Bij W. G. van de Hulst
De schrijver, die, al een kwart eeuw, de
beste kinderboeken geeft
door
G. P. KLIJN
Een mededeeling van de redactie: „v. d. Hulst
is deze maand 25 jaar auteur."
Dat beteekent, dat hij in de termen valt om een
'interview te„ondergaan", zullen we nu maar
zeggen. Goed, we spreken af en een paar avon
den later zitten we dan te praten in de gezellige
werkkamer van den schrijver in zijn schoolwoning
aan de Jutphaassche weg te Utrecht
Maar het blijkt al gauw, dat er van een gere
geld interview zoowat niets terecht komt. Want
v. d. Hulst is er de man niet naar om langs de
strakke lijntjes van een vragen- en antwoorden-
reeks te loopen. Daar is hij een veel te prettig
causeur voor met een veel .e bewegelijken geest.
En bovendien te eenvoudig en te bescheiden oin
in een serie gewichtige uitspraken zijn opvattin
gen te poneeren omtrent het métier van de kin
derschrijver en het wezen van zijn „vak".
Neen, de man, dien in Nederland en koloniën
ieder, die wel eens wat met kinderlectuur te
maken heeft gehad, kent, die onaangetast nog
<N..r Mn U.k.nlng v.n iljn zoon
W. G. v. d. Hul»! Jr.)
steeds de eerste plaats inneemt onder hen, die
,voor kinderen willen schrijven, zit maar rustig
wat te praten, hij vertelt maar op z'n prettige,
innemende manier. Maar niet zonder intusschcn
de kern der dingen aan te raken.
Aan de hand van dat plezierige, weinig offi-
rieele gesprek laten wij den kinderschrijver nu
maar eens zelf aan het woord. Dan komt hij
zeker duidelijker voor den dag, dan wanneer hij
zou ingesnoerd worden in het keurslijf van een
stel vragen: „wat denkt u van1" en „wat is
uw meening over
Hoe voor kinderen schrijven?
„Om te beginnen vertelde v. d. Hulst moet
'je je, als je voor kinderen wil schrijven, nooit
van de ,W'JS laten brengen door de grootc men
schen. Ik heb me ook eigenlijk nooit door de cri-
liek laten beïnvloeden, tenminste niet door die van
groote menschen. Mijn eenige en dan ook de beste
critici waren mijn eigen kinderen en de jongens
op school. Als die luisterden, wist ik dat 't goed
was, dat ik het kinderhart had bereikt. Je moet
!je eenvoudig laten leiden door hot kind en je af
vragen, hoe je de levenssituatie, die in je verhaal
te pas komt, aan het kind nader brengen kan.
Daór heb je nu b.v. die serie „Toen en Nu", die
jVadcrlandsche Geschiedenis-boekjes voor de lage
re school, die dus een instructief karakter moeten
hebben. Maar hoe bereik je dat nu? Je kan na
tuurlijk werken met een overvloed van gegevens,
jaartallen, stroomingen enz. Maar dan nemen de
jongens 't niet. Je moet teekencn en uitweiden
kunnen. En dan verder is 't een greep. Ik probeer
«laar de lieele sfeer, de structuur van de Middel
eeuwen te laten zien om de figuur van een weg-
geloopon lijfeigene heen, die zich een tijd lang
moet verborgen houden. Daarmee suggereer je;
zoo'n middelceuwsche stad gaat leven om de jon
gens heen. Ze lezen 't met spanning en daardoor
wordt liet meteen hun eigendom. Men heeft van
die hoekjes gezegd: „Je had er wel wat meer 9tof
in kunnen verwerken, v. d. Hulst", maardan
waren ze „stoffig" gewórden ook en zitten je jon
gens met een wanhopig oog in zoo'n boek te
kijken".
Het geestelijk element in het kinderboek
„Precies 't zelfde is het met het geestelijk ele
ment in je boeken", en wij naderen hier een zee®
belangrijk punt. „Ik ben zelf groot gebracht met
Gerdes en zulke schrijvers. Die geven een span
nend verhaal met een preek aan liet slot. Maar ik
weet wel, dat ik die preeken altijd maar oversloeg.
