ZATERDAG 23 FEBRUARI 1935
TWEEDE BLAD PAG. 5
BINNENLAND.
De heer P. Goedkoop Dzn.
uit Moskou terug
De invloed van burgemeester
De Vlugt
De heer P. Goedkoop Dzn., zoon van
den bekenden directeur van de Ned. Scheeps
bouw Mij te Amsterdam, is gisteren in ons
land teruggekeerd. Hij deelde mede, dat hij
groote bewondering had voor hetgeen door
de Russen in het opbouwplan wordt gepres
teerd. Hij had, in de vijf weken, welke hij
te Moskou had doorgebracht gelegenheid ge
had om verschillende instellingen zie
kenhuizen, de krachtcentrale, arbeidenswo
ningen enz. te bezichtigen, waarbij hij
onder den indruk was gekomen van de
groote krachtsinspanning, die door de Rus
sen wordt ontwikkeld, teneinde het alge-
meene welvaartspeil omhoog te brengen.
Vooral ook de snelle vordering van het
gigantische werk van den ondergrondschen
spoorweg die een der beste der wereld
zal worden dwong zijn bewondering af.
Met man en macht wordt aan dit grootsche
werk gearbeid en daarbij doet zich het
merkwaardige feit voor, dat vele bewoners
van Moskou, die bij andere bedrijven werk
zaam zijn, na afloop van hun dagtaak hun
vrije uren opofferen om bij het werk aan de
ondergrondsche een handje mee te helpen!
De besprekingen, door den heer Goedkoop
met de Maschino-Import, de inkoopcentrale
voor de Russische reederijen te Moskou ge
voerd, betroffen de bouw van zes stoom
schepen voor houttransport.
De kapers op de kust waren Engelsche,
Italiaansche en Deensche scheepsbouwers.
Het prijsverschil tusschen de Engelsche
calculatie en de onze, aldus de heer Goed
koop, was zoo groot, dat de Maschino-Im
port de Engelsche gegadigden uitnoodigde
naar Moskou over te komen. Aan dit ver
zoek is voldaan en zoo waren het daarna
vier groote Engelsche werven, die te Moskou
waren vertegenworodigd. U begrijpt in dit
verband wel, welk een buitengeoon groote
voldoening het voor mij was naar huis te
zijn gekomen met een opdracht voor twee
schepen schepen, te bouwen volgens ons
eigen patent in mijn zak:
Het was voor het kantoor vaak een drin
gen van scheepsbouwers, om toegelaten te
■worden! De andere vier schepen zijn nog
niet besteld.
De reis van Dr de Vlugt naar Moskou
heeft grooten invloed gehad op het succes
volle verloop der laatste onderhandelingen
en ook voor de mogelijkheden in de toe
komst.
Verder is op 'het bereikte succes mede van
veel invloed geweest de Russische reis van
de Nederlandsche commissie, bestaande uit
de heeren Van Walree, Redmeijer en Mole
naar. Ook aan de werkzaamheid van deze
heeren heeft de Nederlandsche Scheepsbouw
Maatschappij veel te danken, alsook de
hoofdstad in het algemeen, want alleen door
de Russische order zal er een jaar werk zijn
voor ongeveer zevenhonderd man.
Er ligt in Rusland voor ons land een groot
afzetgebied voor tal van jaren, in de eerste
plaats voor onze scheepsbouwindustrie. En
wat nu nog de twee schepen betreft, welke
wij gaan bouwen; van groot belang is daar
bij dat ook de constructie van de motoren
in Nederland geschieden zal. De firma Stork
te Hengelo, heeft daarvoor opdracht gekre
gen. De Russen hadden aanvankelijk alleen
belangstelling voor de Zwitsersche en Duit-
sche productie op dit gebied en het is daar
om een feit van beteekenis dat de Maschino-
Import, mede door de informaties die ten
deze verstrekt werden door ingenieur J.
Overweg, van de firma Stork, ook de moto
ren in Nederland laat bouwen. Hieraan is
tevens wederom de invloed van Dr de Vlugt
en van de Nederlandsche Commissie niet
vreemd geweest.
