ZONDAGSBLAD eu-ter-krantje Voor knutselaars r r 1 I 1 Kytü Vqhd-Uh karLon in. vierkantjes van 4 X i cM. Daarna bekijken we - do teekening goed en teèkenen den uitslag van tien kubus. Zie je overal de plakstrookjes zitten? Snijd den omtrek uit en rits de stippellijnen. Je ziet nu vanzelf hoe de kubus*in elkaar komt zitten. Oplossing Tan de rebus in het vorige nummer Het is goed te bedenken, dat uit een eerlijke, goede daad nooit ook maar eonig kwaad of nadoel voor ons kan voortvloeien. Nieuwe raadsels 1. Moedor had guldens op tafel liggen. Ze nam or geen guldens af en toch bloven er géén guldens liggen. Hoe kan dat? maken, zonder zo 3. Ik vorder averechts En zoo ik voorwaarts ging Zoo ging ik achteruit. Wat is dat voor een ding? 4. Welk kleed kun je niet aantrekken? 5. Ik ben een plaatsnaam: M'n eerste en tweede lettergreep samen een meisjesnaam. M'n tweede alleen ook een meisjesnaam. M'n derde de naam van een boom. M'n vierde een hooge heuvel. 6. Wie heeft z'n wortel bovenaan en groeit U&ar beneden? 7. Welk ding heeft oogen en kan niet zien? S. Welke ham komt niet van 't varken? r r E r r Wat staat hier? Kunstjes en Spelletjes EEN GEDULD-SPELLETJE De groepeering is zóó, dat de drie getallen welke •p een rechte lijn stuan (dus op een halve mid* del lijn, of op dc verbinding der rechte lijnen on- dorling) hij optelling steeds tot som 22 geven. Nu is ile opgave deze; dc getallen zóó to groe- Een dubbeltje op reis door RIEK v. d.« L. (OM VOOR TE LEZEN) IX Toon gaat naar school. Het is heel mooi weer. Het zonnetje schijnt. De vogels zingen en fluiten en Toon fluit mee. Hij is blij om dit mooie weer. Blij met alles wat er zoo om hem ot> de wereld is. Hij heeft lekkere boterhammen met appel stroop gegeten en nu gaat hij naar school en heeft zijn les goed geleerd en dan denkt hij aan het dubbeltje... O, ja, fijn! Dat is waar ook, dat ligt daar ook nog op de rand van de plank! Hij wordt nog vroolijker en begint te zingen. „Wie gaat mee, gaat mee over zee? Houdt het roer recht Alles lijkt wel zonHè, wat is dat voor geluid? Het klinkt valsch tegen Toon's lied in. Hij houdt op met zingen en luistert. Het is een harmonica. Waar komt dafe geluid vandaan? Weemoedig klinkt het wijsje en een mannestem zingt er bij. O, wachtDaar ziet hy het al. Op de hoek van de straat zit een man tegen de muur aangeleund. Een harmonica in zijn handen. Het hoofd een beetje scheefZijn hoed ligt voor hem met de opening naar boven. Twee stokken staan naast hem tegen de muur aan. Hii zal lam zijn, denkt Toon, terwijl hy langs loopt. De man houdt op met spelen, tikt tegen zijn hoofd en zegt: „Meneer!" Dan wijst hij nog op een paar lucifersdoosjes, die op de straat staan, maar Toon is al voorbij. /- Alles lukt weu zon f Hij heeft toch immers geen geld voor die man. Heeft hij geen geld? „En het mooie dubbeltje dan!" zegt een stemmetje in hem, „ben je dat vergeten?" Toon loopt langzaam en zingt niet meer. „Ja maar" zegt hij terug, „dat dubbeltje, dat heb ik net verdiend! D'at is jammer!" „Nou, waarom jamn\er?" vraagt het stem metje. „Wie zou er meer aan dat dubbeltje hebben, die arme lamme man of jij?" „De arme man" geeft Toon toe. Maar hij is nu op weg naar school en het dubbeltje ligt thuis in de kast. Tijd om te halen is er niet. Dus Toon loopt door. Maar de heele morgen ziet hij nog de arme man zitten en hoort zijn stem. En dan ziet hij weèr zijn dubbeltje op de plank! Als Toon uit school weer naar huis loopt, hoort hij al van ver