Dat pakte me niet. En als ik dan schuldbewust
tóch maar eens de karwei ondernam zulke stuk
ken in het verhaal ook te lezen, zei liet me niels
011 ik begreep er ook niets van. De opvatting, dat
dót je ware Christelijke lectuur is, vind je nog
altijd. Iemand zei laatst nog tegen me: „Het is een
aardig boekje, maarChristus' zoenverdienste
komt er niet genoeg in uit". Men denkt dan: als
de geestelijke dingen hun maar gezegd zijn, dan
wéten de kinderen 't. Maar dót is niet waar! Er
ós heel wat anders noodig, om 't hun eigen te
maken. Je moet 't hun eigenlijk veel meer laten
voelen, dan dat je 't in omstandige woorden uit
eenzet. Je moet liet hun als het ware suggercercn,
ze moeten 't zelf concludeeren, ze moeten zelf, uit
't verhaal, tot die gedachte komen. Dan heb je
pas kans, dat ze 't onthouden en er iets uit mee
nemen".
„Daarom" zoo gaat v. d. Hulst verder „heb
ik ook nooit mijn werk als directe Evangelisatie-
arbeid willen tien, wel als een indirecte natuurlijk.
Ik had geen pretenties. Alleen maar wilde ik een
boeiend kinderverhaal geven en dat op de beste
manier. En allerminst had ik ooit de bedoeling,
met allerlei „Streber"-manieren een invloedrijk
schrijver tc worden. Ik wilde alleen maar verha
len schrijven. Daar heb ik m'n lieele leven mee
.vol gezeten. Op school heb ik trouwens nog altijd
de neiging om iets met een verhaal duidelijk te
maken. O, ik heb wel de grootste rariteiten ver
zonnen om de dingen aan de jongens uit tc leg
gen", cn de schrijver glimlacht bij de herinnering
aan al die fantasieën met hun instructieven onder
grond.
„En heeft u nu veel uit uw verhalen van vroe
ger zelf in uw jeugd meegemaakt", vraag ik.
Een verhaal, met een eigen figuur
„Nee, ik heb nooit iets geschreven, dat waar ge
beurd is. Want ik ben altijd een beetje bang om
het werkelijk gebeuren tc beschrijven. Dat wordt
fotografeeren. En dan krijg je hetzelfde verschil
als tusschen een foto en een schilderij. Een foto
geeft het ding om het ding, het schilderij draagt dc
eigen bekoring van den schilder over. Als ik het
werkelijk cn met name het innerlijk gebeuren van
een kind ga beschrijven, doe ik iets dat niet mag.
Want ik ken 't kind niet. Ja, in z'n uiterlijk op
treden. Maar innerlijk niet. Hoe zou 't ook? Wij
kennen ons zelf niet eens. En dus moet ik zoo'n
kind, dat ik niet ken, gaan verwringen. Er blijft
toch altijd een deel fantasie.
Nee, dan wil ik liever een eigen verhaal bouwen
uit allerlei dingen, die ik hier en daar gezien heb,
van de jongens op school, langs den weg of hoo
ook. Een verhaal ook met een eigen figuur, opge
bouwd uit allerlei kleine dingen. Dat wil dus zeg
gen, 't uiterlijk van allerlei dingen van rondom,
uit 't leven cn 't innerlijk van jezelf.
Dan kom jc vanzelf met allerlei uit je eigen
jeugd in aanraking. Want eigenlijk is natuurlijk
alles, wat je in die boeken geschreven hebt, toch
wèl met je gebeurd, in je onderbewuste. Ik ben
een echte, gezonde jongen geweest, die sterk op
alles reageerde en die van elke wagon wist, hoo
jc 'm moest aanpakken, als je, wou meerijden.
Daarvan heb je natuurlijk van alles onthouden, de
glorie van daar gratis mee te toeren, 't pikante van
het verbodenc, ook 't smadelijke figuur als je er
met dc zweep afgejaagd werd. Ik heb nog eens
achter een rijtuig gezeten, toen m'n jas aan zoo'n
pen bleef haken cn ik een heel eind moest mee-
hollen, om hem zonder kleerscheuren los tc krij
gen. Dat heb ik nu nooit beschreven, maar zulke
dingen zie je nóg voor je oogen gebeuren. Dat be
weeg, dat ken ik door en door. Dat beweeg, dat
bon ik zelf. Voor negentig procent schrijf jc dan
ook uit dc herinnering van die jeugd-bewogenlieid.
Je moet de dingen zien, zooals je ze zelf zag vroe
ger als jongen. Dus niet moet je schrijven v o o r of
over 't kind, maar uit 't kind, je moet met kin-
deroogen zien.
Jeugdportret,
In de mobilisatietijd.
