ZONDAGSBLAD
kleurïer-kranlje
Voor knutselaars
EEN LIJSTJE VAN KARTON
Hiervoor nemen we een stevig stuk karton groot
2ö X 20 c.M. Breng hierop de teckening over en
snijd langs de dikke lijnen. Je houdt het lijstje
3 3 Z 3 3
3
3
■3
3
B
over. i^eg dit op sierpapier en knip of snijdt zoo
als de onderste tcekening aangeefu De oversteken
de randjes neem je plm. 1 c.M. Smeer het papier
in niet dextrine en vouw de randjes om. Aan
den achterkant plat: je losse strookjes; 2 van
24 X 2 c.M. en 2 van 19 X 2 c.M.; plak daarna
een aanzichtkaart op en daar omhein een 6tuk
kaft napier 15 X 10 c.M.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Het leven bestaat uit kleinigheden, maan men
kan met kleinigheden groote diensten bewijzen!
van de verborgen vogelnamen vorig nummer
Adelaar; gier; scholekster.
van de raadsels in het vorige nummer
1. Naald en draad.
2. Doorn - oor - Door.
9. Redder.
4. Raas boven 'taas.
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit twaalf lettere en stelt
reptielen voor, die met hun staart een ratelend
geluid maken.
X 1
X 2
X - 3
- X
X 5
X6
X1
X 3
X 9
X - 10
X II
X 12
1. Afkorting van den thermometer van Réamur.
2. (.root, plahodemd ,hoog opgeboeid lastschip
op den Beneden-Rijn in geb'uijt.
3. Metalen vaatwerk niet hengsel en met of
feundci tuil om in te koken.
4 erdichlsels waarin men de een of andere
waarheid, die men niet openlijk wil uitspreken,
aanscbfiiwelijk wil voorstellen, en waarin men
aan ..lieren en voorwerpen toedicht, wat op de
inensehenwereld toepasselijk is.
5. Klater-peppels of espehoomen, die een veel
gebruikte houtsoort leveren.
Bepaalde verrichtingen met de kleorniakcrs-
naalri, waarbij de draad kru'selings komt Ie lig
gen.
7. Kleine bedeplaatsen.
mand durft meer in zijn hok te ko-men.
En dan moet je zijn poo-ten eens zien!
Ja, het is al een ster-ke baas!
Soms mag hij met zijn broer-tje spe-lën.
Die is e-ven oud.
Dan loo-pen ze el-kaar ach-ter-na, gooi-en
el-kaar op den grond, en bij-ten el-kaar voor
de grap.
Dat is zoo'n leuk ge-zicht!
Je zou haast mee wil-len spe-len. Want ze
lieb-ben zoo'n goe-di-ge kop. En ze doen
zoo log!
Ik vind het lie-ve die-ren, die kin-de-ren
van moe-der leeuw!
Maar toch ben ik blij, dat ze ach-ter tra
lies zit-ten!
Morgen beter
door
JO HINTON
Jaap is voor het bord geroepen.
Zie je hem daar staan?
Al de sommen in zijn schriftje
Heeft hij fout gedaan!
Straks zat hij maar al te denken
Aan z'n nieuwe spel;
Want die sommen, dacht de domoor,
Och, die kan ik wel.
Maar nu heeft hij in z'n schriftje,
Door z'n werk een kras!
En hij heeft het slechtste cijfer
Van de hééle klas.
Nu, op 't bord, doet hij het over.
Jaap je, nagedacht!
Want dan krijg je morgen vast weer
Voor je werk een acht!
Wat is dat voor een dier?
Wat is dat voor een dier?
Een tij-ger?
Wel nee. Een tij-ger heeft im-mers stre
pen!
Wat is het dan?
Een jon-ge leeuw is 't. Hij is nog maar
an-der-half jaar oud.
Wat is hij groot! Als hij op zijn ach-ter
bee-nen ging staan, zou hij e-ven groot zijn
als een mensch.
Maar hij staat n o o i t op zijn ach-ter bee-
nen. Dat doet een leeuw toch niet?
Nee? Dan moet je maar eens kij-ken als
hij voed-sel krijgt. Het wordt on-der zijn
deur door-ge-gooid. En als hij den man ach
ter de deur van zijn hok hoort aan-ko-men....
dan gaat hij recht o-ver-eind staan! Dan
krab-belt hij met zyn na-gels te-gen de deur.
Daar moet je eens op let-ten, als je in den
die-ren-tuin bent!
Toen hij heel klein was, nam de op-pas
ser hem vaak in zijn ar-men. Soms beet hij
den op-pas-ser in zijn hand. Dan speel-de hij.
