ZATERDAG 23 FEBRUARI 1935 TWEEDE BLAD PAG. 5 BINNENLAND. De heer P. Goedkoop Dzn. uit Moskou terug De invloed van burgemeester De Vlugt De heer P. Goedkoop Dzn., zoon van den bekenden directeur van de Ned. Scheeps bouw Mij te Amsterdam, is gisteren in ons land teruggekeerd. Hij deelde mede, dat hij groote bewondering had voor hetgeen door de Russen in het opbouwplan wordt gepres teerd. Hij had, in de vijf weken, welke hij te Moskou had doorgebracht gelegenheid ge had om verschillende instellingen zie kenhuizen, de krachtcentrale, arbeidenswo ningen enz. te bezichtigen, waarbij hij onder den indruk was gekomen van de groote krachtsinspanning, die door de Rus sen wordt ontwikkeld, teneinde het alge- meene welvaartspeil omhoog te brengen. Vooral ook de snelle vordering van het gigantische werk van den ondergrondschen spoorweg die een der beste der wereld zal worden dwong zijn bewondering af. Met man en macht wordt aan dit grootsche werk gearbeid en daarbij doet zich het merkwaardige feit voor, dat vele bewoners van Moskou, die bij andere bedrijven werk zaam zijn, na afloop van hun dagtaak hun vrije uren opofferen om bij het werk aan de ondergrondsche een handje mee te helpen! De besprekingen, door den heer Goedkoop met de Maschino-Import, de inkoopcentrale voor de Russische reederijen te Moskou ge voerd, betroffen de bouw van zes stoom schepen voor houttransport. De kapers op de kust waren Engelsche, Italiaansche en Deensche scheepsbouwers. Het prijsverschil tusschen de Engelsche calculatie en de onze, aldus de heer Goed koop, was zoo groot, dat de Maschino-Im port de Engelsche gegadigden uitnoodigde naar Moskou over te komen. Aan dit ver zoek is voldaan en zoo waren het daarna vier groote Engelsche werven, die te Moskou waren vertegenworodigd. U begrijpt in dit verband wel, welk een buitengeoon groote voldoening het voor mij was naar huis te zijn gekomen met een opdracht voor twee schepen schepen, te bouwen volgens ons eigen patent in mijn zak: Het was voor het kantoor vaak een drin gen van scheepsbouwers, om toegelaten te ■worden! De andere vier schepen zijn nog niet besteld. De reis van Dr de Vlugt naar Moskou heeft grooten invloed gehad op het succes volle verloop der laatste onderhandelingen en ook voor de mogelijkheden in de toe komst. Verder is op 'het bereikte succes mede van veel invloed geweest de Russische reis van de Nederlandsche commissie, bestaande uit de heeren Van Walree, Redmeijer en Mole naar. Ook aan de werkzaamheid van deze heeren heeft de Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij veel te danken, alsook de hoofdstad in het algemeen, want alleen door de Russische order zal er een jaar werk zijn voor ongeveer zevenhonderd man. Er ligt in Rusland voor ons land een groot afzetgebied voor tal van jaren, in de eerste plaats voor onze scheepsbouwindustrie. En wat nu nog de twee schepen betreft, welke wij gaan bouwen; van groot belang is daar bij dat ook de constructie van de motoren in Nederland geschieden zal. De firma Stork te Hengelo, heeft daarvoor opdracht gekre gen. De Russen hadden aanvankelijk alleen belangstelling voor de Zwitsersche en Duit- sche productie op dit gebied en het is daar om een feit van beteekenis dat de Maschino- Import, mede door de informaties die ten deze verstrekt werden door ingenieur J. Overweg, van de firma Stork, ook de moto ren in Nederland laat bouwen. Hieraan is tevens wederom de invloed van Dr de Vlugt en van de Nederlandsche Commissie niet vreemd geweest. Tegen de dictatuur Die de vrijheid der pers belaagt De secretaris van de Ned. Journalist en- kring, de heer G. Polak Daniëls, wijdt aan het slot van zijn dezer dagen verschenen jaarverslag aandacht aan de tijdsverschijn selen van politieke aard. waarmede de pers vrijheid en personafhankelijkheid zoo nauw betrokken zijn. Ter toelichting wijst hij op wat het or gaan van de Directeursvereeniging schreef. Het zijn cijfers