Bij W. G. van de Hulst De schrijver, die, al een kwart eeuw, de beste kinderboeken geeft door G. P. KLIJN Een mededeeling van de redactie: „v. d. Hulst is deze maand 25 jaar auteur." Dat beteekent, dat hij in de termen valt om een 'interview te„ondergaan", zullen we nu maar zeggen. Goed, we spreken af en een paar avon den later zitten we dan te praten in de gezellige werkkamer van den schrijver in zijn schoolwoning aan de Jutphaassche weg te Utrecht Maar het blijkt al gauw, dat er van een gere geld interview zoowat niets terecht komt. Want v. d. Hulst is er de man niet naar om langs de strakke lijntjes van een vragen- en antwoorden- reeks te loopen. Daar is hij een veel te prettig causeur voor met een veel .e bewegelijken geest. En bovendien te eenvoudig en te bescheiden oin in een serie gewichtige uitspraken zijn opvattin gen te poneeren omtrent het métier van de kin derschrijver en het wezen van zijn „vak". Neen, de man, dien in Nederland en koloniën ieder, die wel eens wat met kinderlectuur te maken heeft gehad, kent, die onaangetast nog <N..r Mn U.k.nlng v.n iljn zoon W. G. v. d. Hul»! Jr.) steeds de eerste plaats inneemt onder hen, die ,voor kinderen willen schrijven, zit maar rustig wat te praten, hij vertelt maar op z'n prettige, innemende manier. Maar niet zonder intusschcn de kern der dingen aan te raken. Aan de hand van dat plezierige, weinig offi- rieele gesprek laten wij den kinderschrijver nu maar eens zelf aan het woord. Dan komt hij zeker duidelijker voor den dag, dan wanneer hij zou ingesnoerd worden in het keurslijf van een stel vragen: „wat denkt u van1" en „wat is uw meening over Hoe voor kinderen schrijven? „Om te beginnen vertelde v. d. Hulst moet 'je je, als je voor kinderen wil schrijven, nooit van de ,W'JS laten brengen door de grootc men schen. Ik heb me ook eigenlijk nooit door de cri- liek laten beïnvloeden, tenminste niet door die van groote menschen. Mijn eenige en dan ook de beste critici waren mijn eigen kinderen en de jongens op school. Als die luisterden, wist ik dat 't goed was, dat ik het kinderhart had bereikt. Je moet !je eenvoudig laten leiden door hot kind en je af vragen, hoe je de levenssituatie, die in je verhaal te pas komt, aan het kind nader brengen kan. Daór heb je nu b.v. die serie „Toen en Nu", die jVadcrlandsche Geschiedenis-boekjes voor de lage re school, die dus een instructief karakter moeten hebben. Maar hoe bereik je dat nu? Je kan na tuurlijk werken met een overvloed van gegevens, jaartallen, stroomingen enz. Maar dan nemen de jongens 't niet. Je moet teekencn en uitweiden kunnen. En dan verder is 't een greep. Ik probeer «laar de lieele sfeer, de structuur van de Middel eeuwen te laten zien om de figuur van een weg- geloopon lijfeigene heen, die zich een tijd lang moet verborgen houden. Daarmee suggereer je; zoo'n middelceuwsche stad gaat leven om de jon gens heen. Ze lezen 't met spanning en daardoor wordt liet meteen hun eigendom. Men heeft van die hoekjes gezegd: „Je had er wel wat meer 9tof in kunnen verwerken, v. d. Hulst", maardan waren ze „stoffig" gewórden ook en zitten je jon gens met een wanhopig oog in zoo'n boek te kijken". Het geestelijk element in het kinderboek „Precies 't zelfde is het met het geestelijk ele ment in je boeken", en wij naderen hier een zee® belangrijk punt. „Ik ben zelf groot gebracht met Gerdes en zulke schrijvers. Die geven een span nend verhaal met een preek aan liet slot. Maar ik weet wel, dat ik die preeken altijd maar oversloeg. Dat pakte me niet. En als ik dan schuldbewust tóch maar eens de karwei ondernam zulke stuk ken in het verhaal ook te lezen, zei liet me niels 011 ik begreep er