Maar het deed niets geen pijn. De klei-nc
leeuw had toen nog geen tan-den.
Maar nu wèl! En sterk dat hij is! Nie-
8. Met kostbaar edelmetaal gevulde holten in
de aardkorst.
9. IJzeren schuifbout ter sluiting van poorten,
deuren of vensters.
10. vVater dat in den dampkring bevriest en
als rondo of hoekige korrels ter aarde valt.
11. Zuur geworden melk. die gebruikt wordt
om melk te doen stremmen; stremsel.
12. Romeinsch getalmerk voor het getal 900;
met ecji streep erboven 900.000.
Wie zegt het 't eerst
(Grappige vragen om op te geven)
Waarheen vliegt een kraai, als liij één jaar
geworden is? (Naar zijn tweede jaar).
Wat voor steunen vindt men in het Boden-
meer het meest? (Natte steunen).
In welke maand eten de boeren het minst?
(In Februari, want die is het kortst).
Hoeveel eieren kan men op zijn nuchlcro
maag. eten? (Kén, want daar.a is men niet nuch
ter meer).
Hoe meer men er van af doel, hoe grooter
wordt het, wat is dat? (Ken gat).
Wat staat er tusschcn berg en dal? (liet
woordje „en").
Wat is de machtigste drank? (Water, want
het brengt molens in beweging).
Wat is de zwaarste staf? (De bcdclslaf).
Wat kan onder den vrijen hemel niet door
de zon beschenen worden? (De schaduw).
Hoe heet het vrouwtje van den papagaai?
(Mamagaai).
Naar welke berg verlangt de moede reiziger?
(Naar een her-berg).
Welke raad- is de beste? (Voorraad).
Op welken weg kan men moeilijk loopen?
(Op den melkweg).
Aan welke kant heeft de vos de meeste
haren? (Aan de buitenkant).
Wat is tie overeenkomst tusschcn een ezel
en den dag? (Beide worden grauw geboren).
Wanneer handelt de domme verstandig? (Als
hij zwijgt).
Welke spijs kan men niet eten? (Klokspijs).
vVelk huis heeft geen uilgang? (Het t4ok-
huis),
Wat hoort bij een gocd-vetvaardigde schoen?
(De andere schoen, anders vormen zij geen paar
en zijn ze onbruikbaar).
380
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 1 5 DECEMBER - No. 49
JAARGANG 1934
Bij den smeltkroes
en als zilver. Malc-achi 3 3
Het Kerstfeest, op welks viering ons de adveuts-
weken moeten voorbereiden, is bot feest van de
groote blijdschap.
Hij wéét het wel, de engel, die de geboorte \an
don Zaligmaker komt boodscliajipen aan de ver
schrikte herders: „Ziet, ik verkondig u groote
blijdschap!"
En wij weten he' óók wei, wij, die in den op
handen zijnden feesttijd zoo graag de blijdste lie
deren zingen, die we maar in den schat van
.psalmen en gezangen vinden kunnen.
Kn zelfs onze kinderen weten dat, die op Kerst
feest, veel meer dan op Paschcn of Pinksteren,
reeds iets van het wonderlijke geheim van het
evangcfie kunnen bevroeden.
Wc weten het allen; „groote blijdschap!"
Indien we nu ook maar weten, dat ditzelfde
feest van de groote blijdschap tegelijk is het feest
van den meest ontróerenden ernst.
De vreugde mag groot zijn, dat Jezus Christus
in de wereld gekomen is om te zoeken en te zali
gen, wat verloren was. Alzoo lief heeft God de
wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon
heeft gegeven. Laat de vreugde over die groote
liefde Gods maar schitteren in uw oog en trillen
in uw lied!
Maar deze vreugde om Jezus' komst in de wereld
moet een ernstige vreugde- zijn. Want Hij, die
komt om Zijn volk te zaligen, komt tegelijk om
Zijn volk te louteren en te reinigen.
Bij Jezus' geboorte in den nacht van Bethlehem
is de groote dag des Heeren begonnen, welke
thans voortduurt n pa«s voleindigd zal zijn in Zijn
wederkomst.
Kn wat komt Hij doen? „Hij zal zitten, loute
rende en het zilver reinigende."
Malèachi ts door den Tlcere geroepen om als
Zijn profeet op te treden in den tijd na de balling
schap, vier eeuwen vóór Christus.
Jeruzalem is dan weer herbouwd. De tempel
dienst is hersteld. Het nationale en godsdienstige
leven van de Israëlieten gaat zijn normalen gang.
