JEUGD VOOR DE De „vrouwenbeweging" in den roman H. NA DE OVERWINNING Dat de oogst, die dc vrouwenbeweging gegeven heeft, niet alleen ten goede is geweest, heeft wel duidelijk uitdrukking gevonden in de literatuur van de laatste tien jaar. Toen mevrouw Boudier- Bakker in 1921 haar brochure „De moderne vrouw en haar tekort" schreef en later uitgaf, was het protest van de zijde der feministen nog zeer heftig. Uiterlijk was er immens zooveel bereikt, de vrouw had, mede door den oorlog, in het maatschappelijk leven een plaats gekregen als de stoutmoedigste pinoniersters niet hadden durven droomen, het huwelijk was in veel gevallen een kameraadschap geworden van twee mensctien, die een gelijkwaar dige en soms zelfs een gelijke positie in heit open bare leven innamen, dc vrouw had den tijd achter zich gelaten, dat baby's verzorgen en kopjes was- schen de gewichtige momenten waren in haar dagtaak. En nu kwam «laar iemand en waarlijk ook niet de eerste de boste die zeide, dat «le vrouw terug moest naar het oude plan, de ou»le plaats van het alleen maar moeder zijn in haar eigen huis mot al do kloine, versmade werkjes. Dat gaf verontwaardiging, dat gaf critiek, ook wel gefundeerde critiek. omdat de brochure meer een lyrische ontboezeming was dan een weten schappelijk betoog, dat bewijsmateriaal aanvoenle. De opstandigen. Maar de sluier was opgelicht, het tekort was Uitgezegd, het tekort, dat immers al knaag«le aan tallooze levens, dat zoovele huwelijken reeds be dreigde en «lat straks onverhuld geopenbaard werd in het derde deel van „De opstandigen" van Jo van Am mors-Kul Ier, den emancipatie-roman bij Uitnemendheid. Ook in andere boeken waren reeds aanduidingen geweest van de nieuwe moeilijkheden, die de meer dere vrijheid en ontwikkeling in het vrouwenleven brachten, b.v. in „Herinneringen van een onaf hankelijke vrouw" van Ada Gerlo, maar „De op standigen", waarin de inzet van den strijd om «Ie vrijheid beschreven wordt, geeft ook het fiasco, dat het huwelijk, het goed-begonnen huwelijk toch, lijdt op de nieuwe, kameraadschappelijke verhou dingen. Of er dan in die nieuwe verhoudingen geen goed huwelijk kan zijn? Natuurlijk wel, maar het gaat, dunkt me, toch niet aan, om nu nog, zooals ik kort geleden in een artikel las, vol te houden, dat zulk een los-naast-elkaar-staan en dan vrijwillig samengaan juist de voorwaarde is ivoor een gelukkig huwelijk. De dagelijksche wer kelijkheid vertelt wel andere dingen. Is het ook eigenlijk niet al te dwaas om in maatschappelijke verhoudingen voorwaarden te zien voor gelukkige huwelijken? Zouden er leefregels te geven zijn ivoor die uiterst gecompliceerde, subtiele verhou ding tussschcn man en vrouw? Er is maar één leefregel; het elkander liefhebben. En dan kan alles tegen zijn: maatschappelijke omstandigheden ziekte droefenis en toch blijft diep-in een groot en vast geluk, dat alles doet dragen en dat sterkte geeft aan man en vrouw beiden. Dan is er eenheid, dan is er binding, die ook de kin deren aan huis en aan hun ouders bindt. O, ik weet wel: ook kinderen uit de moest-harmonischo huwelijken dwalen soms af, maar zou de ontred dering van onze tegenwoordige jeugd ook geen nauw verband houden met de ontreddering van het tegenwoordige huwelijk? Als de kinderen da gelijks getuige zijn van oen gelukkig samenleven van vader en moeder, dat zij in hun puberteits jaren critisch gaan zien als het samenleven van man en vrouw, dan kan het niet anders, of dat moet, ongezegd, hun geloof, dat op alle punten gaat wankelen, toch sterken, waar het de moge lijkheid van een gelukkig huwelijk voor hen zelf betreft En «Ie jeugd h«ïeft juist geloof noodig om staande te blijven, ook geloof in dit opzicht. Daar om zegt mevrouw Boudier-Bakker zoo terecht, dat het tekort vun de moderne vrouw dieper reikt dan van haar zustcrcn, een vijftig jaar ge leden, want dit raakt ook de nakomelingschap. Toen waren zij zelf «le ongetcklen, de weggoscho- vcnen, die