ZONDAGSBLAD
kleu-ïer-krantje
i mianjwiitiittiittffflw.»; t si fmamw ikikh i 9i\u%iH«i».tittiyi»M« ia www i >».-»n«Kyifum;i i rt j u
Voor knutselaars
EEN COURANTFNUANGER VAN STEVIG
KARTON
De beide deelen werden over elkaar gelcckcnd.
Je teekent ze dus oj. afzonderlijke stukken karton.
Het voorste stuk is het kleinsto. Snijd beide stuk
ken uit en bevestig ze met een scharnier aan
c'kai Dan omranden en met sierpapier beplak
ken. Voor extra versiering breng je het „naam
kaartje'' aan. Boor ook gaat les, waardoor je een
koordje steekt. Het ^eheel kun je met 'n kleurig
lintje ophangen.
Wie zegt het 't eerst
Welke kunst is het meest smaakvol? (Do
kookkunst).
Welke schoenen worden nc »it schecfgeloopen?
(Handschoenen).
Waarom kan het nooit twee dagen aan één
stuk regenen? (Orndat er altijd een nacht tusschen
ligt)
Welke ring is niet rond? (Ren haring).
Wanneer heron tie eeuw, waarin wij leven?
(Op 1 Januari 1001).
Wat is het sterkste dier? (De slak, want zij
draait haar huis op haar rug).
Welke jassen worden op den duur vervelend?
(Giapjassen).
Hoeveel appels paan er in oen zak? (Goen
een, men moet ze et in werpen).
Hoever kar. oen haas het bosch 1 nloopen?
(Tot !r het Hi dden; loopt hij verder, dan gaat hij
er weer uit).
Wat is de overeenkomst tusschen een ficscn
en een trompet? (Beide worden geblazen).
Zoek maar
Waar is Jan toch gebleven?
Letterraadsel
Mijn geheel bestaut uit elf letter's en stelt voor
ien zoon van Lodewijk den Vrome, dio or in 343
nnmUii, t,uqi -nf kwam.
Een dubbeltje op reis
door
RIEK v. d. L.
(OM VOOR TE LEZEN)
III.
De volgende morgen werden allen gewekt
door een paar luide kreten.
De jongens Jan en Jaap waren binnen
gekomen, hadden direct al het geld zien lig
gen en riepen nu om het hardst:
„Kijk daar eens! Moeders portemonnee!"
„O zeg, al het geld ligt overal op de
grond
„Daar een rijksdaalder! Nog wel onder
de tafelpoot."
En lachend kropen de jongens op hun
knieën over de grond en raapten en zoch
ten en vonden steeds meer geldstukjes bij-
elkaar.
En dan duwden zij ze, och arme stakkers,
weer allemaal in de portemonnee. De vrij
heid was maar kort geweest!
Daar kwam Moeder binnen en vroeg ver
baasd
„Wat doen jullie daar, jongens?"
„Centen rapen" roept Jan.
„St. Nicolaas heeft vannacht geld ge
strooid!" roept Jaap.
„U U da da!
Wie komt daar aangewaggeld? Direct
achter Moeder aan?
Dat is Jobje, twee jaar is hy en altijd
even blij. Direct ziet hij dat er wat bizon-
ders te doen is en al juichend „Ik ook
ik ook!" laat hij zich vallen en kruipt met
een harde vaart over de vloer. Het is ver
bazend, zoo vlug als hij dat kan
Daar heeft hij al wat te pakken. Het is
de oude cent. Hij zal hem meteen maar even
in zijn mond stekenBijna had hü het
gedaan, maar dan ziet Jan het opeens.
„Nee Jobje, dat mag niet! HiergevenI"
commandeert hij.
En de cent, die ook heelemaal niet op een
bad in Jobje's mond gesteld was, wordt nu
weer netjes in de portemonnee geduwd.
Alle geldstukjes zyn gevonden. Allemaal,
behalve het mooie dubbeltje, dat heerlijk
warm en veilig in zijn kuiltje in het kussen
van de box ligt.