de harmonikaspeler zijn liedje zingen. Dat nu nog wel weemoe diger lijkt te klinken. Hij komt erlangs. De man tikt weer aan zijn hoofd en zegt „Meneer". Dan kan Toon het toch niet langer uithou den. Hij holt naar huis. Gooit de deur rin kelend open en valt haast over de drempel. Dan ziet hij zijn vader staan en roept: „Vader er zit zoo'n arme man in de straat, mag ik hem mijn dubbeltje van gisteren geven „Goed, jongen", zegt de slager, „maar kalm aan, wat!" Toon is de winkel al door gehold en gooit de kamerdeur open. Dan gaat hij wat kal mer op de kast af, doet de deur open en denkt het dubbeltje te zien op de rand van de plank. „Weg?" „Wat is dat nou?" Hy kijkt verbaasd. Dan ziet hij op de plank daaronder, het lachende gezicht van het duikelaartje, dat hem guitig aanstaart. „Hoe kom jy daar nu op die plank?"... vraagt hij. Zonder antwoord af te wachten drukt hij lachend op de kop van het ventje, tot het languit op de plank ligt. Dan laat hy los en tjoepdaar springt het weer recht en schommelt heen en weer. „Ha, daar ligt ook het dubbeltje. Geluk kig!" zegt Toon. Even weifelt hy en kijkt verlangend. Maar dan pakt hy resoluut het dubbeltje op, klemt het in zijn vuist en holt ermee weg. Hard loopen maarHoe eerder de arme man het nu heeft hoe beter! Daar hoort hy de harmonica al. Het liedje lijkt niet zoo droefgeestig meer Hijgend blyft hy bij de hoed staan. Dan komt zyn hand erboven Toon laat los en liet dubbeltje rolt rinkelend in de hoed. Bovenop andere geldstukjes, die er al in liggen. Allemaal centen en halve stuivers. De man tikt weer aan zijn hoofd, buigt beleefd en zegt „Dank U wel, jongeheer Hy pakt een paar lucifersdoosjes en houdt die Toon voor. „Nee, dat hoeft niet", zegt Toon. „Dag meneer." En weg stapt hy. Hij is weer blij. Hij fluit een vrooliik wijsje met de vogels in de boomen mee en denkt: „Alles lijkt wel zon!" (Volgende week verder.) peeren, dat bij optelling volgens boveugenoemdc methode, dc som steeds 23 bedraagt. Er zijn twee velschillende oplossingen. Ook kan men do getal len zóó grocpeeren dat als som steeds 24, 25 enz. tot 38 toe verkregen wordt (30 alléén uitgezon derd). Als wenk diene, dat men, in het middelste kringetje steeds oen even .getal moet plaatsen. Grapjes In het bagagenet van een coupé van don per sonentrein ligt een klein pakje, dat een hoogst on- aangenarnen geur verspreidt. Met woedende blik* ken zien de reizigers elkaar aan maar niemand weet met zekerheid, wien dat pakje toebehoort» Intusschen stopt de trein aan een station. Uit dé naastgelegen coupé komt. haastig 'n hoer en opent de deur van hot onwelriokendo apartcmcnt. „Mag 'k er efkes bij?" vraagt hij vriendelijk» noemt liet pakje uit het net en vertelt openhartig: „D'r zit 'n Zwitsersch kaasje in, zie je, en dat ding stinkt zoo, da je 't warempel niet bij je in den wagen kunt. houden". 72 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT zaterdag 2 maart - no 9 jaargang 1935 Strijdt om in te gaan Lulcas 13 j 21. In het vorige vers had iemand uit de schare, die Jezus en de apostelen een cindwecgs op zijn reis naar Jeruzalem gevolgd was, Hem de vraag voorgelegd: „Hecre! zijn er ook weinigen, die ealig worden?" Gij kunt er op aan, dat allen, die haar aanhoorden, in de hoogste spanning op *s Hollands antwoord gewacht hebben. Zoowel toon als later en tot op dozen dag toe wekt de quacstio omtrent de „velen" of de „weinigen" de belangstelling op van allen, die over hun eigen zieleheil bekommerd