geen deel ontvingen aan 's levens disch, nu staat de heele wereld voor de vrouw open de ongunstige economische omstandig heden laten we een oogenblik buiten beschouwing ze kan alles, ze mug alles en ze geeft haar kinderen, zoo ze die tenminste nog heeft, prijs aan een stuurloosheid die als een felle aanklacht zich uit de hoeken over de moderne jeugd laat hooren. Het zou te ver huiten het bestdk van dit artikel voeren verschillende romans vanuit dat punt te bezien, in „De opstandigen" reeds kornt het jong ste geslacht met al zijn problemen hij „Tante Dok", maar dat speelde nog in de jaren van «ie „problecm-sjouwerij", om het maar eens huiselijk te zeggen, dat doet oas nu zelfs al weer geposeerd aan. Er zijn in de laatste jaren nog veel feller, angstiger vragen uit de jeugd opgestaan, het is, De heer en mevrouw Sevensma-Themmen in hun werkkamer of de scheiding tusschen opgroeiend en volgroeid mensch steeds grooter wordt, of zij elkaar niet meer kunnen verstaan, omdat zij een ganseh ver schillende taal spreken. De jonge mcnschen zijn altijd geweest „de opstandigen", vroeger en nu, al uitte zich dat op verschillende wijzen. En toch begeeren zij het gezag, getuige het enthousiasme voor een „Führer". Maar een gezag, waarvan zij meenen, het zelf gekozen te hebben. En de vrouw? Al beroemt ze zich op op haar zelfstandigheid, ai lacht ze misschien hartelijk om «le onderdanig- Oieid, waarmee Vader Coornvelt door vrouw en dochters werd begroet, haar hart zal toch in den man, die haar levensgezel is, den meer«lere willen zien en kan zij dat "i®*. kan hij alleen maar „gelijke" zijn of dat misschien nog niet ecn6, dan vreet dit gemis iets weg van haar levensgeluk, dan wordt zij de vrouw, die voorop ging en inner lijk scheef groeit. Het tekort is ten slotte altijd weer voor de vrouw. Ook bij hot jonge geslacht, ook waar de vrouw schijnbaar de sterke is, sterk in cynisme, waar ze den man slechts aanvnar.lt voor zoover ze hean noodig heeft in liaar werk, in haar kunst. Dc klop op de deur. Mevrouw Boudier-Bakker heeft dat belicht in «le figuur van Jenny in „De klop op de deur". Trouwens als er één boek is, waarin de dei ningen van de vrouwenbeweging natrillen, dan is hot wel „De klop op de deur". Het is niet een emancipatie-roman als „De opstandigen maar het heeft de vrouwenemancipatie opgenomen in het groote gebeuren van den tijd, oen \un de stroomingen, die de geesten bewogen hebben en in dezen breeden opzet komen de verschillende figuren naar voren, elk typeerend een eigen epi sode, ook in den vrouwenstrijd; Annebct Kooistra Truida Ledeboer Etha dc Jong, «le apothe keres, die het doel heeft bereikt, waarvoor de anderen hebben gestreden en waarnaar zij hebben uiitgezien, maar die omlanks haar mooie positie onvoldaan blijft, totdat haar hart zich weg kan schenken aan oen oorlogskind. En dan het jongste vrouwengeslacht: daanoor liestaat geen vrouwen vraagstuk meer, zij hebben de vrijheid, zij han delen naar eigen goedvinden, gaan op kamers wonen, wanneer het hun in liet ouderlijk huis niet meer aanstaat, leven met ®®n mian' a's d>e bun van dienst kan zijn: „Je moet van hom weten te nemen wat je van nut kan zijn en 't andere laten liggen," zegt Jenny. Het lijkt alles zoo hard, zoo cynisdh zoo zelf verzekerd en tooh en toch '1 rilt er iets als een kreun in de scherpe, korte zinnen, omdat bet hart toch liefde vraagt en liefde wil geven ook? Er mag uiterlijk v«iel veranderen, innerlijk is «ie honger en het verlangen ultijd nog hetzelfde. In de opstandigheid ligt nooit het levensgeluk. Dat voor d® vrouw 'n ,iet terugkecren naar de oude plek, die God haar gegeven heeft, niet den man verdringend van do plauts in het maat- sahappclijk leven, maar hein tot liulpe. Er zijn zooveel onzuivere motieven gekomen in de be hoefte van de vrouw om in liet opeiubuar te wer ken. Het gaat er niet meer om, de inen6cinheid van dienst te zijn met talenten en krachten, aan velen te slenken een liefde, die