Heel voorzichtig kykt het door de opening
of de menschen hem niet zullen zien
Nee hoor, gelukkig niet!
Het kruipen over de grond is nu opgehou
den en het dubbeltje begrypt, dat hy nog
een poosje vry zal zijn. Dat is heerlyk! Hoe
kon het ook zoo mooi treffen, dat hij net dit
prachtige schuilhoekje gevonden heeft.
(Volgende week verder.)
Huis-houd-ster-tje
door
ADA
Nel-lie zal haar Moe-der hei-pen,
Want er is zoo-veel te doen:
Bor-den was-schen, kou-sen stop-pen,
'n Groo-te mand met erwt-jes doppen,
Maar die Nel-lie kan het al,
Zoo-als je dan ook hoo-ren zal.
Moes, waar zal ik mee be-gin-nen?
Wyst (J my maar al-les aan.
Zal ik voor U af gaan dro-gen,
En zou 'k ook eens was-schen mo-gen?
01 geeft U het naai-werk maar,
Nee, 'k kom heusch niet aan de schaar.
Nel-lie naait met groo-te ste-ken,
En haar Moe-der wascht de vaat.
Spoe-dig is Nel klaar met naai-en,
En dan gaat ze (kun je 't raai-en?)
Zich een bon-te schort voor-doen
Van een groo-te-mensch-fat-soen.
En ze dopt met Moe-der sa-men
Al de erwt-jes, keu-rig net.
Dan gaat Nel-lie maar weer spe-len.
,/k Hoef me nooit meer te ver-ve-len",
zegt ze. „Als 't weer druk mocht zijn,
„Help 'k U weer!" En Moes vindt 't fynt
II
Afkorting voor de helft van „twee jiond".
Bovenste geo?ene flor ha'mon van gras- en
graangewassen, waarin de bloemen en zaad
korrels zich -H-vinden, do orr»anko»ee««» v»if
dan rondo- ->.-n
3 Sporendragendc. overblijvende plant, mot krui
pende wortelstok.
4 N'et vrij in zijn spreken, In zijn doen, minder
sterk dan: bloode.
5 De vieringen van een afgeloopen tijdvak van
honderd jaar. de helft, het vierde, of ook wel
het achtste dee- daarvan.
6 Booze geest, aan wien het verleiden tot drank
misbruik we| wordt toegeschreven.
7 Opening, waardoor wekere knaagdieren komen
met spitsen snoet, erooto ooien en langen,
bijna onbehaarde» staart.
8 Zéker gebouw thans ruïne nabij de Waal
te Nijmegen, dooi Karei den Groote gestlcnt.
9 Cybndorvormige stang van /et o' was met oen
pit in het midden om te branden.
10 Een bekende boom met bruine schors, dio In
Kunstjes en Spelletjes
HET SCHADUWSPEL
cono kamer bevinden zich de toeschouwers, in de
andorc kamer de spelers. De eeno kamer is donker
in de andere brand een kaarslicht. Tusschon kaars
en laken bewegen de spolers zich zoo, dat hun
schaduwen op hot doek vallen en in do anders
kamer voor de toeschouwers duidelijk zichtbaar
zijn. Nu kunnen op het laken verschillende lo
vende tableaux uitgevoerd worden. Een hooi
grappige is hv. dio van dokter en patiënt. De
patiënt zit op een stoel, on spert zijn mond opon.
De doktor, die zijn inuug schoon haalt, steekt (zoo
lijkt het ulthuns op het laken) zijn hand en arm
in de keel van den patiënt nn haait ar in schijn
allerloi dingen uit, die hem stiekum door een
dorde (achter do patiënt) worden autigogevGn: een
halssnoer, hv. oen hatnor, een vork enz. Do patiënt
moet een goede kooi hebben, want hij inoet schrecu
won, rochelen, steunen en wat u| niet. Do doktor
moet good oppassen, dat hij het schaduwbeeld der
voorstolling door een verkoerde hewogin; niot be
derft, en al doende de patiënt moed 'oosprokon.