zijn. Jozus' antwoord zal do hoorders vermoedelijk «enigszins teleurgesteld hebben. Hij richt het niot alleen tot den vrager, maar in 't meervoudig getal tot alle aanwezigen, en daaimede ook tot óns: „Strijdt om in te gaan dooi de enge poori; want velen, zeg Ik u, zullon zooken in te gaan, •n zullen niet kunnen." Hot is een terechtwijzend antwoord. Jezus ontkent er niet liet. gewicht mode van het. probloom der „velen" en dor „weinigen". Hij doet echter wel scherp gevoelen, dat het oen ijdele vraag is. De vrager had haar in 't algemeen ge stold als liet object eener thcorctischo discussie. Hij zelf bleef er volkomen bij buiten schot. Hij stelde de quaestie zóó, dat zij hem persoonlijk niet raakte en daarmede het karakter van een Biclskroct verloor. Voor zulke afgetrokken bespie gelingen zijn dc problemen van het koninkrijk der hemelen to heilig en te hart-aangrijpond. Om die roden trekt Jezus de vraag uit de sfeer dor ab stracte beschouwingen, om haar in dc persoonlijke sfeer over to brengen. Wat gaat het óns eigenlijk aan. of er velen, dan wel weinigen zijn, die zalig worden? Wij kunnen dit veilig aan don Heerc zelf overlaten. Bij cllc onzer komt het vóór alles aan op de vraag van don stokbewaarder, die heel Anders belang in de enge poort stelde: „Lieve hceren, wat moet Ik doen, opdat ik zalig worde?".... op die vraag past Jezus' antwoord immers: „Strijdt om in te gaan door dc enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen." Strijdt om in te gaan!... hiermede verplaatst Jezus ons in een gezonder gedachten-klimaat, dan dut waarin zij leven, die met liet cijferbord voor Zich zitten, om de maat. van de engo poort te nomen, en uit te rekenen, of er vclon, dan wel weinigen zijn, die zalig worden, oen vraag, die dan terstond door de tweede gevolgd wordt: hoe velen Of hoe weinigen er zijn? 't Kost geen moeite, in spanning of strijd om in een gezelschap verwante geesten over het aantal der ialigon te philosophcc- ron. Maar 't kost bittere strijd om «èlf ten leven in te gaan. Gods huis en hart zijn weliswaar ruim, maar de toegang is nauw, Jezus noemt dien een enge poort, een smal en laag deurtje, waar wij ons doorheen moeien wringen. Gij leunt er niet door, als gij het hoofd hoog draagt, en niets ver staat van het buleken voor den heiligen God, die alléén groot is. Gij zult heel klein in u zelf moe ten worden, maar dit wil liet Itoogc hart juist niet,God zal u klein moeten mólecn: de knappe theoloog, die, o zoo vlot over de velen of weinigen wist te disputeoren, zal een arm en verloren zon daar in eigen oog moeten worden, om door de enge poort hoen t<' komen. Zonder bukken zal 't werkelijk niet gaan. Zonder ncerbukken in stof en asch, in boetvaar digheid over uw zonden, die waarlijk niet wei nige" maar integendeel „vele" zijn, zóó vele, dal gij ze op 't cijferbord van daareven niot tellen kunt. Bij al uw overtredingen, voor zoovor gij er de heugenis van bewaard hebt, komt dan nog uw boov.c en verkeerde hart, dat de vuile bron van al uw zondige daden, woorden, gedachten en be geerten is. Gij hebt er verzoening eii vergeving voor noodig, dndien gij ooit dooi do engo poort het eeuwige leven zuil doorbreken,neen, zonder bukken in schuldbesef en boetvaardigheid zal 't niet gaan. Maar evenmin zonder het neerbukken aan Jezus' voeten in 't geloof, dat in zijn dierbaar bloed verzoening voor al uw zonden en ook voor uw zondigen aard te vinden is. Uw zonden ziel g' u bij liet ontdekkendo licht des Geestes