Bekoring is onmisbaar
„Maar altijd heb ik noodig de bekoring van een
bepaalde atmosfeer. Neem nu b.v. „Peerke en z'n
kameraden", een van de boeken, die me 't liefst
zijn, maar ook, die me 't meeste moeite gekost
hebben. Dat is allemaal zuivere fantasie, eigenlijk
een samenstel van dingen, die me zelf sterk beko
ren. Ik ben een echte liefhebber van oud stede-
schoon; Oud-Amsterdam ken ik beter dan menig
Amsterdammer. En wat nu binnen die atmosfeer
kwam, kreeg een zekere bekoring mee. Op een
keer zag ik hier in een kunsthandel zoo'n oude
Fransche kleurets, een gracht met hoornen en 'n
oude muur. Daarover een stuk middagzon. Ik
voelde meteen weer dc bekoring van dat ietwat
weemoedige van die oude-stadssfeer en daaruit is
toen Peerke gegroeid".
„En hoe werkt u dat dan verder uit? Volgens
een bepaald schema?"
„O nee, jk weet zelden of nooit van te voren wat
't wordt. Dut klinkt nu een beetje raar, maar 't
weinige dat ik volgens zoo'n uitgedacht plan ge
schreven bob is 't béste niet. Ik weet zoo ongevéér,
waar 't over zal gaan, maar vaak kom ik heel er
gens anders uit, dan ik gedacht had. De grootste
moeilijkheid is daarbij natuurlijk: je compositie in
evenwicht te houden. En soms merk je ineens: nu
moet ik toch langzamerhand 't hoogtepunt berei
ken, en 't voor kinderen noodige spoedige
slut. Dat lijkt allemaal een beetje roekeloos en erg
onbeheerscht, maar 't is 't toch in wezen allesbe
halve.
Soms weet ik ook werkelijk op bepaalde hoogte
geen raad meer. Hoe moet 't nu verder? De flits
der inspiratie, de ware greep ontbreekt jc nog.
Dan is mijn eenige redmiddel: wandelen. Loopen,
loopen, soms uren lang. Net zoo lang tot je er in
eens inzicht in krijgt, tot je er dóór kijkt Eén
zoo'n bekoorlijk punt in de verte moet je hebben.
Maar om dat te krijgen
Ik herinner me nog goed het ontstaan van
„Bruin, de beer". Dat is nu een van die boekjes
.voor de kleintjes, waarvan iemand laatst zei:
„Die schudt je zeker zoo maar uit jc mouw?" Ja,
pas op.
De inspiratie van „Bruin, de beer".
Ik had als uitgangspunt alleen maar 't idee, dat
ik eens wat wo uschrijven over zoo'n speel beer,
zoo'n kinderbeer. Op een Vrijdagavond begon ik.
De heele avond geprobeerd, een paar beginnetjes
gemaakt, maar ze ook telkens weer verscheurd, 't
Wou niet vlotten. Zaterdags de heele dag bezig
geweest met die stof. Als ze je hadden zien liggen
in je luie stoel, had iedereen gezegd: „nou, die
voert ook niet veel uit". Maar ondertusschen word
je doodmoe. Daar komt dan telkens de gedachte
bij: „Kón ik 't nog wel?" Want bij elk boekje, dat
ik begin, heb ik 't geloof noodig, dat 't wat worden
kan. En altijd nog blijft elk begin 't moeilijkste.
Zondags uit dc kerk weer met die stof bezig na
tuurlijk. 's Middags breng ik iemand weg en op de
terugweg loop ik zoo langs de Vaartsche Rijn, al
maar prakkizcerend over mijn lieer. En daar hoor
ik, half onbewust 't was zoo'n woelige avond
het water tegen een paaltje slobberen. En ineens
heb ik 't idee: water, zoo'n paal, en die beer óp die
paal! Dat was 't moment, dc bevruchting, even de
inspiratie. Daar komt. dan later die diender aan
te pas enzoovoort, maar 't idee is toen cn daar ont
staan.
En vanuit die bekoring, van wat er eigenlijk nog
komen moet, kan je dan ook de voorbereiding
schrijven".
We spreken over de komende „huldiging", om
*t met een groot woord tc noemen.
„Ja, daar ben ik eigenlijk een beetje ingevlo
gen", zegt de schrijver. „Ik had er zelf heelemaal
niet aan gedacht, dat dat al vijf-cn-twintig jaar ge
leden wus, die eerste boekjes".
Het debuut
„En hoe ging dat nu, dat begin?"