omtrent de'Duitsche dagblad pers na haar Gleichschaltung. Welnu, in de twee jaar van onvrijheid ïs het aantal Duitsche dagbladen van rond 2700 tot rond 1100 verminderd. Van de Verdwenen couranten w.o. bladen met een groote reputatie als de Vossische Ztg., Börsen Kurier, Deutsche Tageszeitung, Weser Ztg., enz. werden 1248 verboden. De gemiddelde maandelijksche oplage van de geheele Duitsche pers bedroeg in 1932 1 milliard, thans nog slechts ruim 300 mil- lioen. Het aantal advertenties is enorm ver minderd. Algemeen wordt erkend, dat de Duitsche pers haar beteekenis en invloed heeft verloren. Het Duitsche dagbladwezen, eens een voorbeeld voor de wereld, is ver nietigd en tot een caricatuur geworden. En in de andere dictatuurstaten, waar de Pers niet vrij kan ademhalen, is het niet beter. POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID Rede van Dr. J. G. Geelkerken In de oieuwe Zuidwljkkapel te Amsterdam-Zuid s gisteravond in een drukbezochte vergadering 'an de A.R. Kiesvereeniging „Nederland en Oranje VIII" Dr. J. G. Geelkerken, predikant van de Geref. Kerk in Hersteld Verband, opgetre den met een rede over Politieke verantwoordelijkheid leid, Dr Geelkerken zijn rede aanving met de op merking, dat bezin ning een eerste ver- eischte is voor het behandelen van het aaagekondigde ooder werp. Politiek heeft, zegt men, een vuile kant, maar alles, wat menschen aan raken, loopt gevaar besmeurd te worden Als i eendgszins huiverig staat tegenover de politiek, ziet spr. in Dr J. G. Geelkerken het volksoordeel, „dat er politiek in zi>t" een stille hulde, want het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen Uit ons hart gegrepen is het woord op het Reformatiegeden'kteeken te Genève, dat het volk er niet voor de Overfieid is, maar de Overheid voor het volk. Dankbaar mogen wij zijn, dat wij aan politiek mogen doen en er over spreken, en van de roeping van Godswege ten opzichte vao de politiek hebben wij ons te doordringen. Er is een tijd geweest, zette spr. uiteen, dat men, wat het verband tusschen politiek en Heilige Schrift betreft, al'les meende in kannen en kruiken te hebben. Het Evangelie heeft echter niet in alle practisChe vragen een gereed aowoord, en in den predikant heeft men niet op zichzelf de propagan dist voor een bepaald staatkundig streven te zien. Kerk en politieke-partij moeten niet te dicht bij elkander worden gebracht, want uit de vermen ging van kerk en politiek vloeit voor beide schade Heeft spr. als predikant zidh dus op glad ijs bewogen toen hij de uitnoodigiog tot spreken aannam, hij heeft in deze vergadering iets te zeggen, want wij leven in een tijd, dat ieder zich van zijn politieke verantwoordelijkheid bewust moet zijn en hiernaar handelen. Wij moeten het niet aan een kleint.i kring overlaten en zoo de verantwoordelijkheid van ons afschuiven. Vroeger waren zelfs de piepkuikens in de ren, er was bewust meeleven, belangstelling, en bezie ling bij nagenoeg ieder. Toen waren wij er nog niet met onze politieke organisatie. Thans zijn wij saüsfait, hebben wij de koetjes op het droge, want overal hebben wij onzen invloed en onze mannen, die overal voor zorgen. Hier ziet spr. een jammerlijk gebrek aan verant woordelijkheidsbesef. Eén van beide is waa de politiek is niets waard en dan moeten v direct mee ophouden öf zij is een hooge roe die we hebben te vervullen en waaraan wij niet mogen onttrekken. Voorlichting hebben we noodig in politieke door deskundigen. In de leiding j te dezer stede missen wij te veel de die zeggen zich er niet aan te kunnen geven Ook aan den invloed van den kiezer breekt veel Antirevolutionairen behoor en daarom niet'in'te stemmen met 'het wetsontwerp, dat de kleine partijen wil weren, gedachtig aan den strijd van Groen van Prinsterer eertijds. Het probleem van de groote massa kiezers mag ons niet met rust laten, zoolang wij ons voortdurend beijveren deze massa politieke kennis