ZONDAGSBLAD li kleu-l-er-kranlje EEP i i EZDj j Voor knutselaars KERK MET TOREN We maken deze kerk van dun karton. Op de bovenste teekening zie je de helft van tien uitslag voor de kerk. Je teekent er dus nog precies zoo'n helft naast. Alleen laat je bij dit stuk de deur van den toren weg. De middelste teekening toont je het vierkante gedeelte, waar de spits van den toren op komt, en de onderste i i N S teekening geeft de spits. De stippellijnen zijn ritslijnen; .langs ae dikke lijnen snijden. Je kunt Jit werkstukje ook van dik karton maken, dan laat je de vaste plakstrookjes weg en.zet het geheel met losse strookjes vast. Je be plakt het dan niet met sierpapier, maar je verft het geheel op. Aan den binnenkant van de ramen plak je doorschijnend papier. Oplossing van de rebus in het vorige nummer Een doel in het leven is de cenige schat, die het vinden waard is, en het wordt niet gevonden in vreemde landen, maar in eigen hart. van het letterraadsel in het vorige nummer MIDDELEEUWEN. M P i 1 r d e o 1 b e c 1 o n e 1 in a k e r beugels o e n e r s e u w e n u w c 1 b e 1 Letterraadsel Mijn geheel bestaat uit elf letters en stelt een lang jachtmes in een scheede voor, dat op <^e herteniaoht gebruikt wordt. X 1 X 2 X 3 X 4 X 5 X 6 X 7 X 8 X 9 X 10 X 11 1. houieiüsch cijfer voor het getal 200. 2. Een cilindervormig of zich in het midden buikvormig verwijdend vaatwerk voor vloei stoffen. Vei-lig in het don-ker door GREETH GILHUIS-SMITSKAMP II. Pfffü, blaast Joos-je. Ze valt op een stoel neer. Ik moest school-blij-ven, Moe-der, en toen moest ik hard loo-pen om nog vóór het don-ker thuis te kun-nen zijn. Moe-der bromt op Joos-je, om het school- blij-ven. Maar toch krijgt ze een dik-ke bo-ter-ham. Krijg ik er niets op, Moe? vraagt Joos-je. Moe-der zucht. Nee, zegt ze, de kaas is op, Joos-je. En Va-der stuurt vol-gen-de week pas geld. Joos-je gaat voor het raam zit-ten, bij Moe-der. En ze ver-telt aarv Moe-der wat ze die dag op school ge-lecrd heeft. 't Is nu al hee-le-maal don-ker bui-ten. Hoog aan de he-mel schit-te-ren een paai* ster-ren. Kom, zegt Moe-der, we gaan eens e-ten. Ik zal brood snij-den, Joos-je, en dan mag jij kof-fie ma-len. Hè ja, zegt Joos-je. Ze vindt kof-fie- ma-len wel leuk. Moe-der neemt de kof-fie-bus van de plank. Al-weer leeg, zegt ze met een zucht. Maar wacht, bo-ven in de keu-ken-kast moet nog een pak-je kof-fie lig-gen. Ze zet een stoel voor de kast, en klimt er op. Ja, 't pak-je ligt er nog. Maar o wee, als Moe-der van de stoel wil stap-pen, stapt ze mis. Ze strui-kelt o-ver haar rok. En e-ven la-ter ligt ze lang-uit op de keu-ken-vloer. Joos-je komt ver-schrikt uit de ka-mer loo-pen. Moe-der!, roept ze ang-stig, hebt u u pijn ge-daan? O, oü, kreunt Moe-der, o Joos-je! Ik kan ik kan niet meer op-staan. O, mijn been!! Joos-je knielt bij Moe-der neer. Haar lip-pen tril-len. Kom maar, zegt ze dap-per, zal ik U hei-pen, Moes? Ze pakt Moe-ders arm. Maar als Moe-der zich pro-beert op te rich-ten, gilt ze het uit van de pijn. 3. Iloog en boven andere gebouwen uitstekend bouwwerk, tot het ontvangen van een klokken spel dienend. 4. De vorstelijke verblijven van den Soesoe- hoenan van Socrakarta en den Sultan van Jog jakarta. 5. Soldaten in den persoonlijken dienst van een hooggeplaatstcn pfficier. 6. Het te zoeken woord. 7. Zij, die geheimen aan den vijand verklappen 8. Een soort van gedroogde, kleine rozijnen, zonder pitten. 9. Schiettuigen, bestaand uit een stok of reep van taai hout, riet, staal of andere veerkrach tige stof, gebogen door een gespannen pees of koord. 10. Een zwarte, kleverige en zeer brandbare zelf standigheid, die achterblijft, als men teer dis tilleert. 