„Ik had al eens een paar schetsen in Elsevier en
Eigen Haard geschreven en kort tevoren Willem
336
Langs de straten van
Indie
Alle afstanden, zegt men, heeft de techniek over
wonnen. Nu, dat de techniek ten opzichte van de
afstanden in de laatste eeuw iets bereikt heeft,
kan moeilijk ontkend worden. Maar men kan ook
overdrijven. En dót doet bovenstaande uitdrukking
zéker. Want nog steeds bewaren vele binnenlan
den van Afrika zorgvuldig hun geheim, en het
verre Oosten, Britsch Indië bovenal, ligt nog
steeds niet naast de deur. Dit Indië is nog altijd
ver, en nog altijd betoverend geheimzinnig.
Steeds nog oefent het Indië der fakirs, der too-
venaars, waarzeggers cn asceten de aantrekkings
kracht van het onbekende op ons uit. Doch al dit
onbekende de reiziger in dat verre gebied-zelf
is er spoedig mee vertrouwd. Immers leeft men in
Indië niet als hier binnenshuis, maar in de
letterlijke zin van het woord aan de straat. En
wat al wonderlijkheden vallen daar te aan
schouwen!
Daar zijn allereerst de gewone kunstenmakers,
de jongleurs, die in do zengende middaggloed,
liefst voor de hotels waarin vreemdelingen logee-
ren, hun behendigheid ten toon spreiden. Zij zijn
de laagsten op de trap, die via de waarzeggers,
slangenbezweerders enz. naar de geestcnuitdrijvers
voert. Onder kommerlijke omstandigheden oefenen
zij hun afmattend beroep uit, cn slechts met
karige muntstukken worden zij, meest door de
vreemdelingen, beloond.
De slangenbezweerder bezioccrl een koningscobra.
De illusionist: van 2 noten
maakt hij er SI
Eveneens worden do waarzeggers, die men in
Indie niet hoeft te zoeken, in liet klassieke land
der toovenaars maar weinig gewaardeerd. Ja, ze
wonden zelfs gering geschat. Er zijn er te velen.
En misschien wij denken dit zoo staan zij,
juist met de waarheid, op niet al te vertrouwe-
laj'keu voet
Een weinig méér aanzien genieten de slangen
bezweerders, tl'io, al was het alleen maar wegens
de gevaarlijkheid van hun beroep, wel wat meer
aandacht waard zijn dan hun, vooral den laatsten
tijd, geschonken wordt. De dagelijksche omgang
met het meest gevreesde reptiel van Indië, de
koningscabra, maakt, dit beroep gevaarlijk genoeg.
Men verklaart de vertrouwelijke verhouding tus
schen cobra en bezweerder uit de sinds eeuwen
overgeërfde kennis der lokmiddelen, welke de be
zweerder bezit. Zooals men weet, heeft het cobra
gif in de laatste jaren voor dc medische weten
schap een grootc beteekenis gekregen. Het wordt
als serum hij dc kankerbestrijding gebruikt, en het
is reeds gelukt, de vrceselijkc kankerpijncn ermee
te overwinnen. Zóó „bezweert" de Westersohe
wetenschap!
Een, juist bij Indiërs, veel liooger aangeschreven,
iberoep oefenen de geesten-u itd rij vers uit, die .oor
geven, menschen te kunnen genezen, in wie een
„demon" gevaren Is. Voor de primitieve dorps*
(bevolking van Indië is dc geestcnuitdrijver de too-
venaar bij uitnemendheid. Hij „bezweert" de de
mon" met een wild be too ve r i n gsce remon i eelf
waarbij dc zieken spoedig afgemat op den grond
liggen, cn voert een klein altaar met zich mee
van het eene dorp naar het andere. Juist doordat
(hij voortdurend rondtrekt cn nimmer ergens lang
blijft, is er weinig verhaal te maken op zijn be
zweringen, ingeval deze eens niet de gewenschte
uitwerking mochten hebben
Een toovcnaar, eveneens hooggeschat, die ons
uit vele Indische verhalen bekend is, is de illusio
nist. De naam duidt al aan, dat hij zijn geld met
het opwekken van illusies verdient. Hij suggereert
nl. dingen, die er niet zijn. Terwijl er in werke
lijkheid niets gebeurt, laat hij voor de oogen der
Wychcrts onder een schuilnaam. Toen kwam er
een prijsvraag en daar had ik twee boekjes voor
geschreven; maar 't eene had mijn vrouw op heel
ander papier overgeschreven, om niet te laten
merken, dat ze van dezelfde hand waren. Toen
werden ze allebei bekroond uit de 45 en bleken
natuurlijk ook allebei van mij. 't Eene was „Ouwe
Bram" en 't andere „Van een klein meisje en een
grootc klok", 't Aardige er van is, dat die boekjes
nog leven, ze worden nog gelezen. Dat laatste ver
schijnt trouwens bij deze gelegenheid binnenkort
in een luxe pracht-uifgave met aquarellen cn al,
maarvoor de luttele prijs van cén kwartje".