Maar het geestelijk leven van het volk, dat de
beloften Gods ontving, is in dezen tijd angst
wekkend veruitwendigd en vervlakt. De priesters,
kinderen van Levi, bedienen wel het altaar op
tijd. Maar hun hart staat vrij onverschillig tegen
over den God des verbonds.In zijn eerste hoofd
stukken moet deze Maleac.hi die priesters aan
spreken met deze vreeselijko aansjiraak: „Gij,
priesters, verachters van Mijn naam!"
Kn de massa van het volk? Men voelt onder de
Israëlieten eigenlijk in (ion grond der zaak weinig
voor den dienst des Heeren, die uit overwegingen
van oude volkstraditie nog in stand wordt gehou
den. Het meest naakte egoïsme kankert in de
harten van deze menschen, die van den dienst des
Heeren maatschappelijk voordeel wachten.
Van dal voordeel merken ze nu zoo weinig. Het
gaat hun niet voor den wind! Wat geeft het hun
allemaal? Kn ze beginnen al ie mokken en te
morren: „Het is tevergeefs God te dienen! Wat
nuttigheid is het, dat wij Zijne wacht waarnemen!
En dal wij in het zwart gnan voor liet aangezicht
van den Tlcere der hcirscharcn!"
Zij zijn toch zoo vroom en zo hebben het zoo
hard. F.n dan zijn daar de heidensche volken, die
van den Heerc niet weten en hot gaat hun zoo
goed!
Waar blijft nu hun God?
Waar is de God des oordeels?
Dan treedt Malèachi op. Kn hij twist den twist
des Heeren met dat oppervlakkige volkje, dat tot
in zijn -vroomheid toe van zijn zelfzucht is door
trokken.
Hij is door den Geest des Heeren omhooggeleid
op den bergtop der openbaring, vanwaar hij met
verlichte oogen des verstands mag uitzien naar
de komst des Heeren.
En liij zegt in den naam des Heeren tot dat
teleurgestelde zo Ik, dat er zoo naar zegt te ver
langen, dat de Hcero eens eindelijk zal komen om
recht te doen: „Nu... Hij komt! Ik zie Hem al
komen! Eerst Zijn engel, die vlak vóór Ilom Zijn
weg bereidt. En dan de Heere zelf. Snel lijk zal
tot Zijn tempel komen, die Heere, dien gijlieden
zoekt, tc weten, de Engel des verbonds, aan den-
woiken gij lust hebt, ziet Hij komt, zegt de Heere
der hcirscharcn!"
Weten zc wel, wal ze hebben begeerd?
Zijn zo zich bewust, trie er wel komt?
Want wie zal i.er. dag Zijner toekomst verdra
gen? En wie zal staande blijven, als Ilij ver
schijnt? Niemand. Neen niemand.
Want die dag van de komst van den God des
oordeels zal zijn als het vuur van een goudsmid.
En als zeep der vollers, loog, «••aarmee de bleekcr
het vuil uit de nol zal wcgwasschen.
Heet en bijtend ie die dag van de komst dc$
Hcerep. Kunnen j den proef van die hitte door
staan? Zijn ze zóó rein, dat ze de scherpe zeep
niet vreozen?
En dan ziet Malèachi den komenden Tlcere bij
den smeltkroes.
Hij zal zitten, een goudsmid gelijk.
Hij zal zitten, 1< utciendc. En liet zilver reini
gende.
Ge ziet zulk een goudsmid daar zitten.
Nu moot ge u daarbij niet denken 111 liet mo
derne bedrijf van onze eeuw, in de twintigstc-
eeuwsche edelmetaal-industrie met al haar chemi
sche en technische hulpmiddelen. Ge moet u zoo'n
oudcrwctschcn goudsmid voor oogen stellen, gelijk
zc er waren daar in het Oosten in Maleachi's
dagen.
Die man moet het edele metaal nog winnen uit
het erts, ergens gevonden en door hem opgekocht.
Zijn oven is klaar. De brandstof vlamt. De
blaasbalg blaast het vuur aan tol verzengenden
gloed.
Nu neemt hij zijn aarden kroes, waarin de
klomp erts is gelegd. Nu de hitte van den oven
nog hooger oj)gevocrd! En nog hoogcr! Totdat liet
niet hooger kun! Totdat het ook niet hooger noo-
dig is! Totdat het edele metaal, .goud of zilver,
vloeibaar wordt en zich vrijmaakt uit de waarde-
looze bestanddcelen van het erts!