Tegen de dictatuur
Die de vrijheid der pers belaagt
De secretaris van de Ned. Journalist en-
kring, de heer G. Polak Daniëls, wijdt aan
het slot van zijn dezer dagen verschenen
jaarverslag aandacht aan de tijdsverschijn
selen van politieke aard. waarmede de pers
vrijheid en personafhankelijkheid zoo nauw
betrokken zijn.
Ter toelichting wijst hij op wat het or
gaan van de Directeursvereeniging schreef.
Het zijn cijfers omtrent de'Duitsche dagblad
pers na haar Gleichschaltung.
Welnu, in de twee jaar van onvrijheid
ïs het aantal Duitsche dagbladen van rond
2700 tot rond 1100 verminderd. Van de
Verdwenen couranten w.o. bladen met
een groote reputatie als de Vossische Ztg.,
Börsen Kurier, Deutsche Tageszeitung,
Weser Ztg., enz. werden 1248 verboden.
De gemiddelde maandelijksche oplage van
de geheele Duitsche pers bedroeg in 1932
1 milliard, thans nog slechts ruim 300 mil-
lioen. Het aantal advertenties is enorm ver
minderd. Algemeen wordt erkend, dat de
Duitsche pers haar beteekenis en invloed
heeft verloren. Het Duitsche dagbladwezen,
eens een voorbeeld voor de wereld, is ver
nietigd en tot een caricatuur geworden. En
in de andere dictatuurstaten, waar de Pers
niet vrij kan ademhalen, is het niet beter.
POLITIEKE
VERANTWOORDELIJKHEID
Rede van Dr. J. G. Geelkerken
In de oieuwe Zuidwljkkapel te Amsterdam-Zuid
s gisteravond in een drukbezochte vergadering
'an de A.R. Kiesvereeniging „Nederland en
Oranje VIII" Dr. J. G. Geelkerken, predikant
van de Geref. Kerk in Hersteld Verband, opgetre
den met een rede over
Politieke verantwoordelijkheid
leid,
Dr
Geelkerken zijn rede
aanving met de op
merking, dat bezin
ning een eerste ver-
eischte is voor het
behandelen van het
aaagekondigde ooder
werp. Politiek heeft,
zegt men, een vuile
kant, maar alles,
wat menschen aan
raken, loopt gevaar
besmeurd te worden
Als i
eendgszins huiverig
staat tegenover de
politiek, ziet spr. in
Dr J. G. Geelkerken het volksoordeel,
„dat er politiek in
zi>t" een stille hulde, want het zijn de slechtste
vruchten niet, waaraan de wespen knagen
Uit ons hart gegrepen is het woord op het
Reformatiegeden'kteeken te Genève, dat het volk
er niet voor de Overfieid is, maar de Overheid
voor het volk. Dankbaar mogen wij zijn, dat wij
aan politiek mogen doen en er over spreken, en
van de roeping van Godswege ten opzichte vao
de politiek hebben wij ons te doordringen.
Er is een tijd geweest, zette spr. uiteen, dat
men, wat het verband tusschen politiek en Heilige
Schrift betreft, al'les meende in kannen en kruiken
te hebben. Het Evangelie heeft echter niet in alle
practisChe vragen een gereed aowoord, en in den
predikant heeft men niet op zichzelf de propagan
dist voor een bepaald staatkundig streven te zien.
Kerk en politieke-partij moeten niet te dicht bij
elkander worden gebracht, want uit de vermen
ging van kerk en politiek vloeit voor beide schade
Heeft spr. als predikant zidh dus op glad ijs
bewogen toen hij de uitnoodigiog tot spreken
aannam, hij heeft in deze vergadering iets te
zeggen, want wij leven in een tijd, dat ieder zich
van zijn politieke verantwoordelijkheid bewust
moet zijn en hiernaar handelen. Wij moeten het
niet aan een kleint.i kring overlaten en zoo de
verantwoordelijkheid van ons afschuiven.