ook niets van. De opvatting, dat dót je ware Christelijke lectuur is, vind je nog altijd. Iemand zei laatst nog tegen me: „Het is een aardig boekje, maarChristus' zoenverdienste komt er niet genoeg in uit". Men denkt dan: als de geestelijke dingen hun maar gezegd zijn, dan wéten de kinderen 't. Maar dót is niet waar! Er ós heel wat anders noodig, om 't hun eigen te maken. Je moet 't hun eigenlijk veel meer laten voelen, dan dat je 't in omstandige woorden uit eenzet. Je moet liet hun als het ware suggercercn, ze moeten 't zelf concludeeren, ze moeten zelf, uit 't verhaal, tot die gedachte komen. Dan heb je pas kans, dat ze 't onthouden en er iets uit mee nemen". „Daarom" zoo gaat v. d. Hulst verder „heb ik ook nooit mijn werk als directe Evangelisatie- arbeid willen tien, wel als een indirecte natuurlijk. Ik had geen pretenties. Alleen maar wilde ik een boeiend kinderverhaal geven en dat op de beste manier. En allerminst had ik ooit de bedoeling, met allerlei „Streber"-manieren een invloedrijk schrijver tc worden. Ik wilde alleen maar verha len schrijven. Daar heb ik m'n lieele leven mee .vol gezeten. Op school heb ik trouwens nog altijd de neiging om iets met een verhaal duidelijk te maken. O, ik heb wel de grootste rariteiten ver zonnen om de dingen aan de jongens uit tc leg gen", cn de schrijver glimlacht bij de herinnering aan al die fantasieën met hun instructieven onder grond. „En heeft u nu veel uit uw verhalen van vroe ger zelf in uw jeugd meegemaakt", vraag ik. Een verhaal, met een eigen figuur „Nee, ik heb nooit iets geschreven, dat waar ge beurd is. Want ik ben altijd een beetje bang om het werkelijk gebeuren tc beschrijven. Dat wordt fotografeeren. En dan krijg je hetzelfde verschil als tusschen een foto en een schilderij. Een foto geeft het ding om het ding, het schilderij draagt dc eigen bekoring van den schilder over. Als ik het werkelijk cn met name het innerlijk gebeuren van een kind ga beschrijven, doe ik iets dat niet mag. Want ik ken 't kind niet. Ja, in z'n uiterlijk op treden. Maar innerlijk niet. Hoe zou 't ook? Wij kennen ons zelf niet eens. En dus moet ik zoo'n kind, dat ik niet ken, gaan verwringen. Er blijft toch altijd een deel fantasie. Nee, dan wil ik liever een eigen verhaal bouwen uit allerlei dingen, die ik hier en daar gezien heb, van de jongens op school, langs den weg of hoo ook. Een verhaal ook met een eigen figuur, opge bouwd uit allerlei kleine dingen. Dat wil dus zeg gen, 't uiterlijk van allerlei dingen van rondom, uit 't leven cn 't innerlijk van jezelf. Dan kom jc vanzelf met allerlei uit je eigen jeugd in aanraking. Want eigenlijk is natuurlijk alles, wat je in die boeken geschreven hebt, toch wèl met je gebeurd, in je onderbewuste. Ik ben een echte, gezonde jongen geweest, die sterk op alles reageerde en die van elke wagon wist, hoo jc 'm moest aanpakken, als je, wou meerijden. Daarvan heb je natuurlijk van alles onthouden, de glorie van daar gratis mee te toeren, 't pikante van het verbodenc, ook 't smadelijke figuur als je er met dc zweep afgejaagd werd. Ik heb nog eens achter een rijtuig gezeten, toen m'n jas aan zoo'n pen bleef haken cn ik een heel eind moest mee- hollen, om hem zonder kleerscheuren los tc krij gen. Dat heb ik nu nooit beschreven, maar zulke dingen zie je nóg voor je oogen gebeuren. Dat be weeg, dat ken ik door en door. Dat beweeg, dat bon ik zelf. Voor negentig procent schrijf jc dan ook uit dc herinnering van die jeugd-bewogenlieid. Je moet de dingen zien, zooals je ze zelf zag vroe ger als jongen. Dus niet moet je schrijven v o o r of over 't kind, maar uit 't kind, je moet met kin- deroogen zien. Jeugdportret, In