anders nutteloos verkwijnt maar het financieele heeft in vele ge vallen beslag gelegd op haar verlangens, vandaar, dat zij daar geen afstand van kan doen, als baar eigenlijke, groote taak; vrouw en moeder te zijn, liaar opeischt. Kort geleden werd er in een femi nistisch artikeltje in een vrouwcntijdsclirifit be toogd, dat de gehuwde vrouw in verreweg de meeste gevallen uit liefde voor haar vak in haar betrekking bleef en bijna nooit om het salaris. Het leek mij toch wel wat idealistisch voorgesteld; er zijn natuurlijk gevallen, waarin de keuze tus- sohen de huiselijke en de maatschappelijke taak zwaar is voor de vrouw. Maar in de meeste: er wordt veel uitgegeven dus moet er veel verdiend worden en oindat men veel verdient, wordt er veel uitgegeven. De sprong naar de eenvoud. Men draait in een cirkel rond en wil nioit de sprong terug doen. De sprong naar de eenvoud de 'eenvoud voor de vrouw, die haar wereldleven moet opgeven voor een huisleven de eenvoud ook voor de kimlercn, die dan misschien wel wat pretjes en Lid-zijn van clubs en vereerd gingen moeten opgeven, maar daarvoor in de plaats krij gen een moeder die thuis is, die sfeer schept, die niet verzwolgen wordt door haar eigen werk- jacht van het een naar het ander, maar openheid en aandacht kan hebben voor hun ondervindingen, hun verhalen. Dc vrouw moet het offer weer leeren brengen. Zij heeft genomen recht om dit te doen recht om dat te wezen maar het was steeds nemen. Nu moet ze geven ook in dezen zin haar leven willen verliezen. In het offer alleen kan zij groot zijn. Als de nieuwste literatuur ons het beeld van de vrouw kan geven, die hot offer brengt, don zal er veel gered zijn. Maar het is een zware eisch. Want zo kan het "iet in eigen kracht, ze moet om dat te kunnen ook den wog terug, den weg naar het kinderlijk geloof en vertrouwen, dat God haar haar plaats g«*geven heeft naar Zijn wijs bestel, dat Hij haar de talenten gaf en dat ze eenmaal rekenschap zul moeten afleggen, hoe ze met Zijn talenten deed. Dat houdt natuurlijk niet in. dat zij terug zou moeten naar de uiterlijke positie van de vrouw van een vijftig jaar geleden, dat al de nieuwe gebieden, waarop zij nu uitnemend werk kan doen, voor haar toegesloten zouden moeten worden. Maar clat houdt wel in dat zij haar leven, hoe dat dan ook moge zijn, ongehuwd of als vrouw en moeder, richt naar Gods Woord, dat als «jenig blijvend richtsnoer voor alle eeuwen geldt. Mevrouw Van Hoogstraton-Schodh is onder ons de auteur geweest, die in dezen geest de proble men van vrouwen-emancipatie en moderne-jeugd- opvoeding beeft benaderd in haar romans; „De groote levenswet", „Gouden teugels" en „De liefde van een moderne vrouw". Haar werk is niet breed, ze legt de diepere stroomingen, waar het in de vrouwenbeweging om ging, niet bloot, zc beliclut m<ïer een )>epaalde kant, een bepaalde uiting, maar vooral in de vrouwenfiguur van „Gouden teugels" heeft 7jC '®hi positiefs gegeven: een vrouw, die haar weg aanvaardt in het geloof. En de vrouw, die dat doet, zal ook vrucht zien. Al verdween ze uit liet openbare leven, waar zc een plaats met eere irunam, al werd ze schijnbaar teruggeschoven in het nauwe bestek van haar Qiuis, al ziet ze daar haar eigen arbeid soms als nutteloos, omdat dc kinderen toch een weg kiez.cn, die afvoert van het pa«l, waarop zij voorging; baar liefde is niet verloren, haar offer niet ver- geefsch en ook in dit leven geeft God liaar nog dikwijls den dag, waarvan Henriëtte Roland Holst- van der Schalk, spreekt in haar gedicht „L)e Moeder"; Jeugd steigert, zij bekommert zich alleen om zichzelf, en waant dat zij alles won en wil macht over alles wat bestaat: jeugd dwaalt weg, achtloc», van de liefdeshron. Maar dat 's niet blijvend, en een dag, hoe laat ook, komt, een dag van wederkeer. G. SEVENSMA-THEMMEN. J 278 Hoe de boer zijn aard beien terugkreeg GééN SPROOKJE Een hoer had een groot bed met aardbeiplan ten. Ilij had goed zijn best