Hij mag niet schokschouderen of mcolncl on, wan
neer er uit de kamer dor toeschouwers ccn ge
brul opstijgt.
betioorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATEROAG 19 JANUARI - No. 3
JAARGANG 1935
't Huis der Wijsheid
Sproulcen 9 J1
Wij zijn gewoon het bijbelsche geschrift, waar
uit bovenstaande woorden genomen zijn, do Spreu
ken van Salomo te noemen, ofschoon ook nndero
wijzen er blijkens den inhoud bijdragen toe gele
verd bobben, 't Is er mede als met don Psalm
bundel: er zijn daarin ook'liederen van Mozes,
Asaf en anderen, maar zij worden toch alle op
Davids naam gesteomdat hij nu eenmaal de
„lieflijke in psalmen" de voortreffelijkste onder
Israels dichters en zangers was. Juist zoo overtrof
Salomo allo andeic wijzen in het zeggen van
spreuken, die destijds wegens hun puntigheid zeer
ge'iefd waren. Vóór zijn trooi sboklimming had hij
van God mogen begecron wat hij wilde, t Pleit
voor hem, dat hij geen rijkdom on woelde ver
langde, maar wijsheid van boven, om zijn volk
naar den cisch vnn Gods wi, te kunnen regeeron.
Deze gave is hem in ruime mate geschonken. Hij
zingt dan ook telkens in het Sproukcnboek don
lof dor wijsheid, den lof der hemelsche verlich
ting. die ons allc-nicest wijs tot zaligheid maakt,
maar ons tevens het rechte inzicht in de aardsche
vorhoudingen schenkt, en daarom van onwaar
deerbaar profijt voor de nuchter» levenspraktijk :s.
Deze hoogste of opparstc Wijsheid wordt In
onzen tekst gepeisonifieerd. 't Is alles persoonlijk
wat zij doet: zij bouwt oen huis, houwt pilaren,
richt een tafel aan, zendt dienstmaagden uit.
er is hier een persoor aan het werk. Wie wordt
er mede bedoeld? t Is de Zone Gods. dio eeuwen
later in 't vleoseh zou komen; in Wien alle schat
ten der wijsheid en der kennis verborgen waren;
die ons van.God geworden is wijsheid, rechtvaar
digheid. heiligmaking cn verlossing; en die den
wijzen koning der oudheid ver in de schaduw
stelde, zooals blijkt uit zijn zelfgetuigenis: „Méér
dan Salomo is hier!' In Christus is die opperste
Wijsheid uit don hemel ncdcrgodaald om onder
ons te wonen, want het eeuwige Woord, dat In
den beginne bij God ei. zelf God was, is vleesch
geworden en heeft zijn tabernakol op aarde opge
slagen, om de onwetenden met zijn wijsheid to
cegenen
Slechts óén trek van Christus' veel omvattende
werk komt in ons vers tot uiting: „De oppersto
Wijsheid hoeft haar huis gebouwd; Zij hoeft hare
teven pilaren gehouwen." Er is hier sproke vnn
een bouwwerk, maar dan niot van een eenvoudige
woning, maar van eer. statig Palcis. Bij een allo-
daagsch huis passen geen zeven pilaron. zij wijzen
op oen ruime, vorstelijke behuizing weidsch en
schoon nis een tempel, waarvan het dak door
zware zuilen gedragen wordt, om vastheid aan
den bouw te geven en het voor ineenstorten te
behoeden, 't Zijn zolfs „gehouwen" pilaren, zij zijn
niet opgemetseld van gebakken tichelen, maar uit
gehouwon marmer, graniet of ander kostbaar ge
steente, gelijk men zo hier cn daar in oen mach
tigen dom bewonderen kan.
De koningin der Wijsheid hooft zich dit Paleis
zelve tor woning gebouwd. Zij heeft 'het bestek of
plan or van zelve ontworpen. Voor de uitvoering
van het bestek heeft zij zich uiteraard van volc
hulpkrachten bediend. Maar ul du bouwlieden
mochten niet op eigen hond cn naar. eigen inzicht
arbeiden, 't zou irui immers oen stijlloos lmuw-
werk worden, zij waren verplicht zich «lipt aan
het plan der eeuwige Wijsheid te houden, niet
slechts in de hoofdlijnen, maar tot in de minde
onderdeden toe. D:t Paleis wordt in ons.vers
on tic volgende als goheol voltooid voorgesteld.