Vroeger waren zelfs de piepkuikens in de ren,
er was bewust meeleven, belangstelling, en bezie
ling bij nagenoeg ieder. Toen waren wij er nog
niet met onze politieke organisatie. Thans zijn
wij saüsfait, hebben wij de koetjes op het droge,
want overal hebben wij onzen invloed en onze
mannen, die overal voor zorgen.
Hier ziet spr. een jammerlijk gebrek aan verant
woordelijkheidsbesef. Eén van beide is waa
de politiek is niets waard en dan moeten v
direct mee ophouden öf zij is een hooge roe
die we hebben te vervullen en waaraan wij
niet mogen onttrekken.
Voorlichting hebben we noodig in politieke
door deskundigen. In de leiding
j te dezer stede missen wij te veel de
die zeggen zich er niet aan te kunnen
geven Ook aan den invloed van den kiezer
breekt veel Antirevolutionairen behoor en daarom
niet'in'te stemmen met 'het wetsontwerp, dat de
kleine partijen wil weren, gedachtig aan den strijd
van Groen van Prinsterer eertijds.
Het probleem van de groote massa kiezers mag
ons niet met rust laten, zoolang wij ons
voortdurend beijveren deze massa politieke kennis
bij te brengen. Terecht hebben wij, antirevolutio
nairen, bezwaren tegen de opgekomen kleine
Christelijke partijen, maar nooit goed is, dat wij in
zekere verzadigdheid het beeld vertoonen van
Bdom, door Hosea geteekend als een koek, die
niex is omgekeerd,
Sprekende over onze leidslieden, achtte spr. het
een hoon als over een wereldfiguur als Dr. H.
Colijn kleineer end wordt gesproken, voor een
Christen is dit zelfs een zonde. In dezen tijd
hebben wij behoefte aan degelijke, toegewijde
mannen en vrouwen, geen albedillers maar
geen ledepoppen.
Deze tijd is een overgangstijd, waarin regeeren
voorkomen en vooruitzien moet wezen, maa
derzijds is dat bijna nóet mogelijk, omdat de pro
blemen aan alle kanten oprijeen en het vasthouden
vao het roer van Staat een schier bovemmensche-
lijke taak is. Eenige dezer problemen stipt spr.
aan: ontwapening, weerloosheid, het parlementaire
stelsel, ordening of vrijheid. Onverantwoordelijk
is het om in al deze dingen zóó maar te beslissen
of oiet te beslissen. Ieder moet zich ter dege
kensdhap geven van de belangen, die wij geza
menlijk hebben te dragen.
Alles moet worden vermeden -om ons het be
trachten der politieke verantwoordelijkheid te be
moeilijken. Ook moeten wij niet meenen allei
wijsheid in pacht te hebben. Laat ons tegenover
andere, ons naast staande partijen niet ironia
maar argumenteeren. In de politiek gaat het niet
om een bepaalde kerk, maar om land en volk.
Eenheid zoeke men met alle mede-Christenen.
Slechts in gemeenschappelijke eenheid kunnen wij
onze verantwoordelijkheid tegenover God en men
schen dragen. Laat ons vooral beseffen, besloot
spr., de waarheid van de oude spreuk: „Door
eendracht groeien kleine zaken, door tweedracht
vallen zelfs de grootste in puin",
Eenige gedachtenwisseling volgde op deze rede.
ROFFELRIJMEN.
ARME VORSTEN
Koningen zullen in het vervolg niet
bon medegedeeld, dat koning Chls
tlaan van Denemarken, dlo graag eei
fietstochtje maakt en er dan eei
fl Inleen gang ln zet, het den politie
mannen te moeilijk maakt hem b
volgen.
Ik beklaag de arme vorsten
Om hun knechtelijk bestaan
Dat ze lijdzaam en geduldig
Fier en waardig ondergaan.
Bij het opstaan, het ontbijten,
Bij de koffie en de noen
Controleert een stalen dienaar
Elke geste die ze doen.
Als ze hun paleis verlaten
Staan de lenzen al gericht
En de tikkerende sluiters
Knippen irriteerend dicht.
Achter hun gekroonde auto
Volgt een rijkspolitiewacht
En ze worden heel hun leven
Elke dag weer „opgebracht!*.