de mobilisatietijd. Bekoring is onmisbaar „Maar altijd heb ik noodig de bekoring van een bepaalde atmosfeer. Neem nu b.v. „Peerke en z'n kameraden", een van de boeken, die me 't liefst zijn, maar ook, die me 't meeste moeite gekost hebben. Dat is allemaal zuivere fantasie, eigenlijk een samenstel van dingen, die me zelf sterk beko ren. Ik ben een echte liefhebber van oud stede- schoon; Oud-Amsterdam ken ik beter dan menig Amsterdammer. En wat nu binnen die atmosfeer kwam, kreeg een zekere bekoring mee. Op een keer zag ik hier in een kunsthandel zoo'n oude Fransche kleurets, een gracht met hoornen en 'n oude muur. Daarover een stuk middagzon. Ik voelde meteen weer dc bekoring van dat ietwat weemoedige van die oude-stadssfeer en daaruit is toen Peerke gegroeid". „En hoe werkt u dat dan verder uit? Volgens een bepaald schema?" „O nee, jk weet zelden of nooit van te voren wat 't wordt. Dut klinkt nu een beetje raar, maar 't weinige dat ik volgens zoo'n uitgedacht plan ge schreven bob is 't béste niet. Ik weet zoo ongevéér, waar 't over zal gaan, maar vaak kom ik heel er gens anders uit, dan ik gedacht had. De grootste moeilijkheid is daarbij natuurlijk: je compositie in evenwicht te houden. En soms merk je ineens: nu moet ik toch langzamerhand 't hoogtepunt berei ken, en 't voor kinderen noodige spoedige slut. Dat lijkt allemaal een beetje roekeloos en erg onbeheerscht, maar 't is 't toch in wezen allesbe halve. Soms weet ik ook werkelijk op bepaalde hoogte geen raad meer. Hoe moet 't nu verder? De flits der inspiratie, de ware greep ontbreekt jc nog. Dan is mijn eenige redmiddel: wandelen. Loopen, loopen, soms uren lang. Net zoo lang tot je er in eens inzicht in krijgt, tot je er dóór kijkt Eén zoo'n bekoorlijk punt in de verte moet je hebben. Maar om dat te krijgen Ik herinner me nog goed het ontstaan van „Bruin, de beer". Dat is nu een van die boekjes .voor de kleintjes, waarvan iemand laatst zei: „Die schudt je zeker zoo maar uit jc mouw?" Ja, pas op. De inspiratie van „Bruin, de beer". Ik had als uitgangspunt alleen maar 't idee, dat ik eens wat wo uschrijven over zoo'n speel beer, zoo'n kinderbeer. Op een Vrijdagavond begon ik. De heele avond geprobeerd, een paar beginnetjes gemaakt, maar ze ook telkens weer verscheurd, 't Wou niet vlotten. Zaterdags de heele dag bezig geweest met die stof. Als ze je hadden zien liggen in je luie stoel, had iedereen gezegd: „nou, die voert ook niet veel uit". Maar ondertusschen word je doodmoe. Daar komt dan telkens de gedachte bij: „Kón ik 't nog wel?" Want bij elk boekje, dat ik begin, heb ik 't geloof noodig, dat 't wat worden kan. En altijd nog blijft elk begin 't moeilijkste. Zondags uit dc kerk weer met die stof bezig na tuurlijk. 's Middags breng ik iemand weg en op de terugweg loop ik zoo langs de Vaartsche Rijn, al maar prakkizcerend over mijn lieer. En daar hoor ik, half onbewust 't was zoo'n woelige avond het water tegen een paaltje slobberen. En ineens heb ik 't idee: water, zoo'n paal, en die beer óp die paal! Dat was 't moment, dc bevruchting, even de inspiratie. Daar komt. dan later die diender aan te pas enzoovoort, maar 't idee is toen cn daar ont staan. En vanuit die bekoring, van wat er eigenlijk nog komen moet, kan je dan ook de voorbereiding schrijven". We spreken over de komende „huldiging", om *t met een groot woord tc noemen. „Ja, daar ben ik eigenlijk een beetje ingevlo gen", zegt de schrijver. „Ik had er zelf heelemaal niet aan gedacht, dat dat al vijf-cn-twintig jaar ge leden wus, die eerste boekjes". Het debuut „En hoe ging dat nu, dat begin?" „Ik had al eens een paar schetsen in Elsevier en Eigen Haard geschreven