„En brachten die boekjes toen niet een heel
nieuw geluid in dc kinderlectuur?" vraag ik.
„Ja, 't schijnt wel zoo te zijn. Ik kwam onlangs
bij een enquetc naar de meest gelezen kinder
boeken met een puntental van 142 uit de bus;
daarop volgde Kievit met 22. Dus jc hebt dan wel
een zekeren invloed, dat valt niet te ontkennen,
maar ik heb die nooit met bepaalde bedoelingen
gezocht. Alleen maar kinderen willen boeien en
dan op de beste manier. Langzamerhand krijg je
Vanzelf een eigen manier en stijl van werken.
„Zoo'n vreemde jongen" nu b.v. dat leeft ook nog
altijd. Dat is eigenlijk ontstaan in de mobilisatie
tijd. Ik was wel niet zoo gedrongen om wat te
schrijven, je ervaringen waren zoo anders dan die
in de burgermaatschappij. Maar wij zaten daar
als een vooruitgeschoven post op zoo'n oude
molen, middenin de Vreelandsche plassen. Dan zie
je wat meer dan als burger-schoolmeester in
Utrecht. Als soldaat zat jc overal in; bij nacht en
ontij, in felle kou en in stralende zonnewcclde; ik
heb er duizenden he rson kiekjes gemaakt. Daar
heb ik die prachtige plaseengeheirhzinnigheid lee-
ren kennen en al het romantische in zoo'n oude
molen. Dat levert je dan later weer do bouwstof
fen voor een boek als „Zoo'n vreemde jongen".
Trouwens: romantiek kan je niet missen in je
kinderverhaal. Daar leeft immers elke jongen in.
Nog denk ik vaak, als ik langs een mooi plekje
kom: wat zou je hier vroeger fijn hebben kunnen
spelen en wat zou hier al niet te beleven zijn. En
als jongen ben je ook hónderden malen onder de
dekens gekropen als Hans uit de molen en heb je
'je voorgesteld, dat je ergens door Siberië of weet
ik welke woestenij zwierf?
De Kinderbijbel
„De KindcrbjgbA? in, daar heb ik me eigenlijk
mee laten verbUftat. t Idee is van Isings, dc tee
kenaar. Hij kfhun het me voorstellen, maar ik had
ier geen ooren haar. .Waarlijk, >k durfde het nietj
ik dacht „dat kan ik niet". Maar I sings hield aan
en de uitgever ondersteunde 't plau sterk. Toen
heb ik 't tenslotte maar geprobeerd. Maar ik had
heelemaal niet 't idee, ook niet, toen 't zeer om
vangrijke werk af was, dat het zoo goed lukken
zou. Trouwens, je ziet zelf altijd veel tc scherp 't
ideaal om tevreden tc zijn. Ik heb er drie jaar
aan geschreven, tusschen ander werk door. Daar
na verscheen hij in afleveringen en toen kreeg je
je dit eigenaardige, dat men dacht, dat hij voor
schoolgebruik was bedoeld. Daar heb ik
nóóit aan gedacht, maar overal, op Hervormde èn
Gereformeerde Zondagsscholen en dagscholen
wordt Iiij gebruikt als handleiding. Ja, laatst
hoorde ik nog van een theosofische Zondagsschool,
die er twaalf had besteld. Maar ik heb hem voor
't gezin bedoeld, de ouders moeten hem voorle
den en de kinderen luisteren.
't Is geen handleiding. Als dat wèl m'n bedoeling
was geweest, had ik 'm misschien verknoeid.