Het is een werk, waar het op aan komt. Dat
geduld kost. De goudsmid is niet spoedig met zijn
arbeid gereed. Wat gereinigd is, moet nog eens
gereinigd. In oen tweede of derde beurt. Wat ge
louterd zal worden, moet dóórlouterd worden.
Geen overhaasting! De goudsmid moet ei' den
tijd voor over hebben om zijn werk mot pijnlijke
nauwkeurigheid te verrichten. Ilij gaat er bij
zitten.
Het goud en liet zilver zijn het waard, dat ze
héél secuur van de onreine bestanddcelen worden
vrijgemaakt.
En zóó komt nu God, de Heerc, 111 den Engel
des verbonds, in welken de nieuwtestamentische
gemeente onzen Heerc Jezus Christus heeft loeren
kennen.
De dag des Heeren, welke aanvangt in Jezus'
geboorte en voortduurt liccl den nicuwtestanicnti-
sclicn tijd en voleindigd wordt in Jezus' weder
komst, is niet onkel de dag van redding maar ook
de dag van reiniging, ja den dag van redding
door reiniging!
Bij den smeltkroes zit de Messias.
Duar zat Ilij bij Zijn komst in het \iecscli, als
Hij naast het „Zalig, zalig" ook het „Wen u, gij
geveinsden!" deed lioorcn.
Daar zit Hij ook nu, als Hij niet Zijn Geest
inwoont in Zijn gemeente, want die Geest is niet
onkel de Trooster, maar ook de Geest dor uitbran
ding en des oordeels.
Daar zal Hij zitten straks, als Ilij komt oorden-
len de levenden en de dot-den cn scheiding maken
zal tusschen de Zijnen en wie met de Zijnen in
Zijn gemeente vermengd zijn geweest.
De Redder komt richten.
Zijn komst in de kribbe van Rcthlehem vraagt
om Zijn wederkomst op de wolken des hemels.
En wij moeten a'lon geopenbaard worden voor
den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk
wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt,
naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
Wij dan, wetende den schrik des Heeren, be
wegen de menschen tot geloof!
Durven wc zóó act komende Kerstfeest tegemoet
te .gaan?
Ja, er mag groote blijdschap in onze harten
zijn over Jezus' komst tot zaliging van Zijn volk.
W3 mogen in volle vreugde zingen onze feest
lied eren!
Gezegend is Hij, die komt in den naam des
Heeren!
Maar, als Ilij voor ons is gekomen, lan is Hij
ook aanvankelijk gekomen in ons.
Tiet ééne is van het andere niet Ie scheiden!
We belijden, dat Christus, nadat Hij ons met
Zijn bloed gekocht cn vrijgemaakt lieeft, ons ook
door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld ver
nieuwt.
Als Hij in ons leven plaats krijgt, dan komt
Hij er zitten cn louteren. Hij komt dóór louteren
als goud cn als zilver.
Wat is er, dat A'ij loslaten moeten? Dat moéten
we dan ook loslaten!
Het gaat misschien langzaam. Het gaat voor
het vleescli pijnlijk!
Maar deze pijn s liei'zamo pijn! Het is pijn, die
reinigt.
Wie voor de pijn van deze reiniging terughui-
vert, loopt gevaar zich van Jezus Christus af tc
koeren! Doe het toch niet! Ge keert u van uw
eeuwige redding af!
De smeltkroes moet er zijn in uw leven. En
Jezus Christus bij den smeltkroes. En wij, geen
vrede hebbende met onze onieinheden, moeten
gesmolten willen worden, gclou erd en gereinigd,
vernieuwd van dag tot dag!
Dan kunnen wc Kerstfeest vieren
Dan is er ernst in dc blijdschap.
En blijdschap in den ernst
Nebo
God had l.em op den borg gebracht.
Daar zei hij zonder zucht of klacht,
Aan zijn verwachting goedennacht.
Slechts als wij op den bergtop staan,
Dan kunnen wij, van lust ontdaan,
Om U den licniel laten gaan.
Toer
Mijn
gang was fier, zijn oog nog straf,
sprak God: Kind, uw werk is af,
handen dolven u een graf.
Om zoo, aanbiddend Gods beleid,
Ofschoon in doods bevangenheid,
Te zeggen: lieer, ik ben bereid.
Te zeugen: "fcer, ik vind liet goed,
Want als Uw band mij zinken doet.
Dan is 't verzinken zelf mij zoet.
Wijl niemand grooter vreugde heeft,
Dan die, hetzij hij sterft of leeft,
Zijn wil aan U verloren geeft.
It A. GOEDHART.
373