In een kijkinrichting door,
Jammerlijke blazers blazen
Hun het volkslied in het oor.
Als ze ingaan, als ze uitgaan,
Nooit en nergens zijn ze vrij,
Altijd zijn ze weer de slaven
Van de nieuwtjesjagerij
Zelfs wanneer ze met vacantie
Naar den verren vreemde gaan
Kunnen ze maar uiterst zeldzaam
Van hun boeien zich ontslaan:
Zie hoe aan de Rivier a
Aan den vorst verboden wordt
Dat hij vrij zijn vrije uren
Met de f ietsgeneugten kort
Wie als vrije burger rondrijdt
Geeft mij toe: je hebt gelijk,
Wie zich dat eens even indenkt
Voelt den koning zich te rijk.
(Nadruk verboden.) LEO LENS
Het totaal aantal arbeiders van de geza
menlijke steenkolenmijnen in Limburg be
droeg op 1 Februari ondergronds 19.705.
bovengronds 10.233.
De totale netto productie van de gezamen
lijke mijnen in Limburg bedroeg gedurende
de maand Januari 1.023.750 ton steenkolen.
Het aantal werkdagen, waarop het bedrijf
gedurende de maand Januari regelmatig
werd uitgeoefend, bedroeg bij de onderschei
dene mijnen: staatsmijnen Wilhelmina ets
Hendrik 23, Emma en Maurits 24, Doma
niale mijn 20, mijnen Laura en Vereeniging:
Laura 19 en Julia 20; Oranje Nassau mijnen
18 en mijnen Willem Sophia 20.
Voorafgegaan door een ruitervereeniging deed de nieuwe burgemeester, de heer C. M. A. Kootte Uithoorn zijn intrede.
Bestaansrecht der weermacht
De taak der pers
„Ook de Christelijke pers kwam vroeger
maar heel zelden op voor het bestaansrecht
der weermacht en voor de Christelijke taak
om het weermachtsapparaat in stand te
houden", aldus lezen we in Onze Ba
nier van de Nat. Chr. Onderofficieren, en
wij zijn het er mee eens. Maar dan volgt
„Die mentaliteit is wel verbeterd, maar
de positieve eisch van de taak der christe
nen tegenover de weermacht wordt nog
niet voldoende beseft.
Dat uit een kring van predikanten zelfs
is gepleit voor afschaffing van de vrijstel
ling voor hen, die een geestelijk ambt be
dienen, is een verblijdend teeken.
Maar van de Pers mogen wij verwachten,
dat zij steeds meer haar licht zal laten
vallen op dit terrein, om te pleiten voor de
doorwerking der beginselen".
Schuilt hier, naast waarheid, toch ook niei
eenige overdrijving en onbillijkheid in?
De heer Rutgers van Rozenburg heeft op
dit wetsontwerp eenige amendementen in
gediend. Volgens de toelichting bij een de
zer acht de voorzitter het ongewenscht, dat
verbindend-verklaring van een onderne-
mingsovereeinkomst zou kunnen geschieden
anders dan op verzoek van hen, die daarbij
partij zijn.
Voorts acht de voorsteller het noodzake
lijk, dat zij die door de verbindendv.erkla-
ring getroffen zullen worden en voor wie
het. economisch, een zaak van leven of
dood kan zijn, gelegenheid krijgen hun be
zwaren tijdig te doen kennen.
Niet Christelijk
Paitij en Staat van Mussert
De secretaris der N.S.B., de heer Van
Geelkerken, sprak verleden week Donderdag
te Velsen en zei volgens het verslag:
„Men vraagt of de N.S.B. christelijk is.
Spr. als orthodox Protestant zegt neen, maar
het gaat er niet om, of een partij, maar of
het Nederlandsche volk christelijk is. Thans
laat men vrijdenkers hun gang gaan. De
kerken moeten ons volk weer geestelijk ge
zond maken. Men oefent critiek op Italië en
Duitschland, op de gelijkschakeling, maar
in Nederland worden wij ook gelijkgescha
keld".