gedaan om dit jaar veel en mooie aardl>eien te krijgen. Wagen vrncMen vol mest had bij door den grond gewerkt, hij had gespit en gewied dat het een aard bad. En zijn moeite was niet vergeefsch geweest. De aardlieieu bloeiden praclrlig, en weldra kwamen op dc plaats waar de bloemetjes gezeten hadden, kleine, groene (vruchtjes. Dat waren de aardbeien! De anrdboicn werden grooter en grooter, en do boor rekende al uit wanneer hij ze zou kunnen plukken. Eindelijk begonnen ze een rood kleurtje te krijgenNog een paar dagen, en hij zou do eerste sappige vruchten kunnen plukken. „Wanneer krijgen we aardbeien, vader?" vroe gen zijn kleuters. „Overmorgen-morgcn!" antwoordde vader. Jn, bij watertandde zélf al, wanneer hij aan zijn aaid- beien dacht, want bij was er net zoo dol op als zijn kinderen! Op een middag liep hij zijn aardbeienbed eens door, en telde de eerste roode aardbeien. Dertig waren er! Nu, morgen zou hij die plukken. Zijn kinderen juichten, toen hij hun het blijde nieuws vertelde. Den volgenden morgen ging hij mot oon mandje aan zijn arm naar liet aardbeienbed. Maar lioo bij koek, nergens kon hij de rijpe aardbeien ont dokken, die hij gisteren gezien had! Wél dc half rijpe, «lie pas begonnen te kleuren, en natuurlijk een lieolc hoop groene! Maar die waren nog niet te eten! Zouden er kwajongens in zijn tuin gekomen zij>n en de aardbeien gestolen hebben? Ilij koek het pad dat rond het bed liep, na, of er gcon voctstpappen stonden. Nee h<x>r, hij zag alleen do afdrukken van zijn eigen klompen in «le vochtige aarde. Er was niemand bij geweest dan hij zelf. Misschien hadden mueschen het gedaan? Maar da; kon niet. Hot was nog maar pas licht, «le boer stond even vroeg op als de inusschen, en 's nachts slapen de vogels, evenals de mcnschen. Nee, de mueschen konden het ooik niet geduan hebben! 's Avonds ging bij weer het bed rond en dien dag schenen er weer veel aardbeien rijp geworden te zijn. „Die zal ik morgen vroeg plukken," «lacht de loer, „maar dan sla ik nóg vroeger op. Je kunt nooit weten! Als de musschcn het geweest zijn, die de aardbeien hebben opgepikt, zal ik ze toch yóór zij.nl" Zoo deed hij. Nog vóór de zon was opgekomen, was hij bij bet aardbeienbed. De musschcn waren pas wakker en vlogen boven een heel ander deel van den tuin. En toch waren de rijpe aard beien weer verdwenen! Iloe was diut nu mogelijk! Vreemde voetstapi«m waren er evenmin op het l^d a's de vorige keer en tóch waren de aardbeien weg. Als de boer bijgeloovig geweest was, zou hij misschien verondersteld hebben, dat de aardbeien vleugeltjes hadden gekregen en weg waren ge vlogen. Maar zóó dom was die boer werkelijk niet. Iemand of iets moest de aardbeien gestolen heli- ben, anders zouden ze nu niet weg zijn. En die iemand of iets moest de boer te pakken krijgen, bet kostte wat het wilde. Ook den volgenden morgen waren de rijpe aard beien weg. Nu besloot hij, in plaats van 's mor gens vroeg, 's avonds laat te gaan kijken. Mis schien kon liij den dief dan snappen! 's Avonds nam hij een zaklantaarn mee, en ging bij de aardbeien op den loer staan. Hij hield zich doodstil, alleen Het hij het licht van zijn electri- sclie zaktairtaarn nu en dan eens over dc aanl- bciplantcn sohijuen. Hij pbemerkte nog steeds geen onraad. „Wacht," dacht bij, „daar 6taan wel twintig rljjie aaidiboien op een hoopje. Op dait plelkjc zal iik de wacht houden." Hij hurkte, zoo goed en zoo kwaad als het ging (want hij was nogal dik!) tusschen de aardbei- planten neer en keek strak naar die rijpe aard beien. Hij werd al stijf van 't zitten, toen... hij iets tussclien de planten zag bewegen. Hij knipte het licht van zijn lantaarn aan, en wat zag hij? Het was bijna niet om te geloovcn: een lange dikke paling! De boer greep hem, maar de paling was te glad. Hij glipte tussohen de vingers van den boer dóór en was weg. Nog een kwartier lang zocht de boer met zijn zaklantaarn, maar de paling hield zich schuil. Hij was nergens te vinden. Do boer wist er niets beters op, dan maar naar bed te gaan. Toen hij den volgenden morgen weer zag, dat fist hij alle rijpe aardbeien verdwenen wa tenminste, wie het gedaan had! Maar die paling z«ki hij vangen, dat nam hij zich stellig voorl „O!" zeiden de kinderen van den boer verbaasd, toon hun vader hun vertelde wie 's nachts de aardbeien stal. „Palingen kunnen toch niet loo- pen! 