe.
„En Jan, hebt je 't gedaan?" vraagt vader, ter
wijl hij zich wat opricht in de kussens.
„Ja, vader, ik bob twaalf fuiken gezet en wel
vijftig doggers'gegooid."
„Prachtig, Jan," zegt vader tevreden. „Maar-nu
moeten wo toch eigenlijk ook nog een paai- ha
zen zien machtig tc worden. In het weiland van
boer Hendriks zitten cr veel, je moest daar nog
even 'n paar strikken gaan zetten, 't Spijt me
genoeg dat ik het zelf niet doen kan, maar ik
voel 111e toch al heel wat beterl"
Jan gaat het wankele zoldertrapje op, en haalt
vier strikken voor den dag.
't Is al heelemaal donker als hij weer buiten
komt.
„Eerlijk gezegt zou ik het liever morgen doen,'
denkt hij in zichzelf, midden in den nacht ko
men er tóch geen hazen in
Hij gaat midden door do weilanden, die d©
plassen scheiden van «1e groote rivier.
Jan weet de weg wel, al is het donker.
Ziezoo, hij is cr. Nu maar vlug de vier strik
ken zetten, cn dan ale de wind naar huis...
Hij hurkt op den grond. Het lukt best deze
keer!
Drie strikken heeft hij al gesteld. Nu nog
een, en dan
Wat is dót? Vlakbij hem klinkt gerucht.
.Politie!" hamert het door zijn hoofd. Maar Jan
verliest zijn tegenwoordigheid van geest niet.
Onhoorbaar als een eekhoorn kruipt hij in een
oude, knoestige wilgenboom.
Een zwarte gedaante is nu vlak bij hem.
Een zoeklicht flitst door het donker van den
avond.
En weer hoort Jan een stem.
Wordt vervolgd)
Rebus
WIST JE DAT
EEN MUSEUM VOOR KOOKKUNST
Een kwart eeuw geleden heeft de internatio
nale verecniging van koks in haar secretariaat
tc Frankfort a. d. Main een museum geopend,
dat sedert dien tijd aanmerkelijk is uitgebreid
en vermoedelijk ccnig in zijn soort is: een mu
seum voor kook-kunsL In een aantal afdeelingen
wordt men hier ingewijd in de geheimen van de
moderne keuken.
Het museum bezit natuurlijk ook een histo
rische afdeeling. Deze bevat natuurlijk niet
alleen boeken, schilderijen en platen, maar ook
een aantal ouderwetsche cn moderne keuken-
benoodigdho !en. Aan het museum is een kook
school verbonden.
Versch gedistilleerd water is volkomen zuiver,
het heeft in het minst geen smaak.
In den Kaukasus worden niet minder dan veer»
tig verschillende talen gesproken. De afzonder
lijke volksstammen, die in de nauwe dalen tus
schen de schier niet te beklimmen rotsbergen
wonen, hebben dus hun eigen zeden en ge
woonten zorgvuldig weten tc bewaren.
Zeg dit eens vlug na
Marictjc heeft een jurkje,
Dat jurkje is blauw,
Jurkje blauw, mooie blauwe vrouwl
Mariotje heeft een hoedje,
Dat hoedje, dat is blauw,
Jurkje blauw, hoedje blauw,
Mooie blauwe vrouwl
Marietje heeft twee muiltjes,
Die muiltjes, die zijn blauw,
Jurkje blauw, hoedje blauw, muiltjes blauw,
Mooie blauwe vrouwl
Marietje heeft een taschje,
Dat taschje, dat is blauw,
Jurkje blauw, hoedje blauw,
Muiltjes blauw, \ascriijo blauw,
Mooie blauwe vrouw!
Marictjc heeft een zakdoek.
Die zakdoek, die ia blauw.
Jurkje blauw, hoedje blauw,
Muiltjes blauw, taschje blauw,
zakdoek L.auw,
Mooie blauwe vrouwl
Marietje heeft een oeursje,
Dat beursje, dat Is blauw,
Jurkje blauw, hoedje blauw,
Muiltjes blauw, taschje blauw,
Zakdoek blauw, beursje blauw.
Mooie blauwe vrouwl
Marietje heeft een strikje,
Dat strikje, dat is blauw,
Jurkje blauw, hoedje blauw,
Muiltjes blauw, taschje blauw,
Zakdoek blauw, beursje blauw
Strikje blauw.
Mooie blauwe vrouwl