Want dan moet jc met leerjaren rekenen en dan
moet je volledig zijn, en streng systematisch. Maar
m ij n eenige gedachte bij 't schrijven is geweest:
„Zal een kind 't zoo verstaan?" Ik bedoelde met
het schrijven van do beide „kinderbijbels", met het
kind samen de heilige dingen te benaderen. Niet
dat i k wilde opleggen!!!" en er is even iets
Van een schrik in de woorden van v. d. Hulst, bij
deze gedacht „alsof wij de kinderen nu eens de
heilige dingen zouden demonstreeren. Maar wij
moeten, in eerbiedshouding naast hen gaan staan
en dan zelf een kind met hen samen die
heilige dingen benaderen. Alleen 't persoonlijke
blijft. Het is een heel andere instelling, dan die
van den 1 eer-meester tegen zijn leerlingen. Hier
ligt een kardinaal punt, dat ccn fijn, maar diep
gaand verschil openbaart.
En al klinkt 't paradoxaal juist omdat de
Kinderbijbel niet als handleiding is bedoeld, daar
om ls hij wellicht juist een goede handleiding. De
lui leeren er vertellen door."
„En welk boek hebt u nu met 't meeste plezier
geschreven? Elke schrijver heeft zoo'n beetje z'n
troetelkind."
„Ja, eerlijk gezegd zijn mij de lastigste het liefst.
Eigenlijk was alles altijd even lastig. Daar heb je
Peerke. Wat was 't moeilijk! Maar mooi, zie je.
Hoe scherper je 't ideaal ziet, hoe moeilijker
't wordt. En dan is er nog zoo'n boekje in de serie
„Voor de kleintjes", dat „Bello". Dat vind ik ook
altijd een gaaf dingetje, daar staat geen woord te-
Veel in. Dat leer jo ook langzamerhand, geen
woord tc veel tc schrijven. Dat mag ook eigenlijk
niet, als 't goed is. Ja, die dingen slagen eigenlijk
'door een fijne toets en die juist is geen verstands
werk. Het komt onder 't schrijven; oen gelukkige
inval, waar jc soms zelf verwonderd van slaat.
Zoo'n enkel regeltje kan 't. hem doen, hier en
daar even herhaald. Zooals in „Van den boozen
Koster", een paar woorden: „wit en rood..." Zoo'n
jurkje van een kind en later zoo'n bloeiende appel
boom, wit en rood". Dat zie je even, dat klopt, dat
schept de sfeer".
„Ilobt u nu altijd veel kinderpsychologie be
studeerd?"
't Woord doet v. d. Hulst lmast griezelen, lijkt
't wel. Hij maakt een afwijzend gebaar: „Nooit,
nóóit! Maar altijd onder kindoren gezeten. Ik heb
ize noodt opzettelijk bestudeerd, maar jc ziet
ze. Dagelijks om je heen. En je s y m p a t li i e voor
dat jonge, mooie leven moet 't hem doen. Je moet
Van hen houden, anders mislukt het kinderboek
onverbiddelijk".
„Ja, een soort omwenteling in de kinderlectuur
5s er natuurlijk niet te ontkennen in de laatste
kwart eeuw. Maar i k heb toch nooit bedoeld daar
den stoot toe tc geven. Mijn bedoeling is wel al
tijd geweest, dat 't kinderboek litterair zijn
moest niet in trant, maar in wezen, en net zoo
goed kunst als de roman. Het is niet waai', dat 't
kinderboek achter moet staan bij den roman voor
grooteren. Bij beide is dc bewogenheid van den
schrijver een eerste vercischte."
Ondertusschen schuiven dc wijzers van de klok
maar verder, uur na uur. En wij zitten maar te
praten, en v. d. Hulst maar te vertellen. Je
komt er niet meer vandaan vanavond, con
cludeer je. Hier is een mensch, die nog kind
kan wezen. Dio worden zeldzaam. Iemand die
do gave gekregen heeft om tot kinderen te kunnen
spreken, zóó, dat ze luisterende oogen opheffen en
iichzclf herkennen in hun eigen wereld. Die voor
duizenden kinderen en voor hoeveel ouderen?
een zegen was daardoor. Hoorden wij niet laatst
Van een stel kinderen, die in ccn groote stadsleea-
zaal naar een boek van v. d. Hulst kwamen vragen
met de verontschuldiging: ,,'t Is wel christelijk,
maar
Hoever zijn invloed reikt is niet tc schatten,
maar zeker veel verder dan hijzelf In zijn beschei
denheid vermoedt. Wat hij voor een kwart eeuw
schreef, wordt nog heden aan den dag gelezen. Met
alle graagte. Hij raakt niet uit den tijd. En er zul
len er duizenden zijn, die hem in deze dagen ge
denken en dankbaar zijn. En niet alleen kinderen.
Ook ouderen, die hem groeten, over hun kinderen
heen.
337