Wij constateeren hiertegenover, aldus D e
Tijd:
le. dat wanneer Mussert aan de macht
komt, het Nederlandsche volk gedwongen
wordt, op te gaan in de volgens den heer
Van Geelkerken niet-christelijke N.S.B.;
2e. dat de vrijheid van de christelijke ker
ken, om uit te maken, hoe zij het in de niet
christelijke staat N.S.B.) georganiseerde
volk geestelijk gezond zullen maken, een
fictie zijn zal;
3e. dat de niet-christelijke N.S.B. geen en
kele titel zal hebben waarop zij de vrijden
kers zal kunnen beletten hun gang te gaan.
Duitschland is ons hier een waarschuwend
voorbeeld.
Partij en volk
Kostelijk van draaierij
Een lid der Chr. Hist. Unie betoogt in d
Nederlander, dat een jaarvergadering
minstens twee dagen moet duren, omdat an
ders van een degelijke bespreking niets kan
komen. Voorts bepleit hij een referendum.
THOMAS MORUS
De schrijver van Utopia
III (Sjot)
Het wrak van den Curtiss-Jagerdie bestuurd werd door den wachtmeester-vlieger H.
Wulms in het bergwoud benoorden Ban doengr„
De vraag moet gesteld worden of „Utopia"
voor Morus ernst was of louter een intei
lectueel spel.
Om met het laatste te beginnen: Op het
eind van het werk zegt de schrijver, dat
het hem voorkomt, dat vele zeden en wet
ten van het eiland onverstandig waren,
niet alleen wat hun oorlogvoeren en hun
godsdienst betreft, en ook in hun wet
geving, maar vooral had hij bezwaar tegen
de grondslag van al hun ordinantiën, d.w.z.
tegen het leven in een gemeenschap zon
der geld, waardoor alle edele eigenschap
pen als adeldom, eer en majesteit worden
vernietigd. Hij ziet er echter maar van af
er verder over te praten, omdat Hythlo-
daeus erg vermoeid is.
Utopia is niet het eerste schriftuur van
z'n soort. Deze gaat terug op Plato's „Re
publiek", waarin deze ook in gesprekvorm,
een ideale staatsvorm op communistische
grondslag propageert. Vele details heeft
Morus aan hem ontleend. Ook in andere
werken van Plato vond Morus gegevens.
Atlantis was hem een voorbeeld voor z'n
Utopia.
De ironie en het spel van ernst en scherts,
die de heele Utopia door te vinden is, is
ook tot klassieke bronnen terug te voeren.
Morus leefde in de tijd dat de Renaissance
tot Engeland doordrong. Sommigen rekenen
hem tot de humanisten. In Italië had het
humanisme een klassiek-heidensche inslag.
Men wilde het schoone aanbidden, en meen
de dat men de wereld zou kunnen verbete
ren. De teleurstelling zou ook in Engeland
komen. Maar in Morus' tijd was het nog
niet zoover. Men hield van vernuftige zet
ten. Het heele omvangrijke boek „Euphues"
van John Lyly is een literair spel, zonder
veel diepere beteekenis. Elke zin is op ver
nuft en scherpzinnigheid ingesteld. In de
16e eeuw schreef ook Sidney z"n Arcadia,
een herdersroman, waarin de verschillende
personen als herders en herderinnen voor
komen, hoedende hun schapen. Maar aan
werkelijke herders heeft de hoveling Sidney
in de verste verte niet gedacht. Men ver
klaart dan ook het heele herdersspel als
een „vlucht uit de werkelijkheid". Enge
land had een vreeselijke tijd achter de rug;
de honderdjarige oorlog en de Rozen-oor
logen hadden een zee van ellende over hei
land uitgestort, en deden hun nawerking
nog gevoelen. Dickens romans brachten na
de dertiger jaren van de vorige eeuw, te
midden van de droeve tijdsomstandigheden
de menschen ontspanning en op dezelfde
wijze kan men ook dj euphuistische en
pastorale literatuur verklaren.