11. Aanduiding van een thermometer, die het kookpunt op 80 graden heeft Kunstjes en Spelletjes RANGSCHIKKINGSPUZZLE Gegeven: 13 fiches, centen of andere gelijk soortige voorwerpen. Gevraagd: deze zóódanig op tafel te plaatsen, Nóg eens pro-bee-ren Moe-der en Joos-je het. Maar Moe-der kan niet o-ver-eind ko men. Ik ben bang, dat het been ge-bro-ken is, zegt ze. Joos-je staat er bij. De tra-nen loo-pen o-ver haar wan-gen. (Vol-gen-de week ver-der.) Winkeltje-spelen Kees-je en Koot-je, die spe-len krui-de-nier, Koot-je die komt koo-pen, Wat heb-ben zij ple-zier. „Me-neer, wat kos-ten daar die vij-gen, Die vij-gen dik en rond?" ,,Twee cent, Me-vrouw," zegt Kees-je, „Twee cen-ten maar een pond." „Geeft u mij een ki-lo, een ki-lo in een zak En laat u die be-zor-gen? Ik ben voor mijn ge-mak." „Heel graag, Me-vrouw," zegt Kees-je, „U krijgt hem thuis, heel vlug. Wilt u een o-lie-noot-je toe? Komt u nog eens te-rug?'' „Ja-wel Me-neer," zegt Koot-je, „Ik koop hier naar mijn zin En als ik weer wat noo-dig heb Kom ik uw win-kel in." „Heel graag Me-vrouw, ik dank u, Ik krijg van u vier duit." Dan bui-gen ze heel net-jes, En 't spel-le-tje is uit. NEL STRIJBOS dat men cr telkens 5 in één rechte lijn telt in (niet meer en niet minder dan) twaalf verschik lende richtingen. Oplossing: Je plaatst negen der fiches in drio rijen van drie, zóó dat ze een vierkant vormen, en plaatst van de overgebleven vier fiches cr telkens één op de hoekfiches. Hierdoor heb je zes rijen van vijf fiches cn kan men dus in twaalf verschillende richtingen vijf fiches (of geld stukken) tellen. Wc hebben immers nérgens ge sproken van rijen! Grapjes Terwijl cr beneden visite was kwam Jenny met veel lawaai dc trappen afstormen. „Ga terug," zei haar moeder, „en kom eens 'n beetje zachter naar beneden." Anderhalve minuut later kwam Jenny weer binnen en vroeg- „Nu hebt u me toch niet kunnen hooren, is 't wel moeder?" „Neen ny, nu ben je zonder lawaai naar be neden gekomen, zooais 't een jonge darne past. Zie je nu wel, dat je 't best kunt?" „Ja", antwoord 'e Jenny, „want ik ben langs do leuning -gegleden". bar gare s t ij g 152 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 11 MEI JAARGANG 1935 Herdersambt morgenmaal gehouden s, tot Simon Petrus: -jas, hebt gjj liever Joha Simon, de zoon van Jonas, was een tamelijk gecompliceerde natuur. Naar aanleg was hij een licht bewegelijk karakter, een gevoclsmensch, die gemakkelijk van de ééne stemming in een andere oversloeg. Zulke ongedurige karakters volgen in den regel geen vaste lijn door het leven, zij han delen veelal naar den inval van het oogenblik, zonder eerst eens na te denken, te wikken en te wegen. Zoo wekken zij wel eens den -indruk van wat grillig en onberekenbaar te zijn, men vraagt zich af, of men zich wel onvoorwaardelijk op licn kan verlaten? Jezus doorschouwde hem echter van mcet-af tot op den grond. Bij de allereerste ontmoeting peilde Hij hem terstond: onder het bewegelijk oppervlak schuilde een rots-vaste kern weg. 't Kwam cr nu slechts op aan die vaste kern naar boven te bren gen en tot het heerschcnde element van zijn in- bonst, te maken. Jezus gaf -uon al tc vluchtigen Simon daarom den toenaam van Petrus of rots man, cn hij is dit in 't verkeer met Jezus dan ook gewórden. In zulk een mate zelfs, dat hij door zijn belijdenis van Jezus als don Christus, den Zoon des levenden Gods, een petra of rots aan t licht bracht, waarop Jezus beloofde zijn gemeente tc zullen bouwen. Niettemin deed de oude, grillige natuur zich ook later nog meermalen gelden. De drievoudige ver loochening is er het bewijs van. Hij heeft er zwaar onder geleden. Na de opstanding is Jezus -hem echter apart onder vier oogen verschenen cn heeft alles met hem in 't reine gebracht. Maar Simon moest niet slechts persoonlijk vertroost worden, Jezus wilde hom ook publiekelijk in zijn ambts eer