Fr* Een typisch dorp op Walcheren Merkwaardige Indische Bouwkunst Sagen uit oucUMainz 'Ui TOOROP vond hier zijn Apostelkoppen Het meest westelijk van alle dorpen op [Walcheren ligt Westkapelle. Komen we van Domburg, dan voert onze weg, na eerst eenige tijd door de duinen geloopen te hebben, over een hooge zeedijk en van hier af hebben we een prachtig overzicht over de omgeving. Rechts van ons de zee, waarvan de voortrollende gol- ycn uiteen spatten tegen de hooge zeedijk. Links het vruchtbare land van Walche ren met aan de horizon een enkel torentje ,van een der vele dorpen. En aan de voet van de dijk, als het ware er tegen aan geleund, Westkapelle. Direct treft ons hier een dorspbeeld, dat geheel anders is dan dat van de overige dorpen .van Walcheren. Inplaats van kronkelige weggetjes met boomen en struiken er langs, waaraan huizen van velerlei vorm en grootte, het gewone beeld van een Wal- chersch dorp, hebben we hier een dorp met rechte straten. De huizen zijn er klein en nagenoeg alle van eenzelfde type. Het ge heel doet eentonig aan en spreekt van wei nig welvaart. Het frissche groen der boomen en hees- Iers, dat Walcheren de naam van ,.de tuin Ivan Zeeland" bezorgde, ontbreekt door de scherpe winden hier geheel. Om het dorp strekt zich een kale vlakte bouwland uit, waarop we de boerderijen, die elders op \Valcheren zoo mooi kunnen schuil gaan pnder hoog geboomte, missen. Al het leven groot, waar ze aardappelen en graan op •bouwen, om er zoodoende wat bij te kunnen verdienen. Ook buiten hun dorp et men ze wel bij andere dijkwerken in is land werkzaam. De Westkappelsche dijk dateert uit het einde van de vijftiende eeuw. De duinen voor Westkapelle waren door de aanhou dende stormvloeden uit de latere Middel eeuwen, waarvan de oude kroniekschrij vers ons met zooveel ontzetting verhalen, voortdurend aan het afbrokkelen. In 1432 vragen de Westkappelaars aan Middelburg een „clein dijcxlein". Dit kleine dijkje heb ben ze gekregen en schijnt vlak achter de duinen opgeworpen te zijn. Intusschen is men begonnen om het res tant van de duinen tot een dijk te maken. De duinen werden geëgaliseerd en paal hoofden werden aangebracht. Langzamer hand heeft men de ruimte, tusschen het tot zeedijk geworden duin en het klei ne dijkje er achter, opgevuld. Hierdoor wordt nu het typische flauwe verloop van de buitenzijde van de Westkappelsche dijk, dat geen andere dijk zoo sterk heeft, dui delijk. Voortdurend is men aan de verbetering van de dijk blijven arbeiden. Vooral in de vorige eeuw is hij veel verzwaard. De rijs- liout-glooiingen, die door het zonlicht spoe dig hun taaiheid verliezen en daarom veel vuldig vernieuwd moeten worden, zijn door bazalt-glooiingen vervangen. De werkzaam heden aan de dijk zijn daardoor heel wat minder geworden, wat de werkloosheid en armoede van de Westkappelsche bevol king weer deed toenemen. Groot is steeds de inspanning geweest van het polderbestuur van Walcheren om deze 3.8 Km. lange dijk, waarvan de kruin hoogte meer dan 5 meter boven de hoog- waterlijn ligt, in goede staat te behouden. Zwaar zijn vaak dc aavallen erop geweest en veel heeft hij te verduren gehad. Reeds op enkele meters buiten de kustlijn staat er meer dan tien meter water. Maar Walcheren heeft de beteekenis van dit kunstwerk nooit uit het oog verloren. Van een inlaagdijk, een dijk die meer land waarts een bestaande zeedijk vervangen moet, heeft men nooit willen weten. Men Koewachters op het vroon tvan Westkapellen heeft zich" hier geconcentreerd In het dorp zelf. Maar niet alleen het dorpsbeeld vertoont 'éen geheel ander aspect, ook de bevolking Ss in Westkapelle totaal verschillend van <die van de andere dorpen op dit eiland. De Walchenaar is betrekkelijk kort van gestalte; hij heeft donker haar en bruine oogen en is brachycephaal. De Westkapel- lenaar is juist het tegenovergestelde. Hij