Door socialistische schrijvers en door
schrijvers over het socialisme is Sir Tho
mas More beschouwd als een socialist en
communist. In het Marx-Engels museum
te Moskou vindt men zijn werk in alle mo
gelijke talen. Op het voetspoor van Karl
Kautsky maakte Henriëtte Roland Holst—
van der Schalk in een in 1912 verschenen
treurspel More tot „de eerste moderne com-
munist". Domela Nieuwenhuis vertaalde
(Utopia en in „de Geschiedenis van hét So
cialisme" zegt hij dat het Morus was „die
zijn communisme trachtte aan te sluiten
bij de moderne staat" „Zijn communisme
was staatscommunisme". (deel I blz." 192).
Quack is voorzichtiger in zijn uitingen.
Hij behandelt Morus' Utopia uitvoerig in
hoofdstuk IX van deel I van „De Socialis
ten" en geeft een meesterlijke samenvat
ting van het werk, maar laat zich niet ver
leiden tot een of andere classificatie van
de schrijver. Hij wijst er wel op, dat tijdens
zijn kanselierschap, toen hij de bestaande
orde moest handhaven, Morus geen spoor
vertoonde van de tolerantie van alle gods
diensten en dat hij zelfs met eenige angst
zag naar de gevolgen die zijn Utopia kon
hebben.
De oplossing van de vraag, die wij bezig
zijn te beantwoorden moet gezocht worden
m het feit, dat Morus, Colet en anderen
aan het Engelsche humanisme een reii-
gieuse inslag probeerden te geven. Zij wil
den het nieuwe (de Renaissance) en het
oude (de Roomsche kerk) met elkaar ver
zoenen. Morus zag veel gebreken in zijn
eigen tijd. Hij was een geloovig katholiek,
maar hekelt de geestelijkheid op felle en
scherpe wijze. Ook in de staatsinrichting
zou wel het een en ander te verbeteren ge
weest zijn en hij wilde wel eens z'n gedach
ten de vrije loop laten. Als de menschen
toch maar goed wilden, wat zou dan een
ideale gemeenschap mogelijk zijn. Morus
was iemand die altijd de vrede voorstond;
z'n huiselijk leven stond op hoog peil, er
zullen weinig gezinnen zijn waar zooveel
eendracht gevonden wordt Als nu iedereen
het welzijn van een ander in het oog kon
houden, dan moest het toch in de wereld
wel goed gaan? Dan had men geen geld
meer noodig; het geld, zegt Hyfchlodaeus,
verstopt de verkeersweg tusschen ons en
ons onderhoud. Als iedereen niet méér wil
de hebben dan hij noodig had en hij had de
zekerheid, dat hij dat altijd zou kunnen
krijgen, dan was er toch niets dat verkeerd
kon gaan! En als alle geestelijken louter en
alleen de geestelijke belangen op het oog
hadden, en een heilig leven wilden leiden,
dan moest er toch eerbied zijn voor de leer
van Christus. In Morus' tijd was het met
de geestelijkheid wel anders gesteld.
We zullen allicht niet ver van de waar
heid af zijn, als we meenen, dat „Utopia"
beide is: spel èn ernst. Er weerspiegelt zich
in het boek het ernstig verlangen van een
groote geest naar een betere wereld, waar
de menschen elkaar trachten te begrijpen
en te verdragen door elkander te dienen.
Maar tevens is het een felle critiek op aller
lei misstanden die in Morus' eigen tijd
heerschten. De schrijver is te nuchter dan
dat hij zou meenen, dat de wereld een Uto
pische maatschappij zou kunnen verdragen.
De fijne humor bedekt de felste critiek. Ten
bewijze diene bijv. het volgende verhaal:
Toen Hythlodaeus in Utopia was, kwa
men er vreemde gezanten in Amarautum.
Ze kwamen uit een ver land en waren niet
met de zeden en gewoonten op de hoogte.