bij te brengen. Terecht hebben wij, antirevolutio nairen, bezwaren tegen de opgekomen kleine Christelijke partijen, maar nooit goed is, dat wij in zekere verzadigdheid het beeld vertoonen van Bdom, door Hosea geteekend als een koek, die niex is omgekeerd, Sprekende over onze leidslieden, achtte spr. het een hoon als over een wereldfiguur als Dr. H. Colijn kleineer end wordt gesproken, voor een Christen is dit zelfs een zonde. In dezen tijd hebben wij behoefte aan degelijke, toegewijde mannen en vrouwen, geen albedillers maar geen ledepoppen. Deze tijd is een overgangstijd, waarin regeeren voorkomen en vooruitzien moet wezen, maa derzijds is dat bijna nóet mogelijk, omdat de pro blemen aan alle kanten oprijeen en het vasthouden vao het roer van Staat een schier bovemmensche- lijke taak is. Eenige dezer problemen stipt spr. aan: ontwapening, weerloosheid, het parlementaire stelsel, ordening of vrijheid. Onverantwoordelijk is het om in al deze dingen zóó maar te beslissen of oiet te beslissen. Ieder moet zich ter dege kensdhap geven van de belangen, die wij geza menlijk hebben te dragen. Alles moet worden vermeden -om ons het be trachten der politieke verantwoordelijkheid te be moeilijken. Ook moeten wij niet meenen allei wijsheid in pacht te hebben. Laat ons tegenover andere, ons naast staande partijen niet ironia maar argumenteeren. In de politiek gaat het niet om een bepaalde kerk, maar om land en volk. Eenheid zoeke men met alle mede-Christenen. Slechts in gemeenschappelijke eenheid kunnen wij onze verantwoordelijkheid tegenover God en men schen dragen. Laat ons vooral beseffen, besloot spr., de waarheid van de oude spreuk: „Door eendracht groeien kleine zaken, door tweedracht vallen zelfs de grootste in puin", Eenige gedachtenwisseling volgde op deze rede. ROFFELRIJMEN. ARME VORSTEN Koningen zullen in het vervolg niet bon medegedeeld, dat koning Chls tlaan van Denemarken, dlo graag eei fietstochtje maakt en er dan eei fl Inleen gang ln zet, het den politie mannen te moeilijk maakt hem b volgen. Ik beklaag de arme vorsten Om hun knechtelijk bestaan Dat ze lijdzaam en geduldig Fier en waardig ondergaan. Bij het opstaan, het ontbijten, Bij de koffie en de noen Controleert een stalen dienaar Elke geste die ze doen. Als ze hun paleis verlaten Staan de lenzen al gericht En de tikkerende sluiters Knippen irriteerend dicht. Achter hun gekroonde auto Volgt een rijkspolitiewacht En ze worden heel hun leven Elke dag weer „opgebracht!*. In een kijkinrichting door, Jammerlijke blazers blazen Hun het volkslied in het oor. Als ze ingaan, als ze uitgaan, Nooit en nergens zijn ze vrij, Altijd zijn ze weer de slaven Van de nieuwtjesjagerij Zelfs wanneer ze met vacantie Naar den verren vreemde gaan Kunnen ze maar uiterst zeldzaam Van hun boeien zich ontslaan: Zie hoe aan de Rivier a Aan den vorst verboden wordt Dat hij vrij zijn vrije uren Met de f ietsgeneugten kort Wie als vrije burger rondrijdt Geeft mij toe: je hebt gelijk, Wie zich dat eens even indenkt Voelt den koning zich te rijk. (Nadruk verboden.) LEO LENS Het totaal aantal arbeiders van de geza menlijke steenkolenmijnen in Limburg be droeg op 1 Februari ondergronds 19.705. bovengronds 10.233. De totale netto productie van de gezamen lijke mijnen in Limburg bedroeg gedurende de maand Januari 1.023.750 ton steenkolen. Het aantal werkdagen, waarop het bedrijf gedurende de maand Januari regelmatig werd uitgeoefend, bedroeg bij de onderschei dene mijnen: staatsmijnen Wilhelmina ets Hendrik 23, Emma en Maurits 24, Doma niale mijn 20, mijnen Laura en Vereeniging: Laura 19 en Julia 20; Oranje Nassau mijnen 18 en mijnen Willem Sophia 20. Voorafgegaan door een ruitervereeniging deed de nieuwe burgemeester, de heer C. M. A. Kootte Uithoorn zijn intrede. Bestaansrecht der weermacht De taak der pers „Ook de Christelijke pers kwam vroeger maar heel zelden op voor het bestaansrecht der weermacht en