is \an een langer type, met dolicliocephale schedel, doorgaans blauwe oogen en blond Merkwaardige koppen hebben ze, die wilskracht en vastberadenheid uitdruk ken. Het is daarom niet te verwonderen, dat Toorop hier zijn beroemde Apostel koppen vond en teekende. Over de herkomst van de Westkapelle- naars is veel gefantaseerd. Sommigen hou den ze voor Denen of Noormannen, die na hun invallen in de Middeleeuwen hier achtergebleven zijn. Ook de Spaansche en Engelsche troepen, die hier gelegen heli- ben, zouden hun sporen achter gelaten hebben. Het is echter zeer waarschijnlijk, dat deze groep menschen een zuiver be waarde rest is van de Friezen, die in het begin onzer jaartelling de kuststreken van ons land bewoond hebben. Tegenover de omgeving hebben de West kappelaars (zooals ze op Walcheren steeds genoemd worden) hun eigen karakter goed weten te bewaren. Ze vormen een groep apart, die zoo weinig mogelijk in contact treedt met de andere Walchersche dorpen. Men huwt dan ook sterk onder elkaar, wat wel typisch blijkt uit de weinige familie namen, die er gevonden worden. Zoo dra gen bv. meer dan 600 personen van de ruim 2200 inwoners, die Westkapelle telt, de naam van Minderhoud. Deze bevolking met een zoo'n geheel an der karakter neemt een volkomen afzon derlijke plaats op het eiland in. De Walche naar beschouwt de inwoner van West kapelle als een vreemde. Hij begrijpt hem niet; zijn zeden en gewoonten vindt hij, omdat ze anders zijn dan de zijne, zonder ling en dwaas. Dit niet elkaar begrijpen leidt er toe, dat men elkaar van eigen schappen beschuldigt, die geheel onjuist blijken te zijn. Zoo is iedereen op Walche- er ten volle van overtuigd, dat de cri minaliteit in Westkapelle zeer hoog en veel grooter is dan in zijn eigen dorp. Een ver gelijkend onderzoek daaromtrent tusschen een willekeurig dorp op Walcheren en Westkapelle ingesteld, wees echter uit, dat er in het geheel geen sprake is van een grootere criminaliteit, ja, dat eerder van het omgekeerde gesproken kan worden. Alleen dronkenschap komt er iets meer Westkapelle's historie is saamgeweven met die van zijn dijk. De dijk beteekent ,voor hem alles. Zooals iedere stad of dorp z'n verzamelpunt heeft op een of andere straat of plein, wat de Kalverstraat is voor Amsterdam, is voor Westkapelle zijn dijk. Het dorpsleven wordt hier geleefd: de nieuwtjes worden hier het eerst besproken; liefdesbanden worden hier gelegd. Want de dijk is het werk van de West- kappelaar, is zijn trots en zijn glorie. Zijn vader en zijn grootvader werkten er reeds aan; ze hebben er aan gezwoegd vaak, om het steeds weer opdringende water tegen ,te houden; de band tusschen hem en zijn dijk is er echter slechts te inniger om ge worden. Hoe het dorp Westkapelle vanaf den dijk bekeken er uitziet. Door de Westkappelaar alleen wordt de dijk onderhouden. Hoewel men even goed van elders werklieden voor het onderhoud zou kunnen betrekken, is het een onge schreven wet geworden, dat alleen inwo ners van Westkapelle voor dijkwerken in aanmerking komen. Hierdoor heeft zich langzamerhand een speciale sociale structuur onder de dijkwer kers ontwikkeld. De 240 dijkwerkers, die er thans bestaan, zijn ingedeeld in vier groe pen, elk onder een baas. Voor elk karwei, dat aan de dijk verricht moet worden, neemt men uit iedere groep een gelijk aantal mannen. In de groep zelf krijgt dan elk weer zijn beurt. Opengevallen plaatsen worden door de groep zelf, onder goedkeu ring van het polderbestuur, weer aange vuld. Toch heeft de Westkappelaar een zwaar bestaan. Want het zijn tegenwoordig slechts enkele dagen, dat hij aan de dijk kan werken. Het grootste deel van zijn in komen moet hij op een andere manier zien te verdienen. De meeste dijkwerkers heb ben nu een stukje land, y22 hectaren. begreep, dat als men eens begon met terug te trekken, men dit. zou kunnen blijven