en kort tevoren Willem 336 Langs de straten van Indie Alle afstanden, zegt men, heeft de techniek over wonnen. Nu, dat de techniek ten opzichte van de afstanden in de laatste eeuw iets bereikt heeft, kan moeilijk ontkend worden. Maar men kan ook overdrijven. En dót doet bovenstaande uitdrukking zéker. Want nog steeds bewaren vele binnenlan den van Afrika zorgvuldig hun geheim, en het verre Oosten, Britsch Indië bovenal, ligt nog steeds niet naast de deur. Dit Indië is nog altijd ver, en nog altijd betoverend geheimzinnig. Steeds nog oefent het Indië der fakirs, der too- venaars, waarzeggers cn asceten de aantrekkings kracht van het onbekende op ons uit. Doch al dit onbekende de reiziger in dat verre gebied-zelf is er spoedig mee vertrouwd. Immers leeft men in Indië niet als hier binnenshuis, maar in de letterlijke zin van het woord aan de straat. En wat al wonderlijkheden vallen daar te aan schouwen! Daar zijn allereerst de gewone kunstenmakers, de jongleurs, die in do zengende middaggloed, liefst voor de hotels waarin vreemdelingen logee- ren, hun behendigheid ten toon spreiden. Zij zijn de laagsten op de trap, die via de waarzeggers, slangenbezweerders enz. naar de geestcnuitdrijvers voert. Onder kommerlijke omstandigheden oefenen zij hun afmattend beroep uit, cn slechts met karige muntstukken worden zij, meest door de vreemdelingen, beloond. De slangenbezweerder bezioccrl een koningscobra. De illusionist: van 2 noten maakt hij er SI Eveneens worden do waarzeggers, die men in Indie niet hoeft te zoeken, in liet klassieke land der toovenaars maar weinig gewaardeerd. Ja, ze wonden zelfs gering geschat. Er zijn er te velen. En misschien wij denken dit zoo staan zij, juist met de waarheid, op niet al te vertrouwe- laj'keu voet Een weinig méér aanzien genieten de slangen bezweerders, tl'io, al was het alleen maar wegens de gevaarlijkheid van hun beroep, wel wat meer aandacht waard zijn dan hun, vooral den laatsten tijd, geschonken wordt. De dagelijksche omgang met het meest gevreesde reptiel van Indië, de koningscabra, maakt, dit beroep gevaarlijk genoeg. Men verklaart de vertrouwelijke verhouding tus schen cobra en bezweerder uit de sinds eeuwen overgeërfde kennis der lokmiddelen, welke de be zweerder bezit. Zooals men weet, heeft het cobra gif in de laatste jaren voor dc medische weten schap een grootc beteekenis gekregen. Het wordt als serum hij dc kankerbestrijding gebruikt, en het is reeds gelukt, de vrceselijkc kankerpijncn ermee te overwinnen. Zóó „bezweert" de Westersohe wetenschap! Een, juist bij Indiërs, veel liooger aangeschreven, iberoep oefenen de geesten-u itd rij vers uit, die .oor geven, menschen te kunnen genezen, in wie een „demon" gevaren Is. Voor de primitieve dorps* (bevolking van Indië is dc geestcnuitdrijver de too- venaar bij uitnemendheid. Hij „bezweert" de de mon" met een wild be too ve r i n gsce remon i eelf waarbij dc zieken spoedig afgemat op den grond liggen, cn voert een klein altaar met zich mee van het eene dorp naar het andere. Juist doordat (hij voortdurend rondtrekt cn nimmer ergens lang blijft, is er weinig verhaal te maken op zijn be zweringen, ingeval deze eens niet de gewenschte uitwerking mochten hebben Een toovcnaar, eveneens hooggeschat, die ons uit vele Indische verhalen bekend is, is de illusio nist. De naam duidt al aan, dat hij zijn geld met het opwekken van illusies verdient. Hij suggereert nl. dingen, die er niet zijn. Terwijl er in werke lijkheid niets gebeurt, laat hij voor de oogen der Wychcrts onder een schuilnaam. Toen kwam er een prijsvraag en daar had ik twee boekjes voor geschreven; maar 't eene had mijn vrouw op heel ander papier overgeschreven, om niet te laten merken, dat ze van dezelfde hand waren. Toen werden ze allebei bekroond uit de 45 en bleken natuurlijk ook allebei van mij. 