't Zijn visschen!" „Dat is waar," zei hun vader, „maar ze kunnen ook een poosje op hot droge leven. Loopen doen ze niet, ze kruipen, net a!s de rupsen en de slan gen. Palingen krui,pen soms een heel eind, van «le ecne sloot naar dc unilcrc. En ze lusten alles, behalve stecnen. Zélfs aardbeien, zooals je ziet!" De boer wist heel goed, hoe je palingen kunt vangen. Hij nam een diepe inmaak flesch met een nauwen bals, waar de paling nót door zou kun nen. Die vulde hij met water. Toen warmde hij op het vuur een pannetje met zoete 6troop. De stroop goot hij in hot water. Ze viel op den bodem en werd daar een harde kook. „Ziezoo," zei hij, „we zullen eens zien of de paling dat lust! Zc zijn dol op zoetigheid, en ik geloof wel, dat hij zich zal laten verschalken!" Hij groef den pot in de aarde, waar de rijpste aardbeien stonden, 's Morgens stond hij nog een uur vroeger op dan anders, zóó nieuwsgierig was hij. Hij gunde zich geen tijd om zijn sokken aan te trekken: hij stak zijn bloote voeten in zijn klom pen, en liep den tuin in. Had de paling zich lat?n foppert! De boer boog zich voorzichtig over do flesch Ha, daar zat de aardbeiendief. Hij was was gevangen! Wat was de 'boer blij! Toen hij de flesch oppakte, wilde de paling er uit ghpp®". maar dat ging niet zoo gemakkelijk! De hals was nauw, en de lioer had al den tijd er een flinke kurk op te doen. Met de paling wist de vrouw van don boer wel raad! 's Avonds aten ze hem met z'n allen, heer lijk gestoofd, op! „Wat is 't een diikke!" zeiden de kinderen. „Ja," lachte de boer, terwijl hij een stuk van dc paling op zijn vork nam, „dat komt voor een groot deel van de aardbeien, die bij van ons heeft gestolen!" En zoo kwamen de gestolen aardbeien tóch nog terecht! Den volgenden dag aten zc échte aardbeien, want nu was er niemand meer, die zc 's nachits stiekura kwam oppeuzelen! Ze smaakten nu eens zoo best. WIST JE DAT In Mariënbad betaalt men zeven gulden tachtig cents per jaar aan belasting voor elke kat De Perzen hebben voor icderen dag van de maand een afzonderlijken naam. ty-L van de wereldvloot bestaat uit zeil schepen. De twee grootste letterkundige voortbrengsels van China, tevens waarschijnlijk van «Ie wereld, zijn een woordenboek van 5.020 en een encyclo pedie van 22.937 declen. Jaarlijks worden in Amerika 20 millioen fles- schen groenten in het zuur verbruikt. Een zijdeworm spint in zijn korte leven bijna 3000 M. draad. Het eigene Voor Iiollandsche oogen geen schooner gezicht, Dan havens met zeilende schepen, Mot stoomers die komen, en stoomers die gaan, Die lossen, die laden, die sleepen, Met 't roerig bedrijf en het stoere gerucht En 't kleurig gevlag op de wazige lucht. Voor 'n Hollandsch verzetje geen schooner verschiet, Dan zonnige weiden die bloeien, Met slootjes die blinken als zilver zoo blank, En roodbontje vlekjes van koeien, Met rustige hoeven in schuttend plantsoen, Gevlijd op de glanzende weelde van groen. Voor 'n Hollandsch verlangen geen hooger geluk, I»an 'n vrije, een eigene woning, Waar niemand hein moeit en hij niemand zjeneert Maar heenscht en regeert als een koning, Een hofken er achter, een tuintjen ervoor, Een bloem in hel raam en geen gapers er door. Wel schoon zijn dc meren, de bergen met sneeuw, Wel schoon zijn de bloeiende dalen, Zij kunnen voor Hollandsehe oogen het n'®t Bij 't schoon van het eigene halen, Zij spreken zoo'n vreemden, zoo'n duisteren zi-nf De ziel van het eigene leeft er niet in. G. W. LOVEND A A li De Fuchsia Rebus 283

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 10