Deze lui dachten, dat, omdat de Utopiërs
geen versierselen droegen en allen dezelfde
soort klceren aan hadden, ze deze dingen
ook niet kenden. En omdat ze meer trotsch
waren dan verstandig, besloten ze zich zoo
schitterend mogelijk uit te dossen, om de
„arme" Utopiërs de oogen uit te steken. Zoo
kwamen de drie gezanten aan met honderd
bedienden, meest in zijden kleeren; de ge
zanten zelf, die edellieden waren in hun
eigen land, zwaar omhangen met goud, met
gouden ringen aan de vingers en met veel
edelsteenen versierd. In Utopia zijn die voor
de slaven en speelgoed voor de kinderen.
De straten waren vol menschen toen het
gezantschap aankwam. Het was wonder
lijk, maar de Utopiërs groetten de armste
slaaf, die er bij was het eerbiedigst en ke
ken de werkelijke gezanten niet eens aan.
Een jongen zei tegen z'n moeder: „Kijk
die groote vent eens, moeder, die draagt nog
diamanten en parelen alsof hij een kLeine
jongen was". En de moeder zei: „Hou je
stil jongen, ik denk dat dat de nar van de
gezant is".
Zou dit geen satire zijn? Denkt men dat
More gemeend heeft, dat het alzoo zou moe
ten wezen in de wereld? De ernstigste be
doeling gaat vaak onder humor schuil.
Zóó zou het kunnen wezen, kan men als
het ware More herhaaldelijk hooren zeggen.
Maar toen hij kanselier moest worden, om
dat Hendrik het nu eenmaal wilde, was hij
gedwongen zich te bemoeien niet met de
een of andere ideale toestand, maar met de
toestand zooals die in werkelijkheid was.
Toen kwam hij ook voor de vraag te staan
of hij de „ketterij" in het Roomsohe Enge
land, welks koning van de paus de titel van
„Verdediger des geloofs" had gekregen,
mocht toelaten. En More gaf ten antwoord,
dat ketterij tegen het staatsbelang niet al
teen, maar tegen de Christelijke leer inging.
Daarom moest hij de „ketters" tegenstaan.
Natuurlijk vinden wij dit verkeerd ge
zien en we betreuren het, dat hij niet tole
ranter is geweest. Maar al was Utopia ver
draagzaam, de menschen uit de 16e eeuw
waren het bij lange na niet. En Morus was
een man van karakter, dat zal ieder protes
tant hem moeten nageven. Toen het getij
zich tegen hem keerde en hij met een klein
beetje „ruimheid" van opvatting z'n leven
had kunnen redden, gaf hij.toch niet toe.
Hij zag heel goed, wat de gunst van vor
sten waard was. „Meester More", zei de
hertog van Norfolk, „het is gevaarlijk met
vorsten te twisten; de wraak des prinsen is
de dood". „Is dat alles?", antwoordde More
glimlachend, „dan is het verschil tusschen
u en mij, dat ik vandaag zal sterven en gij
morgen". Dertien jaar later werd Norfolks
leven alleen gespaard door de plotselinge
dood des konings; terwijl zijn zoon eenige
dagen daarvoor reeds onthoofd was.
Roerend is de besohrijving van de dood
van deze groote Engelschman. Toen hij de
Tower verliet op weg naar het schavot,
kwam een arme vrouw uit haar woning om
More een beker wijn aan te bieden. Hij be
dankte haar vriendelijk, maar wees de beker
af met de woorden: „Toen hij moest lijden
dronk Christus geen wijn, maar kreeg een
spons met edik". Het schavot was inder
haast opgericht en erg wankel. Toen hij
zijn voet op de ladder plaatste, vroeg de
beul hem vergiffenis, maai- More zei: doe
uw plicht en vrees niet.
Toen de bijl gevallen was, was het bloed
gestort van een der getrouwste en edelste
dienaren des konings. Zelfs Hendrik was
ontroerd toen hij hoorde, dat de slag ge
vallen was. En Karei V zei: „Als wij zulk
een dienaar gehad hadden, hadden we lie
ver de beste stad uit onze rijken verloren
dan zulk een raadsman".
De Roomsche kerk vereert Thomas Morus
als een martelaar; de heiligverklaring zal
dit jaar in de maand Mei plaat® hebben.