De. koninklijke Wijsheid woont er immers, zij zendt
haar dienstmaagden uit, hoeft er alléén alles in
tc zeggen, terwijl alle inwoners aan haar wil ge
bonden zijn, evenals de gemeente Christus, haar
Hoofd, naar de oógen heeft te zien, en gohoorzaam
voor /.ijn wil zal moeten huigen.
Inderdaad is de bouw va't Palcis door io
Opperste Wijsheid cc- beeld van den bouw der
Gemeente of Kerk door Jezus Christus. Gij kent
het antwoord, dat Hij aan Simon Petrus gegeven
heeft op zijn belijdenis, dat Hij de Christus was,
de Zoon des levenden Gods. Op die petra, op die
Potrinische be'ij den is, zou Hij zijn gemeente of
Kerk bouwen. Ook Hij stelde daartoe arbeiders n
't werk: apostelen en profeten, later de herders
cn leeraars, alsmede c evangelisten, en ook deze
bouwlieden moesten in hun arbeid zijn aanwijzin
gen volgen, zij waren vroeger en zijn ook thins
gebonden aan den heiligen wil der opperste
Wijsheid.
't Is ditmaal een huis niet van koude, doode,
maar van levende steenen. Zóó boeten do geloovi-
gen In de Heilige Schrift. Zij waren vroeger vnn
alle geestelijk leven verstoken. Poor de kracht
des Geestes zijn zij. die van nature dood in ae
zonden cn misdaden waren, levend gemaakt en ai9
bouwstoffen voor do levende Kerk van Christus
te dienen. Zij gaan allen door Christus' handen,
om dc plaats in te romen, die Hij voor elk hunner
bestemd Hoeft in de rijzende muren. Zij rusten
allen op het Fundament, da« ééns voor al geleid
is. De opporste Wijsheid voegt ze in de muren juist
dóór, waar zij passen, sommigen worden bekleed
met een kerkelijk ambt, anderen vinden hun roe
ping in huis als vadoi en moeder, nog anderen
in de keukon, in de fabriek, op '1 land, op t
schip, in dc kazerne. Maar ondanks dit verschil
in levenskring vormen zij al'cn saam één geeste
lijke, samenhangende éénheid, zooals duizenden
steenen te zamen één huis uitmaken, zelfs een
Paloi9 met zeven pilaren. Wat gij er van ziet
met het lichamelijk oog is geen éénheid, doch eer
oen veelheid. En toch zijn zij geestelijk één naar
liet woord: Eén Heu-c, één geloof, één doop,
één God cn Vader van alien, die daar is boven
allen, en door allen, en in u allen!"
Is hot niet gewaagd dc Gemeente of Kerk to
tcekencn onder het beeld van een Paleis met zeven
pilaren? In haar tegenwoordige gedaante vertoont
zij er weinig gelijkenis mede, indien men oordeelt
naar hetgeen voor ooien is. Zóó gezien is zij waar
lijk geen koninklijke behuizing, zij maakt oor de
Indruk van oen doodeenvoudige woning. Er is
niets majestueus naar hot uitwendige in te vinden.
Zij is voor 't overgroot© meerendcel samengesteld
lilt kleine luyden, zij tolt niet vele rijken, mach
tigen, wijzen of edelen, zij stant vooralsnog in het
toeken van kribbe en stal,... is dit nu het Paleis
der opperste Wijsheid? En wat het geostoüjke leven
dor lidmaten betreft, ach, wat vertoont de ge-
moente ook in dit opzicht een schamel beeld.