steeds voor oogen zweven. Bij datzelfde licht zal het kruis van Golgotha u ook klaar en duidelijk voor d' oogen moeten staan. Aan dat vloekhout heeft Christus de volle straf voor dc zonden der zijnen gedragen en geboet. Hij is het Lam Gods, dat dc zonde der wereld op zich genomen heeft, om voor aan den dood vervallen zondaren den toegang tot liet eeuwige leven te ontsluiten. Allen, die van ganscher harte in Hem als hun conigcn toegang tot den Vader geloovcn, behoeven niet meer naar de enge poort te zoeken, zij staan er in, zij gaan er door, volgens Jezus' zclfgctuigcnis: ,Jk ben de deur; indien iemand door Mij ingaat die zal be houden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden." Voeg daar nu nog bij het bukken in 't gebed, dat de Heere u moge ontledigen van al wat u hindert om door de enge poort heen te komen, 't Kost strijd, om met gebogen hoofd uw schuld te belijden, 't Kost ook strijd met uw eigen vlcesch en hart, om u uitsluitend in 't geloot op Christus te verlaten, en niet meer te pogen zelf een deur naar het eeuwige levon uit te breken. Maai 't kost u ook strijd, 0111 al uw eigen gerechtigheden cn verdiensten prijs te geven, en uw weinig meer dan opgeschilderde zonden in te zien, die niet door de enge poort niet u mee kunnen. Alleen het bidden en smccken stelt u in staat u geheel te laten uitschudden, zoodat gij klein en smal met niets van u zelf en slechts niet Jezus' Naam in 't liart vóór de enge poort komt te staan. Met een vluch tig gebed zult gij het doel niet bereiken, 't Zal een strijd, oen worsteling des gebeds moeten zijn als bij den aartsvader Jakob in Pniël. Alzóó, dat .gij u vastklemt aan den wonderen Man, roepend in den nood uwer ziel: „Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent!" En zie, als Hij u in antwoord op uw smeeken dan afneemt al wal vleeschelijk in u is; als Hij alle eigen werk van u losmaakt on u tenslotte zolfs kreupel slaat, zoodat gij slechts hinkend voort kunt stronipolcn, zie, dan zult gij ervaren, dat de enge poort juist breed gonoeg is om u door te laten. En gij zult tot uw verrassing bespeuren, dat de enge poort der boetvaardigheid, des geloofs cn der bekeering u brengt in de ruimte van Gods koninkrijk, in de wijdte en vrijheid van 't eeuwig, zalig leven! Strijdt aldus om in te gaan! want velen, zegt de Hcere, zuilen zoeken in tc gaan, cn zullen niet lcunncn! Wie bedoelt Hij met deze laatsten? Gij denkt misschien aan de openbare goddeloozen, die zich hcelomaal niet om hun zieleheil bekom nieren en nooit eon gedachte voor God en voor Christus over hebben,... maar gij vergist u. In het tekstverband blijkt duidelijk, dat Jezus geheel andere monschcn op hot 06,g heeft. Hij schildert do ure, waarop de deur gesloten zal worden. Velen zullen dan kloppen met de bede: „Heere, Ilcere, doe ons open!" maar Hij zal zeggen: „Ik ken u niet, vanwaar gij zijt!" Zij laten zich ech ter zoo maar niet afwijzen. Zij mecnen goede gronden to hcblien om toegclateu te worden, zij beelden zich in er recht op te hebben, want, zeg gen zij: „wij hebben in uwe tegenwoordigheid gegeten cn gedronken, cn Gij hebt in onze straten geleerd!" Hoo kan Hij dan zeggen hen niet te kennen? Zij zijn, in den tegenwoordigen stijl over gezet, toch trouwe kerkgangers gowcest, en naar zijn evangclio hebben zij oppervlakkig .geluisterd, zij hebben Ilcm niet losgelaten naar het uitwen dige, maar met de heilige dingen verkeerd; wie weet, misschien hebben zij wol aan den Avond- maalsdisch