voor de Christelijke taak om het weermachtsapparaat in stand te houden", aldus lezen we in Onze Ba nier van de Nat. Chr. Onderofficieren, en wij zijn het er mee eens. Maar dan volgt „Die mentaliteit is wel verbeterd, maar de positieve eisch van de taak der christe nen tegenover de weermacht wordt nog niet voldoende beseft. Dat uit een kring van predikanten zelfs is gepleit voor afschaffing van de vrijstel ling voor hen, die een geestelijk ambt be dienen, is een verblijdend teeken. Maar van de Pers mogen wij verwachten, dat zij steeds meer haar licht zal laten vallen op dit terrein, om te pleiten voor de doorwerking der beginselen". Schuilt hier, naast waarheid, toch ook niei eenige overdrijving en onbillijkheid in? De heer Rutgers van Rozenburg heeft op dit wetsontwerp eenige amendementen in gediend. Volgens de toelichting bij een de zer acht de voorzitter het ongewenscht, dat verbindend-verklaring van een onderne- mingsovereeinkomst zou kunnen geschieden anders dan op verzoek van hen, die daarbij partij zijn. Voorts acht de voorsteller het noodzake lijk, dat zij die door de verbindendv.erkla- ring getroffen zullen worden en voor wie het. economisch, een zaak van leven of dood kan zijn, gelegenheid krijgen hun be zwaren tijdig te doen kennen. Niet Christelijk Paitij en Staat van Mussert De secretaris der N.S.B., de heer Van Geelkerken, sprak verleden week Donderdag te Velsen en zei volgens het verslag: „Men vraagt of de N.S.B. christelijk is. Spr. als orthodox Protestant zegt neen, maar het gaat er niet om, of een partij, maar of het Nederlandsche volk christelijk is. Thans laat men vrijdenkers hun gang gaan. De kerken moeten ons volk weer geestelijk ge zond maken. Men oefent critiek op Italië en Duitschland, op de gelijkschakeling, maar in Nederland worden wij ook gelijkgescha keld". Wij constateeren hiertegenover, aldus D e Tijd: le. dat wanneer Mussert aan de macht komt, het Nederlandsche volk gedwongen wordt, op te gaan in de volgens den heer Van Geelkerken niet-christelijke N.S.B.; 2e. dat de vrijheid van de christelijke ker ken, om uit te maken, hoe zij het in de niet christelijke staat N.S.B.) georganiseerde volk geestelijk gezond zullen maken, een fictie zijn zal; 3e. dat de niet-christelijke N.S.B. geen en kele titel zal hebben waarop zij de vrijden kers zal kunnen beletten hun gang te gaan. Duitschland is ons hier een waarschuwend voorbeeld. Partij en volk Kostelijk van draaierij Een lid der Chr. Hist. Unie betoogt in d Nederlander, dat een jaarvergadering minstens twee dagen moet duren, omdat an ders van een degelijke bespreking niets kan komen. Voorts bepleit hij een referendum. THOMAS MORUS De schrijver van Utopia III (Sjot) Het wrak van den Curtiss-Jagerdie bestuurd werd door den wachtmeester-vlieger H. Wulms in het bergwoud benoorden Ban doengr„ De vraag moet gesteld worden of „Utopia" voor Morus ernst was of louter een intei lectueel spel. Om met het laatste te beginnen: Op het eind van het werk zegt de schrijver, dat het hem voorkomt, dat vele zeden en wet ten van het eiland onverstandig waren, niet alleen wat hun oorlogvoeren en hun godsdienst betreft, en ook in hun wet geving, maar vooral had hij bezwaar tegen de grondslag van al hun ordinantiën, d.w.z. tegen het leven in een gemeenschap zon der geld, waardoor alle edele eigenschap pen als adeldom, eer en majesteit worden vernietigd. Hij ziet er echter maar van af er verder over te praten, omdat Hythlo- daeus erg vermoeid is. Utopia is niet het eerste schriftuur van z'n soort. Deze gaat terug op Plato's „Re publiek", waarin deze ook in gesprekvorm, een ideale staatsvorm op communistische grondslag propageert. Vele details heeft Morus aan hem ontleend. Ook in andere werken van Plato vond Morus gegevens. Atlantis was hem een voorbeeld voor z'n Utopia. De ironie en het spel van ernst en scherts, die de heele Utopia door te vinden is, is ook tot klassieke bronnen terug