*t Zijn waarlijk niet altegader welverzekerde dis
cipelen. die er toe hehooren, eikenboomen der ge
rechtigheid. zij doen vaak meer denken aan slappe
biezen, aan ccn rietveld, dat door den wind heen
en wéér bewogen wordt. I^iat on« liet eerlijk be
lijden: wij strompelen wat voort op don weg les
eeuwigen levens, inplaats van er met lange en
vaste schreden op voort tc schrijden. Wij komen
telkens to struikelen cn to vallen, om dan weder
door Gods genade opgericht tc worden. Als wij
onze geestelijke statuur moten aan den cisch dos
Evangelies, wat zijn wij dan anders dan een kerk
van stumpers, vof van zonden cn gebreken; wat
zijn wij anders dan een schare van beiinnolingen,
die dagelijks moeten bidden: Houdt Gij mijn han
den beide, niet kracht omvat. Geef mij uw vast
geleide op 't smalle pad, Alléén Kan ik niet verder,
goon enkele schreö. Ncclfc, trouwe zlelcherdor, mij,
arme, mee? Zou die gemeente aan elke
plaats nu ccn brokstuk zijn in dc muren van 't
Paleis der oppersto Wijsheid?onmogelijk!
O. spreek dat „onmogelijk" niet uit.
Banden Zondagsblad 1934
Vanaf heden zijn banden voor net
Zondagsblad aargang 1934 te bestel
len. Prijs per band met uitvoerig register
65 cents
Op te geven aan de Administratie
Neem het aanstonds terug.
Gij vergeet er één belangrijk ding hij
De tekst ziet hot Palcis ooltooid.
Maar 't Is in deze bedeeling oen wordend Paleis.
Een „wordend" Palcis is ook in het nntuur'ljke
leven allesbehalve indrukwekkend cn statig: 't /'t
in het grove stoigcrwork gevangen, gij ziet slecnts
brokken muur, er wordt gemorst niet knik, io-
sjouwd met balken, 't ziet er onooglijk uit.
Maar al is dit nu hot getrouwe beeld der „wor
dende" Kerk, de idee van het komende Valets zit
er toch in; hot Paleis groeit uit die zwakke begin
selen op, want dc nu nog armoedige gemeente «al
éénmaal zonder vlek ot rimpel voor Gods aange
zicht verschijnen. Evenals Christus zelf op nnr-to
in den staat der vernedering was en pas na 'o
opstanding verheerlijkt werd, zoo zal ook dc scha
mele, tegenwoordig Kerk eenmaal verhoogd
verheerlijkt worden tot een Palcis, cu dan zal lo
idee. die er nu nog ir wegschuilt, vvcrkolijkheid
worden.
Wat u hierbij kan troosten, 't is dat de oppersto
Wijsheid ook reeds in den wordenden Tomnel
woont met haar Woord 011 Geest en er den ophouw
van regeert; 't ie óók, dat dt vastheid dor zeven
pilaren roods in de wordende Kerk aanwezig 'S,
al worden zij nog niet zelf in hun volle pracht
aanschouwd. Zeven is getal der volheid. Hoe nietig
de gemeente ook zij. zij wordt gesteund, geschoord,
opgehouden, godrngen door een volheid van God
delijke kracht. Zij schijnt soms wel eens I n
ondergang nabij to zijn. Maar zij overleeft tenslotte
elk verval cn eiken aanval, die er door hot bruto
geweld op gedaan wordt,... do opperste Wijsheid
heeft hot nadrukkelijk beloofd: de poorten der
hel zullen de gemeente niot overwoldigenl
Het leven is elders
Dc koele tijd vnn 't mensch'lijk leven.
Die God aan leder hooft gegovon,
Hoe veel ganndcr traag'!Ijk voort!
Hoe veclc zitton 'er cn rusten,
Die 'I voortgaan nog niet eens cn lusten
Onaangczlcn die naaro nacht,
Die lango nacht vnn eeuwig duuren,
Die onbckllmmclijko muuron,
En ondoorwnndclijko gracht!
O Rrfdool Stad van oouw'go vrodon,
Gij mocdigd ons om voort tc treedon,
DU leven is ons ccn woestijn
Daar wij geheel niet thuis cn hooi en
Schoon dat wij daar in zijn gobooron,
Het loven \Vtl toch elders zijn.
24