Efc
De roode pers reageert hier als volgt op:
Dit laatste intusschen, een stokpaardje
van den heer Van Koetsveld, is in andere
partijen reeds gebleken zeer weinig be
teekenis te hebben. Als een gunstig ge
tuigenis van versterkend democratisch
gevoel zelfs in zoo conservatieve partijen
als deze moet het evenwel beschouwd
worden, dat de leden zelf wat in te bren
gen willen hebben.
Is dat niet kostelijk van draaierij?
En dan dat spreken van democra
tisch gevoel in een orgaan van de S. D.
A. P., waar de democratie al lang ter ziele
HET KONINKLIJK VERBLIJF IN
ZWITSERLAND.
Op den tweeden dag van Haar verblijf in
Unterwasser heeft Prinses Juliana ijverig
gebruik gemaakt van de nog steeds aanwe
zige sportmogelijkheden. Zoowel des och
tends als des middags heeft Zij zich aan de
skisport gewijd.
De Koningin heeft, evenals Donderdag,
bijna den geheel en dag in Hare vertrekken
doorgebracht.
Kunst cn Letteren.
G. F. HANDEL
Heden voor 250 jaar geboren
Handel en Bach, de componisten, die in
in de wereld dei- muziek als machtige torens
boven het omringende landschap uitsteken,
werden beide in 1685 geboren en dat merk
waardig feit, 250 jaar geleden, mogen we
dus dit jaar herdenken.
Van Georg Friedrich Handel die op 23
Februari te Halle het levenslicht zag (Bach'
21 Maart) is het heden de dag.
Zijn vader was harbier eii „chïrurgien" en
blijkbaar een zeer bekwame, want hij was
een der lijfartsen van den hertog van
Saksen.
Georg Friedrich was door zijn vader be
stemd voor een staatsambt en hij bracht
het dan ook, terwijl hij zijn sterken muzika-
len aanleg als „bijzaak" behandelde, tot
student in de rechten. In 1703 echter werd
de muziekliefde hem te machtig en gaf hij
de studie er aan.
'George Friedrich Handel
Een snelle opgang volgt: eerste violist tel
Hamburg, wat later begeleider op het kla
vier aldaar cn reeds in 1705 opvallend opera
componist („Almira" en „Nero").
Dan volgt zijn Italiaansche periode (met
niet minder dan vijf nieuwe opera's in
twee jaar tijds) en spoedig daarna zijn duur
zaam en compositorisch buitengewoon
vruchtbaar verblijf in Engeland, waar hij
zich liet naturaliseeren.
Wij hebben eenige weken geleden een uit
voerig artikel aan dezen componist gewijd
en kunnen daar nu gevoeglijk naar ver
wijzen.
Over dit buitengewone genie, waarvoor de
gansche wereld nog altijd in diepe bewonde
ring is, zijn boekdeelen te vullen.
Nog altijd komt zoowel de minst- als de
sterkst ontwikkelde hoorder, van Handels
muziek, hetzij het orkest-, klavierstukken of
vocale werken zijn, onder den indruk van
zijn machtig talent.
In 1743 componeerde Handel zijn „Mes
sias", een der meest monumentale oratoria
die hij ooit schreef.
Tijdens de compositie was hij zelf diep
onder den indruk. Er wordt verteld, dat zijn
bediende hem dikwijls snikkend over zijn
werk zag gebogen.
Nadat hij het bekende Halleluja-koor had
geschreven, haalde hij Paulus woorden aan:
Of ik het in het lichaam geweest ben of
buiten het lichaam, toen ik schreef, ik weet
het niet. God weet het."
Hoewel hij zonder kerkelijk verband leef
de, was Handel een Bijbelvast en diep-ge-
loovig man. Den dag vóór zijn dood, 14
April 1759 hij was, evenals Bach, gedu
rende zijn laatste levensjaren blind sprak
hij nog den wensoh uit op Goeden Vrijdag
te mogen sterven „in de hoop mij met mijn
geliefden God, mijn Heer en Zaligmaker op
den dag der Opstanding le vereenigen."
In de Westminster Abdij ligt hij tusschen
de grooten yan Engeland begraven.