te voeren. Morus leefde in de tijd dat de Renaissance tot Engeland doordrong. Sommigen rekenen hem tot de humanisten. In Italië had het humanisme een klassiek-heidensche inslag. Men wilde het schoone aanbidden, en meen de dat men de wereld zou kunnen verbete ren. De teleurstelling zou ook in Engeland komen. Maar in Morus' tijd was het nog niet zoover. Men hield van vernuftige zet ten. Het heele omvangrijke boek „Euphues" van John Lyly is een literair spel, zonder veel diepere beteekenis. Elke zin is op ver nuft en scherpzinnigheid ingesteld. In de 16e eeuw schreef ook Sidney z"n Arcadia, een herdersroman, waarin de verschillende personen als herders en herderinnen voor komen, hoedende hun schapen. Maar aan werkelijke herders heeft de hoveling Sidney in de verste verte niet gedacht. Men ver klaart dan ook het heele herdersspel als een „vlucht uit de werkelijkheid". Enge land had een vreeselijke tijd achter de rug; de honderdjarige oorlog en de Rozen-oor logen hadden een zee van ellende over hei land uitgestort, en deden hun nawerking nog gevoelen. Dickens romans brachten na de dertiger jaren van de vorige eeuw, te midden van de droeve tijdsomstandigheden de menschen ontspanning en op dezelfde wijze kan men ook dj euphuistische en pastorale literatuur verklaren. Door socialistische schrijvers en door schrijvers over het socialisme is Sir Tho mas More beschouwd als een socialist en communist. In het Marx-Engels museum te Moskou vindt men zijn werk in alle mo gelijke talen. Op het voetspoor van Karl Kautsky maakte Henriëtte Roland Holst— van der Schalk in een in 1912 verschenen treurspel More tot „de eerste moderne com- munist". Domela Nieuwenhuis vertaalde (Utopia en in „de Geschiedenis van hét So cialisme" zegt hij dat het Morus was „die zijn communisme trachtte aan te sluiten bij de moderne staat" „Zijn communisme was staatscommunisme". (deel I blz." 192). Quack is voorzichtiger in zijn uitingen. Hij behandelt Morus' Utopia uitvoerig in hoofdstuk IX van deel I van „De Socialis ten" en geeft een meesterlijke samenvat ting van het werk, maar laat zich niet ver leiden tot een of andere classificatie van de schrijver. Hij wijst er wel op, dat tijdens zijn kanselierschap, toen hij de bestaande orde moest handhaven, Morus geen spoor vertoonde van de tolerantie van alle gods diensten en dat hij zelfs met eenige angst zag naar de gevolgen die zijn Utopia kon hebben. De oplossing van de vraag, die wij bezig zijn te beantwoorden moet gezocht worden m het feit, dat Morus, Colet en anderen aan het Engelsche humanisme een reii- gieuse inslag probeerden te geven. Zij wil den het nieuwe (de Renaissance) en het oude (de Roomsche kerk) met elkaar ver zoenen. Morus zag veel gebreken in zijn eigen tijd. Hij was een geloovig katholiek, maar hekelt de geestelijkheid op felle en scherpe wijze. Ook in de staatsinrichting zou wel het een en ander te verbeteren ge weest zijn en hij wilde wel eens z'n gedach ten de vrije loop laten. Als de menschen toch maar goed wilden, wat zou dan een ideale gemeenschap mogelijk zijn. Morus was iemand die altijd de vrede voorstond; z'n huiselijk leven stond op hoog peil, er zullen weinig gezinnen zijn waar zooveel eendracht gevonden wordt Als nu iedereen het welzijn van een ander in het oog kon houden, dan moest het toch in de wereld wel goed gaan? Dan had men geen geld meer noodig; het geld, zegt Hyfchlodaeus, verstopt de verkeersweg tusschen ons en ons onderhoud. Als iedereen niet méér wil de hebben dan hij noodig had en hij had de zekerheid, dat hij dat altijd zou kunnen krijgen, dan was er toch niets dat verkeerd kon gaan! En als alle geestelijken louter en alleen de geestelijke belangen op het oog hadden, en een heilig leven wilden leiden, dan moest er toch eerbied zijn voor de leer van Christus. In Morus' tijd was het met de geestelijkheid wel anders gesteld. We zullen allicht niet ver van de waar heid af zijn, als