doen. Het Zeeuwscne devies „Luctor Et Emergo" bleef men gestand. Met veel krachts-inspanning heeft men het zoo klaar weten te spelen, dat er na het jaar 1500 niet meer dan honderd meter ter rein verloren is. En deze honderd meter gingen slechts hieraan weg, doordat men de kruin van de dijk geleidelijk meer land waarts verplaatst heeft om de glooiing aan de buitenzijde flauwer te maken. In sommige jaren, zooals in 1682, toen een groot gat in de dijk geslagen spande het wel eens en gingen er meerdere stemmen op om een inlaagdijk te leggen. Maar de Westkappelsche groep heeft stand weten te houden. De geheele bevolking van Westkapelle staat dan, zooals b.v. ook 1929, op de dijk om de zee te keeren. Bij zulke gelegenheden blijkt dan weer de groot diensten, die deze eenvoudige groep menschen verleent, niet alleen aan Wal cheren, maar aan de geheele Nederland- sche bevolking in haar strijd tegen het water. Het groote huis te Haar Restanten van inheemsche houtsnijkunst een trap naar een soort van voorgalerij, dia nagenoeg voor het geheele huis loopt. Do houten wand, die de voorgalerij van het in wendige der wening scheidt, is fraai uitge sneden en van talrijke arabesken, lijstwer ken en houten traliewerk voorzien. Talrijke, door schuifjes gesloten openingen zijn daarin aangebracht, die gelegenheid geven aan do verschillende kamers, waarin het huis ver» deeld is, naar buiten te zien. Een zeer fraaie met allerlei snijwerk versierde, doch lage deuropening, die aan Moorsche stijl doet denken, geeft toegang tot het inwendige ge deelte, dat uit een groote, met matten be dekte ruimte, alsmede talrijke, links en rechts daarvan gelegen afzonderlijke meti Dc Kei-eilanden liggen bijna aan Het einde an de boogvormige eilanden-reeks, die in het westen van Sumatra begint en in het oosten met Nieuw-Guinea eindigt. Groote- Kei is een der Kei-eilanden, en op dit eiland indt men in het noord-oosten het dorp Haar, alwaar eertijds een merkwaardig huis heeft gestaan, waarvan wij hierbij enkele afbeeldingen geven. Over het algemeen schijnen de woontoe standen op de Kei-eilanden nu niet bepaald idyllisch geweest te zijn. De geograaf van Hoevell, die deze eianden omstreeks het jaar 1890 bezocht, zegt er ongeveer het vol gende van: „De negorijen op de Kei-eilan den, zoowel de heidensche als de Mohamme- daansche, zijn alle omringd met zware mu ren van opgestapelde koraalsteen, en als het ecnigszins mogelijk is, op steile hoogten en rotsen gelegen, zoodat de toegang alleen mogelijk is langs hooge, stevige houten lad ders, die in oorlogstijd kunnen worden weg genomen. Op de kleine Kei-groep, waar onder de oogen van het Europeesch be stuur oorlogen in de laatste jaren niet meer voorkwamen, beginnen deze muren geluk kig reeds te vervallen, hetgeen op een betere orde van zaken wijst. Op Groot-Kei,verder verwijderd van den zetel van den posthou der, is het onderling vertrouwen nog niet zoo groot, en bestaan deze muren dan ook in volle glorie. Binnen de muren zijn de rondte de huizen gebouwd, zoodat in het midden een plein overblijft. Doch ook lig gen ze dikwijls ongeregeld binnen den ring muur verspreid. De huizen zijn alle op palen gebouwd en dienen aan verscheiden huisgezinnen tot woning. Zij zijn in den regel stevig van hout opgetrokken, doch ook dikwijls niet veel meer dan ellendige hutten, met atap of gaba-gaba omwanding. Het dak is steeds van atap, die van sagoe- bladeren vervaardigd wordt. De vensters zijn eigenlijk slechts kleine vierkante kijk gaatjes, waardoor de vrouwen kunnen heen- gluren. Symmetrie, passer en liniaal zijn voor den Keienaar onbekende zaken. Een huis op Kei is schots en scheef, en boven mate donker en .vuil, zoodat het er .voor een Een gedeelte van de trap en de galerij van het groote huis te Haar, Europeaan niet In uit te houden Is. Niet zoo aan elkander gelijk waren de huizen op Kei, dat