met Ilcm gegeten cn gedronken,... neen, zij zijn gocn goddeloozen, 't is or vorre, verre vandaan! Maar dc Ileere laat zich niet mis leiden, zeoals dio lieden zich zelf misleiden. Zijn antwoord op hun pleitrede is verpletterend: „Ik zag u, Ik -ken u niet, vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkors dor ongerechtigheid!" Zelf noemden zij -zich vromen. Zelf hielden zij zich voor leden van Gods 'vólk. Maar in 's Hceren weegschaal worden zij te licht bevonden, Hij ver wijst hen naar de buitenste duisternis als „wer kers der ongerechtigheid" ondanks hun meeloopen met Gods ware volk: „Aldaar zal zijn weening en knersing der tanden; wanneer gij zult zien Abra ham cn Izaiilt en Jakob, cn al de Profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulicdcn buitenge worpen 't is hot oordeel over het vleeschelijk Israël, dat nochtans hoog bovoorrecht was, en over allen, die niet heen willen door de enge poort van boet vaardigheid, geloof cn bckcering! Het is vrceselijk in den waan te verkecren zalig tc zullen worden, wanneer de deur in 't sterfuur voor ons porsoonlijk gesloten wordt, en dan toch tot dc buitenste duisternis te vervallen. God bc- waie ons allen voor dit oordcel, nu do enge pooit nog open staat. Zij is wel eng, maar niet 1e eng voor den zwaarst beladen zondaar. De last valt van hem af, zoodra hij het nederbukken door ge nade geleerd heeft, het nederbukken in boet vaardigheid, geloof, gobed cn bekeering. Op het nederbukken volgt het oprichten door 's Hceren band, om ze daarna te leiden naar den feestdiseti der verlosten met Abraham, Izaiik, Jakob cn alle Profeten! Avondgedachten De avond komt, de zon gaal zich verdekken, En alles zich naar rust en stilte strekken; En gij. mijn ziel, waar zult gij rusten nu? Geen andrc plaats, mijn God. dan dicht hij U. De zwerver legt zich langs den weg weer neder. Do vogels reppen naar hun nest zich weder, En naar hun stal dc schapen keoron weer. Laai mij te nacht bij U inkceren, I-Ieer! Verzamel zelf Gij mijn gedachten, lusten, Want vaak weorstroven zo bij U te rusten. Mijn Stal, mijn veil'ge wijk. ontsluit U nu, Waar zou ik beter schuilen dan in U? Wat bobt Gij vaderlijk mij willen leiden, Vandaag bewaakt mij cn gesterkt ten strijde, Ijs ben 't niet waard dat Gij zoo goed mij zijl. Maak mij tot Uwen dienst steeds meer bereid. Vergeef mij dat 'k vaak ver van U verdwaalde» In 't volgen cn het dienen van U faalde, 't. Borouwt me Hoer; 'k wil trouwer zijn voortaan, Doorwoon Gij mij en ik zal vaster staaii. Nu 't lichaam liceft zijn dagwerk mogen enden, Wil zich mijn geest tot andren arbeid wenden: Aanbiddend U in 't tecdciste verkeer, U schouwen in de stilt', U liooren, lieer! 't Is duister, wijd het nachtelijke zwijgen. Mijn ziel, o Majesteit, voor U zich ncige; In 't heiligdom dit donker, kom ik tot Spreek Gij tot mij; laat mij heel stil zijn nu. Mijn hart wil It U ten avondoffer schenken; Moog' mij Uw heiige wil geheel doordrenken. Hartstochten, zwijgt; verstand on zinnen, stil. Mijn moede geest in Hem nu rusten wil. Het lichaam zult Gij spoedig rust nu geven; Laat niet mijn geest verstrooid in onrust zweven; Mijn trouwe Herder, voer m'in vcilgo steP; In U, met U geniet ik volle vree. Blijf Gij mijn duister met Uw Lamp dooischijucn, Wees mij nabij in nood en strijd, in pijnen. Dek 's iiaobts mij toe in Uwe vcilge wijk, Tol 'k eens de zaalgc SaWiatsrust bereik! A. W APEN A AR. 65

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11