we meenen, dat „Utopia" beide is: spel èn ernst. Er weerspiegelt zich in het boek het ernstig verlangen van een groote geest naar een betere wereld, waar de menschen elkaar trachten te begrijpen en te verdragen door elkander te dienen. Maar tevens is het een felle critiek op aller lei misstanden die in Morus' eigen tijd heerschten. De schrijver is te nuchter dan dat hij zou meenen, dat de wereld een Uto pische maatschappij zou kunnen verdragen. De fijne humor bedekt de felste critiek. Ten bewijze diene bijv. het volgende verhaal: Toen Hythlodaeus in Utopia was, kwa men er vreemde gezanten in Amarautum. Ze kwamen uit een ver land en waren niet met de zeden en gewoonten op de hoogte. Deze lui dachten, dat, omdat de Utopiërs geen versierselen droegen en allen dezelfde soort klceren aan hadden, ze deze dingen ook niet kenden. En omdat ze meer trotsch waren dan verstandig, besloten ze zich zoo schitterend mogelijk uit te dossen, om de „arme" Utopiërs de oogen uit te steken. Zoo kwamen de drie gezanten aan met honderd bedienden, meest in zijden kleeren; de ge zanten zelf, die edellieden waren in hun eigen land, zwaar omhangen met goud, met gouden ringen aan de vingers en met veel edelsteenen versierd. In Utopia zijn die voor de slaven en speelgoed voor de kinderen. De straten waren vol menschen toen het gezantschap aankwam. Het was wonder lijk, maar de Utopiërs groetten de armste slaaf, die er bij was het eerbiedigst en ke ken de werkelijke gezanten niet eens aan. Een jongen zei tegen z'n moeder: „Kijk die groote vent eens, moeder, die draagt nog diamanten en parelen alsof hij een kLeine jongen was". En de moeder zei: „Hou je stil jongen, ik denk dat dat de nar van de gezant is". Zou dit geen satire zijn? Denkt men dat More gemeend heeft, dat het alzoo zou moe ten wezen in de wereld? De ernstigste be doeling gaat vaak onder humor schuil. Zóó zou het kunnen wezen, kan men als het ware More herhaaldelijk hooren zeggen. Maar toen hij kanselier moest worden, om dat Hendrik het nu eenmaal wilde, was hij gedwongen zich te bemoeien niet met de een of andere ideale toestand, maar met de toestand zooals die in werkelijkheid was. Toen kwam hij ook voor de vraag te staan of hij de „ketterij" in het Roomsohe Enge land, welks koning van de paus de titel van „Verdediger des geloofs" had gekregen, mocht toelaten. En More gaf ten antwoord, dat ketterij tegen het staatsbelang niet al teen, maar tegen de Christelijke leer inging. Daarom moest hij de „ketters" tegenstaan. Natuurlijk vinden wij dit verkeerd ge zien en we betreuren het, dat hij niet tole ranter is geweest. Maar al was Utopia ver draagzaam, de menschen uit de 16e eeuw waren het bij lange na niet. En Morus was een man van karakter, dat zal ieder protes tant hem moeten nageven. Toen het getij zich tegen hem keerde en hij met een klein beetje „ruimheid" van opvatting z'n leven had kunnen redden, gaf hij.toch niet toe. Hij zag heel goed, wat de gunst van vor sten waard was. „Meester More", zei de hertog van Norfolk, „het is gevaarlijk met vorsten te twisten; de wraak des prinsen is de dood". „Is dat alles?", antwoordde More glimlachend, „dan is het verschil tusschen u en mij, dat ik vandaag zal sterven en gij morgen". Dertien jaar later werd Norfolks leven alleen gespaard door de plotselinge dood des konings; terwijl zijn zoon eenige dagen daarvoor reeds onthoofd was. Roerend is de besohrijving van de dood van deze groote Engelschman. Toen hij de Tower verliet op weg naar het schavot, kwam een arme vrouw uit haar woning om More een beker wijn aan te bieden. Hij be dankte haar vriendelijk, maar wees de beker af met de woorden: „Toen hij moest lijden dronk Christus geen wijn, maar kreeg een spons met edik". Het schavot was inder haast opgericht en erg wankel. Toen hij zijn voet op de ladder plaatste, vroeg de beul hem vergiffenis, maai- More zei: doe uw plicht en vrees niet. Toen de bijl gevallen