het eerste het beste kan dienen als staal van dc overige. In het bovengenoem de dorp Haar stond een huis, dat een ge bouw van bijzondere afmetingen moet ge weest zijn. Meer dan tweehonderd menschen tenminste vonden er huisvesting in. Het werd het huis van den Orang-Kaja genoemd, en was waarschijnlijk in een dertigtal ver trekjes verdeeld. Iemand, die het bouwsel gezien heeft, toen het nog intact was, schreef ervan: De op palen gebouwde wo ning van den Orang-Kaja ligt op een terras, ongeveer veertien meter hoog boven het strand. Zij is een van de grootste en fraai ste woningen, die ik op deze eilanden aan trof, en wordt door talrijke families be woond. Aan de voorzijde van het huis leidt Nog een fraai onderdeel van het huis van den Orang-Kaja: de prachtige planken afgeschoten vertrekken bestaat. Boven de vertrekken zijn nog, tot aan den nok van het dak, boven elkander loopenda zolders aangebracht, die tot slaapplaatsen voor de ongehuwden en tot berging dienen. Aan den zolder zag ik een model van een groote inlandsche woning opgehangen, en toen ik naar de beteekenis daarvan vroeg, deelde men mij mede, dat dit het model was, bestemd voor een nieuwe, ruimere wo ning, die men het plan had te bouwen. Te dien einde was het geraamte van het'1 nieuwe huis geheel in verkleinde maatstaf nauwkeurig in elkander gezet, om zoodoen» de den aard en de hoeveelheid van het be- noodigde houtwerk vooraf te weten te koi men en daarna in de bosschen de daarvoor geschikte boomen uit te zoeken en te vellen. Wanneer men de afbeeldingen, die gei gedeelten van het groote huis te Haar ver-», toonen, beziet, zal men het jammer vinden,; dat dit monument van inheemsche bouw* kunst is afgebroken. Blijven er brokstukke^' van zulk een rijkversierde woning bewaard,' dan mag men nog van geluk spreken. Hetj ethnologisch museum te Rotterdam heeft een paar goede stukken er van in zijn ver zameling. Een daarvan is een deur met haar omgeving, een deur die slechts 64 cM. hoog is en versierd met snijwerk, dat een naboot sing van vlechtwerk vertoont Het lofwerk van den „mantel" getuigt van hooge kunst zin. De ranken en bladeren slaan als vlam men naar boven. Een krachtige hand heeft hier, in een klein bestek, met veel durf lij nen getrokken, waarin leven zit en bewe ging, en waaruit een ornament is geboren, dat zeer gelukkig de simpele figuren op het deurvlak omlijst Onze andere afbeelding laat ons zien een trap en een deel van de galerij van het huis. Ook hier frappeeren de sierlijke ornamenteeringen, en de prachtige opengewerkte boveneinden van de leunin gen. Kunst Is het maken van mooie dingen, zoo heeft Poelhekke het eens simpel ge formuleerd. Ook een primitief volk kan daarin iets grootsch tot stand brengen!, Het leven van Heinrich Frauenlob Hoe de bisschop aan zijn wapen kwam «feuu op meesterlijke wijze kon hanteeren. Hij was een zanger bij uitnemendheid, tallooze hymnen dichtte en toonzette hij ter eere van Maria de moeder des Heeren. Toch heeft hij ook menige welluidende harptoon aan de liefde in dit ondermaansche gewijd. Daar hij zoo de lof der dochteren Eva's be zong, is het te begrijpen, dat de vrouwen van het in die dagen machtige Mainz voor dezen domheer en zanger een groote ver eering koesterden. In tegenstelling met vele dichters van zijn tijd schatte hij de naam „Frau" hooger dan „Weib". Het na geslacht heeft hem daarom de naam van „Frauenlob" geschonken en onder deze naam is hij meer bekend dan onder zijn werkelijken. Gedurende zijn leven was de vereering voor Frauenlob zeer groot, maar nog meer bleek hoeveel achting men hem toe droeg toen de mare door Mainz ging, dat hij was gestorven. Vooral het zwakke ge slacht toonde in zijn droefheid hoeveel dank het aan dezen geliefden minnezan ger verschuldigd was. De lier van Frauen lob was voor altijd verstomd en geen zang en klank zou van hem meer vernomen