't Eene was „Ouwe Bram" en 't andere „Van een klein meisje en een grootc klok", 't Aardige er van is, dat die boekjes nog leven, ze worden nog gelezen. Dat laatste ver schijnt trouwens bij deze gelegenheid binnenkort in een luxe pracht-uifgave met aquarellen cn al, maarvoor de luttele prijs van cén kwartje". „En brachten die boekjes toen niet een heel nieuw geluid in dc kinderlectuur?" vraag ik. „Ja, 't schijnt wel zoo te zijn. Ik kwam onlangs bij een enquetc naar de meest gelezen kinder boeken met een puntental van 142 uit de bus; daarop volgde Kievit met 22. Dus jc hebt dan wel een zekeren invloed, dat valt niet te ontkennen, maar ik heb die nooit met bepaalde bedoelingen gezocht. Alleen maar kinderen willen boeien en dan op de beste manier. Langzamerhand krijg je Vanzelf een eigen manier en stijl van werken. „Zoo'n vreemde jongen" nu b.v. dat leeft ook nog altijd. Dat is eigenlijk ontstaan in de mobilisatie tijd. Ik was wel niet zoo gedrongen om wat te schrijven, je ervaringen waren zoo anders dan die in de burgermaatschappij. Maar wij zaten daar als een vooruitgeschoven post op zoo'n oude molen, middenin de Vreelandsche plassen. Dan zie je wat meer dan als burger-schoolmeester in Utrecht. Als soldaat zat jc overal in; bij nacht en ontij, in felle kou en in stralende zonnewcclde; ik heb er duizenden he rson kiekjes gemaakt. Daar heb ik die prachtige plaseengeheirhzinnigheid lee- ren kennen en al het romantische in zoo'n oude molen. Dat levert je dan later weer do bouwstof fen voor een boek als „Zoo'n vreemde jongen". Trouwens: romantiek kan je niet missen in je kinderverhaal. Daar leeft immers elke jongen in. Nog denk ik vaak, als ik langs een mooi plekje kom: wat zou je hier vroeger fijn hebben kunnen spelen en wat zou hier al niet te beleven zijn. En als jongen ben je ook hónderden malen onder de dekens gekropen als Hans uit de molen en heb je 'je voorgesteld, dat je ergens door Siberië of weet ik welke woestenij zwierf? De Kinderbijbel „De KindcrbjgbA? in, daar heb ik me eigenlijk mee laten verbUftat. t Idee is van Isings, dc tee kenaar. Hij kfhun het me voorstellen, maar ik had ier geen ooren haar. .Waarlijk, >k durfde het nietj ik dacht „dat kan ik niet". Maar I sings hield aan en de uitgever ondersteunde 't plau sterk. Toen heb ik 't tenslotte maar geprobeerd. Maar ik had heelemaal niet 't idee, ook niet, toen 't zeer om vangrijke werk af was, dat het zoo goed lukken zou. Trouwens, je ziet zelf altijd veel tc scherp 't ideaal om tevreden tc zijn. Ik heb er drie jaar aan geschreven, tusschen ander werk door. Daar na verscheen hij in afleveringen en toen kreeg je je dit eigenaardige, dat men dacht, dat hij voor schoolgebruik was bedoeld. Daar heb ik nóóit aan gedacht, maar overal, op Hervormde èn Gereformeerde Zondagsscholen en dagscholen wordt Iiij gebruikt als handleiding. Ja, laatst hoorde ik nog van een theosofische Zondagsschool, die er twaalf had besteld. Maar ik heb hem voor 't gezin bedoeld, de ouders moeten hem voorle den en de kinderen luisteren. 