was, was het bloed gestort van een der getrouwste en edelste dienaren des konings. Zelfs Hendrik was ontroerd toen hij hoorde, dat de slag ge vallen was. En Karei V zei: „Als wij zulk een dienaar gehad hadden, hadden we lie ver de beste stad uit onze rijken verloren dan zulk een raadsman". De Roomsche kerk vereert Thomas Morus als een martelaar; de heiligverklaring zal dit jaar in de maand Mei plaat® hebben. Efc De roode pers reageert hier als volgt op: Dit laatste intusschen, een stokpaardje van den heer Van Koetsveld, is in andere partijen reeds gebleken zeer weinig be teekenis te hebben. Als een gunstig ge tuigenis van versterkend democratisch gevoel zelfs in zoo conservatieve partijen als deze moet het evenwel beschouwd worden, dat de leden zelf wat in te bren gen willen hebben. Is dat niet kostelijk van draaierij? En dan dat spreken van democra tisch gevoel in een orgaan van de S. D. A. P., waar de democratie al lang ter ziele HET KONINKLIJK VERBLIJF IN ZWITSERLAND. Op den tweeden dag van Haar verblijf in Unterwasser heeft Prinses Juliana ijverig gebruik gemaakt van de nog steeds aanwe zige sportmogelijkheden. Zoowel des och tends als des middags heeft Zij zich aan de skisport gewijd. De Koningin heeft, evenals Donderdag, bijna den geheel en dag in Hare vertrekken doorgebracht. Kunst cn Letteren. G. F. HANDEL Heden voor 250 jaar geboren Handel en Bach, de componisten, die in in de wereld dei- muziek als machtige torens boven het omringende landschap uitsteken, werden beide in 1685 geboren en dat merk waardig feit, 250 jaar geleden, mogen we dus dit jaar herdenken. Van Georg Friedrich Handel die op 23 Februari te Halle het levenslicht zag (Bach' 21 Maart) is het heden de dag. Zijn vader was harbier eii „chïrurgien" en blijkbaar een zeer bekwame, want hij was een der lijfartsen van den hertog van Saksen. Georg Friedrich was door zijn vader be stemd voor een staatsambt en hij bracht het dan ook, terwijl hij zijn sterken muzika- len aanleg als „bijzaak" behandelde, tot student in de rechten. In 1703 echter werd de muziekliefde hem te machtig en gaf hij de studie er aan. 'George Friedrich Handel Een snelle opgang volgt: eerste violist tel Hamburg, wat later begeleider op het kla vier aldaar cn reeds in 1705 opvallend opera componist („Almira" en „Nero"). Dan volgt zijn Italiaansche periode (met niet minder dan vijf nieuwe opera's in twee jaar tijds) en spoedig daarna zijn duur zaam en compositorisch buitengewoon vruchtbaar verblijf in Engeland, waar hij zich liet naturaliseeren. Wij hebben eenige weken geleden een uit voerig artikel aan dezen componist gewijd en kunnen daar nu gevoeglijk naar ver wijzen. Over dit buitengewone genie, waarvoor de gansche wereld nog altijd in diepe bewonde ring is, zijn boekdeelen te vullen. Nog altijd komt zoowel de minst- als de sterkst ontwikkelde hoorder, van Handels muziek, hetzij het orkest-, klavierstukken of vocale werken zijn, onder den indruk van zijn machtig talent. In 1743 componeerde Handel zijn „Mes sias", een der meest monumentale oratoria die hij ooit schreef. Tijdens de compositie was hij zelf diep onder den indruk. Er wordt verteld, dat zijn bediende hem dikwijls snikkend over zijn werk zag gebogen. Nadat hij het bekende Halleluja-koor had geschreven, haalde hij Paulus woorden aan: Of ik het in het lichaam geweest ben of buiten het lichaam, toen ik schreef, ik weet het niet. God weet het." Hoewel hij zonder kerkelijk verband leef de, was Handel een Bijbelvast en diep-ge- loovig man. Den dag vóór zijn dood, 14 April 1759 hij was, evenals Bach, gedu rende zijn laatste levensjaren blind sprak hij nog den wensoh uit op Goeden Vrijdag te mogen sterven „in de hoop mij met mijn geliefden God, mijn Heer en Zaligmaker op den dag der Opstanding le vereenigen." In de Westminster Abdij ligt hij tusschen de grooten yan Engeland begraven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 5