als apostel herstellen. Dit eerherstel vond plaats aan de zee van Tiberias na de wonderbare vischvangst. In terugslag op zijn drievoudige ver loochening, -waarbij hij uit liefde voor Jezus tekort geschoten was, vraagt de Heerc hem driemaal: „Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief?" en op zijn bevestigend antwoord rehabiliteert Hij hem in 't openbaar door hem tot driemaal openlijk het apostolische Herdersambt toe te vertrouwen, waar van het ambt uwer leeraren een verre uitlooper is, zeggende: Weid mijne lammeren,.., hoed mijne schapen,... weid mijne schapen! 't Herdersambt is een treffelijk werk. Gij stemt dit' onmiddellijk toe, indien gij be hoort tot de schapen van 's Heercn ^vcidc. Het is ongetwijfeld een feest voor uw herders en leeraars, maar 't is evenzeer een feest voor de kudde, wanneer het uur van den kerkgang slaat, en de gemeente geleid wordt in de grazige weiden des Woords en langs de klare wateren der rust. Het hanrt kan zoo hongeren naar een woord van vertroosting en opbeuring. Er is bij velen een hun keren naar den vrede met God, die in den loop der week dikwijls door de beslommeringen des levens verstoord wordt, en die alleen aan de zeer Stille wateren terug te vinden is. Er is ook een dorsten naar gerechtigheid cn eeuwig leven. De herder is er soms verlegen mede, hoe hij door do prediking in al die behoeften zal voorzien; hij moet de onbekeerden lokken, dc heilbegccrigen ondersteunen, de bekommerden een hart onder den riem steken, de twijfel moedigen aanvuren, de dwalende schapen terug roepen, do eigenwilligcn Yermancn, de hardnekkigen bestraffen, dit alles moet in den geest der liefde geschieden, 't is een treffelijk werk, vooral omdat er zoovele lammeren onder de kudde zijn. Lammeren is de bijbelsche naam voor zwakken en kleinen in 't geloof, die niet zoo gemakkelijk mee kunnen komen, 't zijn de brozen, die zich alle beloften des Woords zoo maar niet durven toeéigenen; 't zijn degenen, die angstvallig vra gen, of Gods genade ook vobr hen zou zijn; het lijkt hun te veel en te wonderbaar, want wat zijn zij anders dan erge stumpers voor den hoogen God.Zou Hij naar ze omzien? Zouden ze mee tellen? Zouden zij óók zalig kunnen worden? O, kleinen, hoe kunt gij dit vragen? Driemaal sprak Jezus van het weiden en hoeden. En hebt gij niet opgemerkt, dat zijn éérste woord niet voor de schapen, maar voor de lammeren was: „Weid mijne lammeren"? De wereld schuift haar helden naar 't front. Jezus plaatst de lam meren op den eersten rang. Zijn hart klopt voor de gansche kudde, maar 't meest voor de kleinen en zwakken, de lammeren zijn zijn volle aan dacht waardig! 't Herdersambt is een verantwoordelijk werk. Gij voelt dit terstond, als gij Jezus in den tekst lioort zeggen: „Weid mijne lammeren!" Gij moet den klemtoon nu-eens op „mijne" leggen. Hij ver trouwt kleinen en -groot en wel aan dc herders der gemeente toe om ze tc leiden cn te weiden, maar 't zijn en blijven „zijne" lammeren en schapen. Juist daarom is dc verantwoordelijkheid der herders zoo zwaar. Nooit mogen zij do kudde als hun persoonlijk eigendom beschouwen en er naar willekeur vrijmachtig over beschikken of hcer- schen. Zij staan in dien-st. In dienst van den éénig Goeden Herder, die hun rekenschap over het lot der lammeren cn schapen zal afnemen. Zij staan onophoudelijk onder scherpe controle. Indien Christus zóóveel vertrouwen in hen stelt, dat Hij, naar-den mensch gesproken, hot heil zijner duur gekochte kudde in hun handen legt, dan zal alleen de getrouwe herder eenmaal ingaan in de Vreugde des Hecren. Bij monde van Ezccliiël spreekt dc Hcere zijn Wee uit over de kwade herders, cn dat woord zinkt in 't hart van alle herders, die het wel met de kudde mecnen; „Wee den herde ren Israels, die zich zeiven weiden! zullen niet tie herders de schapen weiden? Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol; gij slacht het gemeste, maar weidt de schapen niet; de zwakken sterkt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, cn het verlorene zoekt gij niet, maar gij hcerscht over hen met strengigheid en met hardigheid!" waarlijk, wie dit bittere verwijt als herder leest, en het óók op zich laat inwerken, voelt zijn zware verantwoordelijkheid voor God; hij zal niet licht vergeten, dat hij tot op zekere hoogte aansprake lijk voor liet heil der kudde is, en dat God dc lammeren en schapen van zijn hand zal afeischen! 't Herdersambt is tenslotte oen liefdewerk. Wat bekwaamt een zondig mcnschcnkind om den herdersstaf op tc nemen cn to voeren over de kudde des Ilceren? Luister naar de vraag, die Jezus aan Simon richt, eer Hij hom den herders staf toevertrouwt. Hij heeft hem driemaal ge vraagd; „Simon, Jonas' zoon, hebt gij Mij lief?" De eerste maal voegde Hij er bij: hebt gij Mij liever dan deze? daarmede doelend op de andere apostelen, boven wie Simon zicli wel eens verbeven geacht had. Door die toevoeging werd hij zóó be schaamd, dat hij er geen antwoord op kon geven. Maar dal hij Jezus liefhad, ja, dat stond bij hem vast, nu de Heiland hem uit zijn diepen val op gericht had. Hij werd op 't laatst zelfs bedroefd, dat dc Heerc cr aan scheen te twijfelen, daar ITij het driemaal vroeg. Daarom beroept hij zich op Hem als Hartekenner: „Hcere,! Gij weet ólle din gen, Gij weet, dat ik U liefheb!" en op deze drie voudige belijdenis volgde de drievoudige opdracht* Weid mijne lamineren,... hoed mijne schapen,.., weid mijne schapen! Lie de tot Jezus is de eisch voor 't Herdersambt, een liefde, -die de vrucht is van 't geloof in den Christus als den Herder, die zijn leven voor de schapen gesteld heeft. 't Is de onafwijsbare eisch. 't Is niet; zijt gij welsprekend? 't Is niet: hebt gij talent en gaven? 't Is niet: zijt gij ingeleid in 't Woord? 't Is zelfs niet: hebt gij liefde voor de zielen? Maar 't is; Simon, hebt gij Mij lief? Al het andere is begcerenswaardig en kan rle vrucht van den arbeid onderstrepen. Maar dp primordiale eisch is de liefde tot Jezus. Laat dp rest der gaven desnoods gobrekkig zijn, een her der mag in de bevende hand den staf voeren, als hij kan zingen: 1c Hob Jezus liof! Hij is mijn licht en kracht) Waarheen ik mij in angst en droefheid wende; Och! wierd alom dien Redder uit ellende, Van mij, van elk die hulde toegebracht! Beryming van die twaalf artikels Ek geloof in God die Vader wat almagtig, wys cn trou aarde èit hemel het geskape en deur sy wil in wese hou. Ek geloof in Jezus Christus, wat ons in aanbidding eer; Ecngébor'no van die Vader, in sy hoogheid onse Heer. Hy wat deur die Gees ontvang is die geheimenis is groot! en gehore is uit Maria's maagdelijke rnoederskoot. Wat goly het toe Pilatus onregsvonnis liet gevel kruis cn dood cn graf gegryns het, èl die m&gtc van dio hel. Wat die derde dag verrys het, daar die dood Hom nic kon hou; na die hemel opgevaar het deur die diep, onpeilbre blou. Wat nou sit, van eer cn sterkte aan Gods regterhand omsweef, tot Hy weerkom as die regter van wat leef of het gelecf. Ek geloof, met stille aanbidding, in die Heil'ge Gees wat my in my 6ondcdood gewbk het, my as Trooster leer en lei. Ek geloof 'n heil'ge eenheid, wercldwyd, in Christus één, wat Hy met sy roop vergader, deur die wereldtyc heen. Ek geloof aan die gemeenskap, heilige verbintenis, van wie, lid aan lid sig voegend, aliiïal saam één liggaam is. EklgCoof die skuldvcrgowing, weeropstanding van die vlees cn 'n lewe in cw'gc duurte, as geen doódskrik meer sal wees. j(Uit: „Die Kerkblad") Dr J. D. DU TOIT. 145

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11