Men besloot den grooten doode onder indrukwekkend betoon de laatste eer te bewijzen, zooals nog nooit een dichter te beurt was gevallen. De stoet welke dc zanger naar zijn laatste rustplaats zou brengen was onafzienbaar. De vrouwen die achter dc lijkbaar liepen waren zeer talrijk en baden voor het zieleheil van den bemin den afgestorvene. De kist die bedolven was onder welriekende bloemen, werd door acht van de schoonste vrouwen gedragen. De heerlijke Rijnwijn die Heinrich Frauenlob zoo dikwijls had bezongen, werd op zijn laatste rustplaats bij stroomen uitgegoten. Zoo rijkelijk moet de wijn gevloeid hebben dat de gangen der kerk er van overstroom den. Heldere vrouwenstemmen zongen aan het graf van den minnezanger zijn lof om daarna de sombere grafliederen aan te hef fen. Meer waarde dan het vloeien van den wijn kent de sage toe aan de tranen, die op dien dag door zooveel oogen om den dooden zanger werden vergoten. In de Mainzer Dom werd voor Heinrich Frauenlob, de groote minnezanger uit de middeleeuwen, een gedenkteeken opgericht. Een vrouwengestalte van sneeuwwit marmer legt een krans neer op de kist van den onvergetelijken zanger, die de lof van het zwakke vat in meesterlijke taal in zijn liederen wist te bezingen. Nog een sage uit het oude Mainz is die van Bisschop Willigis, die ongeveer in het jaar duizend kerkvoogd was over Mainz en omliggende landen. Als zoon van een wagenmaker was hij bestemd om eveneens dat vak te gaan uitoefenen Zijn bekwaamheid en helder ver stand trokken zeer de aandacht en daar hij een ijzeren wilskracht bezat, bracht hij het zoover dat hij voor priester kon gaan stu- deeren. Hij klom steeds hooger in waardig heid totdat Willigis tot eerste bisschop werd benoemd. De burgers van Mainz waren zeer met hun herder ingenomen en droegen hem buitengewone achting toe. Man van edelen aard die alle trotschheid haatte kon hij daarentegen bij dc kanunniken die gaarne zelf de lakens uitdeelden, en bij Stijve patriciërs geen goed doen. 1-Iet stuitte hen tegen de borst te moeten buigen voor iemand die in een armoedige hut van een wagenmaker geboren was. Met wijsheid en voorzichtigheid ging Willigis te werk en bij zekere gelegenheid yerweet de bisschop met zachtheid enkelen van zijn tegenstanders, dat ze zich te veel op hun voorouders beriepen. De hooghar tige heeren hierover in hun wiek geschoten zonnen op wraak hoewel het gelukkig geen ernstige was. Toen de Bisschop op een keer vertrokken was zouden ze hun slag slaan. Op alle deuren teekenden zij met krijt reus achtige raderen. Den anderen dag ging de Bisschop 's mor gens vroeg naar de Domkerk ter bijwoning van de mis. Hij zag het werk van de spot vogels en bewaarde het stilzwijgen. Een naast hem staande kapelaan, wachtte met angst het oogenblik af dat de toorn van den Kerkvorst zou losbranden, wat evenwel niet geschiedde. Het tegendeel gebeurde, de 'Bisschop vatte het heele geval als een grap op en lachte vroolijk om deze vertooning. Willigis liet een schilder komen, dien hij opdroeg om overal waar de spotvogels de raderen hadden geteekend, duidelijk zicht baar voor iedereen te schilderen, witte rade- Nog was hij over zijn denkbeeld niet te vreden. Een wagenmaker droeg hij op een ploegrad te maken, 't welk hij boven zijn legerstede liet ophangen, zoodat hij voort durend herinnerd werd aan het ambacht dat zijn vader uitoefende en daarmee aan zijn afkomst. Na deze eigenaardige historie hebben de spotters zich niet meer laten hooren. De kudde van Mainz hechtte zich, na dit voor val, met nog grootere liefde aan haar her der, die ondanks zijn waardigheid, eenvou dig en nederig bleef. Sinds dien tijd zijn de emblemen in het wapen van de bisschop pen van Mainz, de witte raderen in eeii rood veld. Bisschop Willigis tijdens een bezoek: aan de Kloosterschool

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 10