't Is geen handleiding. Als dat wèl m'n bedoeling was geweest, had ik 'm misschien verknoeid. Want dan moet jc met leerjaren rekenen en dan moet je volledig zijn, en streng systematisch. Maar m ij n eenige gedachte bij 't schrijven is geweest: „Zal een kind 't zoo verstaan?" Ik bedoelde met het schrijven van do beide „kinderbijbels", met het kind samen de heilige dingen te benaderen. Niet dat i k wilde opleggen!!!" en er is even iets Van een schrik in de woorden van v. d. Hulst, bij deze gedacht „alsof wij de kinderen nu eens de heilige dingen zouden demonstreeren. Maar wij moeten, in eerbiedshouding naast hen gaan staan en dan zelf een kind met hen samen die heilige dingen benaderen. Alleen 't persoonlijke blijft. Het is een heel andere instelling, dan die van den 1 eer-meester tegen zijn leerlingen. Hier ligt een kardinaal punt, dat ccn fijn, maar diep gaand verschil openbaart. En al klinkt 't paradoxaal juist omdat de Kinderbijbel niet als handleiding is bedoeld, daar om ls hij wellicht juist een goede handleiding. De lui leeren er vertellen door." „En welk boek hebt u nu met 't meeste plezier geschreven? Elke schrijver heeft zoo'n beetje z'n troetelkind." „Ja, eerlijk gezegd zijn mij de lastigste het liefst. Eigenlijk was alles altijd even lastig. Daar heb je Peerke. Wat was 't moeilijk! Maar mooi, zie je. Hoe scherper je 't ideaal ziet, hoe moeilijker 't wordt. En dan is er nog zoo'n boekje in de serie „Voor de kleintjes", dat „Bello". Dat vind ik ook altijd een gaaf dingetje, daar staat geen woord te- Veel in. Dat leer jo ook langzamerhand, geen woord tc veel tc schrijven. Dat mag ook eigenlijk niet, als 't goed is. Ja, die dingen slagen eigenlijk 'door een fijne toets en die juist is geen verstands werk. Het komt onder 't schrijven; oen gelukkige inval, waar jc soms zelf verwonderd van slaat. Zoo'n enkel regeltje kan 't. hem doen, hier en daar even herhaald. Zooals in „Van den boozen Koster", een paar woorden: „wit en rood..." Zoo'n jurkje van een kind en later zoo'n bloeiende appel boom, wit en rood". Dat zie je even, dat klopt, dat schept de sfeer". „Ilobt u nu altijd veel kinderpsychologie be studeerd?" 't Woord doet v. d. Hulst lmast griezelen, lijkt 't wel. Hij maakt een afwijzend gebaar: „Nooit, nóóit! Maar altijd onder kindoren gezeten. Ik heb ize noodt opzettelijk bestudeerd, maar jc ziet ze. Dagelijks om je heen. En je s y m p a t li i e voor dat jonge, mooie leven moet 't hem doen. Je moet Van hen houden, anders mislukt het kinderboek onverbiddelijk". „Ja, een soort omwenteling in de kinderlectuur 5s er natuurlijk niet te ontkennen in de laatste kwart eeuw. Maar i k heb toch nooit bedoeld daar den stoot toe tc geven. Mijn bedoeling is wel al tijd geweest, dat 't kinderboek litterair zijn moest niet in trant, maar in wezen, en net zoo goed kunst als de roman. Het is niet waai', dat 't kinderboek achter moet staan bij den roman voor grooteren. Bij beide is dc bewogenheid van den schrijver een eerste vercischte." Ondertusschen schuiven dc wijzers van de klok maar verder, uur na uur. En wij zitten maar te praten, en v. d. Hulst maar te vertellen. Je komt er niet meer vandaan vanavond, con cludeer je. Hier is een mensch, die nog kind kan wezen. Dio worden zeldzaam. Iemand die do gave gekregen heeft om tot kinderen te kunnen spreken, zóó, dat ze luisterende oogen opheffen en iichzclf herkennen in hun eigen wereld. Die voor duizenden kinderen en voor hoeveel ouderen? een zegen was daardoor. Hoorden wij niet laatst Van een stel kinderen, die in ccn groote stadsleea- zaal naar een boek van v. d. Hulst kwamen vragen met de verontschuldiging: ,,'t Is wel christelijk, maar Hoever zijn invloed reikt is niet tc schatten, maar zeker veel verder dan hijzelf In zijn beschei denheid vermoedt. Wat hij voor een kwart eeuw schreef, wordt nog heden aan den dag gelezen. Met alle graagte. Hij raakt niet uit den tijd. En er zul len er duizenden zijn, die hem in deze dagen ge denken en dankbaar zijn. En niet alleen kinderen. Ook ouderen, die hem groeten, over hun kinderen heen. 337

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12